Ontvangen 12 april 2013
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
1
Aan artikel I wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
D
Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het zesde tot en met achtste lid tot zevende tot en met negende lid wordt na het vijfde lid een lid ingevoegd, luidende:
6. Indien de persoon aan wie op grond van het vierde of vijfde lid kinderbijslag zou moeten worden betaald indien hij een aanvraag zou hebben ingediend, geen aanvraag heeft ingediend, wordt de kinderbijslag, in afwijking van het vierde en vijfde lid, betaald aan de persoon die daartoe wel een aanvraag heeft ingediend. Indien de persoon, bedoeld in de eerste zin, die geen aanvraag heeft ingediend, alsnog een aanvraag indient, wordt de kinderbijslag aan hem betaald na afloop van het kalenderkwartaal waarin de aanvraag is ingediend, mits de aanvraag in de eerste twee maanden van dat kalenderkwartaal is ingediend. Indien de aanvraag, bedoeld in de tweede zin, is ingediend in de laatste maand van een kalenderkwartaal dan wordt de kinderbijslag aan hem betaald na afloop van het kalenderkwartaal volgend op het kalenderkwartaal waarin de aanvraag is ingediend.
2. In het tot achtste vernummerde lid wordt «tweede tot en met zesde lid» gewijzigd in: tweede tot en met vijfde en zevende lid.
2
Na artikel III wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL IIIA ARBEIDSTIJDENWET
In artikel 1:7 van de Arbeidstijdenwet worden de onderdelen i en j betreffende de begrippen arbeidstijd en rusttijd verletterd tot de onderdelen k en l.
3
Artikel IV komt te luiden:
ARTIKEL IV ARBEIDSWET 2000 BES
De Arbeidswet 2000 BES wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 3, eerste lid, wordt «artikel 8, tweede lid, van de Wet ziekteverzekering BES» vervangen door: artikel 5, tweede lid, van de Wet ziekteverzekering BES.
B
In artikel 23, eerste lid, onder h, en tweede lid, wordt «verjaardag van de Koningin» vervangen door: verjaardag van de Koning.
4
Na artikel IV worden vier artikelen ingevoegd, luidende:
ARTIKEL IVA BUITENGEWOON BESLUIT ARBEIDSVERHOUDINGEN 1945
Artikel 10 van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen komt te luiden:
Artikel 10
Artikel 8, zoals dit luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel V, onderdeel A, van de Wet vereenvoudiging regelingen UWV, blijft van toepassing op het verzoek van de werkgever om ontheffing op grond van artikel 8, derde lid, dat door Onze Minister is ontvangen voor genoemd tijdstip, de daarop te verlenen ontheffing en maximaal drie verzoeken om aansluitende verlenging en de daarop te verlenen ontheffingen alsmede op de voor genoemd tijdstip verleende ontheffing en de daarop gedane verzoeken om aansluitende verlenging en de daarop te verlenen ontheffingen tot een maximum van drie ontheffingen.
ARTIKEL IVB KADERWET SZW-SUBSIDIES
In artikel 2 van de Kaderwet SZW-subsidies wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
g. het inburgeringsbeleid en het integratiebeleid.
ARTIKEL IVC PENSIOENWET BES
In artikel 7b van de Pensioenwet BES wordt onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot het vijfde en zesde lid, een lid ingevoegd, luidende:
4. Indien uit de door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde consumentenprijsindexcijfers voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba blijkt, dat het prijsindexcijfer voor het derde kwartaal van het lopende jaar, vergeleken met het prijsindexcijfer voor het derde kwartaal van het voorafgaande jaar is gestegen of gedaald, stelt Onze Minister bedragen vast, die met ingang van 1 januari van het komende jaar in de plaats treden van het bedrag, bedoeld in het eerste lid. Onze Minister bepaalt welke consumentenprijsindexcijfers voor de toepassing van de eerste zin worden gebruikt. De consumentenprijsindexcijfers kunnen voor de onderscheiden openbare lichamen en voor belanghebbenden die woonachtig zijn buiten de openbare lichamen, verschillend zijn.
ARTIKEL IVD REMIGRATIEWET
De Remigratiewet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 8b komt te luiden:
Artikel 8b
1. De kosten voor de remigratievoorzieningen en voor de uitvoering van deze wet komen ten laste van het Rijk.
2. De Sociale verzekeringsbank beheert en administreert de in het eerste lid bedoelde kosten afzonderlijk.
3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de uitvoering van dit artikel.
B
De artikelen 8c, 8d en 8e vervallen.
C
In artikel 8f, eerste lid, wordt «de in artikel 8b, eerste en tweede lid, bedoelde uitgaven en kosten» vervangen door: de in artikel 8b, eerste lid, bedoelde kosten.
D
In artikel 8j, eerste lid, wordt «De hoofdstukken 7 en 8» vervangen door: Hoofdstuk 7.
5
Artikel VI wordt als volgt gewijzigd:
a
Na onderdeel A wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
A1
In artikel 10, onderdeel a, wordt in alfabetische volgorde ingevoegd:
e. de vennootschap;.
b
Onderdeel B komt te luiden:
B
Artikel 16, zesde lid, komt te luiden:
6. Indien bij een beoordeling als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of een beoordeling als bedoeld in artikel 19ab, eerste lid, van de Ziektewet is vastgesteld dat de werknemer voor een geringer aantal uren belastbaar is dan gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring als bedoeld in artikel 1 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, doch minder dan 35% arbeidsongeschikt is, wordt onder het in het tweede lid bedoelde gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek verstaan: het aantal uren dat die werknemer belastbaar is, tenzij dit leidt tot een hoger aantal arbeidsuren.
6
Na artikel VI wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL VIA WET ALGEMENE OUDERDOMSVERZEKERING BES
De Wet algemene ouderdomsverzekering BES wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 7 vervallen het tweede en derde lid, alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.
B
In artikel 7a vervalt het negende lid.
C
In artikel 8, eerste en tweede lid, wordt «artikel 7, eerste lid» vervangen door: artikel 7.
D
In Hoofdstuk III wordt, na de eerste paragraaf, een nieuwe paragraaf toegevoegd, luidende:
§ 1a Aanpassing en herziening
Artikel 8a
1. Indien uit de door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde consumentenprijsindexcijfers voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba blijkt, dat het prijsindexcijfer voor het derde kwartaal van het lopende jaar, vergeleken met het prijsindexcijfer voor het derde kwartaal van het voorafgaande jaar is gestegen of gedaald, stelt Onze Minister bedragen vast, die met ingang van 1 januari van het komende jaar in de plaats treden van de in de artikelen 7 en 7a, eerste en derde lid, onderdeel e, genoemde bedragen, en tevens past hij de hoogte van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 7b, eerste lid, aan. Onze Minister bepaalt welke consumentenprijsindexcijfers voor de toepassing van de eerste zin worden gebruikt. De consumentenprijsindexcijfers kunnen voor de onderscheiden openbare lichamen en voor belanghebbenden die woonachtig zijn buiten de openbare lichamen, verschillend zijn.
2. Indien er naar het oordeel van Onze Minister bijzondere omstandigheden zijn, kunnen de bedragen, bedoeld in het eerste lid, bij ministeriële regeling met ingang van een bij die regeling aan te geven datum worden gewijzigd. De bedragen, bedoeld in het eerste lid, kunnen door Onze Minister voor verschillende categorieën van huishoudens verschillend worden vastgesteld. Bij ministeriële regeling kunnen daartoe nadere regels worden vastgesteld. Onze Minister kan het bestuurscollege van het betrokken openbaar lichaam in dat verband om advies vragen.
3. De overeenkomstig het eerste lid herziene dan wel overeenkomstig het tweede lid gewijzigde of vastgestelde bedragen treden in de plaats van de bedragen, genoemd in de artikelen 7 en 7a, eerste en derde lid, onderdeel e. De op grond van het eerste lid aangepaste hoogte van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 7b, eerste lid, treedt in de plaats van de eerder vastgestelde hoogte.
4. Indien een wijziging als bedoeld in het tweede lid samenvalt met een herziening als bedoeld in het eerste lid, wordt het bedrag voorafgaande aan de wijziging herzien en geschiedt de herziening bij de in het tweede lid bedoelde ministeriële regeling.
E
Het vierde lid van artikel 12 komt te luiden:
4. De herziening van het ouderdomspensioen in verband met artikel 8a, eerste lid, gaat, in afwijking van het bepaalde in het tweede en derde lid, in op de dag, met ingang waarvan op grond van artikel 8a, eerste lid, de in artikel 7 genoemde bedragen van het ouderdomspensioen zijn herzien.
F
In artikel 40, eerste lid, wordt «artikel 7, tweede lid» vervangen door: artikel 7a, tweede lid.
G
In artikel 41, vijfde lid, wordt «artikel 7, tweede lid» vervangen door: artikel 8a, eerste en tweede lid.
7
Artikel VII wordt als volgt gewijzigd:
a
Onderdeel A komt te luiden:
A
Het zevende en achtste lid van artikel 11 vervallen.
b
Na onderdeel A wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
A1
In Hoofdstuk III, wordt na de tweede paragraaf een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:
§ 2a. Aanpassing en herziening van het weduwen- en wezenpensioen
Artikel 12a
1. Indien uit de door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde consumentenprijsindexcijfers voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba blijkt, dat het prijsindexcijfer voor het derde kwartaal van het lopende jaar, vergeleken met het prijsindexcijfer voor het derde kwartaal van het voorafgaande jaar is gestegen of gedaald, stelt Onze Minister bedragen vast, die met ingang van 1 januari van het komende jaar in de plaats treden van de in de artikelen 11, eerste en derde lid, en 12, eerste, tweede en derde lid, genoemde bedragen. Onze Minister bepaalt welke consumentenprijsindexcijfers voor de toepassing van de eerste zin worden gebruikt. De consumentenprijsindexcijfers kunnen voor de onderscheiden openbare lichamen en voor belanghebbenden die woonachtig zijn buiten de openbare lichamen, verschillend zijn.
2. Indien er naar het oordeel van Onze Minister bijzondere omstandigheden zijn, kunnen de bedragen, bedoeld in het eerste lid, bij ministeriële regeling met ingang van een bij die regeling aan te geven datum worden gewijzigd. Onze Minister kan het bestuurscollege van het betrokken openbaar lichaam in dat verband om advies vragen.
3. De overeenkomstig het eerste lid herziene dan wel overeenkomstig het tweede lid gewijzigde bedragen treden in de plaats van de bedragen, genoemd in de artikelen 11, eerste en derde lid, en 12, eerste, tweede en derde lid.
4. Indien een wijziging als bedoeld in het tweede lid samenvalt met een herziening als bedoeld in het eerste lid, wordt het bedrag voorafgaande aan de wijziging herzien en geschiedt de herziening bij de in het tweede lid bedoelde ministeriële regeling.
8
Na artikel VII wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL VIIA WET ALLOCATIE ARBEIDSKRACHTEN DOOR INTERMEDIAIRS
De Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs wordt als volgt gewijzigd:
A
In het in hoofdstuk 5 opgenomen artikel 23 wordt «artikelen 18, derde lid» vervangen door: artikelen 18, eerste lid.
B
Het in hoofdstuk 6 opgenomen artikel 23 vervalt.
9
Artikel VIII wordt als volgt gewijzigd:
a
In onderdeel B (artikel 3:12, derde lid) wordt «degelijkgestelde» vervangen door: de gelijkgestelde.
b
Na onderdeel B worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:
B1
Artikel 3:13 komt te luiden:
Artikel 3:13
1. De uitkering, bedoeld in deze paragraaf, bedraagt per dag het dagloon.
2. Het dagloon wordt voor de werknemer en de gelijkgestelde, bedoeld in artikel 3:6, eerste lid , en de betrokkene, bedoeld in artikel 3:10, eerste en tweede lid , vastgesteld en herzien overeenkomstig de vaststelling en herziening met betrekking tot de werknemer, bedoeld in artikel 29b van de Ziektewet , op grond van de artikelen 15 en 16 van die wet en de daarop berustende bepalingen.
3. Het dagloon wordt voor de werknemer en de gelijkgestelde, bedoeld in artikel 3:6, tweede lid , vastgesteld overeenkomstig artikel 68 van de Ziektewet en de regels op grond van artikel 71, onderdeel c, van die wet .
B2
Artikel 3:13 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid vervalt «met betrekking tot de werknemer, bedoeld in artikel 29b van de Ziektewet,», wordt «die wet» vervangen door «de Ziektewet» en wordt na «bepalingen» toegevoegd: waarbij de periode van één jaar, bedoeld in artikel 15 van die wet, voor de toepassing van deze wet eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de uitkering op grond deze wet ingaat.
2. Onder vernummering van het derde lid tot zesde lid, worden drie leden ingevoegd, luidende:
3. Voor de gelijkgestelde, bedoeld in artikel 3:6 eerste lid, onderdeel b, onder 1°, die op grond van artikel 8, onder a, van de Ziektewet voorafgaand aan een uitkering op grond van deze wet ziekengeld ontving, is het dagloon gelijk aan het reeds ten behoeve daarvan vastgestelde en herziene dagloon.
4. Indien voor de gelijkgestelde, bedoeld in het derde lid, artikel 31 van de Ziektewet werd toegepast vanwege ander inkomen dan uit de dienstbetrekking, op grond waarvan het recht op ziekengeld is ontstaan, wordt het dagloon voor de toepassing van deze wet, in afwijking van het tweede lid, vastgesteld op 100/A van het ziekengeld per dag over de vier kalenderweken voorafgaande aan de uitkering op grond van deze wet, waarbij A staat voor het uitkeringspercentage van uitkering op grond van de Ziektewet.
5. Voor de gelijkgestelde, bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, is het dagloon, in afwijking van het tweede lid, gelijk aan het op grond van artikel 13 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de daarop berustende bepalingen reeds vastgestelde en herziene dagloon. Indien voor de gelijkgestelde, bedoeld in de eerste zin, bij het vaststellen van de hoogte van de loongerelateerde uitkering van de werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten op grond van artikel 61 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen rekening werd gehouden met inkomen, wordt het dagloon voor de toepassing van deze wet, in afwijking van het tweede lid, vastgesteld op 100/70 van het bedrag van die uitkering per dag over de vier kalenderweken voorafgaande aan de uitkering op grond van deze wet.
c
Na onderdeel C wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
D
Artikel 7:1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964» vervangen door: artikel 39d van de Wet op de loonbelasting 1964.
2. In onderdeel b wordt «artikel 19g, derde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964» vervangen door: artikel 19g, derde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dit artikellid op 31 december 2011 luidde.
10
Artikel XIII wordt als volgt gewijzigd:
a
Na onderdeel A worden drie onderdelen ingevoegd, luidende:
A1
In artikel 21a wordt «artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964» vervangen door: artikel 39d van de Wet op de loonbelasting 1964.
A2
In artikel 28, wordt onder vernummering van het vijfde tot zesde lid, een lid ingevoegd, luidende:
5. Het tweede lid wordt eveneens niet toegepast ingeval een eigenrisicodrager de uitkering, bedoeld in artikel 63a Ziektewet, betaalt of de uitkering, bedoeld in artikel 82 juncto 84 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, betaalt, onafhankelijk van het voortbestaan van de dienstbetrekking met die eigenrisicodrager.
A3
In artikel 38a wordt onder vernummering van het derde tot vierde lid, een lid ingevoegd, luidende:
3. Het eerste lid wordt eveneens niet toegepast ingeval een eigenrisicodrager de uitkering, bedoeld in artikel 63a Ziektewet, betaalt of de uitkering, bedoeld in artikel 82 juncto 84 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, betaalt, onafhankelijk van het voortbestaan van de dienstbetrekking met die eigenrisicodrager.
b
Na onderdeel B wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
B1
In artikel 99, onderdeel a, wordt «artikelen 27, 28, derde lid, en 76» vervangen door: artikelen 27 en 28, derde lid.
c
Na onderdeel C wordt een onderdeel ingevoegd, luidende,
C1
In artikel 114, onderdeel a, wordt «artikelen 36 en 75» vervangen door: artikelen 36, 75 en 76.
d
Onderdeel D komt te luiden:
D
Artikel 115, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel f wordt «onderdelen a tot en met d» vervangen door: onderdelen a tot en met e.
2. Onderdeel i vervalt.
11
Na artikel XIV wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL XIVA WET INBURGERING
De Wet inburgering wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;.
B
Aan artikel 6 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Voor het in behandeling nemen van een aanvraag van een ontheffing als bedoeld in het eerste of tweede lid, dan wel voor een medisch onderzoek ten behoeve van de ontheffing, kan een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag worden vastgesteld, dat de inburgeringsplichtige is verschuldigd. Onder de inburgeringsplichtige, bedoeld in de eerste zin, wordt mede verstaan de inburgeringsplichtige, bedoeld in artikel X, tweede lid, van de Wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Wet inburgering en enkele wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb. 2012, 430), die een ontheffing aanvraagt op grond van artikel 6, zoals dit artikel luidde op 31 december 2012.
C
Artikel 47, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel c wordt «Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties» vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
2. In onderdeel e wordt «Onze Minister» vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
12
Artikel XVI wordt als volgt gewijzigd:
Onderdeel C komt te luiden:
C
Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het zesde lid, onderdeel b, wordt na «onverschuldigd betaalde uitkering» ingevoegd: en de bestuurlijke boete.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. Onverminderd het eerste tot en met het zesde lid kan het college een vordering die ee
13
Artikel XVII wordt als volgt gewijzigd:
Onderdeel C komt te luiden:
C
Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het zesde lid, onderdeel b, wordt na «onverschuldigd betaalde uitkering» ingevoegd: en de bestuurlijke boete.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. Onverminderd het eerste tot en met het zesde lid kan het college een vordering die een belanghebbende op hem heeft, verrekenen met een vordering als bedoeld in artikel 25, eerste lid.
14
Na artikel XVII wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL XVIIA WET MINIMUMLONEN BES
De Wet minimumlonen BES wordt als volgt gewijzigd:
A
In de artikelen 1, 7, derde lid, 11, eerste lid, derde zin, en 12a wordt «de Minister» vervangen door: Onze Minister.
B
In de artikelen 2, tweede lid, 7, derde en vierde lid, en 11, eerste lid, eerste zin, wordt «De Minister» vervangen door: Onze Minister.
C
Artikel 13, tweede, derde en vierde lid, komt te luiden:
2. Onze Minister gaat telkens na verloop van een termijn van ten hoogste drie jaar na of er omstandigheden zijn die een bijzondere wijziging wenselijk maken van de bedragen, genoemd in artikel 9, eerste lid .
3. Onze Minister kan vervolgens bedragen vaststellen die in de plaats treden van de bedragen, genoemd in artikel 9, eerste lid , en kan ook een leeftijd vaststellen die in de plaats treedt van de in artikel 8, eerste lid , genoemde leeftijd.
4. Onze Minister kan het bestuurscollege van het betrokken openbaar lichaam in verband met de toepassing van het tweede of derde lid om advies vragen.
15
Na artikel XVIII wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL XVIIIA WET OP DE ONDERNEMINGSRADEN
In artikel 22, vierde lid, van de Wet op de ondernemingsraden wordt «het bepaalde in 17 en 18, eerste lid» vervangen door: artikel 17 en artikel 18, eerste lid.
16
Aan artikel XX wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
K
Artikel 82a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «jonggehandicapten» ingevoegd: , de Ziektewet.
2. Aan het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt na onderdeel j door een puntkomma, een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:
k. de artikelen 29b en 29d en hoofdstuk IIA van de Tweede Afdeling van de Ziektewet.
3. In het tweede lid komt onderdeel b te luiden:
b. met betrekking tot de inzet van re-integratie-instrumenten, de financiering daarvan en de verantwoordelijkheidsverdeling tussen werkgevers en de bij onderdeel a bedoelde uitvoeringsorganisaties;.
17
Na artikel XX worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
ARTIKEL XXA WET TOT INSCHRIJVING VAN ARBEIDSKRACHTEN 1945 BES
In artikel 6, tweede lid, van de Wet tot inschrijving van arbeidskrachten 1945 BES wordt «Verjaardag der Koningin» vervangen door: verjaardag van de Koning.
ARTIKEL XXB WET VEREENVOUDIGING REGELINGEN SVB
De artikelen II, onderdeel H, III, onderdeel D, en V van de Wet vereenvoudiging regelingen SVB vervallen.
18
Artikel XXII wordt als volgt gewijzigd:
a
Na onderdeel A wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
A1
In artikel 31, tweede lid, onderdeel o, wordt «artikel 19g, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964» vervangen door «artikel 39d van de Wet op de loonbelasting 1964» en wordt «artikel 19g, derde lid, van die wet» vervangen door: artikel 19g, derde lid, van die wet, zoals dit artikellid op 31 december 2011 luidde.
b
Onderdeel D komt te luiden:
D
Artikel 36 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «een persoon die ouder is dan 21 jaar maar de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt» vervangen door; een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd.
2. Het vierde lid vervalt onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot vierde en vijfde lid.
3. In het vierde lid (nieuw) vervalt «44,».
c
Na onderdeel J wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
J1
In artikel 62i wordt «tot en met zevende lid lid» vervangen door: tot en met zevende lid.
19
In artikel XXIII, wordt na onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidende:
A1
Artikel 9, onderdeel a, komt te luiden:
a. in bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen de persoon, die:
1° in een kalenderweek ten minste vijf arbeidsuren minder heeft dan zijn gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek of een aantal arbeidsuren heeft dat ten hoogste gelijk is aan de helft van zijn gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel a, van de Werkloosheidswet, doch aan wie geen uitkering wordt verleend op grond van enige bepaling van die wet of van een regeling als bedoeld in onderdeel b; of
2° als gevolg van de regels gesteld in de ministeriële regeling op grond van artikel 1a, tweede lid, geen arbeidsuren minder heeft als bedoeld onder 1°;.
20
Artikel XXV wordt als volgt gewijzigd:
a
Na onderdeel A worden drie onderdelen ingevoegd, luidende:
A1
Artikel 7, onderdeel b, komt te luiden:
b. in door Onze Minister aan te wijzen gevallen degene die:
1° in een kalenderweek ten minste vijf arbeidsuren minder heeft dan zijn gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek of een aantal arbeidsuren heeft dat ten hoogste gelijk is aan de helft van zijn gemiddeld aantal arbeidsuren per kalenderweek als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel a, van de Werkloosheidswet, doch aan wie geen uitkering wordt verleend op grond van enige bepaling van die wet; of
2° als gevolg van de regels gesteld in de ministeriële regeling op grond van artikel 1a, tweede lid, van de Werkloosheidswet geen arbeidsuren minder heeft als bedoeld onder 1°.
A2
In artikel 10, onderdeel 1°, wordt in alfabetische volgorde ingevoegd:
e: de vennootschap;.
A3
Onder vernummering van het vierde tot vijfde lid, wordt in artikel 11 een nieuw lid ingevoegd, luidende:
4. Indien een eigenrisicodrager de uitkering, bedoeld in artikel 8, onderdeel a, ingevolge artikel 63a betaalt of de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, bedoeld in artikel 8a, eerste lid, ingevolge artikel 82 juncto 84 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen betaalt, treedt deze eigenrisicodrager als werkgever in de plaats van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onafhankelijk van het voortbestaan van de dienstbetrekking met die eigenrisicodrager.
b
Na onderdeel E wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
F
Artikel 100 wordt als volgt gewijzigd:
In het derde lid wordt na «onderdeel E,» ingevoegd: voor zover het betreft de artikelen 29e en 29f,.
21
Na artikel XXVI wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL XXVIA WET VAN 4 JULI 1946 HOUDENDE DE INSTELLING VAN EEN ARBEIDSBUREAU BES
Artikel 3, eerste, tweede en derde lid, van de Wet van 4 juli 1946 houdende de instelling van een arbeidsbureau BES komt te luiden:
1. Onze Minister voorziet in het toezicht op de juiste naleving van de wettelijke regelingen, betrekking hebbende op de in artikel 2 bedoelde arbeidsbemiddeling.
2. Onze Minister kan voorzien in:
a. een voorziening voor de openbare arbeidsbemiddeling tussen werkgevers en werkzoekenden in de verschillende openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba woonachtig, alsmede tussen werkgevers gevestigd in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en werkzoekenden in andere delen van het Koninkrijk of het buitenland en omgekeerd;
b. een voorziening voor het verzamelen en verstrekken van gegevens omtrent de stand der arbeidsmarkt voor zover noodzakelijk in verband met de openbare arbeidsbemiddeling.
3. De bestuurscolleges zijn verplicht aan Onze Minister alle door deze in verband met het eerste en tweede lid verlangde inlichtingen kosteloos te verstrekken.
22
Na artikel XXVIII wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL XXVIIIA WIJZIGING VAN DE REMIGRATIEWET (HEROVERWEGING REMIGRATIEWET)
Indien het bij koninklijke boodschap van 14 november 2011 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Remigratiewet (heroverweging Remigratiewet) (kamerstukken 33 085) tot wet is of wordt verheven en in werking is getreden, wordt de Remigratiewet met ingang van de dag van inwerkingtreding van die wet of, indien die dag is gelegen voor de inwerkingtreding van dit artikel, met ingang van de dag van inwerkingtreding van dit artikel als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 2b. eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel i door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
j. de leeftijd van 18 jaar te hebben bereikt op het moment dat hij zich in Nederland vestigde.
B
Aan artikel 6f wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Onverminderd het eerste en tweede lid kan de Sociale verzekeringsbank de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 6b, verrekenen met een vordering die degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd op hem heeft.
Onderdeel 1 (Artikel I)
Met het in artikel 18 van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) in te voegen zesde lid wordt beoogd te voorkomen dat de Sociale verzekeringsbank (SVB), in situaties waarin het recht op kinderbijslag overgaat van de ene ouder op de andere ouder, op grond van de in artikel 14, derde lid, van de AKW opgenomen maximale terugwerkende kracht van een jaar, aan een ouder met terugwerkende kracht kinderbijslag moet betalen, terwijl voor het kind al aan de andere ouder kinderbijslag is betaald. Een dergelijke situatie kan zich voordoen als het kind is verhuisd van de ene ouder naar de andere ouder en de laatstbedoelde ouder pas enige tijd na de verhuisdatum met terugwerkende kracht kinderbijslag aanvraagt. De SVB moet dan aan de ene ouder met terugwerkende kracht kinderbijslag betalen en van de andere ouder al betaalde kinderbijslag terugvorderen.
Een vergelijkbare situatie kan zich voordoen als de ouder die geen kinderbijslag ontvangt meer bijdraagt (is gaan bijdragen) dan de ouder die kinderbijslag ontvangt en de meer bijdragende ouder pas na verloop van enige tijd kinderbijslag aanvraagt. Het in te voegen zesde lid heeft als doel te voorkomen dat de SVB dan aan de ene ouder met terugwerkende kracht kinderbijslag moet betalen en van de andere ouder betaalde kinderbijslag moet terugvorderen. Doelstelling is te regelen dat de betaling van de kinderbijslag overgaat van de ene ouder naar de andere vanaf de nieuwe aanvraag om kinderbijslag. In het nieuwe zesde lid is dit zodanig vorm gegeven dat als de persoon aan wie kinderbijslag zou moeten worden betaald geen aanvraag heeft ingediend, de SVB de kinderbijslag dan, in afwijking van het vierde en vijfde lid, betaalt aan de persoon die daartoe wel een aanvraag heeft ingediend. Indien de persoon aan wie kinderbijslag zou moeten worden betaald naderhand alsnog een aanvraag indient dan wordt de kinderbijslag aan hem betaald na afloop van het kalenderkwartaal waarin de aanvraag is ingediend. Dat geldt alleen als de aanvraag in de eerste twee maanden van het kalenderkwartaal is ingediend. Indien de aanvraag pas wordt ingediend in de laatste maand van een kalenderkwartaal dan wordt de kinderbijslag pas aan deze persoon betaald na afloop van het kalenderkwartaal volgend op het kalenderkwartaal waarin de aanvraag is ingediend. Reden daarvoor is dat de SVB bij een aanvraag die is ingediend in de laatste maand van een kwartaal niet in staat is om de wijziging van de betaling al per de eerste van de daarop volgende maand (de eerste dag van het kalenderkwartaal) te laten ingaan. Naar de inhoud regelt het nieuwe lid dat niet het tijdstip van de wijziging (bijvoorbeeld de verhuizing) bepalend is voor de overgang van de betaling maar het tijdstip van de nieuwe aanvraag en dus het tijdstip waarop de wijziging aan de SVB wordt gemeld. Door het opnemen van deze bepaling in de AKW worden de uitvoeringskosten van de SVB structureel verlaagd met € 250.000,–.
Onderdeel 2 (Artikel IIIA)
Deze voorgestelde wijziging herstelt een onjuiste aanduiding van twee onderdelen uit artikel 1:7 van de Arbeidstijdenwet.
Onderdelen 3 (Artikel IV) en 17 (voor zover betrekking hebbend op artikel XXA)
In artikel 23, eerste lid, onder h, en tweede lid, van de Arbeidswet 2000 BES, en in artikel 6, tweede lid, van de Wet tot inschrijving van arbeidskrachten 1945 BES, wordt in verband met de troonswisseling de aanduiding verjaardag van de Koningin vervangen door de aanduiding verjaardag van de Koning.
Onderdeel 4 (Artikel IVA)
Dit overgangsrecht in het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 zorgt ervoor dat voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel V, onderdeel A, van de Wet vereenvoudiging regelingen UWV gedane verzoeken om ontheffing van het verbod op werktijdverkorting worden afgehandeld volgens het oude recht. Dit geldt ook voor al lopende ontheffingen en verzoeken om verlenging van de ontheffingen tot een maximum van drie. Het eerste verzoek moet zijn ontvangen bij de ontheffingverlener voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel V, onderdeel A, van de Wet vereenvoudiging regelingen UWV. Op het gedane verzoek blijven de beleidsregels ontheffing verbod op werktijdverkorting 2004 van toepassing.
De beoogde datum van inwerkingtreding van dit onderdeel alsmede van het voornoemde artikel van de Wet vereenvoudiging regelingen UWV is 1 oktober 2013.
Onderdeel 4 (Artikel IVB)
In het Koninklijk Besluit van 5 november 2012 (Stcrt. 2012, 23044) is opgenomen dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt belast met de aangelegenheden op het gebied van integratie en inburgering voor zover deze voor 5 november 2012 waren opgedragen aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
In artikel IVB worden de grondslagen voor subsidieverstrekking op het terrein van inburgering en integratie opgenomen in de Kaderwet SZW-subsidies als gevolg van deze wijziging in de portefeuilleverdeling bij het aantreden van het huidige kabinet.
Daartoe wordt een onderdeel toegevoegd aan artikel 2 van de Kaderwet SZW-subsidies. Aan dit onderdeel zal terugwerkende kracht worden verleend tot en met 5 november 2012.
Onderdeel 4 (Artikel IVC), 6 (voor zover betrekking hebbend op Artikel VIA, onderdeel D) en onderdeel 7 (Artikel VII)
De wijzigingen van de Pensioenwet BES, de Wet algemene ouderdomsverzekering BES (AOV) en de Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES (AWW) hebben, naast het corrigeren van onjuiste verwijzingen, in hoofdzaak betrekking op de bepalingen die de aanpassing van de bedragen regelen. In beide eerstgenoemde wetten ontbrak een wettelijke grondslag voor aanpassing van de bedragen anders dan uit hoofde van de ontwikkeling van het consumentenprijsindexcijfer. Deze omissie wordt nu hersteld, waarbij voor de formulering is aangesloten bij het Besluit onderstand BES, dat op dat punt een toereikende regeling bevat. Tevens voorziet dit voorstel in een verduidelijking dat bij het (per eiland verschillend) vaststellen van de consumentenprijsindexcijfers ook de categorie belanghebbenden die buiten de openbaar lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba woonachtig zijn, een aparte categorie vormen. De mogelijkheid van differentiatie is nieuw in de Pensioenwet BES.
De voorgestelde wijzigingen zijn passend binnen de afspraak om terughoudend te zijn met nieuwe regelgeving in Caribisch Nederland (vijf jaar legislatieve rust na 10 oktober 2010), omdat het hier technische wijzigingen betreft en gelet op het zwaarwegende belang van een adequate juridische grondslag. Tevens dient dit ter uitvoering van de «verbeterafspraken» die met de eilanden zijn gemaakt.
Onderdeel 4 (Artikel IVD)
De wijzigingen in de Remigratiewet strekken ertoe de systematiek van begroting, bevoorschotting en financiële verantwoording inzake de uitvoering van de Remigratiewet in overeenstemming te brengen met de gebruikelijke systematiek, die geldt voor de SVB bij de uitvoering van de socialezekerheidswetgeving met toepassing van de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI). De gebruikelijke regels uit hoofdstuk 8 van de Wet SUWI worden dan ook van toepassing (wijziging artikel 8j). Ten gevolge daarvan kunnen de artikelen 8c, 8d en 8 e van de Remigratiewet vervallen. Op basis van artikel 121a van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) zullen in de Regeling Wfsv uitvoeringsregels worden opgenomen met betrekking tot de indiening van een begroting en jaarplan, de bevoorschotting van de rijksbijdrage en de financiële verantwoording daarvoor ten behoeve van de afrekening van die rijksbijdrage.
Onderdeel 5, onder a (Artikel VI, onderdeel A1) en onderdeel 20, onder a (voor zover betrekking hebbend op Artikel XXV, onderdeel A2)
Bij de wet van 6 juni 2011 tot wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de aanpassing van regels over bestuur en toezicht in naamloze en besloten vennootschappen (Stb. 2011, 275) is aan artikel 2:132 van het Burgerlijk Wetboek een bepaling toegevoegd waardoor de rechtsverhouding tussen de bestuurder van een beursgenoteerde vennootschap en die vennootschap niet langer wordt aangemerkt als arbeidsovereenkomst.
Om deze bestuurder verzekerd te laten blijven voor de werknemersverzekeringen is bij de artikelen XXVIIA en XXVIII van de Verzamelwet SZW 2012 in de artikelen 4 van zowel de Werkloosheidswet (WW) als de Ziektewet (ZW) een nieuw onderdeel ingevoegd waarbij is geregeld dat de arbeidsverhouding van voornoemde bestuurder als dienstbetrekking is aangemerkt. Zowel voornoemde wet van 6 juni 2011 als voornoemde artikelen XXVIIA en XXVIII zijn op 1 januari 2013 in werking getreden (besluit van 4 oktober 2012, Stb. 2012, 455). Om geen misverstand te laten ontstaan dat in deze situatie de beursgenoteerde vennootschap als werkgever in de zin van de WW en ZW wordt beschouwd, wordt voorgesteld dit expliciet te bepalen in de artikelen 10 van de ZW en WW. Deze wijzigingen zullen terugwerken tot en met 1 januari 2013.
Onderdeel 5, onder b (Artikel VI, onderdeel B)
De wijziging van artikel 16, zesde lid, van de WW, zoals opgenomen in dit wetsvoorstel, wordt in deze nota van wijziging technisch aangepast.
Onderdeel 6 (Artikel VIA)
In artikel 7 AOV vervallen het tweede en derde lid omdat de bepalingen die de aanpassing van het in artikel 7, eerste lid, AOV genoemde bedrag van het ouderdomspensioen regelen, worden ondergebracht in een nieuw artikel 8a. Onderdeel F betreft een verbetering van een foutieve verwijzing en de overige onderdelen van artikel VIA zijn technische aanpassingen verband houdend met de introductie van het nieuwe artikel 8a (artikel VIA, onderdeel D).
Het nieuwe artikel 8a bevat naast de hierboven toegelichte nieuwe bepaling een wettelijke basis voor het verschillend vaststellen van het uitkeringsbedrag per openbaar lichaam rekening houdend met de leefvorm van de belanghebbende. Deze bepaling vloeit voort uit de bestuurlijke afspraken die de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 13 maart 2013 met de bestuurscolleges van Bonaire, Sint Eustatius en Saba heeft gemaakt. Een van deze afspraken is dat de staatssecretaris in de tweede helft van 2013 een besluit neemt over het niveau van de AOV voor alleenstaanden in 2014. Uitvoering hiervan vergt een toereikende juridische grondslag, waarin de hier voorgestelde bepaling voorziet.
Onderdeel 8 (Artikel VIIA)
Het in hoofdstuk 6 opgenomen artikel 23 van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) bevat een uitgewerkte evaluatiebepaling, zodat deze bepaling wordt geschrapt.
Bij artikel XIX, onderdeel C, van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving is een artikel 23 (mandaat) in hoofdstuk 5 van de Waadi ingevoegd. Aangezien het oorspronkelijke artikel 23 (evaluatie) niet bij de eerstgenoemde wet is ingetrokken is het artikel 23 inzake mandaat in het basiswettenbestand op www.wetten.nl aangeduid als artikel 23*. Aangezien het in hoofdstuk 6 opgenomen artikel 23 (evaluatie) hierbij komt te vervallen is er voortaan sprake van één artikel 23 (mandaat) in hoofdstuk 5. In dit artikel 23 wordt naar een onjuist artikellid van artikel 18 verwezen als gevolg van een wijziging van artikel 18. Deze omissie wordt hierbij gecorrigeerd. Deze wijziging zal terugwerken tot en met 1 januari 2013, de datum waarop voornoemde wijziging van artikel 18 in werking is getreden.
Onderdeel 9, onder a (Artikel VIII, onderdeel B)
In onderdeel B wordt een typefout hersteld.
Onderdeel 9, onder b (Artikel VIII, onderdelen B1 en B2)
In de Wet vereenvoudiging regelingen UWV is in artikel VII een wijziging opgenomen van artikel 3:13 van de Wet arbeid en zorg (Wazo). Deze wijziging had in werking moeten treden met ingang van 1 juni 2013 tezamen met een aantal andere artikelen uit die wet die samenhangen met een nieuwe wijze van vaststellen van het dagloon voor de uitkeringen op grond van werknemersverzekeringen en de Wazo. Ook het bijbehorende nieuwe Dagloonbesluit werknemersverzekeringen dient op die datum in werking te treden. Deze beoogde datum van inwerkingtreden is duidelijk in de nota van toelichting bij het koninklijk besluit van 20 december 2012 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van voornoemde wet (Stb 2012, 676) opgenomen. Abusievelijk is echter in de tekst van het inwerkingtredingsartikel het voornoemde artikel VII niet uitgezonderd van inwerkingtreding met ingang van 1 januari 2013. Hier is sprake van een evidente omissie in het inwerkingtredingsartikel.
Gevolg hiervan is dat de nieuwe bepaling formeel gezien in werking is getreden met ingang van 1 januari 2013 terwijl uitdrukkelijk 1 juni 2013 was beoogd. Deze omissie wordt thans hersteld.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) heeft zijn uitvoeringsorganisatie conform de gemaakte afspraken ingericht op wijziging met ingang van 1 juni 2013. In overleg met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is hieraan vastgehouden nu er sprake is van een onmiskenbare omissie en door de minister is om die reden formeel aan het UWV verzocht om tot 1 juni 2013 de wet te blijven uitvoeren op dezelfde wijze als gebeurde voor 1 januari 2013.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft aan de voorzitters van de Tweede en de Eerste Kamer bij brief (d.d. 14 maart 2013, kenmerk 2013–0000012001 respectievelijk 2013–0000023487) laten weten dat hij deze omissie met terugwerkende kracht zal herstellen tot en met 1 januari 2013, zodat alle wijzigingen zoals beoogd in kunnen gaan met ingang van 1 juni 2013. Dit geschiedt thans met deze nota van wijziging.
Voor de betrokken werknemers en werkgevers betekent dit onderdeel van het onderhavige wetsvoorstel dat de uitkeringsgrondslagen voor de uitkeringen op grond van de Wazo ongewijzigd blijven en dat de uitkeringen worden vastgesteld op dezelfde manier als voor 1 januari 2013.
De wijziging van de Wazo is technisch in twee afzonderlijke artikelen vormgegeven. Onderdeel B1 bevat de tekst van artikel 3:13 zoals deze gold tot 1 januari 2013 en die op grond van de voorgestelde reparatie onverkort blijft gelden door aan onderdeel B1, na inwerkingtreding van onderhavige Verzamelwet SZW 2013, terugwerkende kracht te verlenen tot en met 1 januari 2013.
Onderdeel B2 bevat vervolgens de wijzigingen die waren opgenomen in de Wet vereenvoudiging regelingen UWV in artikel VII. Met deze reparatie wordt ervoor gezorgd dat deze wijzigingen op hetzelfde moment als de andere wijzigingen die betrekking hebben op de dagloonvaststelling uit voornoemde wet (alsmede de beoogde lagere regelgeving) in werking treden. Beoogde datum hiervoor is 1 juni 2013. Mocht het in verband met de datum waarop de onderhavige wetsvoorstel in werking treedt noodzakelijk blijken, dan zal ook aan het voorgestelde onderdeel B2 terugwerkende kracht worden verleend tot en met de datum waarop voornoemde andere ermee onlosmakelijk samenhangende wijzigingen in werking zijn getreden.
Van de gelegenheid is tot slot gebruik gemaakt om nog een kleine technische verbetering aan te brengen in de tekst zoals deze was opgenomen in de Wet vereenvoudiging regelingen UWV. Het derde lid is ter verbetering van de leesbaarheid gesplitst in twee leden. In het derde lid wordt bepaald dat het dagloon voor de Wazo-uitkering gelijk is aan het dagloon voor de ZW. In het vierde lid van artikel 3:13, van de Wazo, wordt bepaald dat een rekenfactor wordt toegepast die verband houdt met het ziekengeld per dag over de vier kalenderweken voorafgaande aan de uitkering op grond van de Wazo – als op het voorafgaande ziekengeld artikel 31 van de ZW werd toegepast vanwege ander inkomen dan uit de dienstbetrekking op grond waarvan het recht op ziekengeld is ontstaan. In het vijfde lid van artikel 3:13 van de Wazo wordt bepaald dat het gaat om een rekenfactor die verband houdt met het bedrag van de loongerelateerde uitkering van de werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (LGU-WGA) per dag over de vier kalenderweken voorafgaande aan de uitkering op grond van de Wazo – als op de voorafgaande LGU-WGA uitkering vanwege inkomen artikel 61 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) werd toegepast. Alleen de cursieve passages in het voorgaande zijn in deze nota van wijziging toegevoegd ten opzichte van de eerdere bepaling uit de Wet vereenvoudiging regelingen UWV.
Onderdeel 9, onder c (Artikel VIII, onderdeel D)
In hoofdstuk 7 van de Wazo is geregeld dat de werknemer elk kalenderjaar recht heeft deel te nemen aan een levensloopregeling, onder bij en krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 gestelde voorwaarden.
Bij artikel V, onderdeel B, van het Belastingplan 2012 is hoofdstuk IIC van de Wet op de loonbelasting 1964 vervallen. In dit hoofdstuk was artikel 19g inzake de levensloopregeling opgenomen. Deze wijziging is met ingang van 1 januari 2012 in werking getreden.
Echter in artikel 39d van de Wet op de loonbelasting 1964 is met betrekking tot de levensloopregeling overgangsrecht opgenomen. Dit overgangrecht brengt met zich mee dat er vanaf 1 januari 2012 geen nieuwe deelnemers aan de levensloopregeling bij kunnen komen. Maar voor deelnemers aan de levensloopregeling die op 31 december 2011 een aanspraak ingevolge de levensloopregeling hadden waarvan de waarde in het economische verkeer op die datum € 3000 of meer bedroeg, geldt dat zij in beginsel tot 1 januari 2022 aan de levensloopregeling kunnen blijven deelnemen.
Dit betekent dat hoofdstuk 7 niet kan vervallen maar moet blijven gelden voor de toepassing van het overgangsrecht. Wel dienen de verwijzingen in artikel 7:1 naar de levensloopregeling te worden aangepast. Deze wijziging zal terugwerken tot en met 1 januari 2012.
Onderdeel 10, onder a (voor zover betrekking hebbend op Artikel XIII, onderdeel A1) en onderdeel 18, onder a, (voor zover betrekking hebbend op Artikel XXII, onderdeel A1)
Bij artikel V, onderdeel B, van het Belastingplan 2012 is hoofdstuk IIC van de Wet op de loonbelasting 1964 vervallen. In dit hoofdstuk was artikel 19g inzake de levensloopregeling opgenomen. Deze wijziging is met ingang van 1 januari 2012 in werking getreden.
Echter in artikel 39d van de Wet op de loonbelasting 1964 is met betrekking tot de levensloopregeling overgangsrecht opgenomen. Dit overgangrecht brengt met zich mee dat er vanaf 1 januari 2012 geen nieuwe deelnemers aan de levensloopregeling bij kunnen komen. Maar voor deelnemers aan de levensloopregeling die op 31 december 2011 een aanspraak ingevolge de levensloopregeling hadden waarvan de waarde in het economische verkeer op die datum € 3000 of meer bedroeg, geldt dat zij in beginsel tot 1 januari 2022 aan de levensloopregeling kunnen blijven deelnemen.
Met deze wijzigingen van de Wet op de loonbelasting 1964 is geen rekening gehouden met de verwijzing naar de levensloopregeling in de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) en de Wet werk en bijstand (WWB). Deze omissie wordt hierbij hersteld.
De wijziging van artikel 21a van de Wfsv zal terugwerken tot en met 1 januari 2013, de datum waarop voornoemd artikel in werking is getreden. De wijziging van de WWB zal terugwerken tot en met 1 januari 2012.
Onderdeel 10, onder a (voor zover betrekking hebbend op Artikel XIII, onderdelen A2 en A3)
De eigenrisicodrager kan zelf de uitkering op grond van de ZW of de WGA uitbetalen aan de werknemer. Ingeval de eigenrisicodrager dit doet, is hij dezelfde premies verschuldigd over deze uitkeringen als over het loon dat hij betaalt aan zijn werknemers tijdens de dienstbetrekking. In geval het UWV deze uitkeringen betaalt via de werkgever (de «werkgeversbetalingen») is in artikel 28, vierde lid, respectievelijk artikel 38a, tweede lid, van de Wfsv, geregeld dat de werkgever de sectorpremie en de gedifferentieerde premie WGA is verschuldigd en niet de gemiddelde sectorpremie respectievelijk de vervangende gedifferentieerde premie voor de Werkhervattingskas, ondanks het feit dat de werkgever in artikel 11, vierde lid, ZW als werkgever wordt aangemerkt voor die uitkeringen. Om misverstanden te voorkomen wordt dit ook geregeld voor de uitkeringen die de eigenrisicodrager betaalt aan de werknemers die bij hem in dienst zijn of in dienst zijn geweest.
Onderdeel 10, onder b, c en d (Artikel XIII, onderdelen B1, C1 en D)
De premies voor de vrijwillige verzekering op grond van de ZW komen thans op grond van artikel 99, onderdeel a, van de Wfsv ten gunste van het Algemeen Werkloosheidsfonds (Awf). Op grond van artikel II, onderdeel R, van de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters is artikel 115, eerste lid, onderdeel e, van de Wfsv gewijzigd waarbij per 1 januari 2014 (besluit van 13 oktober 2012, Stb. 483) de uitkeringen voor de vrijwillige verzekering op grond van de Ziektewet ten laste worden gebracht van het Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof). Hierbij is verzuimd om de premiebaten voor de vrijwillige verzekering, in plaats van het Awf, ten gunste te laten komen van het Aof. Deze omissie is hierbij gecorrigeerd (onderdelen B1 en C1).
Bij eerdergenoemde wet is verder verzuimd om artikel 115, eerste lid, onderdeel f, in overeenstemming te brengen met de wijziging van artikel 115, eerste lid, onderdeel e. Ook deze omissie is hierbij gecorrigeerd (onderdeel D, onder 1).
Onderdeel 11 (Artikel XIVA, onderdelen A en C)
De artikelen 1 en 47, tweede lid, van de Wet inburgering worden aangepast aan de gewijzigde portefeuilleverdeling, die geldt sinds het aantreden van het huidige kabinet, waarbij niet langer de Minister van Immigratie, Integratie en Asiel de verantwoordelijke minister is voor de Wet inburgering, maar de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Voor de Vreemdelingenwet en de Rijkswet op het Nederlanderschap is niet langer de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verantwoordelijk, maar de minister van Veiligheid en Justitie.
Onderdeel 11 (Artikel XIVA, onderdeel B)
In artikel 6 wordt een grondslag gegeven voor het instellen van een heffing voor een aanvraag van ontheffing van de inburgeringsplicht, dan wel voor het medisch onderzoek in het kader daarvan. In de Regeling inburgering werd daarvoor al in een heffing voorzien, maar daarvoor bleek geen wettelijke grondslag aanwezig te zijn. Dit wordt hersteld met deze wijziging. Om te bereiken dat deze grondslag tevens van toepassing is op inburgeringsplichtigen die onder het overgangsrecht van de laatste wijziging van de Wet inburgering vallen, is het begrip «inburgeringsplichtige» in de tweede zin uitgebreid.
Onderdelen 12 (Artikel XVI) en 13 (Artikel XVII)
Bij de artikelen XII, onderdeel D, en XIII, onderdeel D, van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving zijn de artikelen 28, zesde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), onderscheidenlijk artikel 28, zesde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) gewijzigd. Als gevolg van een onjuiste wijzigingsopdracht bij genoemde wijzigingsonderdelen konden de beoogde wijzigingen voor een deel niet worden doorgevoerd. Bij deze wijzigingen zijn deze omissies hersteld. Deze wijzigingen zullen terugwerken tot en met 1 januari 2013.
Onderdeel 14 (Artikel XVIIA)
Met deze wijziging wordt de definitie van Onze Minister (van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) nu consequent in de Wet minimumlonen BES opgenomen. Tevens is de mogelijkheid om bij bijzondere omstandigheden bedragen en de leeftijd waarop de minimumlonen gelden te wijzigen meer flexibel gemaakt. Voor beide situaties is bepaald dat het bestuurscollege van het betrokken openbaar lichaam in dat geval om advies kan worden gevraagd. Bij wijziging op grond van bijzondere omstandigheden kan indien nodig voor elk van de openbaar lichamen afzonderlijk een eigen afweging worden gemaakt.
Onderdeel 15 (Artikel XVIIIA)
In het bij de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel aanpassing van de Wet op de ondernemingsraden in verband met wijziging van de financiering van het scholingssysteem voor leden van de ondernemingsraad en enkele andere wijzigingen van deze wet (kamerstukken I, 2012/13, 33 367, A) is bij de aanpassing van artikel 22, vierde lid, abusievelijk vergeten het woord «artikel» voor de artikelnummers te plaatsen. Dit wordt nu hersteld.
Onderdeel 16 (Artikel XX, onderdeel K)
Artikel 82a van de Wet SUWI betreft de mogelijkheden om bij wijze van experiment bij algemene maatregel van bestuur af te wijken van uitkeringswetten en aanverwante wetten om te onderzoeken of die wetten doeltreffender kunnen worden uitgevoerd. Het gaat daarbij om samenwerking en de inzet van re-integratie instrumenten en een andere wijze van financiering. Bij de uitvoering van de sociale zekerheidswetten gaat het om de gezamenlijke inzet van uitvoeringsinstanties en werkgevers om instroom in de sociale zekerheidswetten te voorkomen en uitstroom te bevorderen. De experimenten van «van werk naar werk» zijn destijds op dit artikel gebaseerd. Dit artikel behoeft aanpassing omdat de uitvoering van de ZW in de opsomming van wetten ontbreekt, terwijl in die wet ook na de wijzigingen van de laatste jaren bepalingen zijn opgenomen over de inzet bij re-integratie (met name de instrumenten no-riskpolis en proefplaatsing) en de verantwoordelijkheidsverdeling tussen werkgevers en het UWV. Wanneer wordt besloten tot een experiment dient dit op grond van de huidige wetgeving te worden uitgewerkt bij algemene maatregel van bestuur. Het ontbreken van de ZW en de verwijzing naar de re-integratie-instrumenten no-riskpolis (artikel 29b en 29d van de ZW) en proefplaatsing (artikel 52e in hoofdstuk IIA van de ZW) in het eerste lid met de uitvoering waarvan geëxperimenteerd kan worden, is een omissie en wordt hiermee hersteld. In het kader van het experiment kan al op grond van artikel 82a van de Wet SUWI worden afgeweken van artikel 30a van de Wet SUWI, dat over de re-integratieverantwoordelijkheid van het UWV gaat en de uitzonderingen daarop. In het tweede lid van artikel 82a wordt aangeduid voor welke onderwerpen regels worden gesteld. In onderdeel b gaat het om de re-integratie-instrumenten en de financiering daarvan. Daaraan is expliciet toegevoegd, dat het daarbij ook regels kan betreffen voor de verantwoordelijkheidsverdeling tussen werkgevers en de uitvoeringsorganisaties, zoals het UWV.
Onderdeel 17 (voor zover betrekking hebbend op Artikel XXB)
De in de artikel II, onderdeel H, en V van de Wet vereenvoudiging regelingen SVB opgenomen wijzigingen van respectievelijk artikel 26 van de Algemene nabestaandenwet en de artikelen 1:4 en 2:43 van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten hingen samen met de in artikel I van het voorstel van Wet vereenvoudiging regelingen SVB opgenomen wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet. Deze wijziging is met het amendement Vermeij/Huizing (Kamerstukken II 2012/13, 33 318, nr. 8) uit het wetsvoorstel geschrapt. Daarbij zijn abusievelijk de artikelen II, onderdeel H, en V niet meegenomen. Deze worden nu alsnog geschrapt.
De in artikel III, onderdeel D, van de Wet vereenvoudiging regelingen SVB opgenomen wijziging van artikel 17 van de Algemene Ouderdomswet hing samen met de in artikel II, onderdeel A, van het voorstel van Wet vereenvoudiging regelingen SVB opgenomen wijziging van artikel 1 van de Algemene nabestaandenwet. Deze wijziging is bij nota van wijziging (Kamerstukken II 2012/13, 33 318, nr. 7, onder 3) gewijzigd. Daarbij is verzuimd tegelijkertijd artikel III, onderdeel D, te schrappen.
Onderdeel 18, onder b (Artikel XXII, onderdeel D)
Met artikel XXXVI, onderdeel J van Besluit aanpassing wetten inzake verhoging AOW-leeftijd (Stb. 361, 2012) is in artikel 36, eerste lid, de persoon van 21 jaar of ouder vervangen door de persoon die ouder is dan 21 jaar. Formeel zouden hierdoor personen van 21 jaar uitgesloten zijn van de regeling, hetgeen niet de bedoeling is. Met deze wijziging wordt dit gecorrigeerd.
Onderdeel 18, onder c (Artikel XXII, onderdeel J1)
Met deze wijziging wordt een redactionele omissie hersteld.
Onderdelen 19 (Artikel XXIII, onderdeel A1) en 20, onder a (Artikel XXV, onderdeel A1)
Met de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging regelingen UWV is het derde lid van artikel 16 van de Werkloosheidswet (WW) vervallen. Hetgeen in dat artikellid werd bepaald is – enigszins aangepast – ondergebracht in artikel 1 en artikel 2 van de Gelijkstellingsregeling arbeidsuren. Vanaf het moment waarop deze wijziging zijn beslag heeft gekregen, is er gedurende de zogenaamde «fictieve opzegtermijn» geen sprake meer van een relevant arbeidsurenverlies en daarmee geen sprake van werkloosheid in de zin van de WW. Voordien was er gedurende deze fictieve opzegtermijn wél sprake van een relevant arbeidsurenverlies maar bestond geen recht op WW-uitkering omdat in artikel 16, derde lid, WW was bepaald dat gedurende deze termijn sprake was van onverminderde loondoorbetaling (waardoor er op grond van het toenmalige artikel 16, eerste lid, onder a, van de WW evenmin sprake was van werkloosheid). Voornoemde wijzigingen blijken echter het volgende onvoorziene gevolg te hebben voor het werknemersbegrip in de ZW, de Wet WIA en de WAO.
Tijdens de fictieve opzegtermijn (het voormalige artikel 16, derde lid, van de WW ), bleef een werknemer namelijk verzekerd voor de ZW, WAO en de Wet WIA. In de artikelen 7, eerste lid, onderdeel b van de ZW, artikel 7, eerste lid onder b, van de WAO en artikel 9, onderdeel a, is immers geregeld dat bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat degene die een relevant arbeidsurenverlies heeft geleden, maar aan wie (onder meer) op grond van enige bepaling op grond van de WW geen uitkering is toegekend, tóch als werknemer wordt beschouwd (en zich daarmee verzekerd wist voor de ZW, de WAO en de Wet WIA). In artikel 3 van de op voornoemde delegatiegrondslagen gebaseerde ministeriële regeling Uitbreiding kring van verzekerden ingevolge de Ziektewet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (Stcrt. 1968, 61), werd vervolgens bepaald dat dit gold ten aanzien van degene aan wie op grond van de toepassing van artikel 16, derde lid, van de WW geen WW-uitkering was toegekend. Nu echter dit artikellid niet meer bestaat en tevens tijdens de fictieve opzegtermijn geen sprake meer is van een relevant arbeidsurenverlies, is een reparatie noodzakelijk. Zonder de in deze onderdelen voorgestelde aanpassingen (en de voorgenomen aanpassing van de verwijzing naar artikel 16, derde lid, van de WW in artikel 3 van voornoemde ministeriële regeling naar de artikelen 1 en 2 van de Gelijkstellingsregeling arbeidsuren), zou een werknemer tijdens de fictieve opzegtermijn immers niet meer verzekerd zijn voor de ZW of de Wet WIA (aangezien er geen mensen de WAO meer in kunnen stromen, is het aanpassen van het desbetreffende artikel in de WAO hier achterwege gelaten). Dit gevolg was onvoorzien en is vanzelfsprekend ongewenst. Aan deze reparatie zal dan ook, na inwerkingtreding, terugwerkende kracht worden verleend tot en met de datum van inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging regelingen UWV (1 januari 2013). Aangezien het niet mogelijk is dat louter op grond van het uitkeringsreglement werkloosheidsverzekeringen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen geen uitkering wordt verleend, wordt tot slot voorgesteld om die zinsnede te schrappen.
Onderdeel 20, onder a (Artikel XXV, onderdeel A3)
Op grond van artikel 11, eerste lid, van de ZW wordt het UWV als werkgever beschouwd in bepaalde situaties. In artikel 11, derde lid, van de ZW is de situatie geregeld dat wanneer het UWV de uitkering aan de werkgever betaalt om door diens tussenkomst deze uitkering te doen uitbetalen aan de werknemer, niet het UWV als werkgever wordt aangemerkt maar dat de werkgever in de plaats treedt van het UWV, onafhankelijk van het voortbestaan van de dienstbetrekking met die werkgever. Het UWV wordt dan niet als werkgever beschouwd. In artikel 63a van de ZW is bepaald dat de eigenrisicodrager voor de ZW namens het UWV het door het UWV toegekende ziekengeld betaalt aan de zieke personen die (laatstelijk) tot hem in dienstbetrekking staan. Ook wanneer de werkgever eigenrisicodrager voor de ZW is en het door het UWV toegekende ziekengeld aldus zelf betaalt, moet duidelijk zijn dat de eigenrisicodrager dan werkgever is en niet het UWV. Om hierover geen enkel misverstand te laten ontstaan is dit expliciet in een nieuw lid toegevoegd. Daar doet niet aan af dat een ander dan de eigenrisicodrager de betalingshandeling aan de zieke werknemer kan verrichten; daarmee wordt die betaling verricht namens de eigenrisicodrager en blijft de eigenrisicodrager de werkgever van de zieke aan wie het ziekengeld wordt betaald. Doet die ander voor de eigenrisicodrager aangifte, dan doet hij dat onder het loonheffingennummer van de eigenrisicodrager, met het premiepercentage dat geldt voor deze eigenrisicodrager. De eigenrisicodrager is die premies verschuldigd die hij ook als werkgever verschuldigd is. De aanpassing geldt ook voor de eigenrisicodragers die op grond van de Wet WIA de WGA-uitkering betalen. In artikel 11 van de Wet WIA is geregeld dat werkgever in de zin van de Wet WIA de werkgever is in de zin van de ZW. Door in het voorgestelde nieuwe lid van artikel 11 van de ZW ook te regelen dat de eigenrisicodrager op grond van de Wet WIA als werkgever wordt beschouwd, werkt dit zo door naar de bepalingen over de werkgever in de zin van de Wet WIA.
Onderdeel 20, onder b (Artikel XXV, onderdeel F)
In het inwerkingtredingsbesluit bij de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters is de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel E, van voornoemde wet opgesplitst. In het overgangsrechtelijke artikel dat door artikel I, onderdeel Q, van die wet in de ZW is opgenomen, kan daarom niet volstaan worden met een verwijzing naar artikel I, onderdeel E, als geheel maar daarin zal deze opsplitsing ook zijn neerslag moeten krijgen. Met de voorgestelde wijziging wordt daarin voorzien voor het derde lid van artikel 100 ZW. Aangezien dat lid inwerking treedt op 1 januari 2014, zal dit onderdeel ook op 1 januari 2014 in werking moeten treden.
Onderdeel 21 (Artikel XXVIA)
In de wijziging van artikel 3 van de Wet van 4 juli 1946 houdende de instelling van een arbeidsbureau BES is een onderscheid gemaakt in zaken waarin de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorziet en zaken waarin genoemde minister kan voorzien. Hierbij wordt de feitelijk beoogde (en ook zo bestaande) werkwijze in wetgeving vastgelegd. Tevens is een zetfout in de wet gecorrigeerd.
Onderdeel 22, onder a (Artikel XXVIIIA)
In het wetsvoorstel tot wijziging van de Remigratiewet (heroverweging remigratiewet) (kamerstukken 33 085) blijkt abusievelijk niet het leeftijdscriterium te zijn opgenomen dat de remigrant op het moment van vestiging in Nederland ten minste de leeftijd van 18 jaar moet hebben bereikt. Dit criterium is ook nodig om volledig tegemoet te komen aan de motie Dibi in 2010. Blijkens paragraaf 3.5.1 van de memorie van toelichting was het wel de bedoeling dat dit criterium zou worden opgenomen en dit was ook aangekondigd in de brief van 2009 (TK 2009–2010, 32 123 XVIII, nr. 29) aan de Tweede Kamer met aanpassingsvoornemens voor de wet. Deze omissie wordt hierbij hersteld.
Onderdeel 22, onder b (Artikel XXVIIIA)
Verwezen wordt naar de toelichting op artikel I, onderdeel B, van het onderhavige wetsvoorstel.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher