Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 9 augustus 2012 en het nader rapport d.d. 12 februari 2013, aangeboden aan de Koningin door de minister van Veiligheid en Justitie, mede namens de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de minister voor Wonen en Rijksdienst. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 25 juli 2012, no. 12.001749, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot aanpassing van enige wetten op het terrein van het Ministerie van Veiligheid en Justitie teneinde een aantal zelfstandige bestuursorganen onder de werking van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen te brengen, met memorie van toelichting.
Het voorstel regelt dat de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen van toepassing wordt op een aantal zelfstandige bestuursorganen die ressorteren onder het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Het gaat hierbij om het College bescherming persoonsgegevens, het College van toezicht collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten, de Stichting donorgegevens kunstmatige bevruchting en het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen.
De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt een opmerking met betrekking tot de samenloop met andere wetsvoorstellen. Zij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het voorstel wenselijk is.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 25 juli 2012, nr. 12.001749, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 9 augustus 2012, nr. W03.12.0291//II, bied ik U hierbij aan.
De Afdeling geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het advies van de Afdeling rekening is gehouden.
De opmerkingen van Afdeling worden hieronder besproken. Daarbij worden de volgorde en nummering van het advies van de Afdeling advisering van de Raad aangehouden.
Blijkens de toelichting is bij het opstellen van artikel II uitgegaan van de tekst van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten, zoals deze komt te luiden indien het bij koninklijke boodschap van 7 oktober 2008 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet van 6 maart 2003, houdende bepalingen met betrekking tot het toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten2, (hierna: wetsvoorstel 31 766) tot wet is verheven en in werking is getreden. Artikel II, onderdeel K, van het voorliggende wetsvoorstel wijzigt artikel 25a van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten. Op dit moment kent de wet geen artikel 25a. In artikel III van wetsvoorstel 31 766 is bepaald dat een nieuw artikel 25a wordt ingevoegd indien het bij koninklijke boodschap van 14 januari 2011 ingediende voorstel van wet inzake de normering van bezoldigingen van topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector3 (hierna: wetsvoorstel 32 600) tot wet is of wordt verheven en in werking is getreden of treedt. Dit betekent dat de voorliggende wijziging pas in werking kan treden als niet alleen het wetsvoorstel 31 766 tot wet is verheven en in werking is getreden, maar ook het wetsvoorstel 32 600 tot wet is verheven en in werking is getreden. De Afdeling is van oordeel dat in een geval als hier aan de orde afhankelijkheid van de voorgestelde wijziging van artikel II, onderdeel K, van de verheffing tot wet en inwerkingtreding van – in feite – twee andere wetsvoorstellen door middel van een samenloopbepaling tot uitdrukking moet worden gebracht. De Afdeling adviseert daartoe.4
Blijkens de toelichting is bij het opstellen van artikel IV uitgegaan van de tekst van de Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen, zoals deze komt te luiden indien het bij koninklijke boodschap van 8 oktober 2010 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Wet op de jeugdzorg en Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, de Algemene Kinderbijslagwet en de Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen alsmede enige andere wetten in verband met de verbetering van de positie van pleegouders (verbetering positie pleegouders)5 (hierna: wetsvoorstel 32 529), tot wet is verheven en in werking is getreden. In wetsvoorstel 32 529 wordt in artikel IV een aantal wijzigingen aangebracht in de Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen. De Afdeling wijst erop dat de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij brief van 19 april 2012 heeft aangegeven dat hij voornemens is om de artikelen van het wetsvoorstel die betrekking hebben op de kinderbijslag en de ouderbijdrage, niet in werking te laten treden.6 Dit betreft onder meer artikel IV van dat wetsvoorstel.7 Indien artikel IV van dat wetsvoorstel niet in werking treedt, sluiten de voorgestelde wijzigingen in artikel IV van het voorliggende wetsvoorstel niet meer aan bij de geldende tekst van de wet.
De Afdeling adviseert de wijzigingen in artikel IV van het voorstel te baseren op de geldende tekst van de wet en zo nodig een samenloopbepaling op te nemen met het wetsvoorstel 32 529.
De Afdeling advisering merkt terecht op dat bij het opstellen van artikel II uit is gegaan van de tekst van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten, zoals deze komt te luiden indien het bij koninklijke boodschap van 7 oktober 2008 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet van 6 maart 2003, houdende bepalingen met betrekking tot het toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten (wetsvoorstel 31 766) tot wet is verheven en in werking is getreden. Artikel II, onderdeel K, van het voorliggende wetsvoorstel wijzigt onder meer artikel 25a van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten. Op dit moment kent de wet geen artikel 25a. In artikel III van wetsvoorstel 31 766 is bepaald dat een nieuw artikel 25a wordt ingevoegd indien het bij koninklijke boodschap van 14 januari 2011 ingediende voorstel van wet inzake de normering van bezoldigingen van topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector8 (hierna: wetsvoorstel 32600) tot wet is of wordt verheven en in werking is getreden of treedt. Laatstgenoemd wetsvoorstel is inmiddels wet geworden en in werking getreden (Stb. 2012, 583 en 584); de plenaire behandeling van wetsvoorstel 31 766 in de Eerste Kamer is voorzien op 5 maart 2013. In het voorliggende wetsvoorstel is uitgegaan van de op dit moment meest voorzienbare situatie dat ook wetsvoorstel 31 766 in werking zal zijn getreden. Mocht dat in de loop van de behandeling van het onderhavige wetsvoorstel bij de Tweede Kamer anders worden, dan zal via een samenloopbepaling in de noodzakelijke afstemming worden voorzien.
De Afdeling advisering merkt terecht op dat bij de voorgestelde wijzigingen is uitgegaan van de tekst van de Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen, zoals deze komt te luiden indien wetsvoorstel 32 529 tot wet is verheven en artikel IV van die wet in werking is getreden. Tevens merkt de Afdeling terecht op dat de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij brief van 19 april 2012 heeft aangegeven voornemens te zijn om de artikelen van het wetsvoorstel 32 529 die betrekking hebben op de kinderbijslag en de ouderbijdrage, niet in werking te laten treden.9 In de nadere memorie van antwoord wordt daarop nader ingegaan en wordt door de staatssecretaris opgemerkt dat onder meer artikel IV van het wetsvoorstel 32 528 niet in werking zal treden.10 Gelet hierop zijn het wetsvoorstel en de memorie van toelichting aangepast aan de huidige tekst van de Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen.
Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Afdeling naar de bij het advies behorende bijlage.
Bij de eerste redactionele opmerking adviseert de Afdeling in artikel II, onderdeel B, «heeft geen betrekking» te vervangen door: is niet van toepassing. De Afdeling bedoelt kennelijk een wijziging in artikel III, onderdeel B, voor te stellen. De opmerking is derhalve verwerkt in artikel III, onderdeel B.
De tweede redactionele kanttekening van de Afdeling is verwerkt in het wetsvoorstel, met dien verstande dat de door de Afdeling voorgestelde wijziging in artikel 13 en 16, tweede lid, ook nog in artikel 11, tweede lid, is verwerkt.
De derde redactionele kanttekening is niet overgenomen. Het tekstvoorstel van de Afdeling leidt tot een taalkundige onjuiste formulering, namelijk «de door hem vastgestelde begroting en meerjarenbeleidsplan». Omdat aan «begroting» en «meerjarenbeleidsplan» niet hetzelfde lidwoord voorafgaat en omdat «vastgestelde» zowel op de begroting als op het meerjarenbeleidsplan moet slaan, geniet de uit het wetsvoorstel volgende tekst («de vastgestelde begroting en het vastgestelde meerjarenbeleidsplan») de voorkeur.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt nog een enkele andere aanpassing in het voorstel aan te brengen.
Het is staand kabinetsbeleid dat de uitoefening van de bevoegdheden van een raad van toezicht op generlei wijze de minister mag belemmeren in de uitoefening van zijn bevoegdheden op grond van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Bevoegdheden als benoeming, schorsing en ontslag kunnen niet worden gedeeld. In zijn brief11 van 18 april 2012 aan de Tweede Kamer in reactie op de bevindingen van de Commissie van onderzoek COA merkt de toenmalige Minister van Immigratie, Integratie en Asiel op dat de bevoegdheden die de raad van toezicht heeft ten aanzien van de voordracht voor benoeming, schorsing en ontslag van leden van het bestuur en van leden van de raad van toezicht, kunnen leiden tot ernstige vertraging in de besluitvorming. In het licht van de bevoegdheden van de minister op grond van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen kunnen de bevoegdheden van de raad van toezicht hieromtrent ook als een onnodige tussenschakel worden beschouwd. Bij het schrappen van alleen die taken van de raad van toezicht komt de vraag op in hoeverre de raad van toezicht nog een toegevoegde waarde heeft ten opzichte van de positie van de minister. Het wetsvoorstel is derhalve zodanig aangepast dat de raad van toezicht van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen uit de wet wordt gehaald.
Voorts zijn diverse actualiseringen aangebracht, met name in paragraaf 1 van het algemeen deel van de memorie van toelichting.
De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
De waarnemend vice-president van de Raad van State,
P. van Dijk
Ik moge U, mede namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de Minister voor Wonen en Rijksdienst, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten
– In artikel II, onderdeel B «heeft geen betrekking» vervangen door: is niet van toepassing.
– In artikel IV een aanvullend onderdeel opnemen dat in artikel 13 en 16, tweede lid, van de Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen «reglement» vervangt door: bestuursreglement, analoog aan artikel II, onderdeel J, eerste lid.
– Artikel IV, onderdeel K vervangen door:
In artikel 19, eerste lid, wordt «goedgekeurde begroting en het door hem vastgestelde meerjarenbeleidsplan» vervangen door: vastgestelde begroting en meerjarenbeleidsplan.