De Kamer van Koophandel richt zich op het stimuleren van economische ontwikkeling door middel van het informeren en ondersteunen op het gebied van ondernemen en innovatie. De doelgroep bestaat uit personen die een onderneming drijven of overwegen een onderneming op te richten. Hiertoe is aan de organisatie bij wet een aantal taken toegekend. De Kamer van Koophandel vormt daarbij een schakel tussen de ondernemer en de overheid en wordt dan ook beschouwd als een belangrijke organisatie bij de uitvoering van het ondernemerschaps- en innovatiebeleid.
Doel en aanleiding van het wetsvoorstel
Het is gewenst de huidige informatie-, voorlichtings- en ondersteuningsinfrastructuur op het gebied van (internationaal) ondernemerschap en innovatie grondig te moderniseren en te stroomlijnen. Hierbij is het doel versnippering van het bestaande aanbod van publieke dienstverlening voor ondernemers tegen te gaan, de behoeftes en wensen van ondernemers (inclusief zelfstandigen zonder personeel) meer centraal te stellen en beter aan te sluiten bij de mogelijkheden die digitalisering biedt. In het Regeerakkoord van het kabinet Rutte-I «Vrijheid en Verantwoordelijkheid» is dan ook vastgelegd dat ondernemers voor al hun overheidszaken terecht zullen kunnen bij één loket, een «Ondernemersplein».
De Kamer van Koophandel speelt een belangrijke rol bij deze moderniserings- en stroomlijningsoperatie. Enerzijds omdat deze organisatie een centrale positie zal innemen bij het nieuwe dienstverleningsconcept ondernemerspleinen. Anderzijds omdat het nodig is om ook de Kamers van Koophandel zélf te moderniseren en te stroomlijnen. Want hoewel er veel waardering is voor de taken die de Kamers landelijk én regionaal verrichten, is er ook kritiek op de wijze waarop de huidige twaalf Kamers van Koophandel die taken soms invullen. Het takenpakket van de Kamers is in de loop der jaren behoorlijk uitgebreid en de scheidslijn wat de Kamers vanuit hun publieke taak doen en wat aan andere publieke partijen en marktpartijen en ondernemersorganisaties is, is niet in alle gevallen meer voldoende scherp.
De huidige twaalf Kamers van Koophandel, de Vereniging Kamer van Koophandel Nederland en de Stichting Syntens, de organisatie voor innovatiestimulering in het MKB worden samengevoegd tot één centraal bestuurde organisatie met de status van zelfstandig bestuursorgaan. Net zoals andere publieke organisaties zal de Kamer van Koophandel de komende jaren worden geconfronteerd met een stevige financiële taakstelling die de noodzaak van de herijkingsoperatie nog eens onderstreept.
De belangrijke doelen van deze herijkingsoperatie van de Kamer van Koophandel zijn dan ook:
• De realisatie van het dienstverleningsconcept ondernemerspleinen
• Een verdergaande digitalisering van de dienstverlening
• Heroriëntatie op het takenpakket («back to basics»), waarbij de wensen van de ondernemers centraal staan, gecombineerd met een duidelijke financiële taakstelling voor de komende jaren
• Een heldere taakverdeling tussen wat de Kamer van Koophandel doet (eerstelijns activiteiten) en de markt (tweedelijns), waarbij de Kamer geen activiteiten verricht die leiden tot ongewenste mededinging met de markt
• De regionale taak zal vraaggestuurd vanuit ondernemersperspectief worden vormgegeven, waarbij de Kamer een faciliterende rol vervult. Het voeren van een (regionale) lobby past hier niet bij
• Vereenvoudiging en verzakelijking van de governance
Een en ander is nader uitgewerkt in de brief van de Minister van Economische Zaken die op 13 oktober 2011 aan de Tweede Kamer is toegezonden (Kamerstukken II, 2011–2012, 32 004, nr. 3). Met deze brief is de Tweede Kamer geïnformeerd over de plannen ten aanzien van de vormgeving van de ondernemerspleinen en de rol van de Kamers van Koophandel en Syntens daarbij. Tevens vormt de brief de beleidsreactie op de wetsevaluatie. Bij de Kamerbehandeling bleek dat deze beleidsvoornemens op brede steun van de Tweede Kamer konden rekenen.
Evaluatie wetswijziging 2007
In mei 2010 is de evaluatie van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 aan de Eerste Kamer en aan de Tweede Kamer verzonden (Kamerstukken II, 2009–2010, 32 004, nr. 2). Uit deze evaluatie blijkt dat de wetswijziging van 2007 op zich het beoogde effect heeft gehad: de Kamers zijn meer gaan samenwerken en de uitvoering van de landelijke taken is uniformer geworden. De Kamers hebben daarnaast doeltreffend gefunctioneerd in de zin dat zij hebben uitgevoerd wat zij van plan waren. Tegelijkertijd is een aantal knelpunten gesignaleerd, waarvan de huidige financieringssystematiek en de governance binnen het samenwerkingsverband Kamer van Koophandel Nederland het meest in het oog springen. De evaluator kwalificeert de huidige financieringssystematiek als «onhoudbaar» en de governance als «onnodig complex ingericht». Het oplossen van deze knelpunten vergt een herziening van het wettelijk kader.
Ondernemerspleinen
De ondernemer zal op de ondernemerspleinen terecht kunnen voor (eerstelijns) informatie, ondersteuning en advies over ondernemen en innoveren. De ondernemerspleinen worden voor hem op deze terreinen dé toegang tot de overheid. Op termijn zullen ook transacties met de overheid (bijvoorbeeld subsidies en vergunningen) ten minste digitaal via de ondernemerspleinen worden ontsloten. Essentieel daarbij is een verregaande digitalisering van de dienstverlening, zodat de ondernemer op het digitale ondernemersplein straks 24 uur per dag, 7 dagen in de week terecht kan. De ondernemerspleinen betekenen voor ondernemers dus duidelijkheid, tijdwinst en een verlaging van de (transactie)kosten. En voor de overheid betekent het een efficiënte en effectieve toegang tot de ondernemers. Het uitgangspunt is dus dat – waar mogelijk – de dienstverlening digitaal zal plaatsvinden. Hiertoe zal een digitaal ondernemersplein worden opgericht. De Kamer van Koophandel zal met kanaalsturing de ondernemer zoveel mogelijk stimuleren tot gebruik van het digitale kanaal. Vanzelfsprekend met aandacht voor ondernemers met beperkte digitale vaardigheden.
Voor een aantal diensten en borging van regionale aanwezigheid zal een fysiek netwerk van ondernemerspleinen met een adequate regionale spreiding noodzakelijk zijn. Ondernemers geven aan hieraan daadwerkelijk behoefte te hebben. Deze fysieke ondernemerspleinen zullen worden ingesteld en worden beheerd door de Kamer van Koophandel. Dit fysieke netwerk zal bij de aanvang van de nieuwe organisatie al beperkter van opzet zijn dan het vroegere wijdvertakte netwerk van de regionale Kamers van Koophandel. De ontwikkeling van digitale dienstverlening maakt dat verantwoord mogelijk. De verwachting is dat deze trend zich verder doorzet.
Organisatorische consequenties
Om deze ambities waar te maken worden de huidige twaalf Kamers van Koophandel (nu twaalf afzonderlijk zelfstandige bestuursorganen), de Vereniging Kamer van Koophandel Nederland en de Stichting Syntens, de organisatie voor innovatiestimulering in het MKB, samengevoegd tot één centraal bestuurde organisatie met de status van zelfstandig bestuursorgaan. Voor wat betreft de dienstverlening aan ondernemers zullen de ondernemerspleinen een centrale rol gaan vervullen waarbij maximaal zal worden samengewerkt met AgentschapNL en het daaronder ressorterende Antwoord voor bedrijven.
Agentschap NL heeft via «Antwoord voor bedrijven» op het punt van informatievoorziening primair als taak in opdracht van de Minister ondernemers wegwijs te maken door de grote hoeveelheid informatie van de overheid zelf. Het gaat dan met name om het specifiek voor ondernemers toegankelijk ontsluiten van informatie over wetten, regels, vergunningen en belastingen waarmee de ondernemer te maken krijgt. Daarnaast heeft de Minister van Economische Zaken in het kader van de implementatie van de Dienstenrichtlijn al een wettelijke taak op het terrein van digitale informatievoorziening aan ondernemers (dienstverrichters) via een centraal loket. De wettelijke voorlichtingstaak van de Kamers is zowel onder de huidige als onder de beoogde nieuwe wetgeving een algemenere: het verstrekken van inlichtingen van algemene aard ten aanzien van het oprichten of drijven van een onderneming in een bepaald gebied en in bepaalde gevallen voorlichting geven op juridisch en economisch terrein. De Kamer kan dus zowel electronisch als fysiek voorlichting en eerste lijns advies geven over vrijwel alle aspecten van het ondernemerschap, variërend van het starten van een bedrijf tot regionale ontwikkelingen en internationaal zakendoen. Antwoord voor bedrijven (namens de Minister) en de Kamer hebben en houden zo een verschillende focus en duidelijk te onderscheiden wettelijke taken. Dat neemt niet weg dat de informatie die de Kamer vanuit die verantwoordelijkheid verstrekt in de praktijk deels van dezelfde soort zal kunnen zijn als de informatie die te vinden is bij Antwoord voor bedrijven. Om die reden is er enig risico op doublures en op verwarring bij ondernemers. Hieraan wordt tegemoetgekomen door het instellen van het ondernemersplein waarop de gewenste informatie ongeacht herkomst en precieze verantwoordelijkheidsverdeling voor de ondernemer snel te vinden moet zijn.
Zodra de basisstructuur er staat zal ook gekeken worden naar de relatie met en aansluiting door andere op ondernemers gerichte organisaties, zowel op rijksniveau (bijvoorbeeld Belastingdienst, Werkpleinen) als in de regio (bijvoorbeeld provinciale en gemeentelijke ondernemersloketten), steeds vanuit het belang van de ondernemer bezien. Dit betreft zowel het digitale ondernemersplein als de fysieke ondernemerspleinen. Inzet en verwachting hierbij is dat de basisstructuur een wenkend perspectief zal vormen voor andere organisaties om in enige vorm aan te sluiten. Het gaat hier in eerste instantie om publieke organisaties.
De huidige Kamers werken al aan de ontwikkeling van wat – bij aanvaarding van dit wetsvoorstel – het onder verantwoordelijkheid van de Minister vallende digitale ondernemersplein moet worden. Hetgeen alsdan ontwikkeld is wordt formeel overgedragen aan de Minister, waarbij evenwel is voorzien dat de feitelijke werkzaamheden ter instandhouding van het plein onder verantwoordelijkheid van de Minister door de Kamer worden uitgevoerd.
Financiering
Als onderdeel van de moderniseringsoperatie wordt ook de wijze van financiering herzien. De Kamers van Koophandel werden tot 2013 gefinancierd door wettelijke heffingen van inschrijfplichtigen en door inkomsten uit producten en diensten. Syntens wordt gefinancierd door subsidies van de Minister van Economische Zaken en andere overheidsorganisaties waaronder de Europese Unie. Per 2013 zijn de heffingen, die werden opgelegd op grond van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 en de Handelsregisterwet 2007, afgeschaft en vervangen door begrotingsfinanciering ten laste van de begroting van de Minister van Economische Zaken. De initiële inschrijving van ondernemingen in het Handelsregister, ongeacht of het contact tussen Kamer en inschrijver plaatsvindt aan de balie dan wel elektronisch, is een proces dat de nodige personele inzet vergt en daarmee ook een substantiële kostenpost vormt. Om die reden wordt voorgesteld de mogelijkheid te bieden hiervoor onder de naam inschrijfvergoeding een eenmalige vergoeding in te voeren (artikel 51, onderdeel P).
Een en ander gaat gepaard met het doorvoeren van een financiële taakstelling en het introduceren van outputsturing, zowel binnen de Kamer als in de relatie tussen de Kamer en het ministerie.
Genoemde wijzigingen in taken, organisatie en financiering van de Kamer van Koophandel maken een nieuwe wet noodzakelijk.
Deze memorie van toelichting wordt uitgebracht mede namens de Minister voor Wonen en Rijksdienst.
Algemeen
De huidige wettelijke taken van de Kamers van Koophandel, te weten de registertaak, voorlichting en de regiotaak, blijven nodig vanuit het publieke belang en blijven in de nieuwe opzet bestaan. De formulering van deze taken in het wetsvoorstel is dan ook overgenomen uit de bestaande wet. Voorgesteld wordt daarnaast een tweetal nieuwe taken toe te voegen: innovatiestimulering en het beheer van de ondernemerspleinen. Innovatiestimulering hangt samen met het onderbrengen van de dienstverlening van Syntens binnen de nieuwe organisatie. Het beheer van de ondernemerspleinen hangt samen met de verantwoordelijkheid voor het dienstverleningsconcept ondernemerspleinen en het doen aansluiten van andere publieke en op termijn ook private partijen daarbij.
Het feit dat de Kamer van Koophandel meer taken toegewezen krijgt betekent niet dat de organisatie meer activiteiten gaat doen. Op onderliggend activiteitenniveau zal een grondige herbezinning plaatsvinden («back to basics») op basis van een door de Kamer te ontwikkelen toetsingskader. Het belang en de wensen van ondernemers staan hierbij voorop. Ondernemers krijgen daarbij via de Centrale Raad en de regionale raden direct invloed op het producten- en dienstenpakket van de nieuwe organisatie.
De wettelijke taken zijn zo geformuleerd dat de organisatie in staat is om flexibel te reageren op veranderingen in het ondernemersklimaat. De onder die taken uitgevoerde activiteiten (beschreven in het jaarlijkse activiteitenplan) zijn concreet en komen binnen landelijk gestelde kaders in nauw overleg met ondernemers tot stand. Bij algemene maatregel van bestuur bestaat de mogelijkheid nadere regels te stellen over de wettelijke taken.
Beheer fysieke ondernemerspleinen
De totstandkoming van ondernemerspleinen is gewenst omdat sprake is van systeemfalen: te weinig samenwerking tussen verschillende publieke en private partijen waardoor versnippering en voor ondernemers een suboptimale ondersteuning ontstaat. Zeker waar het gaat om een verbetering van de samenwerking tussen publieke partijen is overheidsinterventie gerechtvaardigd.
Ook de aansluiting van private partijen op het dienstverleningsconcept kan in het belang van ondernemers zijn en komt niet altijd vanzelf tot stand (systeemfalen). Hierbij is het van belang te realiseren dat er een verscheidenheid aan private partijen is: van ondernemersorganisaties, brancheverenigingen en stichtingen tot commerciële dienstverleners. Bij het op termijn aansluiten van private partijen gaat het dan ook in eerste instantie om organisaties met een collectief ondernemersbelang. Veel voor ondernemers relevante sector- of branchegerichte informatie is bijvoorbeeld geheel of deels afkomstig van private partijen. Ontsluiting daarvan via het ondernemersplein is gewenst en leidt tot verlaging van transactiekosten voor ondernemers.
Bij commerciële dienstverleners ligt volledige aansluiting veel minder voor de hand en zijn op zijn minst strikte spelregels nodig, bijvoorbeeld over hoe met commerciële belangen om te gaan. Tegelijkertijd kunnen deze partijen zeker bij specifieke evenementen (bijvoorbeeld voor starters) voor de doelgroep een duidelijke toegevoegde waarde hebben.
De Kamer heeft de verantwoordelijkheid om het ondernemersplein neutraal en onafhankelijk te houden en zal daarvoor de voorwaarden formuleren (artikel 4, derde lid). Aansluiting van private partijen is alleen aan de orde wanneer dat in het belang is van ondernemers en geen afbreuk doet aan het objectieve karakter van het ondernemersplein. Er mag bijvoorbeeld geen sprake zijn van exclusiviteit voor specifieke private partijen. Helder is dat het op termijn aansluiten van private partijen altijd moet aansluiten bij de wens van de ondernemers; de dienstverlening moet vraaggestuurd tot stand komen.
De Minister kan nadere regels stellen ten aanzien van de (voorwaarden voor) de deelneming aan de regionale ondernemerspleinen waarbij eventueel ook deelname in bepaalde gevallen of door bepaalde private organisaties kan worden uitgesloten of beperkt of aan voorafgaande instemming van de Minister kan worden onderworpen.
De Kamer van Koophandel wordt de beheerder en regisseur van de fysieke ondernemerspleinen. In dit kader ontsluit de organisatie – naast de eigen producten en diensten – producten en diensten van (toekomstige) partners op het ondernemersplein. Daarbij kan gedacht worden aan publieke, maar op termijn ook aan private dienstverleners. Doel is stroomlijning en bundeling van dienstverlening richting ondernemers.
Voor de Kamer zal het accent hierbij liggen op het voeren van regie en het verlenen van facilitaire diensten. Het dienstverleningsconcept zal binnen door de Kamer zelf te stellen centrale kaders worden doorontwikkeld, waarbij ruimte blijft bestaan voor flexibiliteit en regionaal maatwerk.
Beheer digitale ondernemersplein
Ontwikkelingen op het gebied van de elektronische overheid gaan snel en zijn divers. Ook het digitale ondernemersplein is onderdeel van die ontwikkelingen. Om aan uiteenlopende initiatieven op het gebied van de elektronische overheid meer onderlinge samenhang te bieden ook voor ondernemers, is het noodzakelijk dat de Minister daaraan vanuit zijn algemene verantwoordelijkheid invulling kan geven op een manier die afzonderlijke initiatieven overstijgt. Daar komt bij dat de Minister reeds een eigen wettelijke taak heeft op het terrein van informatieverstrekking aan ondernemers die voortvloeit uit artikel 5 van de Dienstenwet. Deze taak wordt namens de Minister uitgevoerd door Antwoord voor bedrijven. Het gaat daarbij om specifiek in de wet omschreven informatie die via een elektronische voorziening ten behoeve van bepaalde ondernemers – dienstverrichters – ontsloten moet worden. Deze beperkingen naar inhoud, doelgroep en elektronische vorm corresponderen met de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn die in de Dienstenwet is geïmplementeerd. Thans wordt voorgesteld de Minister bij wet op te dragen in algemenere zin zorg te dragen voor elektronische ontsluiting van voor ondernemers belangrijke informatie (artikel 5 van het wetsvoorstel). Op deze wijze wordt de verantwoordelijkheid voor het beheer van het elektronische centrale loket voor bepaalde informatie specifiek voor dienstverrichters tezamen met de verantwoordelijkheid voor het bestaan van een algemeen elektronisch informatieloket voor alle ondernemers bij één bestuursorgaan – de Minister – neergelegd. Zodoende heeft de Minister niet alleen de mogelijkheid op een goede wijze invulling te geven aan het belang van eenduidige elektronische informatieverstrekking aan ondernemers maar ook de mogelijkheid een goede aansluiting op andere ontwikkelingen inzake de elektronische overheid te bewerkstelligen. Dit staat er niet aan in de weg dat de Kamer van Koophandel feitelijk het beheer en de doorontwikkeling van het digitaal ondernemersplein uitvoert onder verantwoordelijkheid van de Minister.
Het digitaal ondernemersplein is een plek op internet waar de dienstverlening van de overheid integraal voor de ondernemer wordt ontsloten. Onder dienstverlening worden zowel informatie-uitwisseling als transacties en (digitale) interactie verstaan. Het Ondernemingsdossier is een voorbeeld van het laatste. Via het «no wrong door» principe komt de ondernemer altijd terecht bij de informatie en transacties die hij nodig heeft. Dat laat onverlet dat individuele overheidsorganisaties, zoals gemeenten, naast het digitale ondernemersplein hun eigen digitale dienstverlening kunnen aanbieden. Om dit plein te realiseren is het de bedoeling dat informatie en transactie van alle overheidsorganisaties via het digitaal ondernemersplein ontsloten kan worden. Het digitale ondernemersplein zal dan ook zo ontwikkeld worden (technisch, processen en aansturing) dat (technische) aansluiting voor overheidsorganisaties heel laagdrempelig is en soepel kan verlopen. De Kamer biedt hiertoe diensten aan toeleverende organisaties. Aan basisdiensten zijn voor partnerorganisaties in beginsel geen kosten voor andere deelnemende organisaties verbonden. Voor aanvullende dienstverlening kunnen wel kosten in rekening worden gebracht in overleg met het ministerie. Er zal een partnerraad gevormd worden waarin aanleverende (overheids)partijen overleggen met de Kamer over de ontwikkelingen en wijze van aansluiten. De partnerraad heeft een adviserende rol aan de Kamer.
Daarnaast dient het eOverheidsbeleid als kader, zoals het gebruik bij de bouw van open source software, open standaarden die zijn opgenomen op de «pas-toe-of-leg-uit lijst» van het College Standaardisatie en het gebruik van de eOverheidsbouwstenen zoals geformuleerd in het Nationaal Uitvoeringsprogramma dienstverlening en e-overheid (NUP) en de implementatieagenda voor het NUP, zoals eHerkenning.
Naast dat het digitaal plein één plek biedt waar de ondernemer op termijn alle informatie en transacties van de overheid kan vinden, biedt het digitale ondernemersplein ook toegang tot de informatie en dienstverlening van de Kamer van Koophandel. Ten slotte kan er ook op het digitaal ondernemersplein samengewerkt worden met publieke of private organisaties, binnen de daarvoor elders gestelde kaders.
De content van het digitale ondernemersplein moet «open» zijn, dat wil zeggen makkelijk te hergebruiken op andere plekken. Dat geldt zowel voor informatie als voor transacties.
Het begrip digitaal ondernemersplein is in de wetstekst zelf met opzet open geformuleerd om tegemoet te komen aan de snelle ontwikkelingen die het digitale domein kenmerken. Op deze manier kan het digitale ondernemersplein meegroeien met de ontwikkelingen in de komende jaren.
Het digitale ondernemersplein is een landelijke voorziening die onderdeel is van een meeromvattende infrastructuur voor de elektronische overheid. Daarnaast is contact op afstand mogelijk, is het contact niet-plaatsgebonden en is de bereikbaarheid voor ontvangst van berichten 24 uur per dag aanwezig. Verder is binnen het digitale ondernemersplein samenhang en integratie in informatie en verkeer op een veel verder gaande manier mogelijk dan in een fysieke wereld. Dit draagt bij aan meer doeltreffendheid en doelmatigheid in het belang van ondernemers en de overheid.
De verschillen tussen de fysieke ondernemerspleinen en het digitale ondernemersplein zijn belangrijk voor de toedeling van verantwoordelijkheden. De Minister heeft op grond van zijn algemene verantwoordelijkheid voor (regeldrukvermindering voor) ondernemers tevens een verantwoordelijkheid voor brede, samenhangende en goedwerkende digitale voorzieningen voor bedrijven. Daarnaast heeft de Minister van Economische Zaken in het kader van de implementatie van de Dienstenrichtlijn al een wettelijke taak op het terrein van digitale informatievoorziening aan ondernemers (dienstverrichters) via een centraal loket. De informatievoorziening aan ondernemers kan daarnaast niet los gezien worden van de brede infrastructuur voor de elektronische overheid, waarvoor de Minister voor Wonen en Rijksdienst een coördinerende rol vervult. De Minister van Economische Zaken kan voor invulling van deze verantwoordelijkheid onder meer bevorderen dat op eenduidige wijze aan ondernemers veilige toegang tot verschillende portals wordt geboden, dat toegang tot relevante informatie wordt vergemakkelijkt en dat berichtenverkeer op meer uniforme wijze kan worden afgewikkeld. Om dit soort doeleinden te bereiken dienen uiteenlopende voorzieningen, waaronder het digitaal ondernemersplein, op zo goed mogelijke wijze op elkaar te worden afgestemd en ingericht. En ook binnen het plein zelf dient voldoende samenhang te zijn, waarbij afgestemde betrokkenheid van allerlei overheidsorganen en -organisaties is vereist. De voor dit alles noodzakelijke coördinatie, afstemming en samenhang overstijgt de beschikbaarheid van een enkele voorziening binnen de strikte taakomschrijving van een zelfstandig bestuursorgaan als de Kamer. En omdat het digitaal ondernemersplein niet los van die bredere verantwoordelijkheid voor ondernemers kan worden gezien, wordt voorgesteld die verantwoordelijkheid expliciet bij de Minister neer te leggen, zij het dat de Kamer met de feitelijke uitvoering kan en naar verwachting zal worden belast.
Registertaak
De Kamers van Koophandel hebben sinds vele jaren onder meer tot taak het houden van het handelsregister, ieder voor het eigen werkgebied maar in nauwe samenwerking. Door de samenvoeging van de twaalf Kamers van Koophandel zal het register dus worden gehouden door één organisatie en aangestuurd door één landelijke raad van bestuur (de intern organisatorische aanduiding voor de leden van de Kamer gezamenlijk, zie nadere uitwerking in paragraaf 3). Het handelsregister is het basisregister van ondernemingen en rechtspersonen ten behoeve van het bedrijfsleven en alle overheden. Het handelsregister bevordert de rechtszekerheid in het economisch verkeer: een ondernemer of consument heeft zicht op wie zijn handelspartner is. Als onderdeel van het stelsel van basisregisters draagt het bij aan een efficiënte gegevenshuishouding van de overheid. Ook speelt het handelsregister meer en meer een rol in het bestrijden van vele vormen van criminaliteit. De Handelsregisterwet 2007 en daarop gebaseerde lagere regelgeving bevatten het wettelijk fundament voor deze registratie.
Vanwege het grote belang voor het handelsverkeer zal deze taak door de Kamer van Koophandel worden gecontinueerd. Door verdergaande digitalisering en een centrale aansturing kunnen bij de uitvoering van deze taak in de komende jaren kostenbesparingen worden gerealiseerd.
Voorlichtingstaak
De Kamer van Koophandel informeert en ondersteunt individuele ondernemers. Vanuit haar voorlichtingstaak ontwikkelt en beheert de Kamer van Koophandel producten en diensten voor individuele personen die een onderneming drijven of overwegen een onderneming op te richten. Het doel hiervan is dat deze personen zich (op microniveau) zelf verder ontwikkelen, duurzaam vernieuwen en hun ondernemerschap versterken. Hiermee bevordert de Kamer van Koophandel – op macroniveau – de maatschappelijke en economische ontwikkeling op het gebied van ondernemen.
De voorlichtingstaak bestaat in essentie uit twee onderdelen: een algemene informatie- en doorverwijsfunctie en eerste lijns-advies en ondersteuning. Bij dit laatste gaat het om zowel qua tijd als inhoud beperkte (basis)adviesverlening, waarmee de individuele ondernemer in staat is om zelf verder te komen met ondernemen (zelfredzaamheidsprincipe). Dienstverlening wordt uitsluitend aangeboden als daar substantiële vraag naar is vanuit ondernemers. Uitgebreidere dienstverlening wordt overgelaten aan marktpartijen.
De Kamer van Koophandel biedt individuele personen en ondernemingen specifieke informatie en ondersteuning op relevante ondernemerschapsthema’s en -vraagstukken. Het kan hierbij gaan om eerste lijns-informatie en -ondersteuning op een breed scala aan ondernemerschapsthema’s en -vraagstukken. Hierbij kan worden gedacht aan thema’s op het gebied van het starten van een onderneming, internationaal zakendoen, financiën en financiering, strategie, personele, fiscale en juridische zaken, maatschappelijk/duurzaam ondernemen en bedrijfsbeëindiging en -overdracht.
Deze informatieverstrekking en ondersteuning kan plaatsvinden in diverse vormen, via diverse kanalen en op basis van diverse technologieën, waarbij voortdurend afwegingen moeten worden gemaakt op het vlak van doelmatigheid en doeltreffendheid. Zoals het digitaal aanbieden waar dat kan en het fysiek aanbieden waar dat moet. Of bijvoorbeeld het groepsgewijs aanbieden van informatie en ondersteuning waar dat mogelijk is en het individueel aanbieden waar dat nodig is. En bijvoorbeeld het zowel passief (desgevraagd) als actief (uit eigen beweging, met als doel bewustmaking of inspiratie) aanbieden van informatie en ondersteuning.
In bepaalde gevallen kan de ondernemer doeltreffender en doelmatiger verder worden geholpen door andere vormen van ondersteuning dan alleen het aanbieden van informatie. Bijvoorbeeld door het aanreiken van voorbeeldcases, standaardmodellen (zoals bij contracten) en (eenvoudige) reken- en tekstfuncties (als onderdeel van bijvoorbeeld een ondernemingsplan), tests (zoals een financiële fitheidstest, een juridische APK, een duurzaamheidscheck, een veiligheidstest) en een mogelijkheid om in contact te komen met andere ondernemers of specialisten op een bepaald bedrijfsvoeringsterrein. In dergelijke gevallen wordt de ondernemer in staat gesteld om zelf de algemene informatie toe te passen op de eigen situatie.
Gelet op de nog altijd bestaande marktimperfectie op het gebied van eerste lijns-voorlichting en advies voor met name de kleinere MKB-ondernemingen wordt deze taak door de Kamer van Koophandel gecontinueerd. Op onderliggend activiteitenniveau zal zoals gesteld een grondige herbezinning plaatsvinden waarbij steeds ook wordt meegenomen of een activiteit niet al in voldoende mate door private partijen wordt aangeboden.
Innovatiestimuleringstaak
Innovatie, de vernieuwing van producten, diensten en productieprocessen, is een belangrijke bron voor de welvaartsgroei van Nederland. Het verhoogt de productiviteit van Nederlandse bedrijven, verbetert de Nederlandse concurrentiepositie en draagt bij aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken. Nieuwe producten en diensten, nieuwe technologieën en werkwijzen zorgen bovendien voor vergroting van de export en de werkgelegenheid. Het is cruciaal voor de economische ontwikkeling van Nederland om het innovatievermogen van het bedrijfsleven verder te versterken door het aantal innoverende bedrijven te verhogen en de omzet die bedrijven uit nieuwe producten en diensten halen te vergroten. Veel ondernemers zijn zich echter (nog) niet bewust van het belang van innoveren of zijn door gebrek aan kennis niet in staat om de juiste stappen op dit pad zelfstandig te zetten. De overheid ziet het daarom als haar publieke taak ondernemers te ondersteunen bij het innoveren, omdat dit in de economische sfeer niet of onvoldoende zal gebeuren. Innovatiestimulering wordt toegevoegd aan de wettelijke taken van de Kamer en de activiteiten op het gebied van innovatiestimulering van Stichting Syntens worden geïntegreerd in de nieuwe organisatie.
De innovatiestimuleringstaak is erop gericht ondernemers bewust te maken van het belang van innovatie en ondernemers aan te zetten tot succesvol innoveren door hun innovatievermogen te vergroten. Dit doet de Kamer door ondernemers voor te lichten en te adviseren over innovatie en te ondersteunen en begeleiden bij de eerste stappen in het innovatieproces, zoals het ontwikkelen en toepassen van innovaties in het eigen bedrijf.
Concreet zal de Kamer voorlichting geven over technologische en innovatieve ontwikkelingen, de organisatie van het innovatieproces binnen het bedrijf en over de bijbehorende aspecten, zoals sociale innovatie.
Deze voorlichting gebeurt op individueel niveau via de website, door middel van beantwoording van vragen en door het verstrekken van informatiemateriaal. Op collectief niveau, voor groepen van ondernemers, organiseert de Kamer voorlichtingsbijeenkomsten en workshops over specifieke onderwerpen.
De Kamer biedt ondernemers behalve informatie en voorlichting over het innovatieproces ook individueel advies en ondersteuning. Daarbij gaat het altijd om advies en ondersteuning in de eerste lijn. Zo kan de Kamer een ondernemer tips geven bij het opstellen van zijn innovatieplannen, kan de Kamer als klankbord fungeren voor de ondernemer tijdens het innovatieproces in het bedrijf of kan de Kamer de ondernemer ondersteunen in het zoekproces naar kennisinstellingen, ondernemers of andere organisaties waarmee in het innovatieproces samengewerkt kan worden (makel- en schakelrol). Deze ondersteuning stelt ondernemers in staat om verder te komen met innoveren. Zodra uitgebreidere ondersteuning of specialistische kennis gewenst is zal de Kamer de ondernemer doorverwijzen naar commerciële partijen die deze ondersteuning of kennis kunnen bieden. Om te waarborgen dat de Kamer geen ongewenste concurrentie met commerciële partijen aangaat wordt de individuele ondersteuning en begeleiding van ondernemers op het gebied van innovatie door de Kamer beperkt tot circa 16 uur per jaar per ondernemer, met een maximum van 48 uur in drie jaar.
De focus van de taken op het gebied van innovatiestimulering ligt op het MKB. De voorlichtingsactiviteiten en de informatiefunctie staan open voor alle sectoren van het bedrijfsleven. Specifieke activiteiten, die op initiatief van de Kamer ontwikkeld worden, zullen doorgaans gericht zijn op bepaalde doelgroepen (bijvoorbeeld segmenten uit het MKB in een bepaalde regio) of op bepaalde beleidsprioriteiten (bijvoorbeeld deelname aan Topsectoren). Deze activiteiten moeten passen in het activiteitenplan van de Kamer.
Behalve ondersteuning aan ondernemers kan de Kamer ook lokale en regionale overheden ondersteunen bij het opzetten en uitvoeren van programma’s voor het verbeteren van het innovatieklimaat en het innovatievermogen in de regio. Daarbij zal vaak sprake zijn van cofinanciering door deze lokale en regionale overheden.
Regiospecifieke activiteiten
De Kamer van Koophandel stelt regio’s in. Dat gebeurt op basis van objectieve criteria. Het ligt voor de hand dat de Kamer bij de instelling van regio’s aansluiting zoekt bij de provinciale indeling, waarbij de in het regeerakkoord «Bruggen slaan» genoemde vijf landsdelen als eindbeeld fungeren. Per regio is er een regionale raad die ten behoeve van het regionale deel van het activiteitenplan van de Kamer het ontwerp voor een regionaal meerjarenprogramma vaststelt met daarin de regionale prioriteiten. De Kamer stelt het regionale meerjarenprogramma behoudens overwegende bezwaren overeenkomstig het ontwerp vast zodat de regionale raad in beginsel de prioriteiten stelt. De Kamer vervult – ook richting de regionale raad – eveneens een faciliterende rol; het voeren van een (regionale) lobby past hier niet bij. Een regionale raad moet slagvaardig kunnen opereren en is daarom van beperkte omvang (maximaal twaalf leden). De leden zijn verantwoordelijk voor het betrekken van andere relevante regionale spelers bij het opstellen van het regionale deel van het activiteitenplan en meerjarenprogramma. Een belangrijke functie van de regionale raad is het creëren van regionaal draagvlak.
De regiospecifieke activiteiten in het daarop betrekking hebbende deel van het activiteitenplan kunnen enerzijds bestaan uit regiospecifieke voorlichtingsactiviteiten (complementair aan en in sterke wisselwerking met de landelijke voorlichtingstaak) en anderzijds uit regiospecifieke economische stimuleringsactiviteiten. Laatstgenoemde activiteiten richten zich op de stimulering van de economie c.q. het oplossen van knelpunten in de regio. De Kamer van Koophandel kan als onderdeel hiervan een subsidie van beperkte omvang verstrekken om economische ontwikkelingen via het bevorderen van onderzoeken, overleg- en samenwerkingsvormen aan te jagen en te stimuleren. De regionale raad doet jaarlijks een voorstel voor de in het activiteitenplan van de Kamer in dit kader op te nemen activiteiten. De Kamer kan hier gemotiveerd van afwijken, maar is wel gebonden aan het regionale meerjarenprogramma.
Binnen de nieuwe landelijk vastgestelde kaders (ook financieel) blijft er ruimte voor specifieke regionale activiteiten en maatwerk, zij het met minder geld, minder mensen en nadrukkelijker vraaggestuurd vanuit ondernemers. De Kamer speelt hierbij faciliterende rol. Daarbij wordt de regiotaak meer dan nu in wisselwerking met de nationale taken uitgevoerd.
De Kamer en de Wet markt en overheid
Naast bovengenoemde wettelijke taken heeft de Kamer de mogelijkheid om tegen op de integrale kostprijs gebaseerde tarieven facultatieve taken uit te voeren, voor zover deze passen binnen de in artikel 2 vermelde algemene doelstelling van de Kamer. Deze mogelijkheid bestaat reeds in de huidige wet. Op de activiteiten van de Kamer is het generieke kader van het nieuwe hoofdstuk 4B van de Mededingingswet (Wet aanpassing Mededingingswet ter invoering van gedragsregels voor de overheid, Stb. 2011, 162) van toepassing, beter bekend als «Wet markt en overheid». Dat hoofdstuk stelt een aantal gedragsregels verplicht om zo oneerlijke concurrentie door het direct en indirect optreden van overheden als onderneming te voorkomen. Gelet op het feit dat de nieuwe organisatie zich dicht op de markt begeeft (ondernemers zijn de primaire doelgroep) is het van belang dat bij het uitvoeren van in het bijzonder de facultatieve taken geen ongewenste mededinging met private organisaties ontstaat. Wanneer in het private domein bijvoorbeeld een activiteit in betekenende mate wordt aangeboden tegen vergelijkbare prijs/kwaliteit, ligt het voor de hand dat de Kamer die activiteit dan niet gaat aanbieden dan wel terugtreedt. De diensten van de Kamer zijn daarmee aanvullend op het aanbod dat op de markt verkrijgbaar is en niet concurrerend met, maar ondersteunend aan het bedrijfsleven.
Om ongewenste mededinging te voorkomen zijn – aanvullend aan de Wet markt en overheid – specifieke waarborgen in de governance aangebracht. In dit wetsvoorstel wordt geregeld dat de Centrale Raad advies kan geven bij de keuze een facultatieve taak wel of niet uit te voeren. De Centrale Raad adviseert daarbij of er sprake is van ongewenste marktwerking en baseert zich hierbij op een concurrentietoets. De raad van bestuur zal zelf voorzien in deze concurrentietoets.
Daarnaast wordt voorgesteld nog een belangrijke waarborg om ongewenste mededinging te voorkomen in de wet op te nemen: ondernemers krijgen het recht te allen tijde een mededingingsklacht in te dienen bij de Kamer. Een klacht die aan de vereisten voldoet zal tijdig, ordelijk en transparant afgehandeld moeten worden. Het onderzoek dat de Kamer naar aanleiding van een klacht instelt betreft de vraag of de activiteit waarover wordt geklaagd leidt tot uit oogpunt van goede marktwerking ongewenste mededinging.
De procedure is geënt op de procedure die krachtens hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht in zijn algemeenheid al geldt voor de afhandeling van klachten bij bestuursorganen. Zo is de Kamer gehouden de klacht voortvarend te onderzoeken, de bevindingen op schrift aan de klager mede te delen en jaarlijks een zakelijke weergave van de klachten en de reacties daarop algemeen bekend te maken. Voor de Kamer zullen klachten in de praktijk een belangrijke indicatie zijn voor het al dan niet problematisch zijn van bepaalde activiteiten.
In dit wetsvoorstel staat een uitfasering van maximaal een jaar genoemd om de organisatie de kans te geven een bepaalde dienst geleidelijk af te bouwen wanneer die door de markt wordt opgepakt. Dit om te voorkomen dat ondernemers een door de Kamer ontwikkelde dienst kopiëren en een klacht indienen waardoor van het één op het andere moment desinvesteringen van door de Kamer gemaakte ontwikkelkosten ontstaan. Vanzelfsprekend kan de Kamer ook besluiten een kortere of in het geheel geen uitfaseringstermijn te hanteren. Tevens is in het wetsvoorstel opgenomen dat er voorschriften kunnen worden gesteld met betrekking tot de werkzaamheden van de nieuwe organisatie, waaronder voorschriften die de Kamer het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden ontzeggen.
Voorgesteld wordt het aantal zelfstandige bestuursorganen drastisch te beperken: de huidige twaalf Kamers van Koophandel – die alle een apart zelfstandig bestuursorgaan zijn – worden (samen met de Vereniging Kamer van Koophandel Nederland en de Stichting Syntens) samengevoegd tot één nieuw zelfstandig bestuursorgaan. Deze organisatie is de rechtsopvolger van de bestaande twaalf Kamers van Koophandel en van genoemde vereniging en stichting. In juridische zin is de Kamer de entiteit waaraan dit wetsvoorstel maar ook een groot aantal andere wetten (zoals de Handelsregisterwet) taken opdraagt en bevoegdheden toekent. De Kamer is daarom als zodanig een bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Degenen die de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor het functioneren van de Kamer dragen zijn degenen die door de Minister benoemd zijn als lid van de Kamer. In de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen is een groot aantal specifiek voor «leden van het zelfstandig bestuursorgaan» belangrijke bepalingen opgenomen die dus ook gelden voor de leden van de Kamer. In de praktijk heeft de Kamer uiteraard een organisatie waarvan behalve het personeel ook de Centrale Raad en de regionale raden deel uitmaken. In het spraakgebruik wordt met «Kamer van Koophandel» in de regel de organisatie in ruime zin bedoeld en niet zozeer het bestuursorgaan in enge, juridische zin. Ook in deze memorie van toelichting wordt het begrip wel in ruime zin gebruikt. Het wetsvoorstel zelf ziet echter primair op de toedeling van taken en bevoegdheden aan de Kamer en heeft daarmee dus het oog op de Kamer als bestuursorgaan in juridische zin. Daarnaast geeft het wetsvoorstel een aantal voorschriften voor de organisatie van de Kamer zoals bestaan en werkwijze van de diverse raden.
Er is geen aanleiding de status van de Kamer van zelfstandig bestuursorgaan te wijzigen.
Gelet op de publieke taken van de organisatie en de samenhang met het ondernemerschapsbeleid van het Ministerie is een publiekrechtelijke rechtsvorm het meest passend.
Het binnen één organisatie uitvoeren van deze verschillende taken heeft te maken met het feit dat deze alle gericht zijn op het versterken van ondernemerschap en innovatie bij ondernemingen en uit dien hoofde nauw met elkaar samenhangen en elkaar ook versterken.
Combinatie van deze taken in één organisatie gaat bovendien versnippering van diensten aan ondernemers tegen. Uit de aard van de werkzaamheden van de Kamer volgt dat participatie van vertegenwoordigers van ondernemers en werknemers in de besluitvorming van de Kamer van groot belang is.
Inherent aan participatie in de besluitvorming van de Kamer is dat de Kamer ook de ruimte moet hebben om binnen de geldende kaders tot andere keuzes te komen dan waartoe de minister zelf mogelijk gekomen zou zijn. Plaatsing van de organisatie op gepaste afstand van de Minister is dan ook aangewezen.
Een aantal van deze taken zoals de registertaak hebben overigens ook kenmerken van regelgebonden uitvoering waarbij voor invloed van werkgevers- en werknemersorganisaties uiteraard veel minder plaats is. Met dit wetsvoorstel blijft de Kamer een zelfstandig bestuursorgaan dat gemotiveerd kan worden vanuit twee van de drie rechtvaardigingsmotieven.
Participatie als motief voor de positionering als zelfstandig bestuursorgaan staat ook in dit wetsvoorstel voorop. De vorm waarin voorgesteld wordt recht te doen aan het belang van participatie is echter wezenlijk anders.
Deze participatie uit zich bij de huidige Kamers van Koophandel met name in het feit dat bestuursleden rechtstreeks door werkgevers- en werknemersorganisaties worden benoemd (12x24=288 bestuursleden). Continuering van dit bestuursmodel is niet wenselijk. De recente wetsevaluatie constateert dat de huidige governance «onnodig complex is ingericht». Deze complexiteit is niet alleen het gevolg van de benodigde afstemming tussen de betrokken organisaties en het grote aantal bestuursleden, maar ook vanwege de dubbele verantwoordelijkheid die bestuursleden nu hebben: een algemene bestuurlijke verantwoordelijkheid en een verantwoordelijkheid als vertegenwoordiger/participant.
Deze dubbele verantwoordelijkheid verhoudt zich niet goed tot het belang voor de nieuwe organisatie te komen tot een compact, professioneel, fulltime beschikbaar en slagvaardig bestuur. Dit hangt samen met het gegeven dat bij participatie via bestuursbenoemingen een brede vertegenwoordiging belangrijk is voor de legitimatie van het beleidsprogramma. Dit moet zich wel vertalen in een relatief groot aantal part time bestuurders die juist bestuurder zijn omdat ze daarnaast nog andere, relevante activiteiten ontplooien. Gelet op de omvang van de organisatie en het feit dat zij rechtstreeks uit de begroting van de Minister van Economische Zaken gefinancierd wordt is dit niet langer wenselijk.
De nieuwe organisatie krijgt daarom een moderne bestuursstructuur: ten hoogste vijf leden van de Kamer zullen fulltime als professionele bestuurders verantwoordelijkheid dragen voor het functioneren van de organisatie.
Participatie van werkgevers- en werknemersorganisaties is in de nieuwe opzet primair ondergebracht in een Centrale Raad en regionale raden. Deze hebben een inhoudelijke programmerende rol; binnen de geldende kaders bepalen deze raden de facto welke activiteiten de Kamer onderneemt. De Kamer kan hier alleen bij overwegende bezwaren en op transparante wijze van afwijken. Op deze wijze is er sprake van nauwe betrokkenheid van de participanten bij de besluitvorming.
Voorgesteld wordt participatie op vier wijzen in de wet te verankeren:
– Centrale werkgevers- en werknemersorganisaties worden nauw betrokken bij het opstellen van de profielschets van voorzitter en leden van de Kamer.
– Centrale werkgevers- en werknemersorganisaties doen een voordracht voor benoeming van driekwart van de leden van de Centrale Raad. De Minister is in beginsel gebonden aan deze voordracht, afwijken is alleen in bepaalde gevallen mogelijk.
– De Centrale Raad stelt het ontwerp voor het meerjarenprogramma vast, de Kamer is in beginsel gehouden het meerjarenprogramma conform het ontwerp vast te stellen. De jaarlijks in het activiteitenplan op te nemen door de Kamer te verrichten activiteiten moeten passen binnen het meerjarenprogramma. De Centrale Raad heeft zo een wettelijk gewaarborgde programmerende rol.
– Analoog aan de Centrale Raad doen regionale werkgevers- en werknemersorganisaties een voordracht voor driekwart van de leden van de regionale raden. Deze raden hebben een programmerende rol voor wat betreft de regionale activiteiten van de Kamer en krijgen de taak het ontwerp voor een regionaal meerjarenplan vast te stellen. Voor de regionale activiteiten heeft dit meerjarenplan eenzelfde status als het meerjarenprogramma van de Centrale Raad heeft voor het activiteitenplan als geheel. Daarnaast doet de regionale raad een voorstel voor de in het jaarlijkse activiteitenplan van de Kamer voor de desbetreffende regio op te nemen regionale activiteiten. De Kamer kan hier gemotiveerd van afwijken, maar is wel gebonden aan het regionale meerjarenprogramma.
Visie stakeholders
De huidige Kamers van Koophandel en Syntens zijn nauw betrokken bij de opstelling van dit wetsvoorstel en kunnen zich hierin vinden. Werkgevers- en werknemersorganisaties zijn mede gelet op hun directe betrokkenheid als benoemende organisaties bij de Kamers van Koophandel gedurende het wetstraject geconsulteerd en staan achter de strekking van het wetsvoorstel en ondersteunen de herijkingsoperatie van de Kamers van Koophandel en de fusie met Syntens tot één zelfstandig bestuursorgaan. Wel plaatsen zij daarbij – elk vanuit hun eigen context – een aantal aandachtspunten. De kern daarvan is hieronder weergegeven. Deze punten zijn op zorgvuldig afgewogen wijze meegenomen in dit wetsvoorstel.
Werkgeversorganisaties beklemtonen de bestaande versnippering binnen de publieke dienstverlening aan ondernemers. De Kamers zijn door uitbreidingen van het takenpakket in de loop der jaren te ver af komen te staan van hun kerntaken. Dat heeft in hun optiek de herkenbaarheid voor ondernemers onder druk gezet en geleid tot doublures met marktpartijen en andere overheidspartijen. Het is dan ook van groot belang dat daadwerkelijk een breuk wordt gemaakt met het verleden en dat met de fusie met Syntens een nieuwe publieke organisatie met nieuw elan ontstaat die teruggaat naar de kerntaken en zich faciliterend opstelt ten opzichte van ondernemers en private organisaties.
Werknemersorganisaties benadrukken het belang van regionale autonomie voor het laten slagen van de regionale taak in de nieuwe context en daarmee voor het draagvlak van de nieuwe organisatie. Daarvoor dient het ministerie echt «op gepaste afstand» te staan.
De organisatie moet qua activiteiten ondernemend kunnen opereren om zijn waarde richting ondernemers te kunnen bewijzen. Daartoe moet de Kamer in staat worden gesteld binnen redelijke kaders eigen inkomsten te genereren. Gelet op het digitale karakter van meerdere taken van de Kamer bepleit men strenge (financiële) kaders en scherp toezicht. Gelet op de ingrijpende operatie is een tijdige evaluatie van deze wet (drie jaar na inwerkingtreding) gewenst.
Tenslotte is met gemeenten (via VNG en G32) en enkele uitvoeringsorganisaties (met name de Belastingdienst) gesproken over het concept ondernemerspleinen. Vooral om hen te informeren over de op stapel staande wijzigingen, maar ook om te identificeren welke randvoorwaarden cruciaal zijn om het concept te laten slagen en een «wenkend perspectief» te laten zijn om te zijner tijd op aan te sluiten.
De Kamer van Koophandel ontstaat door samenvoeging van de regionale Kamers van Koophandel, de activiteiten van de Stichting Syntens en van de Vereniging Kamer van Koophandel Nederland in één nieuwe, centraal bestuurde organisatie. Dit vergt ook een herinrichting van de organisatiestructuur en de governance.
Belangrijke criteria bij de vormgeving van de governance zijn: professionaliteit en slagvaardigheid van de bestuurders gegeven de omvang van de nieuw te vormen organisatie, borging van de betrokkenheid van werkgevers- en werknemersorganisaties (nationaal en regionaal) en plaatsing van de organisatie op een optimale afstand tot het ministerie.
Er is bewust voor gekozen om de bovengenoemde ontwerpcriteria in afzonderlijke organen te laten terugkomen, zodat een vermenging van rollen binnen één orgaan wordt voorkomen.
Hiermee wordt het binnen de huidige Kamers van Koophandel vigerende bestuursmodel verlaten en wordt gekozen voor een, gelet op de omvang en aard van de nieuwe organisatie, passender topstructuur.
De governance van de nieuwe organisatie zal bestaan uit de leden van de Kamer die binnen de organisatie gezamenlijk de raad van bestuur vormen en een Centrale Raad, elk van beperkte omvang. De benoeming van de leden van de Kamer zal door de Minister van Economische Zaken worden gedaan op basis van een met werkgevers- en werknemersorganisaties afgestemd profiel. De Centrale Raad krijgt een inhoudelijke rol met betrekking tot de programmering van de activiteiten van de nieuwe organisatie in de vorm van de taak het meerjarenprogramma van de Kamer vast te stellen. De leden van de Centrale Raad worden benoemd door de Minister, in meerderheid op voordracht van de werkgevers- en werknemersorganisaties. Daarnaast zal er per regio een regionale raad opgericht worden die zal adviseren over de regionale inzet.
De raad van bestuur is de intern organisatorische aanduiding van de leden van de Kamer gezamenlijk. Extern treden zij op als het zelfstandig bestuursorgaan Kamer van Koophandel (nemen van besluiten, doen van benoemingen, sluiten van contracten). De bevoegdheden van de individuele leden om de Kamer in dit opzicht naar buiten te vertegenwoordigen worden nader vastgelegd in het bestuursreglement.
Binnen de organisatie van de Kamer geeft de aanduiding raad van bestuur uitdrukking aan de algemene leidinggevende positie die de leden eveneens bekleden zodat in deze memorie als het gaat om het interne optreden van de leden gezamenlijk zij eveneens aangeduid worden als raad van bestuur. De raad heeft als hoofdtaak het op doelmatige, doeltreffende en rechtmatige wijze besturen van de organisatie. Daarvoor stelt de raad de missie, visie en strategie vast ten aanzien van de inhoudelijke koers en de bedrijfsvoering. De raad van bestuur zorgt voor uitvoering van meerjarenplannen en totstandkoming en uitvoering van het jaarlijkse activiteitenplan en de begroting, tarifering van producten en diensten, het bundelen van de voordracht aan de Minister voor de leden van de Centrale Raad en het (als Kamer) benoemen van de leden van de regionale raden. Hij stuurt het landelijke netwerk aan, inclusief de verdeling van de middelen over taken en regio’s. De raad van bestuur overlegt met en is het aanspreekpunt voor de landelijke stakeholders (werkgevers- en werknemersorganisaties) en het Ministerie van Economische Zaken.
Gelet op de ICT-component die samenhangt met diverse taken van de Kamer (digitaal ondernemersplein, handelsregister) is het van belang dat binnen de raad van bestuur op dit vlak voldoende expertise aanwezig is.
De Centrale Raad is verantwoordelijk voor de inbreng van de doelgroep (ondernemers en werknemers) bij de programmering van de activiteiten en de kwaliteit en uitvoering van deze activiteiten. Daarvoor krijgt de Centrale Raad een zware inhoudelijke programmerende rol en adviesrol. Zo wordt geborgd dat op evenwichtige wijze rekening gehouden wordt met de belangen van de doelgroep en wordt gezorgd voor draagvlak voor de Kamer van Koophandel en diens activiteiten bij deze doelgroep. De Centrale Raad stelt onder andere het ontwerp meerjarenprogramma vast en geeft advies over het activiteitenplan, de uit te voeren werkzaamheden en de vergoedingen. Daarnaast kan de Centrale Raad ook ongevraagd advies uitbrengen. Zo kan de Raad bijvoorbeeld in de aanloop naar het jaarlijkse activiteitenplan adviseren over de in zijn optiek wenselijke aanpassingen in het productassortiment binnen de landelijke taken. De adviezen van de Centrale Raad zijn in beginsel leidend voor en wegen zwaar bij de wijze waarop de landelijke taken worden ingevuld. Het jaarlijkse activiteitenplan moet met inachtneming van organisatorische en financiële randvoorwaarden passen binnen de in het meerjarenprogramma neergelegde hoofdlijnen. Voor wat betreft de registerfunctie betrekt de raad bij zijn advisering waar van toepassing de adviezen van de krachtens de Handelsregisterwet 2007 ingestelde Gebruikersraad.
De Minister benoemt de leden van de Centrale Raad op voordracht van de centrale werkgevers- en werknemersorganisaties. De raad van bestuur vult deze voordrachten aan met voordrachten voor deskundigen op het vlak van ondernemen en innovatie en zorgt hierbij dat in de Centrale Raad ook de belangen van zelfstandigen zonder personeel in voldoende mate vertegenwoordigd zijn. De Centrale Raad zal zo veel mogelijk een afspiegeling zijn van de doelgroep.
Aangezien de huidige regionale Kamers van Koophandel zullen verdwijnen als zelfstandige bestuursorganen, zal er bij inwerkingtreding van de nieuwe wet geen sprake meer zijn van separate zelfstandige regionale besturen. Een goede regionale verankering van de nieuwe organisatie blijft echter van belang. Om die reden zal per regio een regionale raad van beperkte omvang worden geformeerd. Deze adviseert aan de raad van bestuur over regionale inhoudelijke aangelegenheden.
De regionale raden stellen na consultatie van overige partijen in de regio het ontwerp voor een regionaal meerjarenprogramma vast op basis waarvan jaarlijks een regionaal activiteitenplan wordt opgesteld en doet daarin voorstellen aan de raad van bestuur welke activiteiten opgenomen zouden moeten worden in het activiteitenplan. De Kamer kan afwijken van het voorstel maar is wel gebonden aan de hoofdlijnen van het regionale meerjarenprogramma.
De adviezen van de regionale raad zijn in beginsel leidend voor de wijze waarop de regiotaak wordt ingevuld.
Regionale raden zullen zich daarnaast niet bezig houden met de bedrijfsvoering van de Kamer (ook niet op regionale schaal) of met inhoudelijke landelijke thema’s ((het niet specifiek op de regio betrekking hebbende deel van het activiteitenplan, meerjarenplannen en dergelijke). Dit laatste ligt namelijk op het terrein van de Centrale Raad.
Zowel de leden van de Centrale Raad als van de regionale raden worden voorgedragen in overeenstemming met een door de Kamer vastgesteld profiel. In dit profiel zullen naar verwachting kwaliteitscriteria zijn opgenomen waaraan individuele leden moeten voldoen (zoals deskundigheid, representativiteit en de betrokkenheid bij een onderneming of ondernemerschap in het algemeen), maar zal ook op collectief niveau worden geborgd dat de relevante expertisevelden binnen de raden in voldoende mate beschikbaar zijn.
De Minister houdt toezicht op de Kamer van Koophandel uit hoofde van de hem toegekende bevoegdheden in de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, dit wetsvoorstel en de Handelsregisterwet 2007. Dit toezicht richt zich op de hoofdlijnen van het door de raad van bestuur gevoerde beleid, de uitvoering van de wettelijke en facultatieve taken, de realisatie van deze taken en de financiële gang van zaken.
Wat betreft het financieel toezicht wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Voor de beoogde aansturing van de Kamer van Koophandel is het van belang dat inzicht gegeven wordt in realisatiecijfers op activiteitenniveau.
De financieringssystematiek van de Kamer verandert ten opzichte van de huidige situatie door het invoeren van begrotingsfinanciering. Dat stelt nadere eisen aan het financieel toezicht vanuit het Ministerie. Dit, maar ook de wens om te komen tot meer outputsturing, maakt het relevant om in goed overleg nadere praktische sturingsafspraken te maken zoals dat ook bij andere zelfstandig bestuursorganen, onder andere het Centraal Bureau voor de Statistiek en Staatsbosbeheer, gebruikelijk is.
Hierbij zal ook aandacht besteed worden aan de verenigbaarheid van de financiering van de DAEB-taak met de Europese staatssteunregels (zie ook paragraaf 7). De Minister zal er onder andere voor zorg dragen dat de financiële compensatie niet verder gaat dan noodzakelijk is om de DAEB-taak uit te voeren. Ten aanzien van de verschillende taken dient de Kamer van Koophandel een gescheiden boekhouding te hanteren ter voorkoming van het risico op kruissubsidiëring, het mogelijk maken van controle en de versterking van transparantie. Dit geldt voor zover van toepassing met inachtneming van hoofdstuk 4b (overheden en overheidsbedrijven) van de Mededingingswet.
Door de introductie van outputsturing in de relatie met het Ministerie wordt via de jaarlijkse verantwoordingscyclus steeds inzichtelijk of de Kamer van Koophandel op adequate wijze invulling geeft aan haar wettelijke taken en of de beoogde doelen van de door de organisatie verrichte activiteiten worden gerealiseerd. Immers, bij outputsturing worden vooraf een set prestatie-indicatoren en streefwaarden vastgelegd die leidend zijn bij de beoordeling van de prestaties van de Kamer van dat betreffende jaar. Hiertoe zal in de praktijk als sturingsinstrument tussen Ministerie en Kamer een «performance dashboard» worden ontwikkeld, zodat deze realisatie door de Minister op hoofdlijnen kan worden gevolgd. Zo ontstaat een helder beeld van de prestaties van de Kamer, bijvoorbeeld van het aantal ondernemers dat is bereikt, of daarbij ook nieuwe doelgroepen zijn aangeboord, productinnovaties, uitbreiding van het publieke en private netwerk van partners die hun producten via het ondernemersplein aanbieden, voortgang bij het aansluiten van overheidspartijen op het handelsregister en de koppeling daarvan met andere basisregisters. Via het jaarverslag wordt deze informatie openbaar. Zo is transparant waaraan de publieke middelen worden besteed en tot welke effecten deze hebben geleid.
Op basis van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen zal de Minister ten minste iedere vijf jaar een verslag aan beide Kamers der Staten-Generaal zenden ten behoeve van de beoordeling van de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het functioneren van de Kamer van Koophandel.
Op de Kamers van Koophandel zijn per 1 januari 2009 de rechtspositieregels van het Rijk, ARAR, BBRA en de daarop gebaseerde verdere regelgeving van overeenkomstige toepassing voor alle medewerkers van de Kamers. Ook geldt sindsdien de CAO Rijk voor deze medewerkers. De medewerkers van de Vereniging Kamer van Koophandel Nederland zijn thans nog werkzaam op basis van een privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst. Daarbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de regels die gelden bij de twaalf Kamers van Koophandel. Ook het personeel van de Stichting Syntens is werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst.
Op basis van dit wetsvoorstel fuseren op het moment dat de nieuwe wet in werking treedt de Kamers samen met de Vereniging Kamer van Koophandel Nederland en de Stichting Syntens tot de Kamer van Koophandel. Het overgaande personeel wordt op grond van het wetsvoorstel in dienst bij de Kamer van Koophandel aangesteld. Voor het personeel dat is aangesteld in dienst bij de Kamer van Koophandel geldt dat daarop artikel 15 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen van toepassing is. Door die toepasselijkheid zijn de rechtspositieregels van het Rijk van overeenkomstige toepassing op het overgaande personeel. Deze worden dus ook van toepassing op het personeel van de Vereniging Kamer van Koophandel Nederland en Stichting Syntens dat overgaat naar de Kamer van Koophandel. Bij algemene maatregel van bestuur kan van die van overeenkomstige toepassing zijnde rechtspositieregels gedeeltelijk worden afgeweken (artikel 15, tweede lid, Kaderwet zelfstandige bestuursorganen). In artikel 72, tweede lid, is op de gebruikelijke wijze bepaald dat de rechtspositie van het bij de overgang betrokken personeel in totaliteit ten minste gelijkwaardig is aan de rechtspositie zoals die voor elk van hen voordien gold.
In het licht van de wettelijke taken van de Kamer van Koophandel wordt van deze gelegenheid gebruik gemaakt om in de memorie van toelichting stil te staan bij de huidige stand van het Europese recht, met name sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon per 1 december 2009 (hierna: het Verdrag). De taken die door de Kamer van Koophandel worden uitgevoerd zijn divers van aard. Het is van belang een beoordeling te geven van de onderscheiden taken en activiteiten van de Kamer in het licht van de toepasselijke mededingingsregels. Vanuit Europeesrechtelijk perspectief valt een onderscheid te maken tussen:
– taken die gekwalificeerd kunnen worden als «de uitoefening van het openbaar gezag»;
– taken en activiteiten die vallen onder het regime van niet-economische diensten van algemeen belang (NEDAB);
– taken en activiteiten die vallen onder het regime van economische diensten van algemeen belang (DAEB);
– taken die vallen onder het regime voor «reguliere» economische activiteiten.
Afhankelijk van de aard van de betrokken activiteit en de met de activiteit beoogde publieke doelen is een meer of minder beperkend regime van de mededingings- en staatssteunregels van toepassing. Tot welke categorie een bepaalde taak behoort, dient per geval te worden beoordeeld. De lidstaten beschikken bij het kwalificeren van een bepaalde taak over een ruime discretionaire bevoegdheid. Hierbij kunnen ook verschillen bestaan ten opzichte van andere lidstaten.
Openbaar gezag
Bij taken ter uitoefening van het openbaar gezag betreft het handelen inherent aan de soevereine overheid. Het gaat hier om zuivere overheidstaken, die uitgevoerd worden door de overheid of een door de overheid aangewezen entiteit. Op basis van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU (hierna: het Hof) gaat het bij de uitoefening van het openbaar gezag om werkzaamheden die als zodanig een rechtstreekse en specifieke deelneming van het openbaar gezag inhouden. Gedacht moet worden aan werkzaamheden die gepaard gaan met een bijzonder publiekrechtelijk karakter, die in de regel een zekere zeggenschap met zich meebrengen, waarbij sprake is van overheidstoezicht en een bevoegdheid die door de overheid is toegekend (zie onder meer arrest van het Hof van 1 december 2011, zaak C-157/09, arrest van het Hof van 18 maart 1997, zaak C-343/95, arrest van het Hof van 13 juli 1992, zaak C-42/92, arrest van het Hof van 21 juni 1974, zaak 2/74). Het betreft hier taken die bepaalde plichten en verantwoordelijkheden met zich meebrengen, die de burger en de markt overstijgen. Activiteiten met betrekking tot de uitoefening van bevoegdheden van openbaar gezag hebben geen economisch karakter, derhalve zijn de mededingings- en staatssteunregels niet van toepassing (zie bijvoorbeeld arrest van het Hof van 11 juli 1985, zaak 107/84). De handelsregistertaak, het in mandaat uitvoeren van het beheren en uitvoeren van het digitale ondernemersplein en de subsidiebevoegdheid vallen in deze categorie. Ten aanzien van de handelsregistertaak is dit zelfs recentelijk nog expliciet bevestigd bij het arrest van het Hof van 12 juli 2012, zaak C-138/11.
NEDAB
In het geval van een NEDAB zijn de mededingings- en staatssteunregels eveneens niet van toepassing, want de activiteit bevindt zich buiten de economische sfeer. Het gaat hier om activiteiten die niet economisch van aard zijn, maar wel een bepaald publiek belang dienen, zoals overheidstaken (exclusief behorend tot het overheidsdomein) of activiteiten van puur sociale aard. De entiteit die een NEDAB uitvoert is in die hoedanigheid niet te kwalificeren als onderneming in de zin van de jurisprudentie van het Hof. Lidstaten hebben een ruime vrijheid bij het aanmerken van een bepaalde activiteit als een NEDAB.
Artikel 2 van Protocol 26 betreffende de diensten van algemeen belang bij het Verdrag bevestigt deze nationale competentie ten aanzien van NEDAB expliciet. De regionale ondernemerspleinen vallen in deze categorie.
DAEB
In het geval van een DAEB is relevant of een bepaalde economische activiteit mede tot doel heeft een bepaald algemeen belang te dienen. In het geval van de overheid, handelt zij bij een DAEB als ondernemer in de zin van het Europese mededingingsrecht, maar wordt de activiteit verricht met het oog op het waarborgen van een bepaald algemeen belang, zoals gedefinieerd in een wettelijk kader. De Rijksoverheid kan hierbij andere entiteiten inschakelen, zoals in dit geval de Kamer van Koophandel.
De lidstaten zijn, op basis van de artikelen 14 en 106 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (hierna: VWEU), zoals ingevuld door de jurisprudentie van het Hof, vrij om zelf te bepalen welke diensten als DAEB worden ingericht. Deze vrijheid en het belang van DAEB wordt tevens expliciet benadrukt door opname van artikel 1 van Protocol 26 betreffende de diensten van algemeen belang bij het Verdrag. De wijze waarop een DAEB wordt georganiseerd (publiek/privaat of een gemengde vorm) en de wijze van financiering behoren in beginsel tot de nationale competentie van de lidstaat.
Het Verdrag verhindert de regulering van DAEB niet, maar voorkomt wel dat de regels van de interne markt omzeild worden door de regulering van DAEB te toetsen aan eisen van noodzakelijkheid en proportionaliteit. In dat verband bepaalt artikel 106, tweede lid, VWEU uitdrukkelijk dat ondernemingen belast met het beheer van DAEB onder de regels van het Unierecht vallen, met name onder de mededingingsregels, voor zover de toepassing daarvan de vervulling, in feite of in rechte, van de hun toevertrouwde taak niet verhindert. Daarbij mag de ontwikkeling van het handelsverkeer tussen de lidstaten niet zodanig worden beïnvloed dat dit strijdig is met het belang van de Unie. De informatie-, voorlichting-, innovatiestimulering- en regiostimuleringsfunctie vallen in de categorie DAEB. De Kamer van Koophandel verricht hier immers economische activiteiten ter uitvoering van een publieke taak met een algemeen belang.
«Reguliere» economische activiteiten
In het geval van reguliere economische activiteiten betreft het activiteiten die zich bevinden in de economische sfeer. Hier handelt de overheid als een marktpartij in concurrentie met anderen. In dit geval zijn de mededingings- en staatssteunregels volledig van toepassing. De facultatieve taken zouden onder deze categorie kunnen vallen, aangezien bij deze taken niet per definitie een publiek belang gemoeid is. De Kamer van Koophandel dient deze taken per geval te beoordelen en te kwalificeren. Verhuur van kantoorruimte aan derden is hiervan een voorbeeld. Als de Kamer, al dan niet in het verlengde van haar wettelijke taken, binnen de ondernemerspleinen kantoorruimte aan derden ter beschikking stelt is dat een privaatrechtelijke rechtshandeling die onder marktconforme condities dient plaats te vinden en waarover een gescheiden boekhouding wordt gevoerd.
Handelsregistertaak, digitale ondernemersplein, subsidiebevoegdheid
De Kamer van Koophandel handelt ter uitoefening van het openbaar gezag ten aanzien van de handelsregistertaak, het (in mandaat) uitvoeren van het beheer en de doorontwikkeling van het digitale ondernemersplein en de subsidiebevoegdheid in het kader van de regiotaak.
De uitvoering van de handelsregistertaak heeft een meervoudig doel namelijk: a) het voorzien in een basisregistratie van ondernemingen waarvan alle overheidsinstanties in de uitoefening van hun taak verplicht gebruik maken, b) het bevorderen van de rechtszekerheid in het economisch verkeer en c) het verstrekken van gegevens van algemene, feitelijke aard omtrent de samenstelling van ondernemingen ter bevordering van de economische belangen van handel, industrie, ambacht en dienstverlening. Het betreft hier een zuiver publieke taak die in beginsel alleen door de overheid kan worden uitgevoerd en geheel plaatsvindt buiten de sfeer van het economisch verkeer; deze taak is door de Rijksoverheid op grond van de Handelsregisterwet 2007 aan de Kamer toegekend en kan alleen door de Kamer van Koophandel worden verricht. De kosten verbonden aan de uitvoering van de handelsregistertaak worden gefinancierd uit de begroting van de Minister van Economische Zaken.
Het (in mandaat, volmacht of machtiging) uitvoeren van het beheer en de doorontwikkeling van het digitale ondernemingsplein betreft de uitvoering van een publieke taak namens de Minister. De Minister hecht er bijzonder belang aan dat op één onafhankelijk digitaal plein alle overheidsinformatie voor ondernemers beschikbaar is. Deze informatie moet voor alle ondernemers 24 uur per dag beschikbaar zijn tegen zo laag mogelijke kosten voor de ondernemer. Aan het afnemen van digitale basisinformatie zijn in beginsel geen kosten verbonden, tenzij er op basis van deze wet of de Handelsregisterwet een tarief is vastgesteld.
Ten slotte dient ook de subsidiebevoegdheid die de Kamer heeft in het kader van de regiotaak op basis van artikel 28, tweede lid, als taak ter uitoefening van het openbaar gezag te worden aangemerkt. De uitvoering van deze subsidiebevoegdheid vindt niet in het economische verkeer plaats en wordt normaliter door de Rijksoverheid uitgevoerd. In dit geval betreft het een bevoegdheid die door de Rijksoverheid op basis van een wettelijk voorschrift aan de Kamer is toegekend. De subsidiebesluiten van de Kamer zijn besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht waar bezwaar en beroep tegen open staat.
Bij het uitvoering van de subsidietaak – namelijk het behandelen van subsidieverzoeken en beslissen daarover – neemt de Kamer de staatssteunregels volledig in acht.
Regionale ondernemerspleinen
Het opzetten en beheren van regionale ondernemerspleinen kan gecategoriseerd worden als een NEDAB. Het betreft hier een activiteit buiten de economische sfeer waarbij een algemeen belang is gemoeid. De Kamer handelt hier niet als onderneming in de zin van het Europese recht. Het is in het publieke belang dat er een goede onafhankelijke informatievoorziening is en dat er fysieke loketten en ontmoetingsplaatsen zijn voor alle ondernemers op een aantal goed bereikbare locaties in het land. Het gaat daarbij zowel om overheidsinformatie als – in een later stadium – om informatie van private partijen.
Informatie, voorlichting, innovatiestimulering en regiostimulering
De informatie- en voorlichtingsfunctie, de innovatiestimulering en (de overige) regiostimulering worden als DAEB-taken aangemerkt. Het betreft hier taken die zich bevinden in de economische sfeer en waarbij de Kamer handelt als onderneming in de zin van het Unierecht. Deze taken zouden ook door anderen kunnen worden verricht, maar uit een oogpunt van algemeen belang is het noodzakelijk dat de Kamer deze taken vervult.
De Kamer is de aangewezen instantie om te zorgen voor een eerste onafhankelijke opvang van ondernemers en aspirant-ondernemers die vragen hebben over het oprichten of drijven van een onderneming of ondersteuning vragen bij het innoveren. Deze wettelijke taak wordt in het economisch verkeer niet of in onvoldoende mate verzorgd. Bovendien is bundeling van deze activiteiten effectief en efficiënt.
De taak op het gebied van innovatiestimulering is nieuw voor de Kamer van Koophandel. Tot de invoering van deze wet werd de innovatiestimuleringstaak uitgevoerd door de Stichting Syntens. De uitvoering van deze taak door Syntens werd volledig door de Rijksoverheid gefinancierd, in overeenstemming met het Steunkader voor Onderzoek, Ontwikkeling en Innovatie, vanwege het algemene publieke belang dat hiermee gemoeid is. Door middel van deze taak van de Kamer worden onderzoek, kennisontwikkeling en innovatie gestimuleerd en wordt bijgedragen aan de oplossing van maatschappelijke vraagstukken.
Door innovatiestimulering toe te voegen als taak van de Kamer en deze taak als een DAEB aan te merken wordt het publieke belang nog eens benadrukt en wordt de kwaliteit, toegankelijkheid en leveringszekerheid van deze taak gewaarborgd.
De DAEB-taken zijn voor de Kamer van Koophandel niet vrij invulbaar, bij de uitvoering van deze taken dient de Kamer de relevante Europese kaders in acht te nemen. Om zo goed mogelijk te voldoen aan de behoeften en om het algemeen belang te waarborgen, worden deze taken uitgevoerd in nauw overleg met de partijen verenigd in de Centrale Raad en de regionale raden. De Rijksoverheid heeft bovendien een behoorlijke mate van invloed op de financiering: deze taken worden voor het grootste deel rechtstreeks uit de begroting van het Ministerie van Economische Zaken gefinancierd en de retributies die voor de uitvoering van deze taken in rekening worden gebracht worden door de Minister vastgesteld. Jaarlijks zal via de goedkeuring van de begroting door de Minister bepaald worden hoe het beschikbare budget over de taken verdeeld wordt. De definitieve subsidie aan de Kamer wordt na afloop van het subsidiejaar door het ministerie vastgesteld aan de hand van de jaarrekening. In de financierings- en sturingsafspraken zal worden gewaarborgd dat de financiële compensatie voor deze taken niet verder gaat dan noodzakelijk is om deze taken uit te voeren (geen overcompensatie).
De Kamer van Koophandel ontvangt voor deze taken een tegenprestatie van de Rijksoverheid die de Kamer verder geen voordeel verschaft, omdat de Kamer hiermee haar opgedragen taak uitvoert. De Kamer handelt bij de uitvoering van deze taken geheel conform de mededinging- en staatssteunregels.
Facultatieve taken
De overige, facultatieve taken van de artikelen 30 en 31 en de elders wettelijk – maar niet qua financiering – geregelde taken verricht de kamer, conform de Wet markt en overheid, tegen integrale kosten (artikel 35). De Kamer is vrij om de taken van artikel 30 en 31 al dan niet uit te voeren. Aangenomen kan worden dat de niet-wettelijke taken die de Kamer kan verrichten binnen de algemene doelstelling van artikel 2, vooral «reguliere» economische activiteiten zullen betreffen.
De Kamer dient bij de uitvoering van deze taken per geval te beoordelen hoe de taak kan worden gekwalificeerd. De Kamer neemt hierbij en bij de uitvoering van de taken de mededingings- en staatssteunregels in acht.
Staatssteun en mededinging
Voor zover de Kamer DAEB-taken of reguliere economische activiteiten verricht handelt zij als onderneming in zin van het Unierecht. Het is van belang dat bij het verrichten van DAEB-taken en «gewone» economische activiteiten de mededingingsregels niet worden ontdoken. Deze regels zijn hier derhalve volledig van toepassing. Echter in het geval van de DAEB-taken zijn deze regels, op basis van artikel 106 VWEU, van toepassing voor zover ze de vervulling van de DAEB-taken, in feite of in rechte, niet verhinderen.
De diensten van de Kamer van Koophandel op het gebied van informatie, voorlichting en advies zijn gratis voor de ondernemer of worden tegen kostprijs verstrekt. Daarbij zou sprake kunnen zijn van verstoring van de mededinging aangezien de Kamer dit alleen kan doen doordat zij financiering van de overheid ontvangt. De Kamer verplicht zich om zich bij de uitoefening van haar taken te houden aan de Wet markt en overheid en het staatssteunkader. Dit geldt des te meer voor de facultatieve taken, waarbij de integrale kosten in rekening dienen te worden gebracht.
Om de mededingings- en staatssteunregels volledig in acht te nemen zijn extra waarborgen ingebouwd door inzet van de Centrale Raad. De Centrale Raad waarin ondernemers worden vertegenwoordigd, adviseert over de uit te voeren activiteiten. Daarbij houdt de Centrale Raad met behulp van een toetsingskader in de gaten dat deze activiteiten de mededinging niet verstoren en dat de staatssteunregels in acht worden genomen. Tenslotte checkt ook het Ministerie of er geen sprake is van ongeoorloofde of ongewenste mededinging. Dat doet het Ministerie onder andere vooraf door het goedkeuren van het activiteitenplan en de begroting en achteraf door definitieve subsidievaststelling (onder andere door het goedkeuren van het jaarverslag en de jaarrekening).
Daarnaast worden de innovatiestimuleringsactiviteiten beperkt tot het geven van eerstelijnsvoorlichting en -advies en een beperkte ondersteuning van ondernemers door adviseurs van de Kamer van Koophandel. Beperkte ondersteuning wordt gedefinieerd als individuele ondersteuning van een ondernemer op innovatiegebied van circa 16 uur per jaar, met een maximum van 48 uur in drie jaar. Wanneer de ondernemer behoefte heeft aan diepgaander advies en ondersteuning gedurende een langere periode zal de Kamer doorverwijzen naar andere, commerciële partijen. Met deze afbakening wordt het commercieel belang gewaarborgd.
De activiteiten van de Kamer van Koophandel zijn gericht op alle ondernemers, maar in de praktijk zal vooral het MKB gebruik maken van de voorlichtings- en innovatiestimuleringsfunctie. Het grootbedrijf is immers doorgaans in staat de gewenste informatie en ondersteuning in eigen huis te vinden.
De subsidiebevoegdheid van de Kamer oefent zij uit door initieel tijdelijke en beperkte financiering beschikbaar te stellen voor het aanjagen en stimuleren van economische ontwikkelingen door het bevorderen van onderzoeken en/of overleg- en samenwerkingsvormen. Daarbij neemt de Kamer de staatssteunregels geheel in acht. Individuele subsidies aan ondernemers worden niet verstrekt.
Onderdeel van de moderniserings- en herijkingsoperatie van de Kamer van Koophandel is ook een herziening van de wijze van financiering. De Kamers van Koophandel werden tot 2013 gefinancierd door wettelijke heffingen van inschrijfplichtigen en door inkomsten uit producten en diensten. Syntens wordt gefinancierd door subsidies van het Ministerie van Economische Zaken en andere overheidsorganisaties.
Per 2013 zijn de heffingen, die worden opgelegd op grond van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 en de Handelsregisterwet 2007, afgeschaft en vervangen door begrotingsfinanciering van in aanvang (2013) circa € 148 miljoen ten laste van de begroting van het Ministerie van Economische Zaken. De Kamers van Koophandel worden dus deels gefinancierd vanuit de algemene middelen. Dit betekent echter niet dat het afschaffen van de wettelijke heffingen wordt afgewenteld op burgers. De ondernemer blijft betalen. Dit komt doordat het afschaffen van de heffingen van de Kamer wordt gefinancierd binnen het lastenbeeld dat het kabinet heeft afgesproken. Aan de lastenkant stijgen de komende jaren de lasten voor bedrijven. Conform afspraken uit het vorige regeerakkoord wordt de ondernemer hiervoor via het lastenkader gecompenseerd. Een van de genomen lastenverlichtende maatregelen is het afschaffen van de KvK-heffingen. De KvK-heffingen zijn dus afgeschaft als compenserende maatregel voor gestegen lasten voor het bedrijfsleven elders.
De nieuwe organisatie zal in de toekomst gefinancierd worden uit drie bronnen: directe financiering vanuit de begroting van het Ministerie van Economische Zaken, cofinanciering/subsidies van derde partijen met name op het gebied van innovatiestimulering/regionale activiteiten, en inkomsten uit producten en diensten met – voor zover mogelijk en wenselijk – doorvoering van het profijtbeginsel.
Een en ander gaat gepaard met het doorvoeren van een substantiële reële financiële taakstelling. Het in 2015 op de EZ-begroting gereserveerde bedrag ligt ruim 25% lager dan wat de heffingen in dat jaar zouden opbrengen gegeven de jaarlijkse groei van het aantal in het handelsregister ingeschreven ondernemingen. Uit dit bedrag wordt bovendien een belangrijk deel van de Syntens-taken gefinancierd. De totale taakstelling op de activiteiten van de Kamer van Koophandel loopt daarmee op tot 35 – 40% ten opzichte van 2011. Deze taakstelling is reëel en haalbaar, maar onderstreept nog eens de noodzaak van de herijkingsoperatie. Gelet op de wijzigingen in de bestuursstructuur zal de Kamer van Koophandel overgaan op het zogenoemde schatkistbankieren.
Dienstverlening
De dienstverlening voor ondernemers wordt door de ondernemerspleinen aanzienlijk verbeterd. Het bundelen van informatie, ondersteuning en advies over ondernemen en innoveren op de ondernemerspleinen en met name het digitale ondernemersplein zorgt voor zoekgemak en scheelt de ondernemer zoektijd (er is één loket), het zorgt voor meer volledigheid (zeker wanneer meer partijen zich zullen aansluiten) en maakt dat ondernemers op één plaats bij «de overheid» terecht kunnen. De toenemende digitalisering en het ontstaan van een digitaal ondernemersplein biedt de mogelijkheid om de dienstverlening van verschillende publieke en in latere instantie mogelijk ook private organisaties bij elkaar te brengen en te bundelen.
Administratieve lasten
De jaarlijkse heffingen die per 2013 niet meer worden geheven, worden met deze wet definitief afgeschaft en vervangen door financiering vanuit de algemene middelen. Dit scheelt een aanzienlijke hoeveelheid administratieve lasten: hierdoor hoeven er niet langer 2,2 miljoen acceptgiro’s ingevuld en verwerkt te worden. Dit neemt een terugkerende bron van irritatie weg en leidt tot een jaarlijkse vermindering van administratieve lasten voor het bedrijfsleven van ruim € 12 mln. Daarnaast leidt dit aan de kant van de Kamer van Koophandel tot een jaarlijkse besparing in de orde van € 5 mln.
Hoeveel tijdwinst en verlaging van de transactiekosten de komst van de ondernemerspleinen ondernemers verder zal opleveren kan op voorhand niet worden bepaald. Dit hangt mede samen met het aantal publieke en mogelijk ook private partijen dat uiteindelijk zal aansluiten en hoeveel transacties uiteindelijk via het digitale ondernemersplein zullen worden ontsloten. Waar mogelijk en zinnig zullen op concrete onderdelen en momenten de effecten voor ondernemers nader in kaart worden gebracht (bijvoorbeeld bij de introductie van het digitaal ondernemerplein).
Inhoudelijke nalevingskosten
Het wetsvoorstel legt geen inhoudelijke verplichtingen op aan het bedrijfsleven en veroorzaakt derhalve ook geen inhoudelijke nalevingskosten.
Artikel 1
Tweede lid
Werkgevers- en werknemersorganisaties worden concreet aangewezen vanwege hun formele rol bij de benoeming van de leden van de diverse organen. Aangewezen zullen kunnen worden landelijke, algemene organisaties dat wil zeggen organisaties die niet werkgevers of werknemers in een bepaalde branche vertegenwoordigen. Het gaat daarbij om de organisaties die thans ook al bij de benoeming van bestuursleden van de Kamers van Koophandel zijn betrokken. Voor de formulering is aansluiting gezocht bij bepalingen met een vergelijkbare strekking ten behoeve van de SER in de Wet op de bedrijfsorganisatie.
Derde lid
Bij de aanwijzing van regionale werkgevers- en werknemersorganisaties wordt rekening gehouden met de verschillen per regio. Desgewenst kunnen regionaal wel organisaties met bijvoorbeeld binding aan een bepaalde branche worden aangewezen.
Artikel 2
In de bestaande wet wordt de doelstelling van de Kamer van Koophandel geformuleerd als «de bevordering van de economische belangen van handel, industrie, ambacht en dienstverlening». Informeren en ondersteunen is de kern van de taken van de Kamer van Koophandel. Innovatie is expliciet als nieuwe wettelijke taak toegevoegd.
Artikel 3
Eerste lid
De Kamer stelt zowel regio’s als regionale vestigingen in. In beginsel is het aan de Kamer om de regio’s en vestigingen op basis van objectieve criteria in te stellen. Daarbij blijft een goede regionale verankering van de nieuwe organisatie van belang. Eén regionale vestiging kan meerdere regio’s bedienen.
Tweede lid
In de huidige wetgeving is vaak opgenomen dat een bepaalde feitelijke- of rechtshandeling, zoals het neerleggen van een akte, ten kantore van een bepaalde Kamer moet worden verricht. Deze systematiek moet worden aangepast als er één Kamer wordt ingesteld die één Handelsregister houdt. Deze aanpassingen zijn opgenomen in Hoofdstuk 12 «Wijzigingen in andere wetten». Dit lid regelt dat de Kamer dit voortaan gelet op de wensen van de praktijk en gelet op de mogelijkheden van de organisatie als geheel op praktische wijze vorm kan geven. Het bekendmakingsvereiste (derde lid) garandeert de kenbaarheid daarvan voor belanghebbenden.
Vierde lid
Zo nodig kan de Minister voldoende regionale spreiding of een doelmatige en evenwichtige regionale indeling garanderen door wettelijke voorschriften ter zake vast te stellen.
Artikel 4
Dit artikel regelt de instelling van fysieke regionale ondernemerspleinen. Het regionale ondernemersplein staat open voor publieke organisaties en in beginsel ook voor private partijen. De Kamer stelt de voorwaarden vast op basis van het derde lid, waarbij het belang van de ondernemer voorop staat. De Kamer moet er verder voor zorgen dat, zeker bij de deelname van private partijen, geen marktverstoring plaatsvindt. Bij de activiteiten van de ondernemerspleinen gaat het om algemene voorlichting en ondersteuning in het belang van de bezoekende ondernemer (vierde lid). Indien het wenselijk blijkt in dit opzicht de goede gang van zaken met nadere concrete voorschriften te waarborgen kan de Minister deze geven en bijvoorbeeld ook bepaalde type organisaties uitsluiten.
Artikel 5
De formulering is deels ontleend aan de formulering met betrekking tot het centraal loket in artikel 5 Dienstenwet. De Minister draagt de verantwoordelijkheid voor het digitale ondernemersplein. Op die manier kan de Minister de bredere verantwoordelijkheid voor de toegang voor ondernemers tot de eOverheid ook in het digitale ondernemersplein doorwerking laten vinden en goede aansluiting op het reeds bestaande centrale loket voor uitvoering van de Dienstenwet op termijn verzekeren. Voor zover het plein door de Vereniging Kamers van Koophandel Nederland bij inwerkingtreding van dit artikel al ontwikkeld is wordt hetgeen ontwikkeld is overgedragen aan de minister (artikel 85, achtste lid). De voor beheer van het plein noodzakelijke werkzaamheden zullen vervolgens in de praktijk namens de Minister door de Kamer van Koophandel worden uitgevoerd. Het wetsvoorstel bepaalt expliciet dat de Minister ter zake mandaat, volmacht en machtiging kan verlenen. De Minister zal daarvoor een apart besluit vaststellen. Bij de opstelling daarvan wordt gestreefd naar een zo groot mogelijke handelingsvrijheid voor de Kamer van Koophandel om de dagelijkse uitvoering binnen de kaders van het eOverheidsbeleid gestalte te geven.
Artikelen 6 en 7
De bepalingen met betrekking tot de leden van de Kamer kunnen summier blijven nu aspecten als nevenfuncties, benoeming en dergelijke geharmoniseerd voor alle zelfstandige bestuursorganen opgenomen zijn in de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Het derde en vierde lid van artikel 7 beogen door een voordrachtprocedure enerzijds te waarborgen dat de eerste verantwoordelijkheid voor een tijdige voordracht ten behoeve van benoeming van een adequate kandidaat bij de Kamer ligt terwijl anderzijds gewaarborgd is dat gebrek aan overeenstemming in voorkomend geval tijdige benoeming door de Minister niet in de weg staat.
Artikel 8
De termijn van vier jaar met de mogelijkheid van twee herbenoemingen is gekozen om periodieke vernieuwing te waarborgen. Er is aangesloten bij de praktijk zoals deze bestaat bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) en de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) waar sprake is van een vergelijkbare benoemingsperiode.
Artikel 9
In artikel 22 is geregeld dat de Centrale Raad gevraagd en ongevraagd advies kan geven aan de raad van bestuur over de inhoudelijke koers van de Kamer van Koophandel, zowel op strategisch als op operationeel niveau. De Centrale Raad adviseert over onder meer het activiteitenplan, nieuwe producten, diensten en activiteiten (rekening houdend met wat markt doet), de kwaliteit van producten en diensten, de tarieven en klantenbenadering.
De Centrale Raad krijgt zodoende een formele, zwaarwegende adviesfunctie en een programmerende rol als opsteller van het ontwerp voor het meerjarenprogramma. De Centrale Raad houdt zich niet bezig met de bedrijfsvoering of organisatorische/personele zaken en adviseert ook niet over zaken waarover de regionale raden adviseren.
Artikel 10
Tweede, derde en vierde lid
Bij de benoeming wordt voor een evenredig deel van de leden onderscheid gemaakt naar ondernemers in het midden- en kleinbedrijf, overige ondernemers en de kring van werknemers. De centrale werkgeversorganisaties en de centrale werknemersorganisaties hebben hier door middel van het recht van voordracht in beginsel de mogelijkheid om te bepalen wie op deze plekken worden benoemd. Voor het overige wordt de Centrale Raad aangevuld met leden die worden benoemd op voordracht van de Kamer. De Kamer draagt deskundigen op het vlak van ondernemen en innovatie voor of draagt kandidaten voor die anderszins het belang van een evenwichtige samenstelling dienen. In dat verband kan gedacht worden aan het belang dat in de Centrale Raad de belangen van zelfstandigen zonder personeel in voldoende mate zijn vertegenwoordigd.
Zesde en zevende lid
De voordrachten van werkgevers en werknemers en van de raad van bestuur zelf worden zoveel mogelijk gebundeld door de Kamer aangeboden aan de Minister. Dat past bij het feit dat de leden tegelijk benoemd worden en bij het feit dat de raad van bestuur een verantwoordelijkheid heeft voor een evenwichtige samenstelling en daar eventueel een laatste voordracht op moet kunnen afstemmen. Indien de werkgevers- of werknemersorganisaties niet of niet tijdig tot een voordracht komen kan de raad van bestuur in de plaats daarvan een voordracht doen. De voor te dragen kandidaat dient dan wel afkomstig te zijn uit de kring waaraan de desbetreffende voordracht is gebonden (zesde lid, laatste zinsnede).
Artikel 11
De leden van de Centrale Raad ontvangen op grond van dit artikel een standaardvergoeding per vergadering. De hoogte hiervan wordt door de Minister vastgesteld.
Artikelen 13 tot en met 16
De bepalingen met betrekking tot de regionale raden zijn vrijwel gelijkluidend aan de bepalingen met betrekking tot de Centrale Raad, met dien verstande dat niet de Minister maar de Kamer de leden benoemt. Op regionaal niveau wordt ook een met het landelijk niveau vergelijkbare zwaarwegende formele adviesrol voor de regionale raden voorzien, met dien verstande dat de regionale raden uiteraard adviseren over regionale aangelegenheden. Daarnaast stelt de regionale raad het ontwerp voor het regionale meerjarenprogramma vast dat voor de regio activiteiten leidend is voor het jaarlijkse activiteitenplan.
Artikelen 17 tot en met 21
De raad van bestuur is verantwoordelijk voor de taakuitvoering door de Kamer van Koophandel.
Voor de goede uitvoering van taken stelt de raad van bestuur jaarlijks een activiteitenplan op dat past binnen het minimaal één keer in de vijf jaar opgestelde meerjarenprogramma.
Bij het meerjarenprogramma staan de doelen op middellange en lange termijn voorop, welke sturing geven aan de organisatie en kaderscheppend zijn voor het jaarlijkse activiteitenplan. De Centrale Raad voert de pen voert bij de opstelling van het ontwerp-meerjarenprogramma. In beginsel stelt de Kamer het meerjarenprogramma conform vast. Hierin komt de programmerende rol van de Centrale Raad en daarmee de participatie van werkgevers en werknemers tot uitdrukking. Het spreekt dan ook vanzelf dat de Kamer niet lichtvaardig af mag wijken van het aldus tot stand gekomen ontwerp. Indien de Kamer echter meent dat voor bepaalde elementen geen verantwoordelijkheid genomen kan worden, bijvoorbeeld omdat de raad van bestuur constateert dat onevenwichtigheden of onrechtmatigheden in de taakuitoefening dreigen, marktverstoring op zou kunnen treden of bepaalde wezenlijke belangen van de Kamer of diens taakuitoefening als gevolg van deze programmering in de knel zullen komen, kan hij in zoverre afwijken van het ontwerp. Dergelijke afwijking dient vanzelfsprekend nauwgezet gemotiveerd te worden en om redenen van transparantie in het meerjarenprogramma zelf vermeld te worden.
Apart van het meerjarenprogramma zendt de Kamer een standpunt mee inzake de financiële en organisatorische voorwaarden die ter uitvoering van het meerjarenprogramma zouden moeten worden vervuld. Ofschoon de Minister hiervan bij de goedkeuring terdege nota zal nemen ziet de goedkeuring van de Minister niet op vervulling van deze voorwaarden. Aan de goedkeuring kan dan ook geen verwachting of aanspraak worden ontleend ten aanzien van meerjarig financieel perspectief. De rijksbijdrage aan de Kamer van Koophandel wordt jaarlijks vastgesteld en is mede afhankelijk van de jaarlijks goed te keuren begroting van de Kamer (artikel 39). Zowel het meerjarenprogramma als het activiteitenplan vergen na vaststelling goedkeuring van de Minister. Bij de beoordeling van het activiteitenplan kijkt de Minister onder meer naar de aansluiting bij de begroting, de verwerking van adviezen van de Centrale Raad, eventuele afwijkingen van het ontwerp, aansluiting bij het meerjarenprogramma en het belang van de ondernemer. Bij het meerjarenprogramma gaat het dan om goedkeuring van de hoofdlijnen van beleid. Een bestuursreglement voor de raad van bestuur bevordert duidelijke en transparante kaders en bevat de nodige bepalingen ten aanzien van de vertegenwoordiging van de Kamer door de individuele bestuurders. Artikel 11 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen bepaalt dat indien er een bestuursreglement wordt vastgesteld, dit de goedkeuring van de Minister behoeft.
Artikel 22
In dit artikel wordt de inhoudelijke adviesrol van de Centrale Raad ingevuld. De rol met betrekking tot de programmering van de activiteiten van de nieuwe organisatie vindt daarnaast uitdrukking in de opstelling van het ontwerp meerjarenplan (art. 17). De Kamer mag zich niet marktverstorend opstellen en daarom is specifiek gesteld dat bij de facultatieve taken de Centrale Raad op dit aspect adviseert. De adviezen en inbreng vanuit de Centrale Raad zorgen voor versterking van de kwaliteit van de dienstverlening en activiteiten van de organisatie en zorgen voor draagvlak bij de doelgroep. De adviezen zijn in beginsel leidend voor de wijze waarop de landelijke taken zullen worden ingevuld.
Artikel 23
De adviezen van een regionale raad zijn in beginsel leidend voor de wijze waarop de regiotaak wordt ingevuld. De regionale raden zorgen voor regionale inbedding en betrekken uitdrukkelijk de relevante regionale organisaties. Daarnaast heeft de regionale raad met betrekking tot de regiotaak in de desbetreffende regio een programmerende rol die vergelijkbaar is met die van de Centrale Raad voor de overige taken en die ook grotendeels op dezelfde wijze in het wetsvoorstel is neergelegd. De regionale raad stelt aldus het ontwerp vast voor een regionaal meerjarenprogramma dat in beginsel eveneens ongewijzigd door de Kamer als regionaal meerjarenprogramma wordt vastgesteld. Na vaststelling is dit meerjarenprogramma het kader waarbinnen het jaarlijkse activiteitenplan de activiteiten ter uitvoering van de regiotaak in die regio vastlegt. Afwijking van het ontwerp is in bijzondere gevallen mogelijk maar dient dan in het vastgestelde plan nauwgezet te worden gemotiveerd. Zie voor een uitvoeriger toelichting op deze aspecten de artikelsgewijze toelichting bij artikel 17.
Artikel 24
De op grond van artikel 4 ingestelde regionale ondernemerspleinen worden door de Kamer van Koophandel ingericht en verder vorm gegeven. De raad van bestuur is verantwoordelijk voor het beheer daarvan en waar de dagelijkse werkzaamheden worden uitgevoerd. Dit zal landelijk uniform gebeuren, waarbij voor de regiospecifieke taken ruimte is voor regionaal maatwerk en input daarvoor vanuit de regionaal betrokken organisaties.
Artikel 25 en 26
De inhoud van deze artikelen komt overeen met de vrijwel gelijkluidende artikelen in de Wet op de Kamers van koophandel en fabrieken 1997.
Artikel 27
De innovatiestimuleringstaak is erop gericht ondernemers bewust te maken van het belang van innovatie en ondernemers aan te zetten tot succesvol innoveren door hun innovatievermogen te vergroten. Dit doet de Kamer door ondernemers voor te lichten en te adviseren over innovatie en te ondersteunen en begeleiden bij de eerste stappen in het innovatieproces, zoals het ontwikkelen en toepassen van innovaties in het eigen bedrijf.
Concreet zal de Kamer voorlichting geven over technologische en innovatieve ontwikkelingen, de organisatie van het innovatieproces binnen het bedrijf en over de bijbehorende aspecten, zoals sociale innovatie. Deze voorlichting gebeurt op individueel niveau via de website, door middel van beantwoording van vragen en door het verstrekken van informatiemateriaal. Op collectief niveau, voor groepen van ondernemers, organiseert de Kamer voorlichtingsbijeenkomsten en workshops over specifieke onderwerpen.
De Kamer biedt ondernemers behalve informatie en voorlichting over het innovatieproces ook individueel advies en ondersteuning. Daarbij gaat het altijd om advies en ondersteuning in de eerste lijn. Zo kan de Kamer een ondernemer tips geven bij het opstellen van zijn innovatieplannen, kan de Kamer als klankbord fungeren voor de ondernemer tijdens het innovatieproces in het bedrijf of kan de Kamer de ondernemer ondersteunen in het zoekproces naar kennisinstellingen, ondernemers of andere organisaties waarmee in het innovatieproces samengewerkt kan worden (makel- en schakelrol). Deze ondersteuning stelt ondernemers in staat om verder te komen met innoveren. Zodra uitgebreidere ondersteuning of specialistische kennis gewenst is zal de Kamer de ondernemer doorverwijzen naar commerciële partijen die deze ondersteuning of kennis kunnen bieden. Om te waarborgen dat de Kamer geen ongewenste concurrentie met commerciële partijen aangaat wordt de individuele ondersteuning en begeleiding van ondernemers op het gebied van innovatie door de Kamer beperkt tot circa 16 uur per jaar per ondernemer, met een maximum van 48 uur in drie jaar.
Behalve ondersteuning aan ondernemers kan de Kamer ook lokale en regionale overheden ondersteunen bij het opzetten en uitvoeren van programma’s voor het verbeteren van het innovatieklimaat en het innovatievermogen in de regio. Daarbij zal vaak sprake zijn van cofinanciering door deze lokale en regionale overheden.
Artikel 28
Eerste lid
De regiospecifieke activiteiten bestaan enerzijds uit regiospecifieke voorlichtingsactiviteiten (complementair aan en in sterke wisselwerking met de landelijke voorlichtingstaak) en anderzijds uit regiospecifieke economische stimuleringsactiviteiten.
Tweede lid
Het gaat hierbij om subsidies in het kader van de uitvoering van de regiostimuleringstaak. Deze subsidies zijn naar hun aard beperkt in tijd en omvang. Subsidies kunnen niet op grond van deze bepaling worden verstrekt voor zaken als een bijdrage in de aanleg van infrastructurele voorzieningen (materiële vaste activa zoals wegen en bedrijfsterreinen) of de exploitatie van onroerend goed. Evenmin kan subsidie worden gegeven voor het ondersteunen, versterken en professionaliseren van bestaande (ondernemers) organisaties. Wel kan subsidie worden verstrekt om economische ontwikkelingen aan te jagen en te stimuleren, bijvoorbeeld via het bevorderen van onderzoeken, overleg- en samenwerkingsvormen.
Derde lid
Indien de subsidie niet meer als incidenteel is te kenschetsen of de Kamer anderszins behoefte heeft aan het formuleren van algemene criteria of het vaststellen van een subsidieplafond biedt dit lid daarvoor de basis. Als wettelijk voorschrift is een dergelijke regeling in lijn met staand wetgevingsbeleid onderworpen aan goedkeuring door de Minister (vierde lid).
Artikel 29
Indien nodig kunnen op grond van dit artikel nadere regels worden gesteld over de wettelijke taken die door de Kamer van Koophandel worden uitgevoerd, waaronder regels die het uitvoeren van bepaalde activiteiten verbieden.
Artikel 30
Van de genoemde taken is niet formeel geregeld dat de Kamer van Koophandel die moet uitvoeren. Nieuw is de onderdeel c, het in depot nemen van algemene voorwaarden en daarover verstrekken van informatie. Dit is een taak die de Kamer kan uitvoeren en ook al geruime tijd uitvoert.
Niet alle taken worden in alle regio’s uitgevoerd. Deels is dit historisch bepaald – onder de bestaande wetgeving kan elke Kamer voor zich besluiten of uitvoering van een bepaalde taak opportuun is – deels is denkbaar dat bijvoorbeeld de uitkomst van een marktanalyse uitwijst dat uitvoering van een bepaalde taak in de ene regio wel toegevoegde waarde heeft en in de andere niet. De Kamer heeft daarom de mogelijkheid per regio te differentiëren.
Artikel 31
Ook andere zogenoemde facultatieve taken dan de taken genoemd in artikel 30 kan de Kamer uitvoeren als deze passen binnen de in artikel 2, eerste lid, gegeven doelstelling. De raad van bestuur beslist over het uitvoeren van dergelijke taken eerst nadat de Centrale Raad in de gelegenheid is gesteld hierover op grond van artikel 22, onder c, advies uit te brengen. Het besluit een dergelijke taak uit te gaan voeren is een besluit van algemene strekking waartegen op reguliere wijze beroep en bezwaar openstaat. Bij de afweging of de Kamer een bepaalde taak gaat uitvoeren zullen de mededingingsaspecten en de in paragraaf 7 beschreven Europeesrechtelijke aspecten moeten worden betrokken. Zo nodig zal per regio worden gedifferentieerd (zie boven).
Artikel 32 en 33
Anders dan bij een algemene klacht is bij een mededingingsklacht niet de behoorlijkheid in zijn algemeenheid de toetssteen, maar de mogelijkheid van uit oogpunt van goede marktwerking onwenselijke mededinging. Het is in het geval van een mededingingsklacht dan ook heel goed denkbaar dat de klacht zich niet zozeer richt tegen een bepaalde aangelegenheid als wel tegen het in zijn algemeenheid landelijk gevoerde beleid van de Kamer met betrekking tot een bepaalde activiteit. Voor dit soort gevallen is de algemene klachtenprocedure niet bedoeld, zodat een aparte voorziening aangewezen is. Het gaat hierbij in eerste instantie om DAEB taken maar het kan ook gaan om de uitvoering van de overige taken voor zover het gaat om economische activiteiten. Een tweede belangrijk verschil met een algemene klacht is dat een mededingingsklacht zich richt tegen een activiteit van de Kamer als zodanig, niet tegen een gedraging van een individuele ambtenaar, een situatie die bij het algemene klachtrecht uiteraard nadrukkelijk in beeld is. Dergelijke klachten zullen als gebruikelijk via het algemene klachtrecht (dat onverkort van toepassing blijft op de Kamer) door de Kamer afgedaan blijven worden. De mededingingsklachtprocedure beoogt de Kamer ook te informeren over mogelijke ongewenste activiteiten en zodoende zoveel mogelijk te voorkomen dat de Kamer activiteiten onderneemt die voldoende in de markt aangeboden worden. Het staat de Kamer derhalve vrij klachten ruimhartig te honoreren. Daarbij moet bedacht worden dat het honoreren van een klacht niet het oordeel inhoudt dat de tot dan toe door de Kamer ondernomen activiteit ook onrechtmatig was. Dat oordeel is en blijft aan de civiele rechter in het kader van een onrechtmatigedaadsactie. Het indienen van een mededingingsklacht doet uiteraard niet af aan de mogelijkheid de rechter in te schakelen. Andersom is het wel zo dat de Kamer kan besluiten een klacht niet te behandelen indien de zaak bij de civiele rechter aanhangig is of is geweest (art. 9:8, eerste lid, onder e, van de Algemene wet bestuursrecht).
Procedureel is vergaand aansluiting gezocht bij de algemene klachtprocedure van Titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht, echter met een aantal aanpassingen in verband met de specifieke context van de mededingingsklacht. Zo zijn bepalingen uit het algemene klachtrecht die verband houden met betrokkenheid van een bepaalde ambtenaar (bijvoorbeeld het moeten horen van «degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft») gelet op bovenstaande niet van toepassing verklaard. De termijnen zijn met zes weken verlengd nu mogelijk ook beleidsmatige en financiële aspecten in de reactie moeten worden meegewogen en het al naar gelang wenselijk kan zijn de zienswijze van de Centrale Raad in te winnen. Tenslotte is het van belang dat eenieder kennis kan nemen van de wijze waarop de Kamer mededingingsklachten afhandelt. De bestaande registratie- en bekendmakingsplicht is daarom uitgebreid met de verplichting de materiële aspecten van de klachten in de jaarlijkse publicatie op te nemen. Indien behoefte bestaat aan onafhankelijke deskundigheid kan de Kamer een onafhankelijke klachtadviesinstantie instellen (art 9:14). Een rol voor de Nationale ombudsman ligt niet voor de hand nu diens deskundigheid juist op het vlak van de algemene klachtbehandeling ligt.
Artikel 34
Voor de wettelijke taken, bedoeld in de artikelen 5, 24 tot en met 28, vraagt de Kamer – ter gehele of gedeeltelijke financiering daarvan – een vergoeding voor de aan de uitvoering van die taken verbonden kosten. De Kamer doet, gelijk met de indiening van de begroting, aan de Minister een voorstel voor vaststelling van de hoogte van de vergoedingen. De Centrale Raad wordt in het voorstel gekend. Hiermee is de Centrale Raad niet alleen betrokken bij de programmering van de activiteiten, maar ook bij de vergoedingen die in rekening worden gebracht aan de gebruikers. Bij retributies zal zoveel mogelijk het profijtbeginsel worden toegepast wat wil zeggen dat de kosten van producten en diensten waar mogelijk en wenselijk doorberekend worden aan de eindgebruiker. Afzien van (volledige) doorberekening is bijvoorbeeld denkbaar indien dit een te hoge extra drempel zou opwerpen voor starters. De Kamer zal op transparante wijze bij al haar activiteiten moeten gaan bepalen in welke mate het profijtbeginsel kan worden toegepast. De Centrale Raad zal hier vanuit zijn rol bij betrokken zijn.
Derde lid
Vooral bij elektronische diensten geeft het vaststellen van een beschikking voor elke vergoeding die in rekening wordt gebracht teveel administratieve last voor de organisatie. Vandaar dat in het derde lid de mogelijkheid is opgenomen dat een vergoeding is verschuldigd zonder dat dit bij beschikking is bepaald.
Artikel 35
Eerste lid
De facultatieve taken van de artikelen 30 en 31 verricht de Kamer van Koophandel tegen vergoeding van de kosten. De vergoeding is gebaseerd op de aan de betreffende taak verbonden integrale kosten.
Tweede lid
Het tweede lid is opgenomen om te voorkomen dat publieke middelen waarover de Kamer van Koophandel beschikt als gevolg van rijksbijdragen, worden aangewend voor de financiering van de kosten verbonden aan de uitvoering van de facultatieve taken.
Artikel 36
Het jaarverslag wordt conform artikel 18 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen vóór 15 maart aan de Minister toegezonden. Het jaarverslag wordt door de raad van bestuur vastgesteld.
Artikel 38
Desgewenst kan de Minister bepalen dat de verstrekking door de Kamer van inlichtingen ten aanzien van bepaalde gegevens op een gestandaardiseerde wijze of anderszins in een bepaalde omvang, op een bepaalde manier, in bepaalde situaties of in een bepaalde frequentie dient te geschieden.
Artikel 42
Eerste lid
Uit artikel 26 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen volgt dat de Kamer jaarlijks op een door de Minister te bepalen tijdstip de begroting voor het daaropvolgende jaar stuurt. Het voornemen is om hiervoor aansluiting te zoeken bij een al jaren bestaande praktijk en als moment van indiening te kiezen voor 15 oktober. Deze datum laat toe dat de organisatie de begroting baseert op een zo actueel mogelijk activiteitenplan.
Tweede lid
Indien de begroting van de Kamer naar het oordeel van de Minister aan het belang van een bepaalde taak onvoldoende recht doet dan wel aan een bepaalde taak te veel gewicht toekent, kan hij bij gelegenheid van de goedkeuring voor een bepaald bedrag een bepaalde concrete bestemming vastleggen.
Vierde lid
Het lid biedt een voorziening indien zich de situatie voordoet dat gedurende enkele maanden in het nieuwe begrotingsjaar niet een goedgekeurde begroting beschikbaar is. Om wel de noodzakelijke uitgaven voor blijven functioneren van de Kamer rechtmatig te kunnen blijven doen bepaalt dit lid dat de Kamer gerechtigd is uitgaven te doen, echter slechts tot een bepaald door de Minister op maandbasis te bepalen maximum.
Artikel 43
Eerste lid
De jaarrekening bevat rekening en verantwoording van het financieel beheer en van de geleverde prestaties over het afgelopen kalenderjaar en daarmee de verantwoording van de besteding van financiële middelen. Er wordt aangesloten bij de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.
Tweede lid
Aan de jaarrekening van de Kamer van Koophandel kunnen bepaalde eisen worden gesteld om beter inzicht te krijgen in de precieze besteding van de middelen en de effecten hiervan.
Artikel 44
De strekking van het voorgestelde artikel komt grotendeels overeen met de strekking van artikel 49a van de bestaande Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997.
Eerste lid
Onderdeel a: voorgesteld wordt de categorieën handelingen waarvoor voorafgaande instemming van de Minister is vereist niet in de wet op te sommen maar kortweg te volstaan met verwijzing naar het algemener geldende en grotendeels hiermee corresponderende kader van artikel 32 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. In lijn met het bestaande artikel 49a blijft op wetsniveau geborgd dat deze financieel mogelijk riskante handelingen, zoals het oprichten van rechtspersonen, het aangaan van leningen of kopen van panden of aangaan van grote leningen aan expliciet ex ante toezicht door de Minister is onderworpen.
Onderdeel b: dit onderdeel betreft een bestaande bepaling uit de huidige wet die specifiek in de context van het functioneren van de Kamer van belang is en derhalve geen deel uitmaakt van de opsomming uit de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Het gaat hier om de situatie dat de Kamer bijvoorbeeld de ontsluiting van een industrieterrein meefinanciert. Ten opzichte van de huidige wet is de formulering nog enigszins aangescherpt.
Tweede lid
De bepaling is vrijwel gelijkluidend aan het bestaande artikel 49a, derde lid, van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997.
Derde lid
Met deze bevoegdheid kan bijvoorbeeld bij een deelneming van de Kamer verzekerd worden dat ook als gevolg daarvan geen ongewenste mededinging ontstaat.
Vierde lid
Dit lid beoogt de minister de mogelijkheid te geven om voor overeenkomsten in verband met verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen en huur, verhuur of pacht van registergoederen een algemene vrijstelling te geven indien de daarmee gemoeide financiële belangen gering zijn.
Artikel 45
Dit artikel waarborgt dat de Minister te allen tijde voldoende inzicht kan krijgen in de activiteiten van andere organisaties waarin de Kamer in overwegende mate zeggenschap heeft.
Artikel 47
Door de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Stb. 2012, 682) is een verwijzing naar de in te trekken Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 opgenomen in bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht. Indien het initiatiefwetsvoorstel Wet normalisering rechtspositie ambtenaren tot wet wordt verheven en in werking treedt wordt bijlage 2 opnieuw gewijzigd, echter zodanig dat de aanduiding van de in te trekken Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 weer in de bijlage teruggeplaatst zou worden. Het tweede lid beoogt dit te voorkomen.
Artikelen 48 en 49
Dit artikel brengt een aantal voor de hand liggende aanpassingen in het Burgerlijk Wetboek aan. Verwijzingen naar de bestaande wet worden vervangen door een verwijzing naar de citeertitel volgens artikel 86 van dit wetsvoorstel. Waar sprake is van «kamers van koophandel en fabrieken» of van «een kamer van koophandel en fabrieken» wordt dit telkens zodanig gewijzigd dat het wordt vervangen door «de Kamer van Koophandel». Voorts is van de gelegenheid gebruik gemaakt te verduidelijken dat de ene Kamer ook één handelsregister houdt. Inschrijving geschiedt derhalve bij het door de Kamer gehouden register, ongeacht bij welke regionale vestiging men zich meldt. Waar nodig zijn voorzieningen ter verduidelijking hiervan getroffen. Indien het wenselijk is dat een bepaalde handeling, zoals het neerleggen van bepaalde aktes, bij een bepaalde concreet aangewezen regionale vestiging plaatsvindt, zal dat door de Kamer op de voet van artikel 3, tweede lid, in één overzichtelijk besluit bekend worden gemaakt. Zodoende wordt dan in dat besluit een concrete invulling gegeven van de wettelijke bepalingen die aangeven dat een bepaalde handeling «ten kantore van de Kamer» moet worden verricht.
Artikel 50
Als gevolg van de wijzigingen in de bestuursstructuur van de Kamer is er niet langer aanleiding om de onderzoeksbevoegdheden van de Algemene Rekenkamer te beperken. De nieuwe Kamer zal niet langer worden bestuurd door een algemeen bestuur bestaande uit vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers maar door een bestuur, benoemd door de Minister. Gelet hierop zal door het schrappen van de Kamers van Koophandel in artikel 91, zeventiende lid, van de Comptabiliteitswet 2001 de Algemene Rekenkamer bevoegdheden bij de nieuwe Kamer van Koophandel verkrijgen. Dit schrappen werkt ook door in artikel 45, zevende lid, van die wet. De Kamer van Koophandel wordt daardoor niet uitgesloten van de toepassing van artikel 45 tot en met 49a van de Comptabiliteitswet 2001. Het ligt dan ook in het voornemen om de Kamer van Koophandel op grond van artikel 45, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2001 te gaan aanwijzen voor verplicht schatkistbankieren.
Artikel 51
Onderdeel A tot en met O
Verwijzingen naar de bestaande wet worden vervangen door een verwijzing naar de citeertitel volgens artikel 86 van dit wetsvoorstel. Waar sprake is van «kamers van koophandel en fabrieken» of van «een kamer van koophandel en fabrieken» wordt dit telkens zodanig gewijzigd dat het wordt vervangen door «de Kamer van Koophandel». Voorts zijn de bepalingen die verplichten tot samenwerking tussen de verschillende kamers op een bepaald onderwerp logischerwijs geschrapt.
Onderdeel P
Dit onderdeel schept de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur een inschrijfvergoeding voor nieuwe inschrijvingen in het handelsregister te introduceren. Bij mogelijke invoering hiervan in de toekomst zullen inhoudelijke en budgettaire argumenten zorgvuldig worden afgewogen. Zo kan introductie van een inschrijfvergoeding nodig zijn om de kwaliteit van het Handelsregister te kunnen blijven garanderen. Van een inschrijfvergoeding gaat immers een tuchtigende werking uit waardoor mogelijk minder inschrijvingen die niet voldoen aan de daaraan gestelde eisen zullen worden gedaan. Budgettaire argumenten kunnen samenhangen met de wenselijkheid van het doorbelasten van specifiek met de inschrijving samenhangende kosten (leges) aan degenen die daar baat bij hebben. Dit mede tegen de achtergrond van het regeerakkoord waarin wordt aangegeven dat op de Ondernemerspleinen kan worden bespaard door meer producten en diensten tegen een kostendekkende vergoeding aan te bieden.
Een eventuele inschrijfvergoeding zal worden gekoppeld aan het doen van de opgave en zal derhalve verschuldigd worden ongeacht of de opgave ook leidt tot inschrijving. De wijze van opgave alsmede wie de opgave doet is van belang voor de hoogte van de kosten. De algemene maatregel van bestuur kan daarom onderscheid maken naar bijvoorbeeld, een opgave door een notaris, die elektronisch gedaan wordt en een opgave door een zelfstandige aan de balie van de Kamer van Koophandel.
Voor het inschrijven van vestigingen van een reeds ingeschreven onderneming is, net als voor het inschrijven van wijzigingen van reeds opgenomen gegevens, geen vergoeding verschuldigd. Op grond van het derde lid, zijn zelfstandige onderdelen van een (reeds ingeschreven) kerkgenootschap of lichaam waarin zij verenigd zijn, geen vergoeding verschuldigd. Deze onderdelen kunnen beschouwd worden als een «vestiging» van de reeds ingeschreven entiteit.
In dit artikel wordt tenslotte gebruik gemaakt van de mogelijkheid de vergoeding niet bij beschikking vast te stellen zodat deze gelijk met de opgave kan worden voldaan.
Artikelen 52 en 53.
De desbetreffende wettelijke bepalingen worden in technische zin aangepast aan dit wetsvoorstel.
Artikel 54
Volgens artikel 12 van de Waterschapswet is het algemeen bestuur van het waterschap samengesteld uit vertegenwoordigers van categorieën van belanghebbenden bij de uitoefening van de taken van het waterschap. Één van deze categorieën is de categorie van belanghebbenden die krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebouwde onroerende zaken in gebruik hebben als bedrijfsruimte. De Waterschapswet bepaalt in artikel 14, derde lid dat de Kamers van Koophandel de vertegenwoordigers van deze categorie benoemen. Het ligt in de rede deze benoemingen voortaan door de (ene) Kamer als opvolger van de Kamers te laten doen. Voldoende binding met de desbetreffende regio is voor deze benoemingen echter van groot belang vanwege het decentraal functioneel waterschapbestuur en de koppeling tussen belang, betaling en zeggenschap. Om dit te waarborgen wordt voorgesteld de desbetreffende regionale raad – waarvan de leden merendeels afkomstig zijn uit de kring van ondernemers en werknemers – het recht van voordracht te geven. Net als onder de huidige wetgeving met de gebieden van de Kamers het geval is, kan een gebied van een waterschap meerdere regio’s van de nieuwe Kamer geheel of gedeeltelijk omvatten. Het blijft daarom nodig een voorziening te treffen voor betrokkenheid van meerdere regionale raden. Voorgesteld wordt de al bestaande bepaling dat provinciale staten bij reglement een voorziening treffen in aangepaste vorm te handhaven (tweede volzin). Het wetsvoorstel beoogt in dit opzicht een zo beperkt mogelijke wijziging. Door verwijzing naar artikel 7 van de Wet op de Kamers van Koophandel (derde volzin) wordt bepaald dat indien de Kamer bezwaar heeft tegen een voorgedragen kandidaat de regionale raad een tweede voordracht mag doen. Van die voordracht kan in bijzondere gevallen gemotiveerd worden afgeweken. Om te verzekeren dat de benoemingen tijdig geschieden kan de Kamer zonodig een tijdstip bepalen waarop voordrachten moeten zijn gedaan en bij overschrijding daarvan ambtshalve overgaan tot benoeming.
Artikelen 55 tot en met 68
De desbetreffende wettelijke bepalingen worden in technische zin aangepast aan dit wetsvoorstel.
Artikelen 69 en 70
De vereniging met de naam Kamer van Koophandel Nederland is aangemerkt als samenwerkingsverband in de zin van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997. Van deze vereniging zijn de kamers van koophandel en fabrieken lid. Doordat de kamers als gevolg van de intrekking van deze wet verdwijnen, ontvalt de bestaansgrond aan de vereniging. Een samenwerkingsverband tussen de kamers is niet langer aan de orde. Personeel, vermogensbestanddelen en andere rechten en verplichtingen gaan vanuit de vereniging over naar de Kamer. Dit laatste geldt tevens voor de stichting Syntens. Gelet hierop bepalen de artikelen 69 en 70 dat de vereniging onderscheidenlijk de stichting Syntens is ontbonden en ophoudt te bestaan.
Artikel 71
De kamers van koophandel en fabrieken staan ingeschreven in het handelsregister. Ditzelfde geldt voor de vereniging Kamer van Koophandel Nederland en de stichting Syntens. Na de overgang naar de Kamer is de raad van bestuur van deze rechtspersoon het meest aangewezen om de kamers, de vereniging en de stichting uit het handelsregister uit te schrijven. Op grond van dit artikel is de raad van bestuur van de Kamer verplicht en daarmee ook bevoegd voor die uitschrijving zorg te dragen.
Artikelen 72 tot en met 74
Voor personeelsleden van de vereniging Kamer van Koophandel Nederland en de stichting Syntens geldt dat die door een aanstelling bij de Kamer niet langer op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam zijn. Voor personeelsleden van de kamers geldt dit reeds. Doordat de personeelsleden van de kamers, de vereniging en de stichting van rechtswege worden ontslagen en in dienst worden gesteld van de Kamer, gaat artikel 15 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen voor hen gelden. De rechtspositieregels die gelden voor de ambtenaren die zijn aangesteld bij ministeries zijn op grond van het eerste lid van dat artikel op hen van overeenkomstige toepassing. Hierdoor zijn onder meer het Algemeen Rijksambtenarenreglement (hierna: ARAR) en het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (hierna: BBR) van overeenkomstige toepassing.
Op grond van het tweede lid van de voorgestelde artikelen 72 tot en met 74 moet de rechtspositie van de personeelsleden die in dienst van de Kamer worden aangesteld in totaliteit ten minste gelijkwaardig zijn aan die welke voor hen gold bij de kamers, de vereniging en de stichting. Dit wordt bereikt door een algemene maatregel van bestuur op te stellen die berust op artikel 15, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Op grond van dat artikellid kan door middel van een algemene maatregel van bestuur gedeeltelijk worden afgeweken van de toepasselijkheid van artikel 15, eerste lid. Daardoor kan in dat besluit onder meer van het ARAR worden afgeweken. Er kunnen bijvoorbeeld voorschriften worden vastgesteld over het meenemen van dienstjaren naar de Kamer, over werkzame uren en diverse andere zaken en aspecten die samenhangen met het bieden van een rechtspositie bij de overgang die in totaliteit ten minste gelijkwaardig is aan die bij de kamers, de vereniging en de stichting. Ook kan aan de duur waarvoor die afwijkende voorschriften gelden een grens worden gesteld. Indien dat noodzakelijk mocht blijken te zijn, kan eventueel tevens van het Sociaal Flankerend beleid sector Rijk worden afgeweken mocht dat zijn of worden vastgesteld. De inhoud van deze algemene maatregel van bestuur zal onder meer afhangen van de uitkomsten van overleg met vakbonden.
Artikel 75
De overgang vanuit de kamers en de vereniging naar de Kamer heeft tevens betrekking op vermogensbestanddelen. Het gaat om vermogensbestanddelen in juridische zin. Daartoe behoren behalve de in het tweede lid genoemde registergoederen, bijvoorbeeld ook vorderingen en schulden. Doordat de overgang onder algemene titel plaatsvindt, hoeft geen afzonderlijke levering of overdracht plaats te vinden.
Artikel 76
Zeker dient te worden gesteld dat alle rechten en verplichtingen die rusten op de kamers, de vereniging en de stichting overgaan op de Kamer. De kamers, de vereniging en de stichting houden immers op te bestaan. Het betreft rechten en verplichtingen in de ruimste zin van het woord, zowel met een privaat- als publiekrechtelijke achtergrond. Hieronder vallen onder meer activiteiten die ter uitvoering van wettelijke taken door de kamers en de vereniging worden verricht, maar die naar hun aard niet uitmonden in een publiekrechtelijk besluit. Dit geldt bijvoorbeeld voor informatieverstrekking aan ondernemers. Ook de overgang van het handelsregister valt, voor zover dit niet reeds op grond van artikel 75 overgaat, onder de toepassing van het eerste lid van dit artikel. Voorts gaan bijvoorbeeld ook rechten en verplichtingen ten aanzien van pensioen over. De personeelsleden die in dienst zijn van de kamers, de vereniging en de stichting nemen in hetzelfde pensioenfonds ABP deel. Daardoor levert dit overgangsrechtelijk naar verwachting geen noemenswaardige complicaties op.
Voor enkele publiekrechtelijke verplichtingen bevatten het tweede tot en met vierde lid en het zesde lid, specifieke overgangsvoorschriften. Dit betreft het overgangsrecht voor ingediende aanvragen, genomen besluiten, betrokkenheid bij en afwikkeling van wettelijke procedures en rechtsgedingen. Indien een ondernemer een opgave tot inschrijving in het handelsregister of een wijziging daarvan heeft gedaan, dient op grond van het tweede lid de Kamer de behandeling van die opgave verder te voltooien, indien de kamer van koophandel en fabrieken waarbij de opgave was gedaan de verwerking daarvan nog niet heeft kunnen afronden op het tijdstip van inwerkingtreding van de wet. Een voorbeeld van een besluit als bedoeld in het derde lid, is een besluit op grond van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, zoals een beschikking tot ontbinding van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 19a van Boek 2, van het Burgerlijk Wetboek.
Het achtste lid tenslotte bepaalt van de kleine categorie rechten en verplichtingen die samenhangen met het digitale ondernemersplein dat deze niet overgaan op de Kamer maar op de Staat. Dit hangt samen met de verantwoordelijkheid van de Minister voor het digitale ondernemersplein zoals neergelegd in artikel 5. Voorafgaand aan inwerkingtreding van dit wetsvoorstel is het digitaal ondernemersplein feitelijk door de Vereniging Kamers van Koophandel Nederland ontwikkeld ten dienste van deze in het project van begin af aan voorziene verantwoordelijkheid van de Minister. Het digitaal ondernemersplein is dan ook volledig gefinancierd uit publieke middelen. Ter uitvoering van deze bepaling is door de Vereniging voortdurend bewaakt dat deze rechten en verplichtingen bij inwerkingtreding voldoende te onderscheiden zijn van de overige rechten en verplichtingen die overgaan op de Kamer.
Artikel 77
Tot archiefbescheiden kunnen zowel papieren als digitale bescheiden behoren. Er kan sprake van zijn dat de kamers, de vereniging en de stichting niet altijd volledig dezelfde elektronische systemen gebruiken met behulp waarvan archiefbescheiden worden opgeslagen. Dat de interoperabiliteit van die systemen bij de overgang daardoor niet altijd volledig aanwezig is, hoeft niet bezwaarlijk te zijn zolang archivering met inachtneming van de Archiefwet kan plaatsvinden. Archivering omvat bij de overgang ook nog niet afgedane zaken.
Artikel 78
De Minister benoemt de leden van de Kamer (raad van bestuur). Voorafgaand aan die benoeming dient een procedure te worden gevolgd die in artikel 7 is vastgelegd. Die procedure kan pas van start gaan met inwerkingtreding van de wet en afhankelijk van de tijd die met het doorlopen daarvan gemoeid is, zou er dan geen bestuur zijn. Het eerste lid voorkomt dat deze situatie zich zal voordoen. Het eerste lid brengt bij de ambtshalve benoeming voor de eerste keer tevens tot uitdrukking dat zoveel mogelijk in de geest van de reguliere benoemingsprocedure wordt gehandeld.
Het tweede lid houdt er rekening mee dat de benoeming van de leden van de Centrale Raad en de leden van de regionale raden eerst enige tijd na inwerkingtreding van de wet zal kunnen plaatsvinden. De tweede volzin van het derde lid voorkomt dat dit de vervulling van de werkzaamheden van het bestuur belemmert.
Artikel 79
De Kaderwet zelfstandige bestuursorganen gaat uit van een bestaande organisatie en een cyclus waarbij elk jaar voor 15 maart jaarverslag en jaarrekening over het voorafgaande jaar aan de Minister worden aangeboden. In het jaar waarin de fusie plaatsvindt moeten hierop twee uitzonderingen worden gemaakt: de Kamer zal aan deze verplichtingen invulling moeten geven en afhankelijk van het moment van inwerkingtreding van de fusieartikelen zullen jaarverslag en jaarrekening van zowel de voormalige organisaties als van de nieuwe Kamer niet een heel jaar maar slechts een deel van een jaar kunnen omvatten. Dit artikel beoogt ordelijke verslaglegging en aflegging van rekening en verantwoording zo normaal mogelijk ongestoord voortgang te laten vinden en op zo kort mogelijke termijn aansluiting te vinden bij de reguliere cyclus van de Kaderwet.
Eerste lid
Dit lid bewerkstelligt dat de datum van 15 maart in het fusiejaar zelf voor de Kamer als zodanig niet geldt, maar in het jaar daarop. Jaarrekening en jaarverslag gaan per definitie over het voorafgaande jaar, het ligt daarom voor de hand de normale cyclus voor de Kamer te laten beginnen in het jaar volgend op het fusiejaar.
Tweede en derde lid
Het is van belang dat ook over de laatste periode van de kamers, de vereniging en de stichting zoveel mogelijk op reguliere wijze verslag wordt gelegd en rekening en verantwoording wordt afgelegd. Afhankelijk van het moment van inwerkingtreding van de fusieartikelen zal dit een volledig jaar zijn (bij inwerkingtreding op 1 januari, zie tweede lid) of korter (bijvoorbeeld een half jaar bij inwerkingtreding op 1 juli, hierop ziet het derde lid). Zo lang de te fuseren organisaties nog zelfstandig bestaan moeten zij zelf uiteraard nog op reguliere wijze jaarverslag en jaarrekening verzorgen over het voorafgaande volledige jaar, zodat bij inwerkingtreding op 1 juli verslaglegging en rekening en verantwoording over het voorafgaande kalenderjaar nog door de te fuseren organisaties zelf zal kunnen zijn verzorgd. Over de eerste zes maanden van het fusiejaar zal de nieuwe Kamer dit moeten doen nu de gefuseerde organisaties na 1 juli niet meer bestaan. Het artikel beoogt in materiële zin ononderbroken verslaglegging en verantwoording te waarborgen, het staat de Kamer dan ook vrij desgewenst in één document zowel over de oude organisaties als over de eerste periode van de Kamer als zodanig verslag te doen. Voor zover voor de stichting of de vereniging andere voorschriften gelden dan voor de kamers blijven die voorschriften op dit verslag nog van toepassing.
Vierde lid
Het vierde lid kopieert de systematiek van het jaarverslag. Bij inwerkingtreding op 1 januari zal de nieuwe Kamer derhalve een volledige jaarrekening van de gefuseerde organisaties opstellen, bij inwerkingtreding later in het jaar beslaat rekening en verantwoording alleen het deel van het jaar waarin nog niet gefuseerd was.
Vijfde lid
De Kamer heeft niet alleen de zorg voor afhandeling van de openstaande jaarrekening- en jaarverslagverplichtingen van de gefuseerde organisaties maar moet ook over het eigen handelen in het fusiejaar zoveel mogelijk op reguliere wijze verslag doen en rekening en verantwoording afleggen. Bij inwerkingtreding op 1 juli van een jaar zal de Kamer derhalve over de tweede helft van het jaar een «zesmaandenverslag» en een «zesmaandenrekening» moeten uitbrengen van de Kamer als zodanig.
Artikel 80
Voor het jaar volgend op het fusiejaar wordt op reguliere wijze de begrotingscyclus van artikel 26 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen gevolgd (zie ook de toelichting op artikel 42). De begroting voor het fusiejaar zelf kan echter niet al in het daaraan voorafgaande jaar op reguliere wijze aangeboden zijn. De begroting van de nieuwe Kamer zal daarom gewoon zo snel mogelijk na de fusie moeten worden vastgesteld en goedgekeurd. Voorafgaand aan inwerkingtreding zal een en ander feitelijk al worden voorbereid. Totdat de begroting voor (de rest van) het fusiejaar is goedgekeurd dient de Kamer in staat te zijn haar wettelijke taken te vervullen en daarvoor uitgaven te doen. De tweede volzin van het eerste lid geeft daarvoor een praktische voorziening.
Artikel 81
Artikel 41, eerste lid, van de Handelsregisterwet 2007 bepaalt dat de kamers in onderling overleg eens per drie jaar de uitvoering van deze wet alsmede de juistheid van de in het handelsregister opgenomen gegevens laten controleren door een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Afhankelijk van het tijdstip waarop dit wetsvoorstel tot wet wordt verheven en in werking zal treden kan de situatie zich voordoen dat de termijn van drie jaren voor een accountantscontrole goeddeels is verstreken. Het eerste lid van dit artikel voorkomt dat die verstreken periode bij de inwerkingtreding van de wet buiten beschouwing blijft en de termijn van drie jaren weer opnieuw begint. Gelet op het belang dat aan de betrouwbaarheid van de in het handelsregister opgenomen gegevens moet kunnen worden gehecht, is noodzakelijk dat de overgang het reguliere karakter van deze controle niet onderbreekt.
Artikel 83
Dit artikel dient als vangnet voor het geval zich in de overgangssfeer onvoorziene omstandigheden voordoen waar bij de totstandkoming van dit wetsvoorstel geen rekening mee is gehouden.
De minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp