Vastgesteld 17 december 2013
Binnen de vaste commissie voor Economische Zaken hebben enkele fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de minister van Economische Zaken over het ontwerpbesluit houdende de inschrijfvergoeding en retributies voor het handelsregister (Financieel besluit handelsregister 2014), toegezonden aan de Kamer per brief d.d. 19 november 2013 (Kamerstuk 33 553, nr. 15).
De op 10 december 2013 toegezonden vragen en opmerkingen zijn met de door de minister bij brief van 16 december 2013 toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt.
De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Hamer
De adjunct-griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, Van de Wiel
Inhoudsopgave |
blz. |
|
I |
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties |
2 |
Vragen van de leden van de VVD-fractie |
2 |
|
Vragen van de leden van de PvdA-fractie |
2 |
|
Vragen van de leden van de D66-fractie |
3 |
|
II |
Antwoord/Reactie van de minister |
3 |
Vragen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie vertrouwen de minister dat hij er op toeziet dat voor de inschrijfvergoeding alleen specifiek met die inschrijving samenhangende kosten in rekening worden gebracht. Zij zien geen aanleiding tot het stellen van verdere vragen.
Vragen van de leden van de PvdA-fractie
De leden van PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het ontwerpbesluit van inschrijfvergoeding en retributies voor het handelsregister. Deze leden hebben nog enkele nadere vragen.
Het kabinet geeft aan dat bij ministeriële regeling de hoogte van de inschrijfvergoeding wordt vastgesteld, waarom is niet gekozen om de hoogte van het bedrag bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) te regelen? Deze leden wensen de mogelijkheid te hebben om controle uit te oefenen op het effect van de hoogte van de inschrijfvergoeding. Is de minister het eens met deze leden dat de hoogte van de inschrijfvergoeding aan controle onderhevig moet zijn? Op welke wijze kan de hoogte van het inschrijfgeld aangepast worden als dat noodzakelijk blijkt? De leden van de PvdA-fractie vragen of er een evaluatie zal plaatsvinden naar aanleiding van de introductie van de inschrijfvergoeding, waarbij ook de hoogte van het bedrag aan de orde komt. Deze leden vragen tevens of en hoe de opbrengsten van de inschrijfvergoeding ten behoeve van starters wordt geoormerkt binnen de organisatie.
De leden van de PvdA-fractie menen dat het introduceren van een inschrijfvergoeding de mogelijkheid biedt om elke startende ondernemer aan de balie, als de ondernemer de vergoeding komt betalen, voor te lichten en te screenen op mogelijk ondoordacht ondernemerschap. In welke mate hebben de Ondernemerspleinen dit uitganspunt al geïmplementeerd in hun programma en dienstenaanbod ten behoeve van starters?
Op welke manier wordt daar precies invulling aan gegeven en hoe wordt op schijnzelfstandigheid gescreend, zo vragen deze leden? Wanneer, op welke gronden, zal een inschrijving worden geweigerd? Zijn de medewerkers aan de balie van de Ondernemerspleinen op deze screening voorbereid middels gerichte training en opleiding? De leden van de PvdA-fractie lezen dat indien opgave via een notariskantoor plaatsvindt door de Kamer van Koophandel (KvK) alsnog een factuur wordt verstuurd. Hoe wordt deze groep starters voorgelicht en gescreend?
Omdat door inschrijving aan de balie screening plaats kan vinden, menen de leden van de PvdA-fractie dat er voor ondernemers op een redelijke reisafstand een fysiek Ondernemersplein moet (blijven) bestaan. Is het kabinet het eens met deze leden?
Vragen van de leden van de D66-fractie
De leden van de fractie van D66 hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit van de inschrijfvergoeding en retributies voor het handelsregister (Financieel besluit handelsregister 2014). Zij zijn kritisch over de invoering van wat zij noemen de startersboete. Deze leden vragen derhalve het kabinet hiervan af te zien.
De leden van de fractie van D66 vragen de minister wat het exacte voordeel is van de startersboete. Zij willen weten of het ontmoedigen van ondernemerschap een expliciete doelstelling is van deze maatregel. Voorts willen zij graag weten hoe hoog het bedrag gaat worden in de ministeriële regeling waarnaar artikel 1 verwijst. En vervolgens vragen deze leden de minister waarvoor de opbrengst aangewend zal worden.
De leden van de D66-fractie willen de minister vragen in te gaan op het volgende. De verplichte heffing van de KvK is afgeschaft door het kabinet Rutte/Verhagen, vervolgens is er een overheidsbijdrage gekomen. Naast de overheidsbijdrage kan de KvK bijverdienen via dienstverlening, dat is een tweede inkomstenstroom. Het kabinet wil nu eigenlijk de klok terugdraaien en de oude heffing in een nieuwe variant tot leven wekken. Daarmee wordt een derde stroom van financiering gecreëerd, ongeacht of deze inkomstenbron nodig is.
De leden van de D66-fractie zien geen logica in het betrekken van Verenigingen van Eigenaren (VVE) in de genoemde maatregel. Het is immers een verplichting om een VVE op te zetten bij elk gedeeld huis. Zij vragen het kabinet dan ook, wanneer de complete maatregel niet wordt ingetrokken, deze groep expliciet uit te zonderen.
Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van de leden van de fracties van PvdA en D66 naar aanleiding van mijn brief d.d. 19 november 2013 inzake de voorhang van het ontwerpbesluit houdende de inschrijfvergoeding en retributies voor het handelsregister (Financieel besluit handelsregister 2014).
De leden van de PvdA-fractie vroegen waarom er niet voor is gekozen om ook de hoogte van de inschrijfvergoeding bij Algemeen Maatregel van Bestuur te regelen. Het is gebruikelijk de daadwerkelijke hoogte van tarieven in euro’s op het niveau van een ministeriële regeling wordt vast te stellen. Op die manier kan reguliere aanpassing aan inflatie en andere eventuele toekomstige wijzigingen snel verwerkt worden in de desbetreffende tarieven. Dit geldt tevens voor tarieven van zowel handelsregistergerelateerde producten en diensten als overige, niet handelsregistergerelateerde producten en diensten van Kamer van Koophandel.
De verantwoordelijkheid voor de controle op de hoogte van de inschrijfvergoeding ligt bij van de minister van Economische Zaken. Dit gebeurt in de procedure tot het vaststellen van een (wijziging van een) ministeriële regeling, die immers door mij ondertekend wordt. Zoals ook in de toelichting bij het conceptbesluit is vermeld, worden alleen specifiek met de inschrijving samenhangende kosten doorbelast. Daar zal ik bij een eventueel voorstel tot wijziging van het tarief dan ook op toezien. Daarnaast dient een eventuele wijziging van het tarief deugdelijk gemotiveerd te worden, waarna bekendmaking volgt in de Staatscourant. Dit zorgt voor de transparantie in het besluitvormingsproces.
De leden van de PvdA-fractie vroegen of er een evaluatie komt naar aanleiding van de introductie van de inschrijfvergoeding. Het antwoord is ja. De eerste evaluatie komt in 2017, drie jaar na de inwerkingtreding van de nieuwe Wet op de Kamer van Koophandel. Één van de aspecten waar dan ook zeker naar gekeken zal worden, is de inschrijfvergoeding.
De inschrijfvergoeding wordt overigens niet ingevoerd om opbrengsten ten behoeve van starters te genereren, maar om de kosten te dekken die door de Kamer van Koophandel gemaakt worden bij de inschrijving van nieuwe ondernemingen in het handelsregister.
De leden van de PvdA-fractie stelden verder enkele vragen over de voorlichting en screening tijdens de inschrijving bij de Ondernemerspleinen in relatie tot het voorkomen van ondoordacht ondernemerschap en schijnzelfstandigheid.
De Kamer van Koophandel heeft, naast andere organisaties, zoals de Belastingdienst en het UWV, een rol bij het tegengaan van ondoordacht ondernemerschap en schijnzelfstandigheid. Om deze rol te kunnen vervullen, is het echter niet nodig het inschrijfproces ten principale te wijzigen of met alle startende ondernemers één-op-één gesprekken te gaan voeren. Sleutel hier is optimale voorlichting en betere samenwerking tussen betrokken instanties.
De Kamer van Koophandel kan een inschrijving onder meer weigeren als zij gerede twijfel heeft over de juistheid van de opgave. Een kernvraag hierbij is of er sprake is van zelfstandig ondernemerschap. Als daar ernstige twijfels over bestaan is de Kamer van Koophandel bevoegd om de inschrijving te weigeren. Handhaving vindt primair plaats door de Belastingdienst; de Kamer van Koophandel heeft hier hooguit een signalerende rol. Van belang is dus dat hierover tussen instanties goede onderlinge afspraken bestaan.
Voorlichting zal in de nieuwe organisatie steeds meer digitaal plaatsvinden (bijvoorbeeld door middel van webseminars) of in groepsgerichte bijeenkomsten. Bij de inschrijving aan de balie zal niet standaard met alle startende ondernemers een advies-/voorlichtingsgesprek worden gevoerd.
In overleg met de collega-departementen en de zzp-organisaties wordt op dit moment een gezamenlijke aanpak uitgewerkt. Als onderdeel daarvan zal in elk geval op het digitaal ondernemersplein een aparte ingang voor zzp-ers worden ingericht, en zullen regionale voorlichtingsbijeenkomsten worden georganiseerd voor starters.
Op de front offices van de Kamer van Koophandel, op de telefonische helpdesk en op de toekomstige fysieke Ondernemerspleinen zullen volledig gekwalificeerde medewerkers van de Kamer van Koophandel aanwezig zijn. Bij opgave tot inschrijving via een notariskantoor gaat het om de oprichting van BV´s, niet eenmanszaken. Het tegengaan van schijnzelfstandigheid bij zzp-ers speelt daarom bij de inschrijving via een notaris geen rol.
Ten slotte stelden de leden van de PvdA-fractie vragen bij de reisafstand van ondernemers tot fysieke ondernemerspleinen. Voor de volledigheid merk ik op dat dit aspect losstaat van het al dan niet invoeren van een inschrijfvergoeding. Bij het bepalen van de locaties van de Kamer van Koophandel en Ondernemerspleinen is door de nieuwe organisatie een aanrijtijd van maximaal 1 uur als uitgangspunt genomen. Gelet op de reeds beschikbare digitale dienstverlening in combinatie met de mogelijkheid tot telefonisch contact zou deze aanrijtijd ook voor aspirant-ondernemers niet onoverkomelijk hoeven te zijn.
De leden van de D66-fractie vroegen het kabinet om af te zien van de introductie van de inschrijfvergoeding. Tijdens de behandeling van het voorstel voor een Wet op de Kamer van Koophandel in juni jl. heeft een meerderheid van de Tweede Kamer voor de motie Öztürk c.s. gestemd (Kamerstukken II 2012/2013, 33 553, nr. 12). Daarin is de regering verzocht gebruik te maken van de mogelijkheid om de inschrijfvergoeding te introduceren. De motie is aangenomen en deze zal ik, zoals tijdens het debat reeds aangegeven, uitvoeren.
De leden van de D66-fractie vroegen daarnaast naar de legitimiteit en de hoogte van de inschrijfvergoeding. Voor de goede orde merk ik op dat de wetgever in formele zin door aanneming van het wetsvoorstel de vraag naar de legitimiteit in beginsel al positief heeft beantwoord. Het introduceren van de inschrijfvergoeding is legitiem vanuit het profijtbeginsel en vanuit de gedachte dat het opwerpen van een bescheiden drempel tegen niet geheel doordachte inschrijvingen nuttig is om vervuiling van het handelsregister tegen te gaan. De initiële inschrijving van ondernemingen in het handelsregister is een proces dat de nodige personele inzet vergt en daarmee ook een substantiële kostenpost vormt. Doorbelasting daarvan aan nieuwe inschrijvers (als een vorm van leges) is daarom op zijn plaats. De hoogte van de inschrijfvergoeding zal 50 euro bedragen en de opbrengst zal – zoals hierboven reeds is aangegeven – worden benut voor het dekken van kosten die direct gerelateerd zijn aan de inschrijving.
De leden van de D66-fractie vroegen vervolgens of met het introduceren van de inschrijfvergoeding niet eigenlijk de afgeschafte heffing van de Kamer van Koophandel opnieuw wordt geïntroduceerd. Dit is niet het geval. De verplichte heffing is vervangen door financiering ten laste van de begroting van mijn departement. De te introduceren inschrijfvergoeding is eenmalig, in tegenstelling tot de eerdere heffingen, en dekt enkel de kosten verbonden aan de inschrijving. Daarnaast vroeg de Kamer van Koophandel ook voorheen vergoedingen voor eigen producten en diensten, zoals bijvoorbeeld voor afschrift van het handelsregister. Dit was zo en blijft zo.
Tenslotte vroegen de leden van de D66-fractie om – wanneer de inschrijfvergoeding wordt ingevoerd – daarbij een uitzondering te maken voor de Verenigingen van Eigenaren. Helaas kan ik op dit verzoek niet ingaan. Inhoudelijk zie ik daartoe geen aanleiding nu ook bij het inschrijven van de Verenigingen van Eigenaren door de Kamer van Koophandel deze kosten gemaakt worden. Daarnaast zou een dergelijke uitzondering op wetsniveau moeten worden gemaakt en niet op het niveau van lagere regelgeving.