Gepubliceerd: 3 juni 2013
Indiener(s): Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA)
Onderwerpen: openbare orde en veiligheid organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33555-6.html
ID: 33555-6

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 3 juni 2013

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken over het voorstel voor de Aanpassingswet basisregistratie personen. De gestelde vragen geven mij de gelegenheid de inhoud van dit voorstel te verduidelijken.

Bij het beantwoorden van de vragen heb ik zoveel mogelijk de volgorde van het verslag aangehouden. In verband met de samenhang tussen enkele vragen over het vervallen van het sociaal-fiscaalnummer zijn deze vragen gezamenlijk beantwoord.

2. Hoofdlijnen van het voorstel

2.1. Basisregistratie personen

De leden van de PvdA-fractie vragen naar de voorwaarden waaronder de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de mogelijkheid krijgt tot het toekennen van burgerservicenummers. Zij vragen zich af wat deze voorwaarden zijn en voor welke groepen deze mogelijkheid (met name) gecreëerd wordt.

Deze mogelijkheid betreft de toekenning van burgerservicenummers aan niet-ingezetenen die in de basisregistratie personen worden ingeschreven. Op grond van de Wet basisregistratie personen (Wbrp) kunnen niet-ingezetenen in bepaalde gevallen worden ingeschreven in de basisregistratie personen. Aan iedereen die in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (onder de Wbrp: in de basisregistratie personen) is ingeschreven, wordt een burgerservicenummer toegekend door het bestuursorgaan dat verantwoordelijk is voor de inschrijving. Voor wat betreft ingezetenen is dat (ook onder de toekomstige Wbrp) het college van burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente. Met betrekking tot niet-ingezetenen wordt de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verantwoordelijk voor de inschrijving. In verband daarmee wordt de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer (Wabb) zo aangepast dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, net als het college van burgemeester en wethouders, onmiddellijk na inschrijving een burgerservicenummer toekent aan de ingeschrevene, tenzij aan hem reeds een burgerservicenummer is toegekend (artikel 2.7 van dit wetsvoorstel).1

De leden van de SGP-fractie geven aan dat ouders die een levenloos kind krijgen, soms erg graag zien dat hun kind wordt «erkend», door hen ook uitdrukkelijk de mogelijkheid te bieden de door hen gegeven naam te registreren in de basisregistratie personen. Zij vragen of hun indruk klopt dat dit in de praktijk niet altijd gebeurt, dan wel dat dit onmogelijk is op basis van de huidige wet- en regelgeving.

Op basis van de huidige wet- en regelgeving is het inderdaad niet mogelijk om een levenloos ter wereld gekomen kind te laten inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA). Een dergelijke mogelijkheid is evenmin voorzien in de Wbrp. Voor de inschrijving na een geboorte in Nederland knoopt zowel de huidige Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Wet GBA) als de Wbrp aan bij het bestaan van een geboorteakte (artikel 25 van de Wet GBA respectievelijk artikel 2.3 van de Wbrp). De voorwaarden waaronder een geboorteakte wordt opgemaakt zijn geregeld in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, dat niet voorziet in de mogelijkheid om ten aanzien van een levenloos ter wereld gekomen kind een geboorteakte op te maken. Wel wordt er door de ambtenaar van de burgerlijke stand een akte van een levenloos geboren kind opgemaakt, die in het register van overlijden wordt opgenomen (artikel 1:19i BW). Er is dus wel een authentieke akte in de registers van de burgerlijke stand met een weergave van de geboorte, maar er vindt geen inschrijving van een nieuwe ingezetene in de basisregistratie personen plaats.

Voorts vragen deze leden aandacht voor de tekst van het modelformulier van schriftelijk verlof bij het verlenen van verlof tot begraving van een levenloos ter wereld gekomen kind dat op grond van artikel 11 van de Wet op de lijkbezorging wordt opgemaakt, waarin geen ruimte is voor het opnemen van de naam van de levenloos ter wereld gekomen zoon of dochter. Zij vragen of het mogelijk is om dit formulier zodanig aan te passen dat eerst de (naam van de) levenloos ter wereld gekomen zoon of dochter wordt genoemd en daarna de gegevens van de moeder.

Het is mogelijk dat het formulier zo wordt aangepast dat daarop (eerst) de naam van het levenloos ter wereld gekomen kind kan worden ingevuld. Het is echter de vraag of een dergelijke wijziging door alle ouders als wenselijk zou worden ervaren. Een vraag naar de naam van het kind op dit formulier zou als ongewenst beschouwd kunnen worden, mede omdat de naam voor de ambtenaar van de burgerlijke stand niet van belang is in het kader van het verlenen van het verlof. Wel bestaat er voor ouders die de naam van hun kind graag erkend zouden zien, ruimte voor het opgeven van deze naam ten behoeve van de akte van een levenloos ter wereld gekomen kind (artikel 12, eerste lid, van het Besluit bijzondere akten van de burgerlijke stand). Deze akte wordt in het register van overlijden opgenomen. Gelet op het voorgaande acht ik een wijziging van het formulier niet nodig.

2.2. Schrappen sociaal-fiscaalnummer

De leden van de fracties van VVD, PvdA en SP vragen naar de positie van niet-ingezetenen aan wie in het verleden een sociaal-fiscaalnummer (sofinummer) is toegekend en die niet in de basisregistratie personen worden ingeschreven omdat zij niet deugdelijk geïdentificeerd zijn. De leden van de VVD-fractie vragen in algemene zin wat hun positie zal zijn. De leden van de PvdA-fractie vragen of het voor deze groep in de toekomst niet langer mogelijk is op basis van een uitgegeven wettelijk persoonsidentificerend nummer met de overheid te communiceren, welke gevolgen dat voor deze groep en de overheid heeft, en hoe de regering de communicatie van overheidsorganisaties met deze groep voor zich ziet. De leden van de SP-fractie vragen hoe de regering gaat zorgen dat deze personen op de hoogte zijn van het vervallen van het sofinummer en de actie die zij moeten ondernemen om alsnog in aanmerking te komen voor een burgerservicenummer.

De personen aan wie in het verleden een sofinummer is toegekend zonder dat zij deugdelijk geïdentificeerd zijn, hebben over het algemeen niet of nauwelijks een relatie met de Nederlandse overheid. Het gaat om personen die geen ingezetenen van Nederland zijn en in het verleden iets met de Nederlandse overheid te maken hebben gehad, maar inmiddels al geruime tijd niet meer in beeld zijn. Te denken valt aan personen die in het kader van de export van goederen BTW hebben teruggekregen. Het overgrote deel van deze personen zal in de toekomst geen contact meer hebben met de Nederlandse overheid en het is dan ook niet wenselijk om deze populatie actief te benaderen.

Indien een van deze personen wel opnieuw in contact komt met een overheidsorganisatie en het voormalige sofinummer opgeeft, zal hem worden medegedeeld dat hij niet langer op basis van dit voormalige sofinummer met de Nederlandse overheid kan communiceren. Als betrokkene in staat is zich deugdelijk te identificeren, kan hij zich bij een inschrijfvoorziening als niet-ingezetene in de basisregistratie personen laten inschrijven (artikel 2.67 van de Wbrp) of op verzoek van een aangewezen bestuursorgaan, zoals de Belastingdienst, als niet-ingezetene in de basisregistratie personen worden ingeschreven (artikel 2.68 van de Wbrp). Zoals hierboven in antwoord op vragen van de leden van de PvdA-fractie is aangegeven, kent de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties direct na de inschrijving aan betrokkene een burgerservicenummer toe (artikel 8, tweede lid, van de Wabb). Als vaststaat dat het voormalige sofinummer aan betrokkene toebehoort, wordt ditzelfde nummer toegekend als burgerservicenummer (artikel 8, tweede lid, tweede volzin, van de Wabb). Indien betrokkene in aanmerking komt voor inschrijving als ingezetene, dient hij zich tot het college van burgemeester en wethouders van zijn woonplaatsgemeente te wenden om zich als ingezetene te laten inschrijven. Ook dan is deugdelijke identificatie vereist (artikel 2.4, derde lid, van de Wbrp) en wordt na inschrijving aan hem een burgerservicenummer toegekend (artikel 8, tweede lid, van de Wabb).

Voorts vragen de leden van de PvdA-fractie of het sofinummer op den duur volledig verdwijnt en zo ja, of de regering dan kan bevorderen dat overheidsorganisaties in ieder geval in de communicatie naar burgers deze term niet meer gebruiken.

Na de inwerkingtreding van de Wbrp verdwijnt het sofinummer inderdaad volledig als persoonsidentificerend nummer. Het zal dan niet langer mogelijk zijn om op basis van een (voormalig) sofinummer met de overheid te communiceren. Wel kan het enige tijd duren voor de term burgerservicenummer ingang heeft gevonden in de situaties waarin nu nog de term sofinummer wordt gebruikt. Na de inwerkingtreding van de Wbrp zal worden bevorderd dat de communicatie over het voormalige sofinummer in de officiële berichtgeving van de rijksoverheid wordt aangepast.

II. ARTIKELSGEWIJS

In de memorie van toelichting lezen de leden van de VVD-fractie dat er categorieën van personen zijn waarvan de kiesgerechtigdheid niet in de basisregistratie personen wordt opgenomen, vanwege hun bijzondere verblijfsrechtelijke positie. Voor zover deze personen kiesgerechtigd zijn, dient de registratie daarvan buiten de basisregistratie personen plaats te vinden. Daar zal nog steeds een gemeentelijke administratie voor moeten worden aangewend. Wat wordt dit voor een soort bestand, zo vragen zij, welke regels gelden er voor dit bestand en hoe is de privacy geregeld?

Dit wetsvoorstel beoogt de Kieswet slechts in terminologisch opzicht aan te passen. Op grond van het huidige artikel D 1 van de Kieswet registreert het college van burgemeester en wethouders de kiesgerechtigdheid van de ingezetenen van de gemeente «in de gemeentelijke administratie». Voor het merendeel van de inwoners van de gemeente geschiedt deze registratie nu door middel van de GBA (artikel 34, eerste lid, onder b, onder 2°, van de Wet GBA). Ten aanzien van enkele groepen inwoners wordt een aparte registratie bijgehouden, omdat hun kiesgerechtigdheid niet uit de GBA blijkt. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om diplomaten en niet-Nederlands personeel van internationale organisaties, die wegens hun bijzondere verblijfsrechtelijke positie niet voor inschrijving in de GBA in aanmerking komen.

Omdat onder de Wbrp de kiesgerechtigdheid van de meeste inwoners uit de basisregistratie personen – en dus niet uit een gemeentelijke administratie – zal blijken (artikel 2.7, eerste lid, onderdeel a, onder 10°, van de Wbrp), is ervoor gekozen om de term «in de gemeentelijke administratie» in de Kieswet te laten vervallen (artikel 2.3 van dit wetsvoorstel). Deze wijziging houdt slechts in dat de Kieswet niet langer voorschrijft dat de kiesgerechtigdheid in een gemeentelijke administratie wordt geregistreerd. Ten aanzien van de personen van wie de kiesgerechtigdheid niet uit de basisregistratie personen blijkt, zal nog steeds een aparte (gemeentelijke) registratie moeten worden bijgehouden. Het bestand waar de leden van de VVD-fractie naar vragen betreft derhalve geen nieuw register, maar een voortzetting van de bestaande registratie van de kiesgerechtigdheid van deze beperkte doelgroep.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk