Vastgesteld 6 maart 2019
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft op 13 februari 2019 overleg gevoerd met de heer Dekker, Minister voor Rechtsbescherming, over:
– de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 22 februari 2018 inzake meerjarenagenda slachtofferbeleid 2018–2021 (Kamerstuk 33 552, nr. 43);
– de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 14 maart 2018 inzake kabinetsreactie op de onderzoeken over de gevolgen van vermissing (Kamerstuk 33 552, nr. 44);
– de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 26 juni 2018 inzake schadeverhaal door slachtoffers van strafbare feiten (Kamerstuk 33 552, nr. 49);
– de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 15 november 2018 inzake voortgang meerjarenagenda slachtofferbeleid: bescherming en bejegening (Kamerstuk 33 552, nr. 51);
– de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 9 januari 2019 inzake onderzoek naar de rol van de slachtofferadvocatuur (Kamerstukken 31 753 en 33 552, nr. 157).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
De griffier van de commissie, Hessing-Puts
Voorzitter: Van Oosten
Griffier: Burger
Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Buitenweg, Groothuizen, Helder, Kuiken, Van Nispen, Van Oosten en Van Toorenburg,
en de heer Dekker, Minister voor Rechtsbescherming.
Aanvang 14.05 uur.
De voorzitter:
Collega's, goedemiddag. Aan de orde is het algemeen overleg Slachtofferbeleid. Aanwezig is de Minister voor Rechtsbescherming. We hebben met elkaar een eindtijd afgesproken van 17.00 uur. Als voorzitter zal ik proberen u daar allen aan te houden. Gelijktijdig meld ik dat ik namens mijn fractie ook gewoon deelneem aan dit debat. De heer Groothuizen wil wel in de gaten houden dat ik me dan ook aan de spelregels houd. We hebben met elkaar een spreektijd van vier minuten afgesproken. Laten we kijken of we het aantal interrupties tot twee kunnen beperken. Dan halen we de eindtijd ook goed.
De heer Groothuizen, D66.
De heer Groothuizen (D66):
Dank u wel, voorzitter. Ik meld alvast dat ik rond 16.00 uur het AO helaas moet verlaten, maar mijn medewerker zal meeluisteren. Helaas had ik een dubbele afspraak.
Voorzitter. Er is de laatste jaren veel verbeterd op het gebied van de positie van slachtoffers. Terecht hebben politie, officieren van justitie en rechters meer aandacht voor slachtoffers en nabestaanden. Het is ook terecht dat de wettelijke positie van slachtoffers en nabestaanden aanzienlijk is verbeterd. Voor D66 is het belangrijk dat we de wijzigingen nu ook echt in de praktijk gaan brengen, want daar is nog wel het nodige aan verbetering mogelijk, zoals ik ook uit eigen professionele ervaring weet. Tegelijkertijd is het ook goed om de verwachtingen realistisch te houden, want soms is de positie van het slachtoffer ook gewoon ingewikkeld, bijvoorbeeld in het strafproces, waar ook primair moet worden vastgesteld of iemand een strafbaar feit heeft gepleegd en soms dus ook of er sprake is van een slachtoffer.
Voorzitter. Laat ik beginnen met een aantal positieve aspecten die ik lees in de voortgangsbrief van november van vorig jaar. Naar aanleiding van de motie van onder andere D66 heeft de rechtspraak uitgebreid onderzoek laten doen naar knelpunten in voorzieningen bij rechtbanken. Ook heeft de rechtspraak gekeken naar de bejegening op zitting. Er wordt een aantal knelpunten benoemd. De Raad voor de rechtspraak neemt die aanbevelingen allemaal over. Ik ben daar blij mee en ik kijk dan ook uit naar de voortgangsrapportage, die is beloofd voor het najaar van dit jaar.
Ik ben ook tevreden over het onderzoek dat in gang is gezet over de mogelijkheden om de aangifteplicht te verruimen. Ik hoop dan wel dat we nog steeds op schema liggen en dat dat rapport daadwerkelijk in de zomer komt. Ik hoor graag van de Minister of hij dat inderdaad ook verwacht.
Voorzitter. Dit wil niet zeggen dat een aantal dingen niet nog beter kan. Ik begin bijvoorbeeld met de voorschotregeling. Ik vind de resultaten in het algemeen vrij behoorlijk en ik snap dat het bij hogere vorderingen ingewikkelder is om alles te incasseren. Ik heb wel een vraag over de inzet van conservatoir beslag ten behoeve van het slachtoffer. Sinds een aantal jaren, volgens mij een jaar of vijf, bestaat nu die mogelijkheid, maar ik vraag me eigenlijk af of dit in de praktijk ook voldoende gebeurt. Net als bij afpakken in het algemeen geldt ook hier dat het makkelijker is om een vordering te innen als je aan de voorkant al beslag hebt liggen. Ik heb een aantal vragen hierover aan de Minister. Hoe vaak wordt dit instrument, conservatoir beslag ten behoeve van het slachtoffer, nu echt gebruikt? Om hoeveel geld gaat het dan? Is de Minister tevreden over de inzet van dit middel en, zo niet, is hij dan bereid om met plannen te komen om de inzet van dat middel te verbeteren?
Voorzitter. Kortgeleden hebben we de Wet op de massaschade aangenomen. Die moet uiteraard nog door de Eerste Kamer, maar ervan uitgaande dat dat lukt, vraag ik me af of die wet nog uitkomst kan bieden in strafzaken waarin er heel veel slachtoffers zijn, vaak voor een gering belang. Denk bijvoorbeeld aan Marktplaatsoplichting, waar je vaak ziet dat honderden mensen het slachtoffer zijn geworden, dat niet alle feiten op de tenlastelegging worden gezet en dat dus ook niet iedereen zijn schade kan verhalen. Zou de Minister dit punt eens kunnen gaan bespreken met de rechtspraak en het Openbaar Ministerie om te zien of er mogelijkheden zijn om die wet ook daar te gebruiken?
Voorzitter. Ik rond af. Onlangs kregen we stukken over de financiën van de rechtspraak. Een van de bevindingen is dat de rechtspraak niet volledig is gecompenseerd voor de extra kosten die de aandacht voor het slachtoffer met zich meebrengt. Die ontwikkeling baart zorgen. We kunnen allemaal ambitie hebben. Ik denk dat we het er als Kamer tamelijk over eens zijn dat we die ambitie hebben om de positie van het slachtoffer te verbeteren, maar als organisaties zoals de rechtspraak niet de middelen hebben om die ambities te implementeren, dan wordt het hol. Mijn vraag aan de Minister is of hij dit met mij eens is en, zo ja, hoe hij gaat voorkomen dat we organisaties met te veel ambities en te weinig middelen op pad sturen. In het verlengde daarvan: hoe wordt het Openbaar Ministerie eigenlijk betaald voor slachtofferzorg? Zit dat in de lumpsum of in het PxQ-onderdeel? Ik lees in een oude brief dat de politie is uitgebreid met 124 fte, maar is die capaciteit dan ook volledig ter beschikking gesteld en is dat geoormerkte capaciteit? Met andere woorden, doen die mensen wat ze moeten doen voor slachtoffers of worden ze ingezet voor het invullen van gaten? Graag een reactie.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we naar de heer Van Nispen, SP.
De heer Van Nispen (SP):
Het is goed dat we het vaak hebben over slachtoffers van onder andere strafbare feiten, net als over nieuwe wetten en beleidsvoornemens, maar laten we vooral ook de huidige mogelijkheden benutten en de huidige slachtoffers niet in de kou laten staan.
We hebben een brief ontvangen van het Fonds Slachtofferhulp, dat zorgen heeft dat veel slachtofferrechten nu niet nageleefd worden. De enorme werkdruk bij politie, OM en rechtspraak helpt daar natuurlijk niet bij. De lage vergoeding van slachtofferadvocaten ook niet. Wat vooral belangrijk is: neem zaken van slachtoffers ook echt in behandeling, neem aangiftes op, zorg voor voldoende capaciteit zodat er wat met de aangiftes gebeurt, zorg voor snelheid, zorg voor een juiste benadering, verhoog de pakkans. Daar hebben slachtoffers recht op. Juist daar kan wat de SP betreft nog een behoorlijke schep bovenop. Worden bijvoorbeeld slachtoffers van stalking wel goed beschermd? Er worden vaker contactverboden opgelegd, maar hoe serieus wordt de handhaving ervan genomen? Heeft de politie daar voldoende mogelijkheden voor? Wat kunnen we doen om slachtoffers beter te beschermen tegen opdringerige of zelfs gevaarlijke exen?
Nabestaanden willen soms een second opinion na een levensdelict, voor de waarheidsvinding en voor hun rouwverwerking. De Minister schrijft dat het Openbaar Ministerie ruimhartiger omgaat met informatieverzoeken en dat hij afspraken gaat maken met het OM over hoe er nog meer verbeterslagen gemaakt kunnen worden, maar wij krijgen nog steeds signalen dat het Openbaar Ministerie toch niet zo ruimhartig omgaat met verzoeken om meer informatie. Als mensen geen antwoorden krijgen, moeten ze gaan procederen om die antwoorden te krijgen. Ze hebben geen andere keuze dan de artikel 12-procedure. Dat lijkt ons niet wenselijk, zowel niet voor het Openbaar Ministerie als niet voor de nabestaanden. Wat kan de Minister hieraan verbeteren?
We moeten zorgen dat slachtoffers krijgen waar ze recht op hebben. Dat betekent vaak ook het verhalen van de schade. Waarom wil de Minister laten verkennen welke rol verzekeraars kunnen spelen bij schadevergoeding aan slachtoffers en het verhalen van schade op de dader? Waarom is dat aan de markt? Moeten we het CJIB niet gewoon beter in staat stellen dit te doen, desnoods door capaciteit erbij of door andere knelpunten weg te nemen? Het is toch een taak van de overheid om haar burgers te beschermen tegen onrecht, en dus ook om slachtoffers bij te staan? Wat is de inhoud van deze plannen? Wat wil de Minister nou laten verkennen? Graag een toelichting hierop.
Dan kort over slachtoffers van letselschade, de discussie over regresrecht en de Wmo. Ik heb hier eerder een motie over ingediend, de Minister is in actie gekomen en inmiddels is duidelijk geworden dat de verplichte doorverwijzing van slachtoffers naar de Wmo door verzekeraars niet kan; die klopte gewoon niet. De overeenkomst tussen de verzekeraars en de gemeenten is gelukkig niet verlengd. Dat is mooi, want de uitgangspunten van die regresregeling zijn nooit houdbaar geweest. Wat doen we met slachtoffers van voor deze datum, die benadeeld zijn door deze foute regeling? Moeten hun zaken niet herzien worden? Mensen zijn afgewimpeld door hun verzekeraar. Wat zijn zij misgelopen? Is de Minister bereid om zijn juristen hiernaar te laten kijken?
Voorzitter. Dan over de problematiek van vermissing. De schrijnende verhalen van de achterblijvers zijn bekend. Je weet niet waar je aan toe bent, je geliefde is niet thuisgekomen en dan loop je vast in alle bureaucratie. Er zijn zaken verbeterd in de praktijk. Slachtofferhulp Nederland doet goed werk. Het Fonds Slachtofferhulp ook. Daar zijn de verhalen goed over. Maar hoe kan het dat ik nog steeds hoor dat de Belastingdienst dwarsligt en niet meewerkt in schrijnende kwesties? Hier zouden we toch wat aan gaan doen? Voor de ene afdeling is de vermiste er nog, voor de andere afdeling van dezelfde dienst niet. Het is pijnlijk en bureaucratisch. Kan de Minister hiernaar laten kijken?
Specifiek vraag ik aandacht voor de familie van Hanno van Mil. Iedere blauwe brief levert hun stress op. De Belastingdienst maakt het niet leuker en ook niet makkelijker, maar wel pijnlijker en stressvoller. Ik lees iets voor uit het nieuws vandaag. Een woordvoerder van het gezin Van Mil zegt: wat de partner van Hanno doormaakt, is eigenlijk meer dan een mens hebben kan; je man is vermist, je moet zorgen voor drie opgroeiende kinderen, je moet jezelf staande houden, je moet je leven oppakken en je krijgt dan ook nog eens te maken met deze bureaucratie. Het is te veel. Mijn concrete vraag aan de Minister is: wat kan hij doen richting de Belastingdienst om te zorgen voor één aanspreekpunt en om te zorgen dat mensen uit de penarie worden geholpen?
Het aanvragen van een rechtsvermoeden van overlijden is pijnlijk en het duurt lang. De Minister schrijft dat de politieverklaring van vermissing niet nodig is. Ik betwijfel dat. In de dagelijkse praktijk blijkt een formele verklaring van de politie aan achterblijvers wel degelijk wenselijk te zijn, aldus ook Slachtofferhulp. Kan de Minister zich alsnog inzetten voor zo'n politieverklaring?
Helemaal tot slot. Als personen vermist raken in het buitenland, is het voor achterblijvers soms nog ingewikkelder. Dan zijn hulp en bijstand extra nodig. Ik hoor geregeld verhalen dat mensen zich alleen voelen, alles zelf moeten uitzoeken, contact moeten onderhouden, dingen moeten regelen, naar dat land toe moeten et cetera. Kan de Minister hier toch nog eens naar kijken? Moet er geen fonds komen voor dit soort gevallen, zodat mensen tijdelijk ook enige financiële ondersteuning kunnen krijgen? Want wat voor hulp is er nu voor deze mensen?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank. Mevrouw Helder, PVV.
Mevrouw Helder (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Ik begin met de Meerjarenagenda slachtofferbeleid. De politie beoordeelt slachtoffers die in persoon aangifte doen op het politiebureau met ingang van juni 2018 structureel op hun kwetsbaarheid. Tijdens een plenair debat in maart vorig jaar heb ik al gezegd dat dit sympathiek klinkt, maar dat ik liever heb dat agenten zich bezighouden met hun primaire taak, namelijk misdrijven voorkomen, want ze zijn al met te weinig. Ik zou willen dat ze deze taak overlaten aan Slachtofferhulp. Dan wordt het ook eenvormig gedaan. Waarom geen loket voor Slachtofferhulp op de politiebureaus? Dat ontlast de politie en daar hoort het ook veel meer thuis. Als de Minister dat met mij eens is, kan hij dan ook bij zijn collega, de Minister van Justitie en Veiligheid, bepleiten dat het sluiten van politiebureaus moet stoppen? Want vergeet niet: veel politiebureaus zijn gesloten dan wel «vervangen» door 3D-aangifte of aangifte via de website. Dan kan het slachtoffer dus niet terecht op het bureau. Graag een reactie op dat punt.
Dan de kabinetsreactie op de onderzoeken naar de gevolgen van vermissing. Met hulp van – ik mag haar noemen – Inger de Vries, helaas een ervaringsdeskundige, heb ik lang gepleit voor een juridische status voor vermiste personen. De juridische status «vermist» is volgens de Minister lastig, want het gaat om een kleine groep en het is zeer casuïstisch. Waarom dan niet een second best, een formele politieverklaring als bewijs van vermissing? Van achterblijvers kan niet verlangd worden dat ze het hoofd financieel boven water houden totdat er een gerechtelijke verklaring van het vermoeden van overlijden is. Die moeten ze dan ook nog een keertje zelf aanvragen, terwijl ze niet eens weten of een dierbare is overleden. Het is wel mogelijk om bewindvoering aan te vragen, maar deze mensen hebben niet alleen psychische nood, maar ook te weinig geld. Kosten lopen door en dan is het laatste waar je aan denkt een procedure starten waarvan je niet wist dat je hem ooit zou moeten voeren. Ik benadruk dus weer, dan maar als second best, dat de formele verklaring van de politie als bewijs van vermissing zou moeten kunnen gelden. Ik denk dat we daar alvast tijdwinst mee boeken en dat er daardoor zekerheid, voor zover je die kan geven, voor de achterblijvers is. Is het in de brief toegezegde gesprek met de Raad voor de rechtspraak al geweest? Zo nee, wanneer zal dat plaatsvinden?
Voorzitter. Dan de bescherming en bejegening van slachtoffers in gerechtsgebouwen, en het spreekrecht. Er is nog steeds geen basisniveau voor slachtoffervoorzieningen. Ik ben inmiddels acht jaar Kamerlid, maar dat speelde in mijn voormalige baan als advocaat ook al. Er zijn onwenselijke verschillen en werkwijzen bij bejegening, opvang en begeleiding van slachtoffers in het gerechtsgebouw. Ik hoor nog steeds dat er rechters zijn die niet het belang zien van het spreekrecht, dus dat slachtoffers hun zegje kunnen doen. Ik ben blij dat de Raad voor de rechtspraak de noodzaak tot verbetering signaleert, maar die stelt ook dat de snelheid waarmee deze verbeteringen kunnen worden doorgevoerd, afhangt van de aard van de daarvoor benodigde aanpassingen. Ik vind dat inmiddels onacceptabel, want het duurt echt al heel lang. Gezien het feit dat de raad zelf heeft gezegd geld tekort te komen, wordt het vrijwel zeker op de lange baan geschoven. Mijn vraag is dus: wat gaat de Minister hieraan doen? Ik zou bijna vragen naar een mogelijkheid om onwillige rechtbanken te dwingen op dit punt.
Dan de zogenoemde slachtofferadvocatuur. De Minister laat weten dat hij in het voorjaar met een beleidsreactie komt, omdat hij dit onderwerp wil betrekken bij zijn plannen voor een nieuw stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. Dat begrijp ik, maar zonder al te pessimistisch te doen: de voorlopige plannen van de Minister op dit punt stuiten op nogal wat verzet. Gaat de beleidsreactie inzake de slachtofferadvocatuur hier geen vertraging door oplopen? Ik vind dat zorgelijk. Kijk naar het feit dat slachtoffers bij rechtbanken nog steeds aan hun lot worden overgelaten. Zonder een advocaat vrees ik op dit punt helemaal het ergste.
Dan een laatste punt, voorzitter, dat weliswaar losstaat van de agenda: de coldcaseteams bij de politie. Ik ben blij dat die er zijn, net als dat de coldcasekalender er is. Nabestaanden moeten niet in onzekerheid blijven, ongeacht hoelang geleden het misdrijf is gebeurd. Maar veel coldcaseteams worden ingekrompen. Sommige bestaan uit slechts één rechercheur. Vaak wordt diegene ook nog ingezet om overbelaste reguliere rechercheteams te helpen. Is de Minister bereid om deze zorgen te delen met zijn collega en de Kamer hierover te informeren?
Voorzitter. Mijn laatste seconden gebruik ik om aan te sluiten bij wat collega Van Nispen zei over het verstrekken van het dossier aan nabestaanden. Ik heb in de antwoorden op de schriftelijke vragen gelezen: het is niet ten behoeve van onderzoek door derden namens de nabestaanden. Maar ze worden op geen enkele wijze geholpen. Ik weet dat dit onderwerp bij een AO Forensisch onderzoek hoort, maar als er twijfel is over een sectie, moeten nabestaanden er zelf achteraan. Daar heb je het dossier voor nodig. Dat punt wilde ik nog even maken.
De voorzitter:
Dan mevrouw Buitenweg, GroenLinks.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Dank u wel, meneer de voorzitter. Ik wil ook graag beginnen met de Meerjarenagenda slachtofferbeleid. Het valt me op dat de nadruk daarin heel erg ligt op het versterken van de positie van slachtoffers als een soort procesdeelnemers, die bijdragen aan een goede voortgang van het strafproces, die schade kunnen verhalen en dergelijke. Wat in mijn ogen wat weinig aandacht krijgt, is de impact van handelen van politie en het Openbaar Ministerie op slachtoffers, zowel op hun psychische gesteldheid als hun aangiftebereidheid. Wat dat betreft vond ik het wat mechanisch.
Laat ik een voorbeeld nemen: huiselijk geweld. 97.000 vrouwen hebben structureel te maken met fysiek of seksueel geweld. 27.000 mannen overkomt dat ook. Het is een van de allergrootste geweldsproblemen in Nederland. Het uitgangspunt van de richtlijn van het Openbaar Ministerie is – zo staat het er ook – dat het geweld moet stoppen. Daders krijgen steeds vaker therapie in gezinsverband opgelegd in plaats van straf. Ik kan me heel goed voorstellen dat dit nuttig is. Dat wil ik onderstrepen. Maar ik vraag me ook af of weleens onderzocht is wat deze keuze, om dus vooral te kijken naar hoe de familie verder moet gaan, doet met slachtoffers. We weten ook dat slachtoffers vaak denken dat de schuld bij henzelf ligt. Er is volgens mij niet een ander misdrijf waarbij het uitgangspunt van de strafbeschikking is dat het niet nog een keer moet gebeuren, maar misschien kan de Minister dat ophelderen. Meestal is ook vergelding voor wat al gebeurd is wel degelijk een duidelijk uitgangspunt. Ik zou willen weten wat de gekozen straf betekent voor de verwerking door het slachtoffer van het feit dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden. Ik wil dus niet per se zeggen dat het moet veranderen, maar wel dat ik vind dat daar geen aandacht voor is. Ik wil graag weten hoe de Minister dit ziet en of hij bereid is om daar wat meer naar te kijken.
Voorzitter. Vorig jaar zijn 40 vrouwen vermoord door iemand die ze kenden, soms na een ellendige periode van stalking. In december nog hadden we Humeyra, die 16 jaar oud was. Advocaat Peter Schouten zegt dat slachtoffers van stalking vaak niet serieus worden genomen, omdat de schuld, wederom, vaak bij het slachtoffer wordt gelegd. Ik citeer hem: «De politie heeft er geen zin in, het is lastig voor ze en heel vaak vindt de politie dat waar twee personen vechten, er twee schuld hebben. Daardoor gaan daders vaak vrijuit, want als de slachtoffers aangifte doen, doen daders dat ook en dan zegt de politie: wij weten niet wat de waarheid is, dus laten wij het maar gaan.» Worden stalkingzaken echt voldoende serieus genomen met scherpe verhoren en het handhaven van gebiedsverboden? Die 40 zaken zijn natuurlijk allemaal heel anders, maar toch zou ik de Minister willen vragen of hij bereid is om specifiek te kijken naar de moord op vrouwen door hun, partners, ex-partners of familieleden. Welke lessen kunnen we daaruit trekken? Dan gaat het over hoe de politie omgaat met signalen en hoe zij bescherming biedt. Het is niet de bedoeling om met de vinger te wijzen, maar wel om hier echt van te leren, want het is heel kwalijk dat dit in Nederland plaatsvindt.
Ten slotte. Een aantal collega's had het al over de problematiek van vermissing, de rol van de Belastingdienst en de status van vermist, die we in Nederland niet kennen. In de brief van de Minister lees ik dat hij bereid is te kijken naar een eventueel andere formulering voor de verklaring van een rechtsvermoeden van overlijden. Hoe zit hij daar nu in? Ik snap de emotionele barrière heel goed om te vragen om zo'n verklaring. Hoe kijkt hij daar nu tegenaan? Ik heb ook begrepen dat de Minister in gesprek is gegaan met de Raad voor de rechtspraak om te zorgen voor een snellere behandeling van verzoeken om een verklaring van vermoedelijk overlijden. Is er al een resultaat zichtbaar?
Ik zie dat ik af moet ronden, voorzitter. Ik sprak met ouders die een kind hadden verloren en daarvan een groot trauma hadden opgelopen. Ook in de jaren daarna hebben ze veel medische zorg nodig voor traumaverwerking. Ze hadden het over de hoge kosten die dat met zich meebracht. Los van heel veel andere problemen die voor hen veel urgenter zijn, was dit ook een probleem. Hoe zit dat? Ze krijgen lang niet alles vergoed van de verzekering. Je kan eenmalig een bedrag krijgen. Maar stel dat mensen een heel serieus trauma hebben opgelopen, waarvoor ze langdurige zorg nodig hebben, hoe zit het dan met de zorg die wij hen kunnen bieden?
Dank u wel.
De voorzitter:
Ik zag een interruptie van mevrouw Helder.
Mevrouw Helder (PVV):
Eigenlijk meer een vraag. Als ik het goed heb begrepen, heb ik collega Buitenweg inzake de positie van het slachtoffer bij een strafbeschikking horen zeggen dat het aspect van vergelding er nauwelijks is; laat ik het zo zeggen. Als ik dat goed heb begrepen, wil ik die lijn doortrekken naar hoe zij staat ten opzichte van mediation. Dat is enerzijds de overheid namens ons allemaal en de verdachte. Dan blijft het slachtoffer ook min of meer qua vergelding met lege handen staan. Wat vindt collega Buitenweg daar dan van?
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Volgens mij heb ik geprobeerd het iets genuanceerder te zeggen. Het gaat mij erom dat ik belangrijk vind wat het slachtoffer ergens van vindt. Als er mediation plaatsvindt, moet dat met instemming en juist ook op initiatief van het slachtoffer gebeuren. Anders kan je niet met mediation beginnen. Wat mij betreft is dat ook iets wat je moet toejuichen. Het is iets wat de rechter daarna kan meewegen, maar het is natuurlijk aan de rechter om te kijken op welke wijze dat wordt meegewogen in het vonnis. Maar er zal natuurlijk nooit mediation plaatsvinden tegen de zin van het slachtoffer; dat kan niet.
Over huiselijk geweld wil ik zeggen dat ik het opvallend vind dat er alleen gekeken wordt naar hoe we in gezinsverband, in therapie en dergelijke verdergaan. Als mensen dat een goed iets vinden, moeten we dat vooral houden. Ik vroeg me alleen af of we ook kijken naar wat het betekent. Je wilt natuurlijk wel dat voor ons allemaal helder is: dit is een handeling die niet mag; je mag niet slaan, je mag niet iemand ergens toe dwingen. Dat gaat ons allemaal aan. Dat is niet alleen jouw gezinsprobleem, dat is ons probleem als samenleving. We accepteren niet dat iemand dat doet. Ik vind dat dat tot uitdrukking moet komen. De vraag was: komt dat voldoende tot uitdrukking? Als dat het geval is, moeten we het zo laten. Maar dat was mijn punt van zorg. Ik wil niet dat het slachtoffer blijft zitten met het idee «eigenlijk was ik onderdeel van een soort huiselijk conflict dat een beetje uit de hand is gelopen». Het moet duidelijk zijn dat er bij huiselijk geweld een dader is die schuld heeft aan iets wat wij veroordelen.
De voorzitter:
Vervolgvraag van mevrouw Helder. Die hoeft niet zo lang te zijn als het antwoord van mevrouw Buitenweg. Maar u bent altijd kort en bondig in het stellen van uw vraag.
Mevrouw Helder (PVV):
Ja voorzitter, ik kan dat ook heel kort doen. Alles wat in het Wetboek van Strafrecht staat – het zijn meer dan 422 misdrijven en een tig tal meer overtredingen – betreft iets wat wij niet willen. Betekent dat een mediationtraject en/of een strafbeschikking uitgesloten moet zijn waar het huiselijk geweld betreft?
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Nee, dat is niet wat ik zeg. Ik zeg alleen dat ik het opvallend vind dat huiselijk geweld volgens mij het enige is waar het doel vooropstaat, namelijk geweld in de toekomst voorkomen. Mijn vraag is: wat doen we met het geweld uit het verleden? Als we het slachtoffer centraal stellen, wil ik begrijpen hoe een slachtoffer de strafmaat ervaart. Dat is eigenlijk mijn centrale vraag. Dat slachtoffer kan denken: daar kunnen we als gezin mee verder. Maar het kan ook zo zijn dat het slachtoffer nog steeds denkt: eigenlijk hebben we allemaal een beetje schuld. Maar het is degene die slaat die schuld heeft.
De voorzitter:
Nou heeft u een interruptie van mevrouw Van Toorenburg te pakken.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ik ben ook een beetje verrast. Ik vind het op zich een hele verstandige lijn, maar is het niet GroenLinks geweest dat in zijn eigen verkiezingsprogramma heeft gezegd dat korte straffen überhaupt niet meer ten uitvoer moeten worden gelegd en dat op een andere manier met daders moet worden omgegaan? Dat is een beetje in strijd met de gedachte die ik nu hoor. Het zijn juist deze delinquenten die vaak een kortere straf krijgen omdat ze weer thuis verder moeten. Dus wat willen jullie nu?
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Jullie? Kijk, wat ik hier aan de Minister vraag, is of hij weet hoe slachtoffers hiertegen aankijken. Dat is mijn vraag. Dat is ook wat hier centraal staat: de slachtoffers. Inderdaad moet je ook kijken naar wat het nut is van bepaalde straffen. Maar dit is wel een van de weinige misdrijven waarbij het zo nadrukkelijk gaat over iets in de toekomst voorkomen. Dat viel me gewoon op aan de beschikking. Mijn vraag was: wat betekent dat voor slachtoffers? Dat vind ik een relevant iets. Ik heb natuurlijk ook opvattingen. Je moet kijken naar hoe we voorkomen dat daders in de toekomst opnieuw de fout ingaan. Dat is iets relevants. Daar hebben wij oog voor. Maar ik vind dat wij hier onvoldoende in de gaten hebben – dat miste ik bijvoorbeeld in zo'n meerjarenprogramma – wat zo'n straftoemeting betekent voor het begrip van slachtoffers: hoe zien ze wat hun overkomen is?
De voorzitter:
Een vervolgvraag, mevrouw Van Toorenburg.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Wat ons betreft is dat voor alle delicten zo. Dat maakte dat wij zo verrast waren door het voorstel van GroenLinks in zijn verkiezingsprogramma. Wij moeten geloof ik alle straffen van minder dan vier maanden überhaupt niet meer ten uitvoer leggen. Ik dacht: ik ben heel benieuwd wat slachtoffers daarvan vinden. Daar was ik dus een beetje door verrast.
De voorzitter:
Afrondend, mevrouw Buitenweg.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Het is ook een beetje flauwigheid. Alsof GroenLinks zegt dat straffen die zijn opgelegd niet ten uitvoer hoeven worden gebracht. Het gaat erom dat de straf zo veel mogelijk effect heeft, dat een straf voorkomt dat iemand opnieuw de fout ingaat. Maar wij hebben altijd gezegd – dat beweer ik al jaren – dat het er niet alleen om gaat te voorkomen dat iemand opnieuw de fout ingaat, maar dat het wel degelijk ook een vergeldingselement is. Maar vergelding hoeft niet alleen te betekenen dat iemand twee maanden de gevangenis in gaat. Wat mij bij dit delict opvalt, is dat het volgens mij het enige delict is waarbij er niks staat over vergelding maar vooral over het voorkomen in de toekomst, wat ik een heel belangrijk iets vind. Mijn centrale vraag is: heeft dit gevolgen voor hoe een slachtoffer het ervaart? Dan kan de Minister zeggen: nee, slachtoffers zijn over het algemeen heel tevreden. Dan denk ik: dat is fijn, maar ik wil weten waar dat op gebaseerd is. Als ik verschillende onderzoeken lees, zie ik dat bij seksueel of huiselijk geweld slachtoffers het zichzelf vaak aantrekken. Ze denken: wij zijn eigenlijk onderdeel geweest van waarom het fout is gegaan. Ik wil kijken welk effect de straftoemeting daarop heeft gehad.
De voorzitter:
Goed. Dan gaan we nu naar mevrouw Van Toorenburg voor de bijdrage namens het CDA.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Nogmaals, ik denk dat dat voor alle delicten geldt, maar daarover verschillen we gewoon van mening.
Voorzitter. Ik sluit mij aan bij heel veel vragen van de vorige sprekers. We hebben natuurlijk al een traject doorlopen sinds de begrotingsbehandeling, waarbij de eerste brieven al op de agenda stonden, maar het punt dat we slachtoffers soms rechten geven die nauwelijks geëffectueerd kunnen worden, blijft staan. We hebben de brief van het Fonds Slachtofferhulp Nederland ontvangen. Ik krijg graag een reactie van het kabinet op dit punt, want het is wel zorgelijk dat het maar doorgaat. De ruimtes in de rechtbank en de toegang zijn nog steeds niet helemaal goed geregeld. Ik weet dat de Minister daarmee bezig is, maar we moeten het er iedere keer wel over hebben, al is het maar omdat de slachtoffers zelf steeds bij ons aan de bel trekken.
Voorzitter. Ik noem even twee hele specifieke punten die niet op de agenda staan, maar die mij wel zorgen baren. We hebben weer een hele verschrikkelijke zaak onder ogen gekregen van een zedendelinquent die in Kenia aan het huishouden is geweest en die nu voor de rechter staat. Die persoon heeft voor een hoop ellende gezorgd. Dan rijst toch weer de vraag: hoe kan het nou dat iemand die zo in beeld is geweest gewoon z'n gang kon gaan? Ik weet dat het heel lastig is om tot een internationale vog te komen, maar wil de Minister er toch alles aan blijven doen om dat los te trekken? We stemmen steeds meer zaken in internationaal verband met elkaar af. Ik zie dit als een van de prioriteiten. Mensen gaan naar de meest kwetsbare landen en kunnen daar hun gang gaan, terwijl we soms al weten over wie het gaat. Ik vind dat dus een heel belangrijk punt. Kunnen we het ten minste zo doen dat iemand die nog op een of andere manier onder toezicht staat – we hebben tegenwoordig levenslang toezicht – een stempel in zijn paspoort krijgt? Het klinkt misschien heel cru, maar we moeten weten waar mensen zich bevinden. Dat is dus een vraag aan het kabinet.
Het andere punt gaat over het Centrum Seksueel Geweld. Mijn collega Vera Bergkamp en ik hebben gisteren een mooi antwoord gekregen op onze vragen die erover gaan dat mensen toch eigenlijk niet hun eigen risico zouden moeten aanspreken wanneer ze naar dat centrum gaan. Het is heel fijn dat er een pilot komt, maar aan de beantwoording merkte ik wel dat het kabinet niet helemaal snapt wat de portee van onze vragen is. We hebben het namelijk zo met elkaar georganiseerd dat we tegen een slachtoffer dat verkracht is zeggen: wilt u alstublieft niet naar de huisarts gaan; gaat u naar dit centrum. Voor het onderzoek dat daar wordt gedaan, betaalt het slachtoffer dan geen geld, maar – ik zeg het even heel cru – het kan toch niet zo zijn dat we vervolgens tegen de persoon die in die stoel ligt en gecontroleerd wordt, zeggen: kleedt u zich nu maar aan en gaat u nu maar naar de huisarts voor uw medische onderzoek? Nee, dat doen ze meteen. Het is wel een beetje raar dat slachtoffers dan voor dat zorgpunt, waarvan het kabinet zegt «dat is gewone zorgverlening», hun eigen risico moeten aanspreken. We vragen hen om niet naar de huisarts te gaan, we vragen hen om zich tot het centrum te wenden, en dat maakt dat we het zo belangrijk vinden dat ze die bijdrage niet hoeven te betalen.
Dan kom ik ook bij een punt dat net terecht door GroenLinks is aangekaart: heel veel geweld vindt plaats in huiselijke sfeer. Je moet dus ook niet willen dat een slachtoffer vervolgens een rekening thuis op de mat krijgt omdat het hulp heeft gezocht wegens seksueel geweld thuis, en dat een partner of een vader dan zegt: hé, hoezo dan? Dat is dus nog een reden om het niet zo te doen. Het centrum geeft aan dat je, ook met het oog op de privacy van slachtoffers, ervoor moet zorgen dat mensen beschermd zijn en dat ze dus niet die rekening krijgen.
Voorzitter. Het is goed dat het kabinet aan de slag is met de oproep die wij bij de begroting hebben gedaan om juist de specifieke vergoeding voor slachtofferadvocaten in een eigen rechtshulppakket vorm te geven. Kan daarbij specifiek worden gekeken naar de mogelijkheid om deskundigheid in te roepen en ook het dossier te krijgen? Het kost namelijk ook heel veel tijd voordat ze eindelijk eens dat dossier hebben.
Tot slot kom ik op het punt van de vermiste personen. Ik vond het ook wel schokkend om te lezen dat er blijkbaar nog steeds een strijd is met de Belastingdienst. Ik lees dat er een heel mooi protocol is in samenwerking met Slachtofferhulp Nederland. Is het nu weer zo dat we mensen dat recht hebben gegeven, dat we dat allemaal mooi hebben opgeschreven, maar dat het gewoon in de praktijk niet werkt? Dat zou ik wel heel erg zorgelijk vinden. Ik weet dat de Belastingdienst overbelast is, maar slachtoffers zijn zo mogelijk nog veel meer overbelast.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we naar mevrouw Kuiken van de PvdA.
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Voorzitter, excuus dat ik wat laat was. Ik zat bij het debat over zelfmoord bij jeugdigen in de jeugdzorg. Over slachtoffers gesproken. Ik vond het belangrijk om dat even netjes af te maken. Ik heb dus ook niet alle inbrengen gehoord, maar ik kan me zomaar voorstellen dat we allemaal redelijk op één lijn zitten. De brief van het Fonds Slachtofferhulp Nederland heb ik natuurlijk gelezen. Ik wil daar graag een reactie op. Ik onderstreep ook dat dat belangrijk is. Ik vraag daar ook voortdurend aandacht voor, door te vragen «hoe gaat het met de politie?» en «hoe gaat het met de rechterlijke macht?» Want het gaat natuurlijk niet alleen over de vraag hoe we daders pakken, maar ook over de vraag hoe we de bejegening van slachtoffers goed kunnen vormgeven. Ik denk dat dat een ontzettend belangrijk signaal is.
Voorzitter. Ik wilde ook nog even memoreren dat er een motie van mijzelf en mevrouw Buitenweg van GroenLinks is aangenomen waarin staat dat de inspectie een uitgebreid onderzoek gaat doen naar de bejegening van slachtoffers, waarbij het in dit geval vooral gaat om slachtoffers van seksueel geweld. Ik ben daar heel blij mee, want ik denk dat het heel belangrijk is dat we voortdurend op het netvlies hebben waar daders zijn en waar slachtoffers zijn. Slachtoffers hebben eigenlijk levenslang. Wat kunnen we nou doen om dat leed te verzachten, hoe beperkt de mogelijkheden daartoe ook zijn? Het is daarom goed dat we dit debat minimaal één keer per jaar met elkaar voeren.
Voorzitter. Net als het CDA en D66 hebben wij vragen gesteld over het aanspreken van het eigen risico bij onderzoek naar seksueel geweld. We zijn blij met de brief. Het is goed dat er een pilot komt, maar tegelijkertijd is het belachelijk dat er een pilot nodig is. Ik ga nu niet lopen «miezen», maar dit is wel mijn boodschap. Volgens mij moet dit gewoon geregeld worden. Ik wil de Minister daar graag toe oproepen, want als je wilt dat alle slachtoffers het juk, de schaamte en het taboe van zich af gooien, dan moet de weg die zij moeten afleggen om onderzoek te laten doen zo kort mogelijk zijn, en dan moeten er geen fysieke of financiële drempels zijn. Die drempels zijn er nu feitelijk wel, en dat is onnodig.
Voorzitter. Ik sluit mij graag aan bij de vragen die zijn gesteld over vermissing. Er is nog wel een vraag over iets waar ik simpelweg niet genoeg over weet. Ik heb ook niet voldoende tijd om het uit te zoeken. Ik had laatst een heel indringend gesprek met een moeder van wie de zoon in het buitenland is vermoord. Het onderzoek is gestokt. Het is onduidelijk op welke gronden. De samenwerking met het land waar dit is gebeurd, is buitengewoon moeilijk. Zij vertelde me ook hoe het destijds is gegaan met de hulp van de ambassade en slachtofferhulp. Er zat 24 uur tussen het moment dat ze wist dat haar zoon dood was en het moment dat de ambassade contact met haar opnam. Alles liep heel moeizaam. Dat is nu vijf jaar geleden. Mijn simpele vraag is: hoe is het nu eigenlijk gesteld met de hulp voor nabestaanden, voor mensen van wie een kind of een ander familielid in het buitenland wordt vermoord? Is dat nu op dezelfde wijze als in Nederland en ook goed, althans voor zover dat goed kan gaan, geregeld? Dat is echt een open vraag, want ik weet het niet. Ik kan weinig meer voor deze moeder doen, maar ze wil wel dat andere ouders zo veel mogelijk worden geholpen op het moment dat hun grootste angst bewaarheid wordt.
Voorzitter. Tot slot kom ik op de beruchte seksueel misbruikers, zedendelinquenten. Mevrouw Van Toorenburg wees ook al op iemand die in Kenia gewoon een weeshuis start en vervolgens helemaal zijn of haar gang kan gaan. Zo hebben we denk ik nog wel een aantal beruchte veroordeelde types, waarvan we weten dat ze nu het in het buitenland zitten. Het zal juridisch allemaal heel ingewikkeld zijn. Ik ben al een paar weken aan het puzzelen op de vraag wat je dan wel kan doen, en ik ga deze vraag toch ook maar stellen: zijn we niet in staat om in ieder geval bij een aantal van dit soort beruchte zedendelinquenten te achterhalen waar ze nu zijn, omdat we dat voor een deel ook weten, en hebben we dan mogelijkheden om de landen van bestemming te waarschuwen?
Mevrouw Van Toorenburg vroeg al: kan je niet tot een internationale vog komen? In principe is de vog een instrument dat ook in het buitenland kan worden gebruikt. Je kan als werkgever of als rechtspersoon namelijk gewoon vragen om een verklaring omtrent het gedrag, maar dat zal maar heel weinig gebeuren. Misschien zul je dus wel tot een meer gezamenlijke lijst moeten komen, of tot een waarschuwingssysteem. Kortom, het is een zoektocht voor ons allemaal. Het zal juridisch ook wel ingewikkeld zijn, maar volgens mij zien wij allemaal dat het onze gezamenlijke taak is om verdere slachtoffers te voorkomen, ook als dit soort monsters – sorry dat ik dit woord even in de mond neem – het land uit gaan. Wat kunnen we dus doen om verdere slachtoffers te voorkomen?
Dank u wel, voorzitter.
Voorzitter: Groothuizen
De voorzitter:
Dan geef ik nu het woord aan de heer Van Oosten namens de VVD.
De heer Van Oosten (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Met mevrouw Kuiken constateer ik dat heel veel onderwerpen eigenlijk al wel zijn behandeld doordat er vragen over zijn gesteld door de voorgaande sprekers. Ik zal nog een paar punten noemen. Voor een deel zijn dat ook onderwerpen die inderdaad in die veelomvattende brief van Slachtofferhulp Nederland aan de Kamer stonden, die natuurlijk voor een deel weer de agenda van dit algemeen overleg volgt.
In de eerste plaats het ketenportaal. Volgens mij is dat nog niet benoemd. Ik vind het een heel technische term. Wat is dat? Vervolgens is mijn vraag aan de Minister: hoe staat het daarmee? Het gaat om de digitale ingang voor slachtoffers of soms zelfs nabestaanden om te weten te komen hoe het nou eigenlijk staat met «hun» strafproces, het strafproces waar ze in worden gezogen ten gevolge van het leed dat hun is aangedaan. Het is natuurlijk heel plezierig als je dat bij wijze van spreken van huis uit kunt volgen en ook de documenten kunt raadplegen et cetera. Wanneer is dat beschikbaar?
Over de slachtoffervoorzieningen in de rechtbank is al het een en ander opgemerkt, geloof ik. Meerdere collega's hebben daar voortdurend aandacht voor gevraagd, en ikzelf ook. Laat het nou alsjeblieft ook gewoon geregeld zijn dat verdachten en slachtoffers elkaar niet hoeven te treffen op onnodige momenten. En laten we ook nadenken over de wijze waarop de processuele positie van de slachtoffers nog verder zou kunnen worden versterkt. Misschien wil de Minister daarop reageren.
Er is ook een proef ontwikkeld, waar de Minister zelf ook enthousiast over is, als ik het goed begrepen heb. Ook Slachtofferhulp Nederland verhaalt daarover. Het gaat daarbij om de vraag hoe er omgegaan wordt met slachtoffers van impactvolle zaken en hoe deze meer en nog beter in positie gebracht kunnen worden. Welke vervolgstappen gaat de Minister op dit vlak organiseren?
Ook wil ik graag van de Minister horen hoe het staat met het schadeverhaal van slachtoffers van strafbare feiten als bedreiging, belaging en opzettelijke brandstichting. Dat zijn net niet die feiten waar de voorschotregeling nu wel op van toepassing is. Is er überhaupt financiële ruimte om daar mogelijkheden in te bieden?
Ten slotte heeft mevrouw Bosma recent een proefschrift verdedigd – ik moet bekennen dat ik het nog niet gelezen heb, maar ik heb wel getracht een hele korte samenvatting te maken – aan Tilburg University. Dat staat hier; ik zou «universiteit» zeggen. Maar goed, het proefschrift is ook in het Engels: het heet Emotive Justice. Het gaat erover dat zowel leken als juridische professionals het belangrijk vinden om hun emoties te uiten et cetera. Dat is dus gerelateerd aan het spreekrecht. Ik denk dat we in het Nederlandse systeem echt hele mooie stappen hebben gezet om dat te introduceren. Maar dan is het natuurlijk wel belangrijk – en volgens mij wordt dat ook goed gewaardeerd – dat iedereen goed snapt wat hij kan verwachten van het doen van zijn uitlatingen, dat het verwachtingsmanagement eromheen ook goed georganiseerd is. Misschien zijn daar ook nog verbeterstappen in mogelijk. Wil de Minister dat proefschrift bestuderen, voor zover dat niet al is gedaan, en zou dat wellicht nog toegevoegde waarde kunnen hebben voor de verbeterstappen die al zijn gezet in de afgelopen periode?
Daarmee rond ik af, voorzitter. Ik zie dat mevrouw Helder nog wat wil vragen, maar dat mag ik nu niet bepalen. Sorry.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan mevrouw Helder.
Mevrouw Helder (PVV):
Ik heb collega Van Oosten ongeveer in het midden van zijn betoog horen zeggen: kunnen we nog meer doen om de positie van het slachtoffer te versterken? Dan is mijn vraag: bedoelt de heer Van Oosten de huidige positie en de rechten die er nu zijn? Of moeten er meer rechten bij komen?
De heer Van Oosten (VVD):
Misschien moeten er meer rechten bij komen, maar ik weet niet of dat nu ogenblikkelijk nodig is. Het zijn soms ook de hele kleine dingen, bijvoorbeeld gewoon de plek waar je staat. Het wordt als ongelofelijk belangrijk ervaren dat je de mensen in de ogen kunt kijken en dat je, terwijl je luistert naar anderen, een plek hebt waaruit blijkt dat je ook nergens om hebt gevraagd. Dat wordt mij verteld door slachtoffers. Een ander punt – daarna stop ik met mijn antwoord, hoor – waar mevrouw Helder en ikzelf al meermalen aandacht voor hebben gevraagd, is: voorkom nou alsjeblieft dat onnodige persoonsgegevens van het slachtoffer landen bij de dader, of op dat ogenblik nog de verdachte, omdat die advocaat dat nodig heeft. Dat is helemaal niet nodig. Laten we dat dan ook vooral niet doen.
De voorzitter:
Een vervolgvraag van mevrouw Helder.
Mevrouw Helder (PVV):
Ja, dat kan kort. Mijn fractie vindt dat je het slachtoffer zo veel mogelijk ruimte moet geven. Maar op een gegeven moment nadert die ruimte wel een grens, omdat een verdachte een verdachte is totdat een rechter daar een klap op heeft gegeven en heeft gezegd: het is wettig en overtuigend bewezen dat u aangemerkt kunt worden als dader. Hij heeft wel al het verhaal van het slachtoffer aan zitten horen. Dat slaat ook weer terug op het slachtoffer, want dat ziet: bij vrijspraak heb ik daar voor de verkeerde mijn verhaal zitten doen. Ik vind dus dat we nou heel dicht het driepartijenproces gaan naderen. Daarbij zitten er ook plichten en negatieve kanten aan alle rechten die het slachtoffer wil inroepen. Daarom was mijn vraag eigenlijk: wil de VVD richting een driepartijenproces?
De heer Van Oosten (VVD):
Nee, dat zie ik nu niet zo. Sterker nog, ik heb het onderwerp van dat proefschrift niet voor niks opgebracht. Dat proefschrift ziet nou juist – ik denk dat mevrouw Helder daar ook op doelt – op het verwachtingsmanagement dat er natuurlijk wel moet zijn bij de rechten die aan het slachtoffer worden toegekend, die de verdachte al kent en die de partijen die deelnemen aan het strafproces nu ook al hebben. Het slachtoffer moet gewoon heel goed voorgelicht worden over wat voor een effect het kan hebben wat hij zegt en waartoe hij kan worden gebracht. Want het slachtoffer kan vervolgens misschien ook als getuige worden gehoord ten gevolge van de uitlatingen die hij daar doet. Het is relevant dat hij daar goed over wordt geïnformeerd. Volgens mij is het nu van belang om te zorgen dat wat we hebben op de beste manier tot uitvoering wordt gebracht voordat we weer nieuwe stappen gaan verzinnen.
De voorzitter:
Daarmee geef ik het voorzitterschap weer aan de heer Van Oosten.
Voorzitter: Van Oosten
De voorzitter:
Dank u wel. Ik kijk naar de Minister om te zien hoeveel tijd hij nodig heeft om zijn antwoorden voor te bereiden. Een kwartiertje, mompelt hij naar mij toe. Het was voor iedereen verstaanbaar, want de microfoon stond aan. Tot dadelijk.
De vergadering wordt van 14.45 uur tot 15.01 uur geschorst.
De voorzitter:
Collega's, de Minister is zover. Mevrouw Kuiken heeft aangegeven dat ze iets later weer aanschuift. Ik stel voor dat we gewoon beginnen. De Minister gaat de vragen van onze zijde beantwoorden. Laten wij ons een beetje beperken met twee interrupties; dan houden we mooi de eindtijd in de gaten. De Minister.
Minister Dekker:
Voorzitter. Wij hebben het vandaag over slachtoffers. Ik denk dat die voor ons allemaal een van de drijfveren vormen waarom we dit werk doen. Als we terugkijken op de afgelopen tien jaar, denk ik ook dat we de positie van slachtoffers van criminaliteit behoorlijk hebben versterkt, eigenlijk aan twee kanten. Aan de ene kant is dat in formele zin door ze een positie te geven in het strafrecht, aan de andere kant in zachtere zin, zou je kunnen zeggen, met betere hulpverlening. Dat is niet alleen maar spreekrecht en het recht op het verhaal van schade, maar ook bijvoorbeeld een grotere rol voor Slachtofferhulp Nederland. Ik vind dat eigenlijk alleen maar winst en heel belangrijk.
Mij is gevraagd om in zijn algemeenheid iets te zeggen over een punt dat is gemaakt in een van de brieven die zijn gestuurd. Staat het effectueren van die rechten nou onder druk? Je ziet dat bijvoorbeeld politie, Openbaar Ministerie en rechtspraak soms te maken hebben met capaciteitsdruk, heel veel prioriteiten en keuzes maken. Ik ben me daar terdege van bewust. Recent heb ik bijvoorbeeld met de rechtspraak gezeten – de heer Groothuizen kaartte dat aan – over wat we zien ontstaan aan zaakzwaartes. Je ziet dan dat we aan de voorkant heel goed proberen in te schatten wat de consequenties zijn van aanpassingen in regelgeving en daar ook financieel rekening mee proberen te houden, maar dat het achteraf soms toch wat zwaarder uitpakt. In het specifieke geval van de rechtspraak moeten we daar, denk ik, met nieuwe prijsonderhandelingen weer goede afspraken over maken.
Tegelijkertijd proberen we het aan de voorkant wel steeds zo goed mogelijk te ramen. Neem bijvoorbeeld datgene waarmee we bijna negen maanden geleden zijn gestart bij de politie: de individuele beoordeling bij de intake. Als mensen aangifte komen doen, is er meer tijd om de aangifte op te nemen. Er wordt niet alleen gekeken wat men nodig heeft om vervolgens een opsporingsonderzoek op te starten, maar ook wat het slachtoffer nodig heeft om het gevoel te hebben dat hij voldoende beschermd wordt. Er kan rekening worden gehouden met zijn of haar positie en er kunnen eventueel andere instanties worden ingeschakeld. Dat kost extra tijd, maar daar hebben we wel degelijk ook extra geld voor uitgetrokken. Hier ging het om een behoorlijke hoeveelheid; ik geloof dat er ruimte is voor 100 of 125 extra fte bij de politie. Weliswaar is het niet geoormerkt, maar het is wel specifiek hiervoor bedoeld.
Dat is steeds het spanningsveld dat we moeten zoeken. Als we stappen zetten op het gebied van uitbreiding van slachtofferrechten, proberen we aan de voorkant zo goed mogelijk in te schatten wat het vraagt van al die organisaties in de keten. Achteraf kunnen we dan kijken of het ook zo is uitgepakt. Als het anders is uitgepakt, moet je steeds weer een gesprek hebben met de organisaties over wat zij nodig hebben om al die taken die wij ze hebben gegeven op een goede manier te doen, want in het uitvoeren van al dat werk is het ons gelegen. We willen natuurlijk dat het formeel goed op orde is, maar we willen ook dat de positie van slachtoffers door politiemensen, officieren van justitie, rechters en in de reclassering steeds wordt gevoeld. We hebben daar nog best een weg te gaan. Je kunt het formeel goed regelen, maar je ziet dat ook in de cultuur een omslag moet worden bereikt. Waar je tien, twintig jaar geleden formeel niet naar het slachtoffer hoefde te kijken omdat het in het strafproces om de dader draaide, is er nu echt een beweging op gang gekomen, ook al vraagt dat op een aantal plekken nog forse stappen. Dat geldt bijvoorbeeld bij de rechtspraak, waar ik straks bij het onderwerp bejegening nog wat over zal zeggen.
Ik haal maar even de thema's aan, ook vanuit de Meerjarenagenda slachtofferbeleid. Ik begin met wat te zeggen over bescherming en beschermingsmaatregelen. Daarbij zitten onder andere een aantal vragen van mevrouw Kuiken, maar omdat zij er nu niet is, haal ik die er even tussenuit en beantwoord ik die als zij terug is. Vervolgens ga ik in op alles wat te maken heeft met procedurele rechtvaardigheid en een goede bejegening van slachtoffers. Daarna kom ik te spreken over de vergoeding van schade, waarover veel vragen zijn gesteld. Ik sluit af met het thema vermissing, dat bijzondere aandacht vraagt.
Voorzitter. Bescherming is enorm belangrijk, ook om herhaald slachtofferschap te voorkomen. Het gaat om bescherming tegen secundaire victimisatie, schade als gevolg van het strafproces. Ik haal de vragen van mevrouw Kuiken er even uit; misschien kan de voorzitter die bewaken met zijn leven.
De voorzitter:
Die zal ik bewaren.
Minister Dekker:
Dan hoef ik straks niet nog een keer te zoeken.
Mevrouw Helder vroeg of de taak van de individuele beoordeling iets is wat door de politie gedaan moet worden. Kan dat niet beter gebeuren door Slachtofferhulp Nederland? Zou die niet op ieder politiebureau een postje moeten hebben? Nog even los van het feit dat Slachtofferhulp Nederland al bij een aantal bureaus aanschuift, vooral bij de grotere politiebureaus, is de rol van de politie natuurlijk wel een andere. Slachtofferhulp Nederland kan weliswaar ondersteuning bieden, maar het nemen van maatregelen of het dwingend opleggen van maatregelen is wel voorbehouden aan de politie. Ik vind dus dat de politie zelf daar wel degelijk een voorname rol heeft. Neem bijvoorbeeld iets als stalking. In de opleiding wordt steeds meer aandacht besteed aan dat fenomeen. Recherchepsychologen worden tijdens de opleiding bijgeschoold in wat het precies is en hoe het werkt, dus de psychologische effecten ervan. De afgelopen twee jaar is er veel gedaan aan de deskundigheidsbevordering binnen de organisatie. Zijn we er dan? Nou, nog niet helemaal. Ook aan de formele kant zie ik wel dat er meters worden gemaakt. Het Openbaar Ministerie geeft aan dat het steeds meer vorderingen boekt en dat de beschermingsmaatregelen in ieder geval steeds meer worden geëffectueerd. Maar we kennen allemaal concrete casussen uit het nabije verleden, waar we toch weer van schrikken en waarvan we zeggen dat we die goed moeten onderzoeken. Hoe heeft dit kunnen gebeuren? Is daar iets misgegaan? Zo ja, kunnen we daar wat van leren?
Meer in zijn algemeenheid zijn er vragen gesteld over de contactverboden. Onlangs had Nieuwsuur daar ook een uitzending over. Naar de effectiviteit van die specifieke maatregel, die je ook weer in verschillende gradaties hebt, met of zonder huisverbod, loopt een heel concreet onderzoek, waarvan ik de resultaten voor de zomer verwacht. We kunnen dan zien of deze vorm ook echt leidt tot verbeteringen in de bescherming van mensen die het slachtoffer zijn van stalking. De heer Van Oosten vroeg naar de formele verbetering van de positie van slachtoffers in het strafproces.
De voorzitter:
Ik ben daar zeer in geïnteresseerd, maar ik zie dat mevrouw Buitenweg een interruptie wil plegen, ik denk op het vorige punt.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Ja, alleen om te kijken of het hiermee is afgerond. Ik hoor de Minister zeggen dat we van elk onderzoek kunnen leren voor de toekomst en dat er voor de zomer een bepaald onderzoek aankomt. Maar mijn vraag was om een keer in zijn totaliteit te kijken, bijvoorbeeld bij die 40 vrouwen die vermoord zijn, welke lessen we eruit kunnen trekken. Ik zie het namelijk als volgt. We hebben elke keer een apart onderzoek met een casus, waarvan we iets kunnen leren – dat is ook van belang – en dan hebben we vervolgens weer iets anders. Ik wil ook kijken of er structurele zaken te ontdekken zijn, bijvoorbeeld of we iets onderschatten. De vraag is dus of dat een keer in zijn totaliteit kan worden bekeken.
Minister Dekker:
Zal ik dat eens met de inspectie bespreken, ook om dat onafhankelijk te doen? Want de inspectie is voor ons de instantie die de dingen altijd op casusniveau bekijkt. Ik weet dat we op een aantal andere justitieterreinen themaonderzoek doen. Dat is beleidsdoorsnijdend. Soms worden een aantal individuele zaken naast elkaar gelegd om te zien of er een patroon is. Want helaas gaan er weleens dingen fout en dat zijn altijd de meest tragische dingen. Binnen ons vak heeft dat dan vaak heel ernstige gevolgen. De vraag is natuurlijk terecht of het om individuele fouten van een persoon, een bureau of een deel van de organisatie gaat, dus dat het even niet liep zoals het behoorde te lopen. Of zit het veel meer structureel, bijvoorbeeld doordat processen niet op elkaar aansluiten? Ik begrijp de vraag dus heel goed. Laat me dat even mee terugnemen naar onze inspectie en vragen of die dat zou kunnen doen.
De voorzitter:
Gaat u door.
Minister Dekker:
De formele positie van het slachtoffer wordt in deze kabinetsperiode ook versterkt. Dat willen we eigenlijk in twee stappen doen. Op vrij korte termijn komt er een wetsvoorstel dat een aantal verbeteringen uit de meerjarenagenda meepakt. Dat moet wel nog langs de Raad van State, maar ik verwacht dat het de tweede helft van dit jaar naar uw Kamer kan komen. Het gaat daarin over de uniformering van het spreekrecht, over de verschijningsplicht van de verdachte bij ernstige delicten, over het spreekrecht voor slachtoffers tijdens tbs-verlengingszittingen en over de uitbreiding van het spreekrecht naar de stieffamilie. De tweede stap die we willen nemen, zit verweven in de herziening of eigenlijk het nieuwe Wetboek van Strafvordering. Dat is een ontiegelijk grote operatie, want dat betekent dat alle boeken worden vernieuwd. Ook daar zijn we volop mee bezig. Ook daar zitten nog een aantal verbeteringen voor de positie van het slachtoffer in, zoals de mogelijkheid om klachten in te dienen bij het uitblijven van opsporing door de politie. Alleen kan de Kamer dit traject pas wat later ontvangen. Want als wij dat klaar hebben, vermoed ik dat de Raad van State vrij lang de tijd nodig heeft voor een goede advisering, omdat het zo omvangrijk is.
Voorzitter: Groothuizen
De voorzitter:
De heer Van Oosten wil een interruptie plegen.
De heer Van Oosten (VVD):
Zouden we de punten die meegenomen worden door de Minister in het strafvorderingstraject, in een kort briefje mogen ontvangen, tenzij het alleen is wat hij net heeft gezegd, namelijk de klachtenprocedure bij de politie? De Kamer is ook bezig met nadenken over hoe zij zichzelf wil laten ondersteunen op dat terrein. Maar ja, voordat we daar komen, moeten we een beetje het tijdpad weten. Belangrijker nog is dat we als Kamer moeten kunnen bepalen dat we sommige dingen zo belangrijk vinden dat we het niet verantwoord vinden om daar nog zo veel jaar op te wachten, wat dat strafvorderingstraject wel lijkt te gaan veroorzaken.
Minister Dekker:
Het lijkt mij nuttig als collega Grapperhaus en ik u informeren over wanneer wij verwachten dat de wetboeken uw kant opgaan en wat daar zo ongeveer in zit. Dan kunt u daar rekening mee houden qua capaciteit en wellicht extra revisies. Dat doe ik dus graag.
De voorzitter:
De heer Van Oosten voor een vervolgvraag.
De heer Van Oosten (VVD):
Wanneer dan? Het hoeft niet volgende week. Maar dan kan de Kamer, de werkgroep van de vaste Kamercommissie Justitie, daar rekening mee houden.
Minister Dekker:
Als u mij daar drie maanden voor gunt... Ter geruststelling: we zitten nu nog in het proces van consultatie. Daarna moet het nog door het kabinet. Dan gaat het naar de Raad van State. Ik denk dat de Raad van State echt nog minimaal zes tot negen maanden nodig heeft om dat goed van advies te kunnen voorzien. En dan komt dat weer bij ons terug en moeten wij dat verwerken. Het is dus niet zo dat u het nieuwe Wetboek van Strafvordering tussen nu en een jaar kunt verwachten. Daar zit voldoende tijd in, maar ik zal samen met mijn collega iets van een schets van de planning geven.
De voorzitter:
U vervolgt uw beantwoording. Ik geef het voorzitterschap terug aan de heer Van Oosten.
Voorzitter: Van Oosten
Minister Dekker:
Ja, hoewel ik wel weer een vraag van hem ga beantwoorden. Wellicht leidt dat niet tot een nadere interruptie. De vraag gaat over het ketenbrede slachtofferportaal, het initiatief om met verschillende partners één onlinetool te hebben waarop slachtoffers kunnen kijken om te zien hoe het staat met hun zaak. Hoe ver is het daarmee? Eind 2018 is de onderzoeksfase afgerond. Een eerste toegankelijke versie die getest kan worden, staat gepland voor eind 2019. Wat wij eigenlijk willen doen, is om die eerst met een eerste groep van slachtoffers te gaan gebruiken. Als dat werkt, kun je dat vervolgens uitbreiden en uitrollen.
Mevrouw Kuiken... Nu twijfel ik wat, voorzitter, want dit is een andere vraag van mevrouw Kuiken.
De voorzitter:
Mevrouw Kuiken gaf aan dat ze hier om 15.15 uur weer zou zijn. Ik zou zeggen: doet u wat u moet doen, want...
Minister Dekker:
Anders komt zij daar wellicht op terug in de tweede termijn. Op het punt van bescherming werd er naar twee onderzoeken gevraagd. Het eerste was een onderzoek door de inspectie naar zedenslachtoffers. In de tweede helft van het jaar wil de inspectie met een rapport komen. Dat is onderzoekstechnisch nog best een uitdaging, want je hebt slachtoffers nodig die bereid zijn om te praten met inspecteurs. Dus de inspectie doet haar uiterste best om dat te halen, maar het hangt een beetje af van de bereidheid en de beschikbaarheid van respondenten.
Naar het tweede onderzoek vroeg de heer Groothuizen. Dat ging over de aangifteplicht in relatie tot de discussie die we bijvoorbeeld rond de jehova's hebben gehad. Ik verwacht dat inderdaad deze zomer.
Dan ga ik door naar het tweede thema: bejegening. Daar is de afgelopen tijd veel energie in gaan zitten. De inventarisatie die de Raad voor de rechtspraak heeft gedaan over hoe slachtoffers worden ontvangen als ze op zitting komen, laat inderdaad nog wel een hoop punten voor verbetering zien. Tegelijkertijd ben ik ook wel blij om te zien dat een aantal basale voorzieningen inmiddels wel op alle plekken staan. Ik vind alleen dat het voor een slachtoffer niet moet uitmaken of het naar de rechtbank Utrecht of Amsterdam gaat qua verwachtingsniveau van voorzieningen en de wijze van bejegening. Ik vind het dus heel erg goed dat de Raad voor de rechtspraak vanuit zijn rol hierover ook met de presidenten van de rechtbanken afspraken aan het maken is. Per rechtbank is er een commissie met een aantal rechters en ondersteuners ingesteld om hier een vervolg aan te geven, dus om dat tot een beter niveau op te krikken. Ik heb in ieder geval echt de indruk dat de noodzaak om hier nog een aantal forse stappen op te zetten, door iedereen wordt gevoeld. Daarmee is het nog niet geregeld, maar het begint allemaal bij de vraag of we het belangrijk genoeg vinden. Het antwoord daarop is in ieder geval ja, als ik dit allemaal teruglees. Ze proberen zich daar niet zomaar van af te maken.
Dat zeg ik ook direct in de richting van mevrouw Helder, die zegt dat zij geluiden ontvangt dat sommige rechters het spreekrecht niet toestaan. Dat geluid is mij niet zo nadrukkelijk bekend, want ik ga ervan uit dat rechters de wet toepassen en uitvoeren.
Mevrouw Helder (PVV):
Eigenlijk zei ik letterlijk dat ze het belang er niet van inzien. Je krijgt wel de kans om te spreken, maar die moet bijna afgedwongen worden. Daar gaat het om. Dan heb je er als slachtoffer al bijna – plat gezegd – geen zin meer in.
Minister Dekker:
Het zal van rechter tot rechter misschien echt wel wat verschillen. Als ik grosso modo kijk, zie ik dat sommigen er progressiever in zijn dan anderen, maar ik heb echt de indruk dat het beeld dat u schetst, misschien wel een beetje dat van de ouderwetse rechter van twintig tot dertig jaar terug is. Als ik zie hoeveel energie de Raad voor de rechtspraak daarin steekt en dat er binnen de rechtbanken commissies zijn ingesteld om hier echt een aantal passen op te maken, vermoed ik dat dat echt snel tot het verleden gaat behoren. In ieder geval hebben mensen rechten. Daar moeten ze aanspraak op kunnen maken.
Dan van de rechtbank naar het Openbaar Ministerie. De heer Van Nispen vroeg hoe het precies zit met de inzage en de verstrekking van dossiers aan slachtoffers en nabestaanden. Misschien is het goed om even een aantal dingen door te lopen. Er is een groep waarbij sprake is van het overlijden van het slachtoffer als gevolg van een strafbaar feit. Die groep heeft op grond van de wet recht op inzage en verstrekking van de voor die groep relevante processtukken. Zaaksofficieren weten dat en kennen dat belang ook. Dan is er een tweede groep. Ik heb de indruk dat het punt van de heer Van Nispen daar meer op zit. Dat is de groep van nabestaanden van slachtoffers waarbij er geen strafbaar feit is komen vast te staan in het onderzoek door het Openbaar Ministerie en er dus ook geen strafproces is geweest in het kader waarvan nabestaanden hun rechten kunnen laten gelden.
Mede naar aanleiding van de discussie over de vraag of nabestaanden van slachtoffers in die zaken rechtelijk toegang hebben tot de dossiers, hebben we eerder een discussie gehad. Het Openbaar Ministerie heeft per 1 juli jongstleden een nieuwe aanwijzing gemaakt. Dat is de Aanwijzing slachtofferzorg. Daarvoor is de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens aangepast. Eigenlijk hebben we als een soort basisregel genomen dat in principe inzage wordt verleend. Ik vind dat een heel goede basishouding en echt een positieve stap. Daar speelt alleen één ding in mee en ook dat is onderdeel van rechtsbescherming: ik ben heel erg voor de rechten van slachtoffers en het geven van ondersteuning, maar er zijn zaken die uiteindelijk niet tot een strafzaak zijn gekomen. Het oordeel van het Openbaar Ministerie over mensen die wellicht ooit zijn aangemerkt als verdachte in zo'n dossier, is in ieder geval niet dusdanig doorslaggevend geweest dat ze die zaak hebben doorgezet. In dat soort dossiers zitten ook persoonsgegevens van derden die gevoelig kunnen zijn. Dat betekent dat de rechten van die derden beschermd moeten worden. Het gaat dus om een heel zorgvuldige afweging en soms om enige terughoudendheid bij het zomaar afgeven van die dossiers.
De specifieke artikel 12-procedure kan altijd nog worden opgestart. Daarbij kan het hof het dossier aan de advocaat ter beschikking stellen voor de voorbereiding van de procedure. Je moet dan uitkijken dat die procedure niet wordt gebruikt om vervolgens met het dossier onder de arm bijvoorbeeld de publiciteit op te zoeken. Want als daar namen in staan van mensen die bij een lopend strafonderzoek betrokken zijn, kan dat gevoelig zijn. Het Openbaar Ministerie zegt dan dat het een tijdje daarnaar gekeken heeft, maar denkt dat die meneer of mevrouw niet kan worden aangemerkt als verdachte. Daar zit echt wel een kwetsbaarheid in. Ik vind dat we het Openbaar Ministerie de ruimte moeten geven om een balans en een weging te maken tussen de behoefte van slachtoffers enerzijds en de rechtsbescherming van derden in zo'n dossier anderzijds, want die vragen enige bescherming.
De voorzitter:
Is het antwoord volledig gegeven?
Minister Dekker:
Ja.
De heer Van Nispen (SP):
We voeren dit debat nu eigenlijk sinds december 2016. Er is toen een Kamermotie aangenomen over twijfel over de doodsoorzaak. We kennen trieste zaken van mensen waartegen gezegd wordt «dit is zelfmoord van uw zoon of dochter», terwijl daar serieuze twijfel over is. Er zijn mensen die dan inderdaad een second opinion wilden en geen gehoor vonden bij het Openbaar Ministerie. We hebben dat debat gevoerd. Over die zaken gaat het, over die trieste, kwetsbare zaken. Dan heb je niet voldoende aan inzage. Dan wil je het dossier verstrekt krijgen. Advocaten moeten echt hemel en aarde bewegen om het Openbaar Ministerie daartoe te bewegen. Iedereen snapt dat rechtsbescherming nodig is en niemand is voor het lukraak openbaar maken van persoonsgegevens. Maar er moeten manieren gevonden worden om dat te anonimiseren, zodat we op een nette wijze aan de behoefte van mensen tegemoet kunnen komen in het belang van de rouwverwerking – wat is er gebeurd? – en in het belang van de waarheidsvinding. Dat heeft de Minister ook beloofd. De Minister zegt dat die procedure daar niet voor gebruikt moet worden, maar eigenlijk kunnen die mensen niet anders dan toch de artikel 12-procedure volgen. Dat is precies wat we niet willen. Mensen moeten gaan procederen, met alle leed dat dat tot gevolg heeft, maar ze kunnen niet anders. Ik wil de Minister nadrukkelijk vragen om daarnaar te kijken. Kunnen we niet voorkomen dat mensen moeten gaan procederen gewoon omdat ze het dossier niet hebben gekregen, maar dat wel heel graag zouden willen, omdat ze willen weten wat er gebeurd is?
Minister Dekker:
Mijn antwoord is gewoon een ruiterlijk ja. Daar wil ik naar kijken, ook omdat ik heb aangegeven dat ik wil kijken hoe deze stap voorwaarts van het Openbaar Ministerie in de praktijk uitpakt. Ik heb daarbij ook oog voor aarzelingen en bezwaren aan de kant van het Openbaar Ministerie. Maar ik zal ook met hen in gesprek blijven. Ik wil kijken hoe dat uitpakt. Als je tegen dit soort privacyaspecten aanloopt, zal ik ook kijken of er andere manieren zijn. Misschien overhandig je dan niet het volledige dossier, maar delen die niet herleidbaar zijn tot derden. Bij wijze van spreken schoon je dat soort gevoelige informatie op. Wellicht behoort dat tot de mogelijkheden.
De voorzitter:
Het antwoord is ja, meneer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Het kan heel kort. Ik vind het heel goed dat de Minister zegt dat hij daarnaar wil kijken. Ik hoop ook echt dat dat wat oplevert. Dat moet natuurlijk in gesprek met het Openbaar Ministerie, want iedereen snapt dat dat lastig ligt en dat het soms niet makkelijk is om dossiers te anonimiseren. Het is goed dat daarnaar gekeken wordt. Blijft u alstublieft ook in overleg met de advocaten. Er zijn een paar advocaten die nadrukkelijk veel met dit soort zaken te maken hebben. Voor zover het er veel zijn, want het zijn er natuurlijk geen honderden, gelukkig maar. Een aantal advocaten heeft hier heel veel verstand van. Die moeten nu dus die procedures opstarten, terwijl ze dat eigenlijk niet willen. Blijf dus niet alleen met het Openbaar Ministerie maar vooral ook met de advocaten daarover in gesprek.
Minister Dekker:
Ook daarop kan ik ja zeggen. U weet dat ik niet zo heel lang geleden nog heb gesproken met een van de advocaten die hierin zeer actief zijn en zijn kant van het verhaal heb gehoord. Ik proef ook daar wat worsteling. Ik wil me daar echt actief voor inzetten als een soort derde tussen de partijen die vragen om dit soort dossiers en het Openbaar Ministerie, dat daarin zou moeten acteren. Ik wil bezien of dat op een eerlijke en rechtvaardige manier gebeurt. Ik spreek dus met beide kanten.
Voorzitter. Er zijn vragen gesteld over de pilots impactzaken. Dat zijn de zaken die een beetje zitten tussen de ZSM-zaken waarbij Slachtofferhulp Nederland inmiddels een vaste plek aan tafel heeft gekregen en de echt zeer ernstige zaken, waar met aparte casemanagers wordt gewerkt. Die pilots zijn positief geëvalueerd en lopen dit jaar overigens nog gewoon door. Wij moeten op enig moment – ik denk dat dat in het najaar zal zijn – kijken hoe we hiermee verder willen gaan, want het zal ook bepaalde financiële implicaties met zich meebrengen. Ik verwacht daar in ieder geval dit jaar een besluit over te kunnen nemen.
Zowel de heer Van Oosten als mevrouw Buitenweg hebben gevraagd wat we kunnen leren van onderzoek, ook in de zin van de betere bejegening van slachtoffers. Ik vond dat wel aardig. Ik zal naar het onderzoek van Bosma kijken. Ik zal dat ook bespreken met verschillende ketenpartners. Ik weet eigenlijk niet of er al onderzoek is gedaan naar de vraag van mevrouw Buitenweg. Ik kan me voorstellen dat we daar al het een en ander over weten. Het is een heel relevante vraag. Bij huiselijk geweld wordt er vaak ingezet op een herstelgerichte benadering. Ik weet overigens vanuit de praktijkervaring dat dat een opvatting is die er zowel aan de kant van slachtoffers als aan die van daders vaak toe leidt dat mensen weer door kunnen in de huiselijke situatie. Soms is dat een wens. Maar wat betekent dat achterliggende idee? Vergroot het bij vrouwen misschien niet ook het gevoel dat ze aan alles schuldig zijn geweest? Ik wil weleens kijken wat we op dat terrein weten. Is daar nog een leemte? Loopt er bij wijze van spreken ergens een promotieonderzoeker rond op een universiteit of bij een afdeling criminologie die ook naar dit soort specifieke dingen kijkt?
Ik denk overigens dat een stapje verder ook wel voor de andere kant van de zaak kan gelden. Stel dat je daar voor een iets meer punitieve benadering zou kiezen, dan is het de vraag of het schuldgevoel dat vrouwen – in mijn ogen onterecht – hebben in dit soort gevallen, er misschien nog steeds is of groter wordt als hun echtgenoot of partner achter de tralies belandt of strafrechtelijk wordt bestraft. Maar goed, dat is een open vraag die ons wat kan leren over effectief straffen.
Mevrouw Helder vroeg nog of de aangekondigde pilots rond rechtshulppakketten met slachtofferadvocaten, die natuurlijk een heel belangrijke rol spelen, geen vertraging oplopen. Wat mij betreft niet. We hebben voor dit jaar een heel ambitieus programma met iets van vier of vijf hele concrete zaaksgebieden waar we met advocaten willen kijken of we tot een iets andere grondslag van de rechtsbijstand kunnen komen. Om dat te laten slagen zijn we afhankelijk van de inzet van bureaus die daaraan mee willen werken. We zien natuurlijk allemaal de weerstand vanuit de NOvA, ook in aanloop naar zo'n debat als dat van twee weken terug. Toch geloof ik dat er voldoende animo zal zijn om daar stappen in te zetten als we weer om de tafel gaan zitten en zeggen: «Er ligt nu een uitspraak van de Kamer. We gaan aan de slag. Het is de moeite waard. Het is het proberen waard.» Dat is ook de opdracht die ik heb meegekregen vanuit de Kamer. Dus concreet, verwachten wij vertraging? Eigenlijk niet.
Dan was er nog een vraag naar de capaciteit van coldcaseteams. Ik zal dat bij mijn collega onder de aandacht brengen.
Voorzitter. Dan zijn er vragen gesteld over schade. Bescherming is belangrijk. Bejegening is belangrijk. Maar als de schade vergoed kan worden, draagt dat bij aan het gevoel van rechtvaardigheid en de verwerking door slachtoffers. Daar hebben we overigens al een aantal meters in gemaakt als je bijvoorbeeld kijkt naar de Wet affectieschade, die gelukkig ook door de Eerste Kamer is. Ook de uitbreiding van het Schadefonds Geweldsmisdrijven naar Caribisch Nederland is het vermelden waard.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ik wil toch eventjes inzoomen op de stukken die op de agenda staan. Als je kijkt naar de voorschotregeling, dan zie je dat er maar in 21% van de zaken een voorschot komt. De Minister zegt zelf te verwachten dat het ook in latere fases nog goedgemaakt zal worden, maar daar zit vooral een punt. We hebben als Kamer ook weleens met rechters gesproken die zeggen: als iemand in beroep gaat om hele andere redenen dan die schadevergoeding, waarom blijft dat dan allemaal maar hangen en wordt het niet meteen afgerond? Kan de Minister wat dieper op dat punt ingaan?
Minister Dekker:
Ik denk dat we steeds kritisch moeten kijken of we die voorschotregeling kunnen verbeteren. Ik had niet zo scherp dat dit de grootste hobbel was, maar ik wil dat weleens even nagaan. Die voorschotregeling wordt door alle betrokkenen als redelijk succesvol gezien, omdat je zo'n vordering op een gegeven moment overneemt en het CJIB meer capaciteit en mogelijkheden heeft om effectief te kunnen incasseren en het schadebedrag dan geheel of gedeeltelijk voorschiet. Hoe zit het dan bij hogerberoepszaken? U bedoelt waarschijnlijk dat dan de schade nog niet definitief verhaalbaar is. Mag ik dat punt even meenemen voor een volgende ronde op dit onderdeel?
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ja, heel graag. Misschien kan daar een brief over komen. Het was interessant dat juist rechters ons daarop aangesproken hebben. Die zeggen: we kunnen het vaak gewoon toewijzen in een zaak, maar als iemand in beroep gaat om een totaal andere reden, bijvoorbeeld vanwege de hoogte van de straf of iets marginaals wat niet is bewezen, dan zien we dat een en ander niet afgerond kan worden voor het slachtoffer. Dat is niet de bedoeling. Als dat aspect nog bijzondere aandacht kan krijgen, graag.
Minister Dekker:
Ik zal daar weleens naar kijken. Als het echt om andere aspecten gaat, wat ik me niet kan voorstellen, dan is het feit dat het delict heeft plaatsgevonden geen onderwerp meer van discussie. Daar waar dat wel het geval is, wordt het natuurlijk een ingewikkelder verhaal, omdat dan de causaliteit nog niet definitief vaststaat.
Er waren verder wat vragen van de heer Van Oosten over die voorschotregeling. We hebben verschillende varianten in de voorschotregeling. We hebben een ongemaximeerde voor de zware delicten, ook met lichamelijk letsel. Maar er zijn ook andere gevallen, die gemaximeerd zijn op een bedrag van € 5.000. Zijn concrete vraag was, volgens mij ook aangejaagd door een brief: zou je niet nog eens naar een aantal delicten moeten kijken die misschien niet direct gericht zijn op toebrengen van lichamelijk letsel maar dat wel als consequentie kunnen hebben? Denk bijvoorbeeld aan brandstichting. Ik ben bereid om dat te onderzoeken, maar ik moet ook kijken wat de financiële gevolgen daarvan zijn. Ik denk dat ik daar in het najaar op terug kan komen.
Dan het conservatoir beslag. Het is goed dat de heer Groothuizen daarnaar vroeg. Op zeer korte termijn komt daar een rapport over van het WODC. Dat is de evaluatie van de wet die in 2014 in werking is getreden. Ik verwacht die nog dit voorjaar naar de Kamer te kunnen sturen. Dan kunnen we iets dieper op dat thema ingaan.
De heer Van Nispen vroeg naar het regresrecht. Mede naar aanleiding van de door hem aangezwengelde discussie heb ik dat meegenomen in mijn gesprek met verzekeraars en de VNG. Er is eigenlijk gezegd: je kunt afspraken maken maar daarmee vervalt niet het recht van slachtoffers om bij een verzekeraar aan te kloppen. Dat is kennelijk voor alle betrokken partijen aanleiding geweest om niet verder te gaan met zo'n convenant. Slachtoffers die het gevoel hebben dat ze tekort zijn gedaan, kunnen alsnog terecht bij de verzekeraar, omdat hun rechten in beginsel niet zijn vervallen.
Wat gaan we doen voor slachtoffers van massaschade, vooral bij zaken met veel kleine schade, vroeg de heer Groothuizen. Kan daar het nieuwe wetsvoorstel eventueel bij helpen? Als wij het hebben over schade, dan loopt er eerst een strafzaak, maar het is voor het OM vrij omslachtig om die kleine slachtoffers daarin mee te nemen. Dat is de reden waarom ik nu met het Openbaar Ministerie kijk of we die slachtoffers op een of andere manier tegemoet kunnen komen. Wellicht kan het wetsvoorstel massaschade daarbij helpen. Het is in die zin een iets andere procedure omdat het echt een civiele procedure is, maar wellicht valt er een koppeling te maken met het strafrecht.
De heer Groothuizen (D66):
Dat is interessant. De Minister is met het OM aan het kijken hoe dat eventueel zou kunnen. Kan hij al een tipje van de sluier oplichten over waar hij dan aan denkt?
Minister Dekker:
Ik krijg te horen dat dat nog erg ingewikkeld is. Ik kan mij voorstellen dat je kijkt naar de procedure rond massaschade. Als er vrij veel particulieren zijn die bijvoorbeeld naar aanleiding van één zaak een bepaalde schade hebben geleden, dan kunnen zij zich verenigen in één centrale stichting die die schade gaat proberen te verhalen. Dat is eigenlijk de procedure zoals wij die met massaschade hebben afgesproken. Dan zou het Openbaar Ministerie ook niet meer te maken hebben met heel veel individuele, kleine slachtoffers of slachtofferpartijen, maar wellicht met één georganiseerde. Dat zit een beetje in de annex van die twee.
De heer Groothuizen (D66):
Dat klinkt interessant. Dat was inderdaad een beetje de globale gedachtelijn. Ik wil toch nog een keer het belang onderstrepen, want ik denk dat je geen glazen bol hoeft te hebben om te voorspellen dat dit soort zaken met relatief veel kleine slachtoffers zich steeds meer gaat voordoen. Marktplaatsoplichting maar ook TAN-codefraude zie je heel veel. Sommige banken vergoeden die schade wel en andere niet, dus ik denk dat hier echt een probleem ligt dat te groot is voor het Openbaar Ministerie. Om een vraag te stellen: wellicht kan de Minister een brief naar de Kamer sturen als het zich wat uitgekristalliseerd heeft?
Minister Dekker:
Ja, dat kan ik wel doen. Daar heb ik, denk ik, wel even een halfjaar voor nodig, maar dan kan ik wel met de contouren van een voorstel komen.
De voorzitter:
Fijn, dan noteren we dat op de toezeggingenlijst. Gaat u door.
Minister Dekker:
De heer Van Nispen vroeg ook naar de rol van verzekeraars. Even om precies te kijken of we elkaar goed begrijpen: ik zou ernaar verwezen hebben dat ik met de verzekeraars in gesprek wil. Dat heeft te maken met verschillen die we zien in bijvoorbeeld de manier waarop aansprakelijkheidsverzekeringen voor motorvoertuigen of algemene aansprakelijkheidsverzekeringen in Nederland en het buitenland zijn georganiseerd. Kunnen ze bijvoorbeeld afwijzen bij claims bij opzet? Ik begrijp heel goed de portee van zo'n mogelijkheid om een claim bij opzet te kunnen afwijzen vanuit de optiek van de verzekeraar, maar als iemand slachtoffer is geworden van een ongeluk in het verkeer en daar schade heeft geleden, zit hij natuurlijk wel met de gebakken peren. Dat is een van de dingen die ik graag met de verzekeraars wil bekijken. Kan je toe naar een ander soort polis of een andere systematiek van aansprakelijkheidsverzekering? We zien dat dit in andere landen net iets anders is geregeld en georganiseerd.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ik was juist op dat punt benieuwd wat de Minister al heeft kunnen doen. We hebben hier een tijdje geleden over gesproken. Toen zei hij dat hij zich dat heel goed kon herinneren, want hij was zelf ook in de kreukels gereden. Dat herinner ik me nog goed. Is daar al wat meer over te zeggen? De zaken die we destijds – dat was vorig jaar zomer – aandroegen, slepen eigenlijk nog steeds.
Minister Dekker:
Ja, maar als ik het me goed herinner, ging het toen heel concreet om bijvoorbeeld verzekeraars die zeiden: ga eerst maar eens even naar je gemeente toe om aanspraak te maken op de Wmo. Dat heb ik concreet opgepakt. Dat is dat regresrecht. Volgens mij is daar nu een oplossing gevonden. In de slipstream van dat gesprek met het Verbond van Verzekeraars brachten zij dit punt zelf ter sprake. Ze zeiden dat in bijvoorbeeld Italië en Frankrijk de verplichte aansprakelijkheidsverzekeringen anders zijn geregeld dan in Nederland. Hier kan het er soms toe leiden dat slachtoffers in de knel komen, want wij verzekeren niet daar waar opzet in het spel is, maar er is soms wel een slachtoffer dat gewoon schade heeft geleden. Wie draait er dan op voor de schade? Ik vond dat een uitgestoken hand, waarvan ik toen heb gezegd dat ik er nog even op wilde doorstuderen. Dat punt heeft nog niet tot concrete resultaten geleid, maar ik heb het wel willen aanstippen in mijn brief.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Maar heeft de Minister toen al met de verzekeraars besproken dat er situaties zijn waarin mensen eigenlijk wel recht hebben op een schadevergoeding, maar door de verzekeraar gewoon niet worden geholpen? Dergelijke schrijnende situaties, waarin verzekeraars gewoon geen verantwoordelijkheid nemen, komen steeds vaker tot ons. Dat is wel zorgwekkend. Ik hoor dit steeds vaker, ook bij mensen wier huis in brand is gestoken of in brand is gegaan. Die mensen zijn netjes verzekerd geweest en de verzekeraars betalen gewoon niet uit. Ik vind dat wel een zorgpunt.
Minister Dekker:
Het is heel goed dat we dit korte debatje in een debatje nog even hebben, want dat is inderdaad het tweede punt dat toen werd aangehaald. Even los van mijn persoonlijke ervaringen: mevrouw Van Toorenburg heeft weleens een andere zaak bij mij aangedragen waarin dit ook heel herkenbaar is. Overigens is die zaak volgens mij inmiddels opgelost, met wat hulp van andere partijen. In datzelfde gesprek met het Verbond van Verzekeraars heb ik afgesproken dat we casusonderzoek gaan doen naar de snelheid van de afwikkeling van letselschade. Dat wordt gedaan door de Universiteit Utrecht in samenwerking met een privaat onderzoeksbureau, waarbij een aantal casussen wordt gelicht om te kijken hoe ze precies verlopen zijn. De planning is dat dit onderzoek rond de zomer gereed is. Dan kunnen we ook iets gefundeerder zeggen wat de achterliggende redenen zijn bij zaken waarbij letsel al wat langer openstaat. Is dat de dralende verzekeraar of kent het wellicht ook andere oorzaken?
De voorzitter:
Gaat u verder.
Minister Dekker:
Ik kreeg zojuist iets onder mijn neus geduwd; dat moet ik eerst even lezen. Het gaat over de langdurige zorg die soms nodig is bij traumazaken. In het kader van de schadevergoeding wordt ook een deskundigenrapport opgemaakt over toekomstige medische zorg. Als het zorg betreft die moet worden geleverd door een ggz-instelling, valt dit onder de Wet langdurige zorg. Die kosten worden vergoed, met uitzondering van het eigen risico. Nu weet ik onmiddellijk waarop mevrouw Buitenweg mij gaat interrumperen. Zij gaat vragen wat ik ga doen aan dat eigen risico. Laat me daar even op terugkomen in de tweede termijn.
De voorzitter:
Dat is bijna uitlokking natuurlijk.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Ik laat het graag aan de Minister om het allebei te doen. Ik wilde dit niet eens vragen, maar nu ben ik geactiveerd. Het gaat vaak om een beperkt aantal behandelingen die je sowieso vergoed krijgt. De verzekering vergoedt dan bijvoorbeeld maar twintig behandelingen. Maar als mensen iets heel serieus hebben meegemaakt, kan het zijn dat ze elke week ergens heen moeten om te verwerken dat hun kind vermoord is. Dat is, nog los van het eigen risico, meer dan vaak door een verzekering wordt vergoed. Dat was eigenlijk mijn vraag, die ik direct aangereikt kreeg. Wat is er mogelijk voor mensen die vaak al in de knel zitten en vaak al wat minder inkomen hebben, omdat ze minder in staat zijn om helemaal te gaan werken? Is er iets voorzien waarop zij een beroep kunnen doen?
Minister Dekker:
Heel concreet: daar waar er geen dader wordt gevonden?
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Nee, in de gevallen waarover ik met mensen heb gesproken, is er wel een dader veroordeeld.
Minister Dekker:
Dit is een beetje uit de losse pols, maar ik kom in tweede termijn nog terug op eventuele formele regelingen. Ja, gelukkig zit mijn eigen pols weer vast, om maar even in termen van letselschade te blijven. Ik zou zeggen: als je wat hebt opgelopen als gevolg van een delict, kan dat worden aangemerkt als schade. Ook de hulp die jij in de toekomst nodig hebt, zou in de schadeafhandeling en -afwikkeling moeten worden meegenomen. Dat betekent dat niet alleen wordt gekeken naar de materiële en immateriële schade, maar ook naar de zorg die je nodig hebt, nu en in de toekomst.
De voorzitter:
In de tweede termijn wordt dit eventueel nog even opgebracht. Zullen we het zo doen?
Minister Dekker:
Voorzitter. Het thema van de vermissingen staat een beetje buiten de meerjarenagenda, maar je zal er maar mee te maken krijgen dat iemand plotseling niet meer thuiskomt en je in het ongewisse leeft. Je weet niet wat er is gebeurd. Het duurt langer dan bij wijze van spreken een dag. Op een gegeven moment duurt het zo lang dat je niet weet waar je naartoe moet. Ik kan me er eigenlijk maar moeilijk een voorstelling van maken wat je dan overkomt en wat het betekent voor een gezin. Maar er ontstaat natuurlijk een moment waarop je wel dingen moet gaan regelen. Als je dan, los van al het verdriet en alle pijn, ook nog eens een keer stuit op dichte deuren, een formalistische opstelling of soms hoge kosten omdat het salaris van iemand niet doorloopt maar je wel moet betalen voor heel veel andere dingen, dan raak je zelf in enorme problemen. Ik zie dat echt heel goed. Volgens mij moeten en kunnen we daar wat doen. Op een aantal punten doen we ook al wel wat.
Ik loop drie dingen langs. Het eerste is praktische hulp. Deze mensen hebben soms behoefte aan iemand die naast ze gaat staan, die de wegen weet te bewandelen, die de ingangen kent en die kan bemiddelen met heel veel organisaties om praktische dingen stop te zetten. Slachtofferhulp Nederland heeft daarin een hele belangrijke rol en heeft de afgelopen jaren speciaal mensen hiervoor getraind. Wij zien dat dat in veel gevallen helpt. De casus die de heer Van Nispen vandaag ter sprake bracht en die indringend binnenkwam, is misschien een casus waarin dat niet voor de volle 100% is gelukt, omdat er kennelijk bij de Belastingdienst toch dingen zijn blijven liggen. Ik kan hier toezeggen dat ik in gesprek ga met mijn collega van Financiën om te kijken wat we daar nou kunnen doen. De suggestie werd gedaan om daar één aanspreekpunt te hebben. Het is een grote organisatie met 25.000 mensen die onder grote druk staan, maar als je binnen zo'n organisatie een of twee mensen hebt bij wie Slachtofferhulp Nederland kan aankloppen voor deze vermissingszaken, zou het wellicht al heel erg helpen voor het vinden van praktische oplossingen. Daarmee zijn de pijn en het verdriet niet weg, maar kun je de mensen wel een helpende hand bieden.
Het tweede punt is de status «vermist» en de vraag of daar een noodzaak toe is. Ik lees in de brief die u heeft ontvangen dat Slachtofferhulp Nederland zegt behoefte te hebben aan die status. Tegelijkertijd zijn er van onze kant twee onderzoeken gedaan, waaruit blijkt dat daar, ook in de praktijk, minder noodzaak toe is. Ik weet dus niet precies waar die noodzaak dan in gelegen is. Ik ga graag nog eens met ze in gesprek, maar ik zie ook dat hier een praktische oplossing wordt gevonden. Als je een papier nodig hebt, kan de politie een uitdraai maken van de melding van de vermissing. Voor heel veel instanties is dat voldoende om praktische zaken op een goede manier te regelen. Ik ben een beetje beducht om heel veel te formaliseren. Het gaat om een kleine groep. Bij het formaliseren hiervan zul je ongetwijfeld tegen allerlei mitsen en maren oplopen. Ik steek de energie liever in het praktisch oplossen van de problemen van mensen. Ik zie gewoon dat we daar redelijk ver mee komen, maar ik ga ook in gesprek met Slachtofferhulp Nederland.
Mevrouw Helder (PVV):
Ik ben het wel met de Minister eens, hoor: het gaat ook om een praktische oplossing. Als een formele verklaring van de politie als bewijs van vermissing tot de mogelijkheden zou behoren, dan kan dat sneller en is het ook afkomstig van een officiële instantie. Natuurlijk moet er een bepaalde drempel zijn genomen, want je kunt niet zomaar een verklaring opvragen. Het belang van zo'n verklaring is dat die van de politie komt en dat het dus minder moeite kost, want je bent emotioneel en financieel al zeer beperkt, en dat Slachtofferhulp daarmee bij officiële instanties deuren kan openen. Ik denk dat we dan een oplossing te pakken hebben, want het hoeft ook niet nodeloos geformaliseerd te worden.
Minister Dekker:
Maar als het een officiële verklaring is, krijgt het een status en dan moeten we het gaan regelen. Ik zie juist dat met de officieuze verklaring, namelijk het afschrift van de melding, de deuren al opengaan en dat dat in de praktijk eigenlijk voldoende blijkt te zijn. Dat blijkt ook uit een van die onderzoeken, volgens mij dat van Bureau Beke. Zij zeggen: waarom zou je het formaliseren als het ook met het afschrift van de melding wel lukt? Tegelijkertijd zie ik ook dat er een brief ligt van Slachtofferhulp Nederland, dat zegt dat het er wel behoefte aan heeft. Die twee zijn dus strijdig met elkaar. Ik moet echt eens even kijken of het werkelijk noodzakelijk is om het officieel te maken, te reguleren en een aparte status te geven of dat we het wellicht via de pragmatische weg kunnen regelen. Dat laatste zou verreweg mijn voorkeur hebben.
Mevrouw Helder (PVV):
Dat ben ik met de Minister eens. Ik heb wel begrepen dat het best wel veel tijd vergt om die officieuze verklaring van de politie te krijgen. Laat dan misschien bekeken worden of daar een bepaalde, korte periode voor in acht kan worden genomen. Anders spannen we alsnog het paard achter de wagen, want de financiële verplichtingen lopen wel door.
Minister Dekker:
Nogmaals, ik ga daar graag het gesprek over aan. Maar uit de onderzoeken waarover ik u in de brief heb geïnformeerd, kreeg ik juist de indruk dat het op deze officieuze manier, met een afschrift dat de politie kan geven van de melding, voldoende is voor het gros van de instanties. Dat geldt niet alleen voor het vergelijkend onderzoek naar de procedures in verschillende landen, maar ook voor het onderzoek van het bureau naar hoe het in de praktijk gaat. Mocht nou blijken dat dat niet zo is, zoals in zo'n geval met de Belastingdienst, dan wil ik wel kijken waar dat nou aan ligt. Als de Belastingdienst zich op het standpunt stelt dit alleen te willen doen als er ook een officiële verklaring ligt, dan zou u wellicht een punt hebben. Ik denk echter dat er ook aan de kant van de Belastingdienst best een bepaalde mate van redelijkheid is. Als een betrouwbare instantie als Slachtofferhulp Nederland erbij betrokken is, als er zo'n officieuze uitdraai van de politie ligt van een melding van vermissing en we zijn inmiddels een aantal weken of maanden verder, zou dat ook voor zo'n instantie wel degelijk voldoende body moeten geven om het op te lossen. Het resultaat is dan eigenlijk hetzelfde, alleen op een veel eenvoudiger manier.
Het derde...
De voorzitter:
Was u nog bij het thema vermissing?
Minister Dekker:
Ja.
De voorzitter:
Laten we dat dan eerst afmaken alvorens te interrumperen. Gaat u door, Minister.
Minister Dekker:
Het derde punt gaat over de verklaring voor het rechtsvermoeden van overlijden, die je na vijf jaar officieel kan aanvragen. In bijzondere gevallen kan dat na één jaar. Ik begrijp de haast psychologische drempel waar je over moet als je partner is vermist en je plotseling officieel moet gaan aanvragen dat hij is overleden. Dat is de reden dat ik ook in de brief heb gezegd dat ik weleens wil bekijken hoe je dat noemt en wat je nou eigenlijk aan mensen vraagt. Je wilt de facto dat zij het hoofdstuk kunnen sluiten, maar je wilt mensen ook niet onnodig in een hoek drukken en nog meer verdriet toebrengen dan per se noodzakelijk is. Dat ligt volgens mij ook een beetje in de manier waarop we het noemen: ze moeten het rechtsvermoeden van overlijden aanvragen, terwijl ze zelf gewoon nog vraagtekens hebben bij dat overlijden. Soms is dat moeilijk om te accepteren. Soms wil je het gewoon niet accepteren, maar wil je tegelijkertijd ook verder met je leven. Dat is de reden dat ik heb gezegd dat ik geen aanleiding zie om de termijn te verkorten, want daar varen we in Nederland al redelijk scherp aan de wind. Ook loop je tegen allerlei andere dingen aan als je dat formeel gaat regelen. Ik wil wel kijken of er bij de status of de naam die je eraan geeft, alsmede bij de inrichting van de procedure, meer rekening kan worden gehouden met de gevoelens van nabestaanden.
De voorzitter:
Desondanks heeft de heer Van Nispen een vraag.
De heer Van Nispen (SP):
Dat laatste lijkt me heel goed, want dat vermoeden van overlijden is voor veel mensen inderdaad heel pijnlijk. Mag ik de Minister allereerst bedanken voor zijn toezegging om nadrukkelijk te kijken naar de rol van de Belastingdienst? Toen ik de berichten las over waar die mensen heel concreet tegenaanlopen, werd ik echt een beetje boos. Ik vind het heel goed dat de Minister gaat kijken hoe dit kan worden opgelost, niet alleen voor de familie van Hanno van Mil maar ook structureel. Ik denk dat het heel zinnig is om te kijken of er mensen bij de Belastingdienst zijn met kennis van zaken en met empathie voor wat iemand meemaakt na zoiets schrijnends als een vermissing, maar ook met doorzettingsmacht naar de afdelingen toe, die hierbij betrokken kunnen worden. Dat zou een heel goed idee zijn. Ik vraag de Minister wanneer hij denkt hierop te kunnen terugkomen bij de Kamer. Laat ik eerst even die vraag stellen.
Minister Dekker:
Binnen drie maanden.
De voorzitter:
Nog een vervolgvraag?
De heer Van Nispen (SP):
Ja, over het overwegen van een andere naam voor het rechtsvermoeden van overlijden. Ik hoop dat dat ook meegenomen kan worden, misschien in dezelfde brief. De politieverklaring van vermissing hangt daar natuurlijk mee samen. Soms heb je de termijn nog niet bereikt waarna je het rechtsvermoeden van overlijden kunt aanvragen. Mevrouw Helder had ook al een vraag over die politieverklaring van vermissing. Ik heb het zo begrepen dat als mensen worden bijgestaan door Slachtofferhulp Nederland – nogmaals complimenten daarvoor, want die doen echt goed werk – instanties vaak niet om zo'n politieverklaring vragen. Maar niet iedereen wordt bijgestaan door Slachtofferhulp Nederland. Instanties die fraude willen voorkomen, geloven een verhaal niet altijd en dan is zo'n politieverklaring van vermissing toch wel degelijk belangrijk. Zo heb ik het begrepen. Ik hoop dat de Minister dat aspect kan meenemen in zijn gesprekken en in het onderzoekje dat hij hiernaar gaat doen.
Minister Dekker:
Ja, ik wil daar wel naar kijken. Het punt is hier natuurlijk wel dat het op jaarbasis niet om grote aantallen gaat. Het feit dat Slachtofferhulp Nederland erbij betrokken is, geeft ook bijvoorbeeld aan de politie weer een bepaalde zekerheid dat er goed naar zaken is gekeken en dat de intenties daarachter ook allemaal in orde zijn. Dus ik zou eigenlijk tegen iedereen willen zeggen: als je met zo'n zaak te maken krijgt, loop ook die route, want dat maakt het gewoon allemaal veel makkelijker. Ik ben een beetje bang dat we, als we een soort generieke regeling gaan treffen, ook heel veel moeten doen om misbruik te gaan voorkomen. Dan moeten we het helemaal dichtregelen en daardoor wordt het een ingewikkeld construct. Ik kijk daar graag naar en ik ga ook graag in gesprek met Slachtofferhulp Nederland, want ik zie dat ze ondanks de onderzoeken die er liggen, zeggen: wij zouden daar in sommige gevallen wel behoefte aan hebben. Tegelijkertijd wordt in die brief niet precies gemotiveerd waarom dan. Laten we kijken waar we op stuiten en of dat tot nieuwe inzichten leidt. Ik heb niet de indruk dat we hierover nou principieel van mening verschillen; wij verschillen veel meer over hoe we mensen op de meest praktische manier kunnen helpen.
De voorzitter:
Gaat u door. Wij zaten in de blokjes.
Minister Dekker:
Ik heb eigenlijk nog maar één resterend deel, en dat is het deel waarvoor mevrouw Kuiken inmiddels wel...
De voorzitter:
Eigenlijk bent u door uw interrupties heen, meneer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Dat is prima, voorzitter, maar ik heb bij het...
De voorzitter:
Ik word gewoon genegeerd. Nou, gaat uw gang.
De heer Van Nispen (SP):
Ja, dat wordt gewoon genegeerd, want ik heb op het punt van de vermissing nog specifiek gevraagd naar mensen die vermist raken in het buitenland. Ik wil voorkomen dat die vraag erbij in zou schieten, want die hoort nog wel bij het blok vermissing.
De voorzitter:
Een openstaande vraag. De Minister.
Minister Dekker:
Misschien kan de heer Van Nispen de vraag herhalen.
De heer Van Nispen (SP):
Als mensen vermist raken in het buitenland, dan zijn deze problemen soms nog wel ingewikkelder en urgenter dan de erge problemen die er al zijn in het binnenland. De vraag die ik heb gesteld, is: moet er niet zoiets als een fonds komen, een tegemoetkoming en ook praktische hulp, juist ook voor de contacten met dat andere land? Die zijn soms behoorlijk ingewikkeld.
Minister Dekker:
Hulp zeker. Daarvoor hebben we ook een heel netwerk van consulaten en ambassades. Ik ben zelf wat terughoudender met het oprichten van een apart fonds in het specifieke geval van vermissing. Maar hulp vanuit de ambassades lijkt me zeker aangewezen.
De voorzitter:
Gaat u door met de resterende vragen.
Minister Dekker:
Ik heb toch nog een klein punt voordat ik overga naar de zedendelinquenten over de grens. Dat thema is door verschillende woordvoerders aangesneden: het Centrum Seksueel Geweld. Ik ben in ieder geval blij dat ons voorstel positief wordt ontvangen. Ik zie heel goed wat de achterliggende gedachte is. Wat we nu eigenlijk willen doen, is in deze pilot het hele idee wegnemen dat je je eigen bijdrage of je eigen risico terug kunt claimen, omdat er nu ook al een regeling is om dat bijvoorbeeld via het Schadefonds Geweldsmisdrijven te doen. De vraag is of dat afdoende is. Zo'n pilot gaat ons daar inzicht in geven, omdat je dan ook ziet of er meer vrouwen komen die te maken hebben gehad met seksueel geweld en of het makkelijker wordt voor ze. lk denk dat dat ons leert hoe we het in de toekomst goed kunnen regelen.
De voorzitter:
Mevrouw Van Toorenburg heeft ook nog een nagekomen opmerking.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ik was daar laatst op werkbezoek en ze doen fantastisch werk, maar toen ik het las, dacht ik: is één jaar nou niet een beetje kort? Ze zijn zo aan het knokken om ervoor te zorgen dat iedereen goed weet dat men bij hen terechtkan, waarom kan dat nou niet twee jaar duren? Dan kun je echt een beter beeld krijgen. Ik weet niet of één jaar voor zo'n pilot niet een beetje te kort zou zijn. Wil de Minister dat heroverwegen?
Minister Dekker:
Nou, daar zit ik niet heel erg principieel of gebakken in. Ik wil gewoon kijken naar een goede termijn, of dat nou een jaar is of anderhalf jaar of twee jaar. Ik wil in ieder geval iets meer inzicht krijgen in vragen als: helpt het? Zie je dat er dan meer mensen naar het Centrum Seksueel Geweld komen? In die looptijd moeten we kijken wat het beste werkt.
De voorzitter:
Gaat u door met de resterende vragen.
Minister Dekker:
Dan resteert eigenlijk de vraag wat je kunt doen met zedendelinquenten in Nederland die op een gegeven moment denken: het wordt me hier te heet onder de voeten of ik ga ergens anders een nieuw leven opbouwen, maar waar wel sprake is van gevaar op herhaling. Er kunnen nu al een aantal dingen. Zo geeft bijvoorbeeld onze eigen Dienst Justis voor deze mensen nog steeds een verklaring omtrent het gedrag af, maar als je naar Thailand gaat of naar Afrika... Wij hebben een heel mooi, gesloten systeem van het overleggen van een verklaring omtrent het gedrag. Of dat daar zo consequent wordt toegepast, is natuurlijk een tweede. Maar de mogelijkheid bestaat wel. Op een aantal ambassades zitten er speciale liaisons, die in het kader van het terugdringen van bijvoorbeeld sekstoerisme de samenwerking tussen de politie- en justitie-actoren bevorderen.
Waar ik heel specifiek eens in zou willen duiken, is de mogelijkheid van wat de «Green Notice» heet. Dat is een instrument dat door Interpol wordt gebruikt bij het alerteren van andere diensten, over de grenzen heen, in het geval van veroordeelden met een zeer hoog recidivegevaar. Ik kan er weleens induiken of dat misschien ook voor deze specifieke delinquenten enig soelaas biedt.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
En wanneer horen we dat?
De voorzitter:
Wanneer horen we daar wat van? Dat is een terechte vraag. Maar ondertussen geef ik het woord aan mevrouw Kuiken voor een interruptie. Misschien dat die vraag daar dan bij in zit.
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Mijn vraag ligt inderdaad in het verlengde daarvan. Wanneer horen wij daar wat van? Dat was mijn eerste vraag. En ten tweede dit. Ik zie natuurlijk dat het met de nieuwe wetgeving wat makkelijker is in de wat recentere gevallen. Het gaat met name om de wat oudere gevallen. Ik wil specifiek vragen of die Green Notice daar ook soelaas kan bieden. Graag breed kijken dus, zou mijn verzoek zijn.
Minister Dekker:
Ja, ik wil zeker breed kijken. Bij oudere gevallen stuit je er altijd wel onmiddellijk op dat het recidiverisico wellicht ook minder groot is geworden, omdat ze zich kennelijk al langere tijd in Nederland onthouden van dat soort ongewenst, vreselijk gedrag. Maar ik neem dat mee en ik denk daar voor de zomer op terug te kunnen komen.
De voorzitter:
Afrondend, mevrouw Kuiken.
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Het gaat er natuurlijk ook om dat we nu weten dat een aantal mensen actief zijn. Dus kijk ook in samenwerking met Interpol en die liaisons of er misschien mensen in het vizier zijn waarvan we weten dat ze een Nederlanderschap hebben. Kijk ook hoe we daarin kunnen samenwerken. Ik zie ook de rol – en daar rond ik mee af, voorzitter – van de landen van bestemming. Die moeten ook zelf hun verantwoordelijkheid hierin nemen. Daarom vraag ik de Minister ook om zijn zoektocht niet te beperkt te maken.
Minister Dekker:
Nee, dat zal ik zeker niet doen. Ik begrijp nu ook wat mevrouw Kuiken bedoelt met «oudere gevallen». Dat gaat niet om mensen die al heel lang in Nederland zijn en dan de overstap maken, maar om mensen die in het verleden al Nederland hebben verlaten, maar wellicht op basis van wat ze hier hebben gedaan, wel een risico vormen. Ik weet niet of we dat ook kunnen achterhalen, maar ik kan het in ieder geval vragen.
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Daar ben ik heel blij mee. Hartelijk dank.
De voorzitter:
Naar aanleiding hiervan nog een korte interruptie van mijn kant, met welnemen van de collega's. Volgende week is er ook een algemeen overleg kindermisbruik. Ik weet dat er collega's zijn die dit punt ook daarbij hadden willen opbrengen, want daar past het ook, maar het kan geen kwaad om dat zo vaak mogelijk te doen. Om die reden stel ik ook hier dan maar de vraag in hoeverre nu de Wet levenslang toezicht, die in werking is getreden, effect gaat sorteren in die zin dat je van mensen die een hoog recidivegevaar vormen op dit vlak, gewoon het paspoort inneemt en het ook inhoudt, zolang als nodig is? Dan kun je ze goed in de gaten houden in Nederland en voorkom je ook dat ze naar het buitenland vertrekken om daar hun verderfelijke praktijken voort te zetten.
Minister Dekker:
Het idee bij toezicht is dat je moet kunnen voldoen aan de voorwaarden van het toezicht. Dat is in het buitenland sowieso ingewikkelder. Als er sprake is van een vertrek uit Nederland, dan is er vaak ook sprake van onttrekking aan het toezicht. Dan kun je inderdaad maatregelen nemen die verdergaan en dwingend zijn.
De voorzitter:
Maar wat ik bedoel is dit: de Wet levenslang toezicht maakt het dus mogelijk dat er afspraken worden gemaakt en opgelegd aan de delinquent, aan de veroordeelde. Die afspraken kunnen potentieel levenslang duren en ze kunnen leiden tot een contactverbod et cetera. Dat heeft niet zozeer te maken met de invrijheidstelling na detentie. Het heeft gewoon te maken met: u komt op enig moment vrij, dat is onvermijdelijk, maar wij willen u wel in de gaten houden, want u bent op sommige onderdelen niet te vertrouwen en dat kan ertoe leiden dat er misschien ook levenslang het paspoort wordt ingehouden; zolang als nodig is. Ik zou graag willen weten of de wet ook daartoe strekt en of die ook op die manier effect sorteert.
Minister Dekker:
Het intrekken van het paspoort is echt een zeer vergaande maatregel. Daar strekt deze wet niet toe. Maar als iemand onverhoopt naar het buitenland zou vertrekken, dan onttrekt die zich aan zijn toezichtseisen en dan heb je manieren om dat te voorkomen en om zo iemand weer terug te kunnen roepen.
De voorzitter:
Waarmee u aan het eind bent gekomen van de beantwoording, meen ik?
Minister Dekker:
Ja.
De voorzitter:
Dan kijk ik naar de collega's of er behoefte is aan een tweede termijn. Dat is het geval. Kort, ik zou zeggen maximaal twee minuten. U weet allemaal wanneer deze vergadering moet eindigen. De heer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
De overheid moet er voor je zijn als je haar nodig hebt, en dat geldt natuurlijk vooral als je het slachtoffer bent van een strafbaar feit, maar ook als je slachtoffer bent van iets anders, van een trainerende letselschadeverzekeraar of een vermissing bijvoorbeeld. Er is veel werk aan de winkel. Dat zal ook altijd zo blijven. Dus er is nog genoeg te doen, maar ik tel toch mijn zegeningen, zoals je dat dan zegt, na dit algemeen overleg. In de eerste plaats vanwege de toezegging van de Minister om toch opnieuw te kijken naar het verstrekken van onderzoeksdossiers aan nabestaanden. Ik moet wel zeggen dat we dit debat nu al tweeënhalf jaar voeren. Ik merk steeds wel dat de Minister het probleem snapt en dat hij bereid is om te kijken wat hij kan doen. Maar wij blijven maar horen dat het toch niet opschiet. Nu was dan weer het voorbeeld dat mensen noodgedwongen moeten procederen om dat dossier te krijgen. Nou ja, ik hoop dat het gesprek van de Minister met het Openbaar Ministerie en de advocaten wat oplevert. Ik hoor graag nog van de Minister wanneer hij denkt dat we hier weer wat meer over te horen krijgen.
De tweede toezegging ligt op het gebied van de vermissingen en de achterblijvers. Ook daar vind ik het oprecht heel goed dat de Minister zegt: ik ga kijken naar wat de Belastingdienst hier beter kan gaan doen, concreet voor deze trieste kwestie, maar vooral ook voor alle toekomstige gevallen, want het kan niet dat een grote overheidsorganisatie mensen van het kastje naar de muur verwijst als zij al in zo'n trieste situatie zitten. Ik ben erg benieuwd wat wij over drie maanden te horen krijgen, hopelijk over de Belastingdienst. Ik hoop eigenlijk dat die familie al veel eerder merkt in de praktijk dat hun probleem opgelost is. Ik hoor graag van de Minister wat hij met die politieverklaring van vermissing nog kan doen.
Helemaal tot slot de zedendelinquent in het buitenland waar terecht vragen over gesteld zijn door collega's. Naar aanleiding van de publicatie in De Telegraaf van enkele weken geleden heb ik schriftelijke Kamervragen gesteld. Ik hoop eigenlijk dat die beantwoord kunnen worden voor het algemeen overleg dat wij volgende week hebben, zodat we ook dan nog – net als de heer Van Oosten was ik ook van plan om dat punt daar aan de orde te stellen – kunnen kijken wat wij in de toekomst mogelijk beter kunnen doen om te voorkomen dat zedendelinquenten slachtoffers maken, ook in landen waar we niet al allerlei afspraken mee hebben.
Dank u wel.
De voorzitter:
Mevrouw Helder, PVV.
Mevrouw Helder (PVV):
Voorzitter. Allereerst ook mijn dank aan de Minister voor de uitgebreide beantwoording en inderdaad ook de toezeggingen. Ook ik tel mijn zegeningen, op dezelfde punten, moet ik eerlijk zeggen, als collega Van Nispen. Ik wil wel nog even een opmerking maken over dat de politie structureel de kwetsbaarheid van slachtoffers gaat beoordelen. Ik wil blijven benadrukken dat ik dat zeker sympathiek vind; laat daar geen misverstand over bestaan. Maar het is gewoon echt niet reëel. De politie heeft heel veel te doen. Ik ben echt de laatste die daarvoor zou gaan liggen, maar de politie moet al zo veel: in de opleiding, op straat – we kennen allemaal de problematiek – in de ggz-instellingen. De incidenten met verwarde personen op straat, meer dan 80.000 per jaar, nemen steeds maar toe. Dus nogmaals, ik vind het heel sympathiek, maar ik zie het niet gebeuren. Dus mijn vraag aan de Minister is de volgende. Op pagina 5 van de betreffende brief staat een passage die wordt afgesloten met dat er 9,2 miljoen aan structurele middelen daarvoor beschikbaar is gesteld. Dat vind ik prima. Wordt er geëvalueerd of dat in de praktijk daadwerkelijk geland is, dus of het ook werkt? Kijk, dan hoort u mij daar nooit meer over, maar ik vrees dat ik het nog vaker moet gaan adresseren.
Als tweede punt had ik nog het dossier ten behoeve van nabestaanden, met name nabestaanden die twijfelen aan de doodsoorzaak van hun geliefde. We hebben concrete voorbeelden al vaker genoemd. Ik ben blij dat de Minister inderdaad gaat spreken met de betreffende advocaten en ik begrijp ook dat je niet zomaar als nabestaande kunt zeggen: ik accepteer de conclusie niet; ik kan me niet voorstellen dat mijn dierbare de hand aan zichzelf zou slaan. Er moet natuurlijk een bepaalde drempel zijn, maar die hebben ze vaak al genomen. Dus ik ben blij dat de Minister hierover gaat spreken en de Kamer informeert. Hetzelfde geldt ook voor de problematiek van de situatie waar achterblijvers in verkeren. De groep is klein, maar hun problematiek is groot, dus we moeten daar scherp op blijven. Maar dat heeft de Minister toegezegd, dus daar wil ik mee afsluiten.
De voorzitter:
Mevrouw Van Toorenburg, CDA.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Dank, voorzitter. Dank aan de Minister voor de uitvoerige beantwoording. Het is goed dat we nog voor de zomer wat meer zicht krijgen op het onderzoek dat wordt gedaan naar de uitbetaling van verzekeraars. Ik krijg daar heel akelige voorbeelden van, dus dat casuïstiekonderzoek is belangrijk. Het is ook goed dat de Minister aangeeft dat hij toch gaat kijken of de verdachte die in hoger beroep is gegaan, niet toch gewoon de schade gaat vergoeden aan slachtoffers en dat dat niet hoeft te wachten, dat de Green Notice wordt bekeken voor de zomer en dat er misschien nog een klein extra lichtpuntje voor het Centrum Seksueel Geweld komt, dat niet in steen gebeiteld is dat het een pilot is van een jaar, maar dat gewoon echt wordt gekeken tot we serieus zicht hebben op wat het nou betekent. Dat zou dus ook wat langer kunnen zijn. Ik vind dat belangrijke punten waar ik de Minister op ga volgen. Voor de zomer krijgen wij dus vier mooie toezeggingen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Mevrouw Kuiken, PvdA.
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Voorzitter. Vanwege een ander algemeen overleg was ik er even tussenuit. Dus mij past wat bescheidenheid in de tweede termijn. Ik sluit mij kortheidshalve aan bij de toezeggingen zoals die door mevrouw Van Toorenburg zijn opgesomd. Ik ben heel erg blij dat de Minister serieus wil kijken naar de Green Notice, dus met andere woorden: hoe waarschuwen we landen om ons heen om verder seksueel misbruik te voorkomen, verdere slachtoffers te voorkomen, zodat we dit soort lieden kunnen stoppen? Ik kijk heel erg uit naar de beantwoorden.
Volgens mij heeft de Minister ook al antwoord gegeven op de vraag hoe het nu zit met de nabestaanden van slachtoffers die vermoord worden in het buitenland. Dat is volgens mij flink aangescherpt. Ik zal me daar nog wat beter in verdiepen en ik lees de Handelingen daarop nog even terug om er zeker van te zijn dat ik het helemaal goed heb begrepen.
Hartelijk dank.
De voorzitter:
Dan ook van mijn kant nog twee opmerkingen of vragen, als de collega's dat toestaan. In de eerste plaats: we hadden net even die discussie over zedendelinquenten die uitreizen. Die Wet langdurig toezicht geeft, als ik het goed begrepen heb, wel degelijk de mogelijkheid om een reisverbod op te leggen aan dat soort lieden. Ik kan mij niet anders voorstellen dan dat dat gebeurt door het innemen van het paspoort. Dat betekent niet dat je ze hun nationaliteit ontneemt, maar je voorkomt in ieder geval dat iemand naar het buitenland toe kan. Ik zou graag de bevestiging van de Minister willen dat daar ook effectief mee wordt gewerkt voor de nieuwe gevallen, om het zo maar te zeggen, die er spijtig genoeg ongetwijfeld zullen zijn. Dat voorkomt dat ze naar Azië of Afrika afreizen en daar hun praktijken voortzetten.
De tweede vraag heb ik in eerste termijn vergeten te stellen: ik zou van de Minister willen horen hoe het staat met de uitvoering van een motie waar ikzelf de hand in heb gehad en waarvoor ik de steun van vele collega's heb gekregen, waarvoor dank. Ze betrof het afschaffen van de verjaring van de tenuitvoerlegging van straffen. Het is voor slachtoffers van groot belang dat ze, wanneer iemand is veroordeeld, erop kunnen vertrouwen dat de straf ook ten uitvoer wordt gelegd en dat het niet zo kan zijn dat iemand zich een hele tijd heeft schuilgehouden en daarna alsnog vrijuit gaat.
Waarmee we de tweede termijn van de kant van de Kamer hebben afgerond. Ik kijk naar de Minister of hij gelijk kan antwoorden of heel even een korte schorsing wil.
Minister Dekker:
Heel even een paar minuten.
De voorzitter:
Dan schorsen we even twee minuten.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Collega's, de Minister is zover. Dat betekent dat ik hem graag het woord geef voor de beantwoording in de tweede termijn. De Minister voor Rechtsbescherming.
Minister Dekker:
Dank. Veel woordvoerders hebben nog een aantal van de toezeggingen onderstreept. Volgens mij is dat allemaal in lijn met wat ik al beloofd heb in de eerste termijn. Het fijne en bijzondere aan dit soort AO's is altijd dat we erg aan dezelfde kant van het koord trekken. Soms sta je politiek tegenover elkaar omdat je zegt: ik sta iets meer hierin of ik sta iets meer hierin. Dit is meer van: hoe gaan we met z'n allen gezamenlijk kijken hoe we het beter kunnen doen? Dat is fijn.
Misschien nog een paar korte opmerkingen. In de richting van de heer Van Nispen: ja, ik ben het ermee eens dat we al lang praten over het thema inzage in dossiers. En ja, ik ga ook met alle partijen aan tafel zitten en ik volg het Openbaar Ministerie op dit punt op de voet, maar ik heb ook echt de indruk dat we niet stilstaan. Er wordt al lang over gediscussieerd, maar er zitten ook echt wel een aantal verbeteringen in. Er zal altijd discussie zijn over specifieke zaken en specifieke dossiers. Het is prima dat u mij daarop aanspreekt, maar het idee dat we al heel erg lang stilstaan, wil ik hier graag bestrijden.
Het tweede punt is dat hij vraagt om afdoening van de Kamervragen die hij heeft gesteld. Ik heb die vragen niet helemaal helder op het vizier.
De voorzitter:
«Hij» is toch nog steeds de heer Van Nispen?
Minister Dekker:
Ja, sorry, de heer Van Nispen. Met het oog op het AO van volgende week over seksueel misbruik ga ik dat gewoon na. Ik ga mijn uiterste best doen om dat af te wikkelen, want dan kunnen we dat in ieder geval allemaal in één keer meenemen. Dan kan ik ook wel weer een stapje zetten met alles wat we dan alweer meer weten over bijvoorbeeld mogelijkheden voor internationale samenwerking, los van het feit dat ik iets meer tijd nodig heb om een aantal andere dingen uit te zoeken in de richting van de zomer.
Mevrouw Helder vroeg hoe het in de praktijk bij de politie zit met die effectievere intake, waarbij ook meer oog is voor wat slachtoffers nodig hebben qua bescherming, en of dat nu ook werkt. Mijn eerste indruk is gewoon echt: ja. Ik zie dat agenten die daarmee werken, positief zijn. Ze zeggen: we zien ook gewoon dat het werkt en dat slachtoffers daar wat aan hebben; dat maakt ook dat wij gewoon het idee hebben dat ons werk meer bijdraagt en ook meer helpt bij degenen die gewoon in de knel zitten. Je zou dus kunnen zeggen dat het meer voldoening geeft. Ik kijk ook even naar de aantallen: sinds de invoering in juli jongstleden heeft de politie 55.000 beschermingsmaatregelen ingezet. Dat gaat bijvoorbeeld van de keuze om het privéadres niet op te nemen in de aangifte tot een aantal andere, wat zwaardere beschermingsmaatregelen. Daarnaast evalueren we dit ook. Ik geloof dat we uw Kamer hebben toegezegd dat we hier in 2020 op terugkomen.
Mevrouw Helder (PVV):
Mag het de eerste helft van 2020 zijn, als dat niet al te bezwaarlijk is? Want dat kon ik in de brief niet vinden.
De voorzitter:
Past dat in de logistiek?
Minister Dekker:
Het is de inspectie die dat onderzoekt. «In 2020» krijg ik hier te horen. Ik zou zeggen dat het dan fiftyfifty is of dat de eerste helft of de tweede helft is. Ik zit nog erg in de modus van kansspelen, waarover ik gisteravond een debat aan de overkant had.
De voorzitter:
Het antwoord is dus eigenlijk: nee, tenzij.
Mevrouw Helder (PVV):
Bijna dezelfde vraag: kan het voor het zomerreces in 2020?
Minister Dekker:
Wat ik wel kan toezeggen, is het volgende. U weet dat we hier twee keer per jaar over alle slachtofferdingen praten. Dan neem ik dat gewoon mee in de volgende brief die u krijgt.
De heer Van Oosten had een vraag over het intrekken van paspoorten. We hebben dat, zo goed en zo kwaad als dat ging, even gecheckt. De nieuwe Wet langdurig toezicht maakt het mogelijk om een reisverbod op te leggen, maar er zijn verschillende manieren om dat te handhaven. Intrekking van een paspoort is zeer vergaand. Voor zover ik het nu kan voorzien, behoort dat niet tot de mogelijkheden. Er zijn wel een meldplicht en een aantal andere gevallen. Ik kan me ook voorstellen dat op Schiphol bijvoorbeeld wordt gecheckt wie er nou precies vertrekt, zonder dat die paspoorten moeten worden ingetrokken.
De voorzitter:
U bent me waarschijnlijk voor, mevrouw Van Toorenburg. Gaat uw gang.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
De vraag is dan of er niet in ieder geval een kenmerk op een paspoort kan komen. Het hoeft niet meteen een ander kleurtje voor het paspoort te zijn, in de zin van: een rood paspoort geeft aan dat een zedendelinquent de douane benadert. Maar het zou voor de douane in ieder geval helder moeten zijn dat het iemand is die gesignaleerd is. Dan weten we dat hij een land binnenkomt en dan weten we gewoon wat er aan de hand is.
Minister Dekker:
Ik vermoed dat de rechtsgrond ook daarvoor ontbreekt. Er is ook de vraag of je dat in de toekomst zou willen. Laat me dan even kijken hoe bijvoorbeeld zo'n reisverbod effectief kan worden gehandhaafd. Dan stuur ik daar een brief over en dan kunnen we kijken of dat sluitend genoeg is.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Als dat voor volgende week kan, is dat helemaal ideaal, want dan hebben we, zoals gezegd, het AO weer.
De voorzitter:
Misschien kan ik ondertussen ook mijn vraag nog even neerleggen. Oké, ik snap dat het verstrekkend is, maar het informatieblad over de Wet langdurig toezicht bestaat uit drie pagina's en bij een van de bullets staat dat het een beperking inhoudt van het recht Nederland te verlaten; dan staat er tussen haakjes «een reisverbod». Dat volgt natuurlijk ook uit de toelichting in de wet. Ik snap wel dat je een paspoort ook hebt te gebruiken voor je identificatieplicht en noem het maar op, maar misschien is het mogelijk om op z'n minst te zorgen dat dit soort lieden niet een paspoort hebben maar... Hoe noem je die andere variant? Dan mag je Europa dus niet uit. Dat zal misschien al een heel eind schelen, gegeven het feit dat die landen in Afrika en Azië mogelijkerwijs over veel minder controlemechanismen beschikken et cetera. Ik geef dat de Minister wel mee, maar ik wilde dat in ieder geval volgende week ook nog een keer opbrengen. Ik zal daar zelf niet bij zijn, maar ongetwijfeld gaan de collega's dat wel doen.
Minister Dekker:
Dat is precies de reden waarom het intrekken van een paspoort, dat natuurlijk vrij vergaand is, waarschijnlijk niet tot de mogelijkheden behoort. Wat ik voor volgende week kan doen, is zorgen dat u een brief krijgt over hoe zo'n reisverbod effectief wordt gehandhaafd. Dat is een feitelijke brief; die moet in een paar dagen op te stellen zijn. Dan kan je altijd een discussie hebben over de vraag of dat voldoende sluitend is. Laat ik dat dus doen voor het AO van volgende week.
De voorzitter:
Ja, en wat mij betreft dan ook in hoeverre het mogelijk is om in plaats van een paspoort te werken met zo'n ander identificatiedocument, waardoor mensen zich kunnen identificeren – dat is natuurlijk wenselijk – maar niet naar verre buitenlanden kunnen afreizen.
Minister Dekker:
Die is echt lastiger. Ik kan binnen een aantal dagen even uitzoeken hoe het formeel is geregeld. U vraagt: en kom dan ook onmiddellijk met een oplossing. Dat hebben we niet in een paar dagen gedaan. Het is prima om daar volgende week over door te discussiëren. Als uw Kamer dan zegt dat er meer moet gebeuren, dan hebben we het er daar over, maar wat ik voor het AO kan doen, is aangeven hoe het feitelijk zit.
De voorzitter:
Er staat nog een vraag open. Dat weet ik, want die heb ik zelf gesteld. Dat is de vraag over de verjaring. Weet u wel?
Minister Dekker:
Zeker, u wordt op uw wenken bediend, voorzitter. Dat gaat over het afschaffen van de verjaring. Dat zit volgens mij in een wetsvoorstel dat eraan zit te komen, de Invoeringswet USB, deze zomer. Dat gaat over de verjaring, de executieverjaring.
De voorzitter:
Dat is een mooi voorstel, gesteund door een groot deel van de Kamer. Ik meen zelfs dat bijna iedereen in de Kamer er enthousiast over was.
Minister Dekker:
Ik zeg het uit mijn hoofd. Ik weet dat namelijk, omdat ik u daar volgens mij enkele weken geleden een brief over heb geschreven. Als u vraagt wanneer het precies komt, dan zeg ik: mij staat bij dat het deze zomer komt.
De voorzitter:
Fijn, daar houden we u aan. Dank u wel.
Daarmee hebben we het einde bereikt van de tweede termijn van de zijde van de Kamer. Voordat iedereen weer zijns of haar weegs gaat, heb ik u nog mee te nemen in een aantal toezeggingen. Luistert u allen mee, de collega's en vanzelfsprekend de Minister en zijn staf.
– De Kamer wordt over drie maanden geïnformeerd over tijdsplanning en inhoud van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering.
– Het voorschot bij hoger beroep wordt nader uitgezocht. Daarbij ontbreekt een termijn. Zullen we zeggen: ook zo'n beetje in drie maanden?
Minister Dekker:
Ja.
De voorzitter:
Ja, zegt de Minister.
– In het najaar van 2019 wordt de Kamer geïnformeerd over het verhalen van schade bij delicten die indirect slachtoffers maken.
– Er komt over circa een halfjaar een brief naar de Kamer over de contouren van het gebruik van de Wet massaschade in het strafrecht.
– Er komt over circa drie maanden een gesprek met de Minister van Financiën over de rol van de Belastingdienst bij vermissingszaken.
– De Kamer ontvangt een brief over hoe de Green Notice wordt ingezet bij het allerteren van diensten over de grens.
Hier staat: nog voor de zomer. U gaf ook aan dat er voor volgende week ook nog een brief komt, maar die gaat in het bijzonder over de reisbepalingen.
Minister Dekker:
Ja, dat is de discussie die we zojuist hadden over het paspoort. Dat kan ik doen voor volgende week. Ik denk dat we volgende week sowieso meer over deze kwestie komen te spreken. Maar wat je méér kan doen, vraagt gewoon iets meer tijd. Dat zal voor de zomer komen.
De voorzitter:
Oké.
– Er komt een gesprek met het Openbaar Ministerie en advocaten over het verstrekken van dossiers aan nabestaanden.
Ook daarbij ontbreekt de termijn.
Minister Dekker:
Voor de zomer.
De voorzitter:
Dan heb ik er nog een, waar we het zojuist over hebben gehad.
– Voor het AO Kindermisbruik van volgende week komt er een brief over handhaving van het reisverbod voor zedendelinquenten, zoals besproken.
De heer Van Nispen (SP):
Ik mis de toezegging over het gesprek dat met Slachtofferhulp Nederland zal worden gevoerd over de politieverklaring van vermissing, maar dat kan aan mij liggen.
De voorzitter:
Waarvan akte misschien, of niet?
Minister Dekker:
Nou, de vraag was of we daarop terugkomen. Dat doe ik ook gewoon in de volgende brief over slachtoffers. Vaak zijn dat verzamelbrieven. Dat zal dus ook voor de zomer zijn. O, is dat het najaar? Het najaar.
De voorzitter:
Er wordt op teruggekomen, eventueel in die vermissingsbrief; die suggestie doet de heer Van Nispen nog. Maar de Minister heeft toegezegd daarop terug te komen, natuurlijk nadat hij dat gesprek heeft gevoerd. Een AO zoals dit is regulier. U houdt de Minister daar dus heel scherp op.
Daarmee hebben we het eind van dit algemeen overleg bereikt. Ik dank u allen voor de aandacht en ik dank de Minister en zijn staf. Dank u wel.
Sluiting 16.34 uur.