Vastgesteld 12 februari 2014
De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft op 18 december 2013 overleg gevoerd met staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie over:
– de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 26 maart 2013 inzake de beleidsreactie op het rapport van de Raad voor de Rechtshandhaving over hulp aan slachtoffers van delicten in Caribisch Nederland (Kamerstuk 31 568, nr. 128);
– de brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie d.d. 22 juli 2013 inzake de beleidsreactie pamflet VVD-fractie inzake slachtofferbeleid (Kamerstuk 33 552, nr. 6);
– de brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie d.d. 4 september 2013 over de resultaten van de monitor slachtofferondersteuning (Kamerstuk 33 552, nr. 7);
– de brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie d.d. 5 oktober 2013 over de verschijningsplicht voor verdachten van ernstige strafbare feiten (Kamerstuk 33 552, nr. 8).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Jadnanansing
De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Hessing-Puts
Voorzitter: Jadnanansing
Griffier: Hessing-Puts
Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Berndsen-Jansen, Helder, Jadnanansing, Kooiman, Recourt, Van der Steur en Van Toorenburg,
en staatssecretaris Teeven van Veiligheid en Justitie, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.
Aanvang 10.00 uur
De voorzitter: Ik open de vergadering. Aan de orde is het algemeen overleg over het slachtofferbeleid. Ik heet het publiek op de tribune welkom, evenals de staatssecretaris, zijn ambtenaren en mijn collega's. We hebben een spreektijd afgesproken van vijf minuten per woordvoerder en twee interrupties. Ik geef eerst het woord aan de heer Van der Steur.
De heer Van der Steur (VVD): Voorzitter. Het is goed om het voor het eind van dit parlementaire deel van het jaar te hebben over de belangrijke onderwerpen slachtoffers en het slachtofferbeleid. Ik dank de staatssecretaris bijzonder hartelijk voor zijn reactie op het pamflet dat de VVD-fractie ten aanzien van de verbetering van de positie van slachtoffers aan hem heeft voorgelegd. De conclusie is dat de staatssecretaris de voorstellen van de VVD-fractie op een groot aantal onderdelen steunt. Soms doet hij dit omdat deze al onderdeel waren van de beleidsintenties en soms worden de uitwerkingen van de voorstellen in het beleid gevoegd. Daar zijn wij heel blij mee, omdat dit een verdere verbetering van de positie van het slachtoffer tot gevolg zal hebben.
We kunnen onder andere aan de hand van het zwartboek dat recent werd ontvangen van het Landelijk Advocatennetwerk Geweld- en Zedenslachtoffers, vaststellen dat het beleid op zichzelf goed in de steigers staat maar dat de uitvoering in het land nog beter kan en dat die beter moet zijn. Ik stel mij voor dat de staatssecretaris daarover zo meteen iets zegt. Graag verneem ik van hem hoe het staat met de pilot rechtsbijstand. Hij schijft daarover in zijn brief van 22 juli 2013. Eind van dit jaar zou er bericht komen over die pilot. De interessante vraag is dus ook hoe het daar nu mee staat. Graag verneemt de VVD-fractie ook wat de stand van zaken is ten aanzien van de gedachtenvorming over de verplichte bijdrage aan slachtofferzorg door daders. Daarvan is de VVD-fractie een groot voorstander. Het blijft toch altijd wrang dat de samenleving tientallen miljoenen euro's aan slachtoffers moet uitgeven, terwijl die rekening natuurlijk echt thuishoort bij degenen die de schade hebben veroorzaakt. Wanneer komt de staatssecretaris met dat voorstel naar de Kamer?
Wij zijn ook blij met de toezegging over de verbetering van de positie van ouders van minderjarige slachtoffers. Op dat punt komt de staatssecretaris de VVD-fractie helemaal tegemoet. Wij zijn ook blij dat de staatssecretaris de punten over privacy meeneemt.
Het vorderen van schadevergoeding in een strafproces blijft een grote zorg. In de brief van de Raad voor de Rechtspraak die gisteren of eergisteren werd ontvangen, staat dat de rechtspraak zich bewust is van de problemen op dit punt en dat hij gaat werken aan een handleiding met als doel, verbetering aan te brengen. Zal het misschien toch nodig zijn om in het kader van het strafproces bijvoorbeeld ook een separate schadevergoedingszitting te organiseren? Dit hoeft niet noodzakelijkerwijs door een strafrechter te gebeuren. In sommige gevallen kan ook een civiele rechter dit doen. Zodoende zou in hetzelfde proces die schadevergoedingsvordering kunnen worden afgedaan, ook als die vordering wat ingewikkelder is. Hoe kijkt de staatssecretaris daar tegenaan?
Wij waren bijzonder verheugd over de monitor slachtofferondersteuning. We trekken hierover dezelfde conclusie: het beleid deugt, maar de uitvoering moet beter. Met name is pijnlijk dat slachtoffers aangeven dat ze de pakkans te laag vinden en dat ze niet in alle gevallen het optimale vertrouwen hebben dat alles gedaan wordt om die daders te pakken die het misdrijf pleegden waarvan zij het slachtoffer zijn geworden.
De VVD-fractie heeft een aantal voorstellen gedaan voor het Schadefonds Geweldsmisdrijven, maar de staatssecretaris gaat daar niet in mee. Hij wil het Schadefonds Geweldsmisdrijven niet namens het slachtoffer de mogelijkheid geven om in het strafproces de uitbetaalde schade op de dader te verhalen. Naar onze mening zou dit echter een heel praktische oplossing zijn voor een probleem waarmee het slachtoffer anders blijft zitten. Wil de staatssecretaris daar nog eens over nadenken? Zo nee, dan zal de VVD-fractie daarover verder nadenken.
Wij zijn erg blij dat ook de verjaring van de termijn waarbinnen vorderingen bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven kunnen worden ingediend, zal worden opgerekt overeenkomstig het verzoek van de VVD-fractie. Dit is nodig, want in de praktijk zie je vaak dat slachtoffers de tijd nodig hebben om zich te realiseren dat ze schade geleden hebben die verhaald kan worden.
Mijn laatste punt is natuurlijk het vrije spreekrecht voor slachtoffers. De VVD en de PvdA hebben hiervoor al in de vorige kabinetsperiode aandacht gevraagd. Daarover gaan we het nog uitgebreid hebben. Wij zien graag dat dit vrije spreekrecht er komt.
Mevrouw Helder (PVV): Voorzitter. Bijna een op de vijf burgers van 15 jaar of ouder werd vorig jaar slachtoffer van een of meer delicten. In hetzelfde jaar registreerde de politie 5% minder misdrijven dan in 2011, te weten iets meer dan 1,1 miljoen. Deze cijfers geven overigens niet een heel realistisch beeld, want er wordt gekeken naar de geregistreerde criminaliteit in plaats van naar de feitelijke criminaliteit, wat ik al eerder heb gezegd. Volgens deskundigen was er in 2010 sprake van ongeveer 9 miljoen misdrijven; de feitelijke criminaliteit. Naar verwachting is dat aantal sinds 2010 alleen maar gestegen. Dit betekent dat er heel wat meer burgers slachtoffers van criminaliteit zijn geworden dan het aantal dat ik net noemde.
Een ander punt dat telkens wordt genegeerd, is de pakkans. In Nederland is de pakkans niet 24,3%, maar die is slechts een schamele 3%. De pakkans is dus vrijwel nihil. Het strafrisico – dat is de pakkans, gecombineerd met de lage straffen – is in Nederland volgens deskundigen 1,8%. Dit maakt dat een goed slachtofferbeleid heel hard nodig is. De vraag is echter of een goed slachtofferbeleid echt zoden aan de dijk zet, want er blijven heel veel slachtoffers buiten beeld. Het initiatief van de staatssecretaris is echter prima. Hij moet dus vooral doorgaan met het slachtofferbeleid.
In zijn brief van 22 juli geeft de staatssecretaris aan dat het schadeverhaal van slachtoffers op daders gaat verbeteren door de invoering van een verplichte bijdrage van veroordeelden aan slachtofferzorg. De PVV is hier natuurlijk voor, maar de vraag aan de staatssecretaris is hoe zich dit verhoudt tot de eerste meting van de monitor slachtofferondersteuning die laat zien dat 41% van de respondenten negatief is over het goed inschatten van de schade door de politie en dat 56% van de respondenten negatief is over het verkrijgen van informatie door de politie over hoe zij schadevergoeding kunnen krijgen. Dit wijkt niet erg af van de cijfers van het Openbaar Ministerie. Graag wil ik een reactie hierop van de staatssecretaris.
Kan de staatssecretaris ook reageren op de, naar de mening van de PVV, terechte uitlating van de weduwe van de vermoorde juwelier? Ik citeer haar woorden: «De nabestaanden worden met een fooi afgescheept omdat we in Nederland nu eenmaal niet aan smartengeld doen. Goed bezig Nederland!»
In de zojuist door mij aangehaalde brief schrijft de staatssecretaris over herstelbemiddeling. Als die er al zou moeten komen, mag dit naar de mening van de PVV geen strafvermindering tot gevolg hebben. De samenleving heeft de strafwetgeving vastgesteld, dus een dader dient zich ook tegenover de samenleving te verantwoorden in plaats van alleen tegenover het slachtoffer. Daarbij komt dat een positieve houding van de dader tijdens de periode van herstelbemiddeling tot gevolg kan hebben dat het Openbaar Ministerie de strafeis matigt of dat de rechter een minder zware straf oplegt. Daardoor is niet uit te sluiten dat daders uit eigenbelang aan de bemiddeling meewerken. Er wordt weliswaar aangegeven dat herstelbemiddeling alleen mogelijk is indien het slachtoffer dit wil – dat is een terecht punt – maar het is mogelijk dat het slachtoffer dit niet wil en dat de verdachte dit wel wenst. We kunnen dan wel raden dat de rechter die de dader veroordeelt, zeer waarschijnlijk ook strafvermindering zal opleggen. De dader zou dan immers graag hebben meegewerkt. Dit zijn allemaal redenen om herstelbemiddeling niet van invloed te laten zijn op de strafmaat. Helaas weten we al dat de staatssecretaris strafvermindering prima vindt, want dat zei hij in het AO over slachtofferbeleid dat in maart 2013 plaatsvond. Misschien hebben de argumenten die ik net gaf hem overtuigd, dus ik wil graag een reactie hierop.
De staatssecretaris komt ook met maatregelen die betrekking hebben op het meewegen van belangen van slachtoffers in geval van bijvoorbeeld een verlofaanvraag en een aparte opvang voor slachtoffers waar zij voor de zitting terecht kunnen. Graag wil ik een reactie van de staatssecretaris op het derde deel van het zwartboek van het Landelijk Advocatennetwerk Geweld- en Zedenslachtoffers. Dit is net al genoemd. Ik doel met name op het Informatiepunt Detentieverloop, want in de praktijk blijkt dat slachtoffers van zedenmisdrijven niet worden geïnformeerd over de vrijlating van de dader en dat ze dus onverwacht met hem geconfronteerd kunnen worden.
Wij lezen niets over verbetervoorstellen voor de politie met betrekking tot het opsporen en het arresteren van de verdachte. Slachtoffers vinden dit namelijk van het allergrootste belang. Dat blijkt uit de cijfers: 84% respectievelijk bijna 83%. Opsporing en arrestatie zijn dus de eerste stappen van een goed slachtofferbeleid, maar helaas is 40% van de respondenten negatief over de opsporing. Dit, terwijl opsporing een kerntaak is van de politie. Graag verneem ik van de staatssecretaris hoe een en ander wordt aangepakt, al weet ik dat dit betrekking heeft op de portefeuille van de minister.
Tot slot maak ik een opmerking over de reactie van de staatssecretaris op mijn motie die ik heb ingediend met collega Van der Steur. Deze motie heeft betrekking op een verschijningsplicht. De staatssecretaris schrijft in zijn brief dat hij het huidige beleid gaat uitbouwen. Dit valt ons natuurlijk wel zwaar tegen, want in de plenaire zaal zei hij letterlijk dat het idee in de motie een sympathiek idee is. Hij wekte met zijn woorden in ieder geval de indruk dat hij toch iets zou gaan veranderen. Nu blijkt dat hij het staande beleid gaat uitbouwen. Het zal de staatssecretaris niet verbazen dat ik met de brief in de hand enkele veranderingen in de motie heb aangebracht en dat ik zeer waarschijnlijk een nieuwe motie ga indienen. De PVV vindt namelijk dat die verschijningsplicht er moet komen.
Helaas worden er afbraakmaatregelen ingevoerd; we weten dat de staatssecretaris gevangenissen gaat sluiten en dat veroordeelde criminelen dan met een enkelbandje naar huis gaan. Of de verdachte nu gepakt wordt of niet, het slachtoffer komt hem zeer waarschijnlijk toch weer tegen.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Voorzitter. Op het moment dat deze staatssecretaris, staatssecretaris werd, hadden wij hoge verwachtingen van hem. Laten wij vandaag gewoon genereus aangeven dat hij aan onze verwachtingen voldoet. Hij heeft de belangen van slachtoffers altijd hoog in het vaandel staan en dat zien wij gelukkig ook terug in zijn beleid. Complimenten daarvoor.
Wij zien echter wel dat er wat de uitvoering betreft dingetjes zijn die niet helemaal goed gaan. Wij lopen daar tegenaan en ook de staatssecretaris doet dat. Ik denk dat het goed is om deze inbreng van het CDA vooral als aanmoediging te zien. Ik zeg «dingetjes», maar het zijn serieuze zaken. Het zwartboek is al genoemd. We zien toch nog steeds dat slachtoffers worden verrast en als er iets is wat zij heel moeilijk aan kunnen, is het dat wel. Het is al zo lastig. Als mensen voorbereid zijn, kunnen ze vaak wel wat hebben. Zij weten dan wat er gaat gebeuren. Als er echter ineens, out of the blue, toch iets is gebeurd of als mensen niet geïnformeerd worden, kunnen zij dat als slachtoffer niet verwerken. Ik denk dus dat het heel belangrijk is om ervoor te zorgen dat er verbetering optreedt. De informatievoorziening moet echt naar een hoger plan worden getrokken. Mevrouw Helder zei dat ook al. Ook nadat mensen in vrijheid gesteld zijn, is het voor slachtoffers van belang om dit te weten opdat zij zich daarop kunnen voorbereiden. Ook wat dat betreft komen we nog wel eens voor verrassingen te staan. Het is belangrijk dat we dit probleem proberen op te lossen.
Het Openbaar Ministerie doet echt zijn best en het heeft prachtige projecten om ervoor te zorgen dat het goed weet wat die slachtoffers nodig hebben. Wij spreken ook met officieren van justitie en horen wel dat dit als gevolg van de hoge werkdruk daar toch een beetje het stiefkindje dreigt te worden. Wij verzoeken de staatssecretaris om er echt voor te zorgen dat dit niet gebeurt, dat de officieren van justitie de tijd en de ruimte behouden om serieus de belangen van de slachtoffers mee te wegen in het gehele strafproces.
We zien dat een aantal belangrijke punten is verbeterd, maar er zijn wel dingetjes die we kunnen aanscherpen. We hebben gelezen dat de staatssecretaris echt serieus werk wil maken van de positie van kinderen die nabestaanden, slachtoffers, zijn van een geweldsdelict. Laat ik het heel eenvoudig en hard zeggen: als de vader de moeder heeft vermoord, zie je toch nog dat hun kinderen in een heel akelige positie terechtkomen. Soms worden zij gedwongen om op bezoek te gaan bij de ouder die in de gevangenis zit. We hebben daarover een aantal keren gesproken. De staatssecretaris heeft dat heel goed opgepakt. Hij is echt voortvarend aan de slag gegaan met een plan om dit te voorkomen. Mogen wij hem aanmoedigen om zo snel mogelijk de in het plan genoemde zaken uit te voeren? Waarschijnlijk moet er iets in de wet worden gewijzigd. Het wetsvoorstel zou dus snel in consultatie moeten worden gebracht. Toen de staatssecretaris dit aankondigde, waren er mensen die ons direct benaderden met de opmerking dat dit echt zo belangrijk is. Het is belangrijk om niet alleen te kijken naar de kinderen die nabestaanden zijn maar ook naar kinderen van ouders voor wie geldt dat de moordpoging gelukkig is mislukt. De dader zit wel vast en heeft een heel zware straf opgelegd gekregen, de betreffende moeder of vader is nog in leven en soms worden hun kinderen gedwongen om naar de gevangenis te gaan en ze komen soms in een heel groot loyaliteitsconflict terecht. Wil de staatssecretaris ook dit punt oppakken?
Wij hoorden onlangs – dat is een punt van kritiek – dat mensen die slachtoffer zijn geworden, anoniem aangifte mogen doen, maar dat zij op een muur van onbegrip stuiten bij de politie. Dit, terwijl we het anoniem doen van aangifte gezamenlijk goed geregeld hebben. De politie weet soms niet dat het kan en hoe het moet. Die uitvoering moet dus echt verbeterd worden. Mensen die slachtoffers zijn en die rechten hebben, moet uiteindelijk recht worden gedaan. Dit is een heel belangrijk punt.
Wij hebben het punt van de verschijningsplicht nog eens goed op ons laten inwerken. Wij zouden echt willen dat de staatssecretaris onderscheid maakte tussen mensen die in voorlopige hechtenis zitten en mensen die niet in voorlopige hechtenis zitten. Natuurlijk is een verdachte onschuldig totdat het tegendeel is bewezen, maar als er ernstige bezwaren zijn gerezen, iemand van een zwaar delict wordt verdacht en betrokkene in voorlopige hechtenis zit, vind ik dat we ervoor moeten zorgen dat die personen ter zitting verschijnen. Als voormalig gevangenisdirecteur weet ik ook maar al te goed dat het in de praktijk soms gemakkelijk is om iemand die geen zin heeft om naar de rechtbank te gaan, lekker thuis te laten, dus in de bajes. Het is immers een gedoe met het transport en vaak willen die mensen ook niet meewerken met een BAD-afdeling. Het personeel denkt dan wel eens: «Jansen, je wilt niet? Zoek het even lekker uit!» Dat kan echter niet. Wij vinden echt dat mensen die verdacht worden van ernstige delicten en die in voorlopige hechtenis zitten, voor de rechter moeten verschijnen. Wij spreken de staatssecretaris daar dus op aan.
Wij hebben een prachtig rapport gekregen van de Universiteit Groningen met de titel Naar een tweefasenproces? Het is een analyse van de voor- en nadelen van het splitsen van een proces in het belang van slachtoffers. Wij hebben begrepen dat de staatssecretaris met een reactie daarop komt. Wij kijken daar met belangstelling naar uit. Wij denken overigens dat het heel belangrijk is om ook te kijken of in het strafproces op andere manieren de positie van het slachtoffer kan worden versterkt.
Onze conclusie is dat de staatssecretaris op de goede weg is, dat zijn beleid klopt en dat er wat de uitvoering betreft een tandje bij mag. Laat hem dat als een aanmoediging zien.
Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. Afgelopen september had ik de eer om aanwezig te zijn op de Dag Herdenken Geweldsslachtoffers. Dit is een dag die georganiseerd wordt door en voor nabestaanden wier dierbaren door moord uit het leven zijn gerukt. Dat wat zij dagelijks moeten meemaken, kan ik mij naar mijn idee niet voorstellen. Dat lijkt mij verschrikkelijk! Op die dag en ook tijdens andere bijeenkomsten van deze organisatie, zie ik mijn collega's en de staatssecretaris. Dit gebeurt jaar in, jaar uit. Dit bewijst dat dit een onderwerp is dat al mijn collega's bezighoudt. Het is dus een breed gedragen onderwerp. Deze groep mensen – mevrouw Van Toorenburg had het er al over – heeft mij in een hoorzitting of in een rondetafelgesprek gevraagd om goed te kijken of het mogelijk is dat niet verplicht wordt gesteld dat het kind, de nabestaande, naar de moordenaar van zijn moeder gaat. Ik ben heel erg blij dat de staatssecretaris inderdaad zorgvuldig hiernaar gekeken heeft en dat hij een protocol heeft opgesteld. Ik heb dat teruggekoppeld aan deze groep mensen die daarmee te maken heeft. Die groep is zeer tevreden, maar hij heeft nog een vraag, namelijk deze. Geldt dit ook voor de bestaande regeling? Het protocol lijkt namelijk geschreven te zijn voor nieuwe situaties. Het is goed dat er in nieuwe situaties zorgvuldig wordt gehandeld, maar geldt dit ook voor bestaande situaties? Er zijn nu namelijk ook echt nabestaanden die tegen dit probleem aanlopen. Graag wil ik een reactie van de staatssecretaris hierop.
Ik denk dat voor alle slachtoffers juridische bijstand erg belangrijk is. Zelfs de VVD pleit hiervoor in een pamflet over slachtofferbeleid. Dat hebben wij de vorige keer gekregen. Dit kabinet wil echter dat de rechtsbijstand wordt afgebroken. Slachtoffers van lichte misdrijven met als gevolg bijvoorbeeld een gebroken neus, een hersenschudding of tanden uit de mond, hebben geen recht meer op gratis bijstand van een advocaat. Hoe kunnen de staatssecretaris en de VVD-fractie dit rijmen met de visie dat alle slachtoffers moeten kunnen rekenen op juridische bijstand?
Ik schrok van de volgende cijfers. 23% van de slachtoffers geeft aan het gevoel te hebben niet serieus te worden genomen door het Openbaar Ministerie. 49% heeft negatieve ervaringen als het gaat om het op de hoogte houden van een zaak door de politie en 36% van de slachtoffers oordeelt negatief over de informatie over het verloop van het proces. Dat zijn drie punten die ik naar voren haal uit de monitor slachtofferondersteuning. Zoals mijn collega's hebben aangegeven, zijn er ook veel zaken die goed gaan. De net door mij aangehaalde cijfers baren mij zorgen. Ik kan mij voorstellen dat dit ook voor de staatssecretaris geldt. Hij geeft in zijn reactie ook aan dat hij deze punten graag wil verbeteren. Hoe gaat hij dat doen? Er is immers sprake van enorme bezuinigingen bij het Openbaar Ministerie en de politie. Als je vindt dat slachtoffers meer informatie moeten krijgen en ze die op meerdere momenten moeten krijgen, zal extra man- en vrouwkracht nodig zijn. Hoe gaat de staatssecretaris dit organiseren?
Een zwaar onderbelichte groep is naar de mening van de SP die welke bestaat uit slachtoffers van fraude. Mensen die zijn opgelicht via het internet en mensen die het slachtoffer zijn van faillissementsfraude of acquisitiefraude krijgen bij aangifte vaak nul op het rekest. Wij krijgen vrij veel e-mails van slachtoffers die aangeven dat zij aangifte proberen te doen maar dat de politie zegt dat het een civiele zaak is en dat ze een andere route moeten kiezen. Verder zouden er te weinig financieel rechercheurs zijn die dit kunnen oppakken. Ik kan mij voorstellen dat dit ook de staatssecretaris zorgen baart. Hoe gaat hij voor verbetering zorgen?
Tot slot merk ik op dat de SP er altijd voor heeft gepleit dat slachtoffers van vermogensmisdrijven een voorschot op de schadevergoeding van de overheid krijgen. Wij zijn blij dat de staatssecretaris dit mogelijk wil maken. Het punt dat wij net als andere fracties elke keer naar voren brengen – de PvdA heeft dit punt ook tijdens de begrotingsbehandeling aan de orde gesteld – is de betalingsregeling voor daders door het CJIB. Soms willen daders wel betalen maar kan dit niet en het CJIB is behoorlijk star als het gaat om de betalingsregeling. Dat komt het slachtoffer ook niet ten goede, want hij wil natuurlijk het geld zien. De staatssecretaris heeft toegezegd dat hij hier goed naar zal kijken en dat hij in gesprek zal gaan met het CJIB. Natuurlijk is mijn vraag hoe het daarmee staat.
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Voorzitter. Recht doen aan slachtoffers wordt breed onderschreven. In maart deed de staatssecretaris zijn plannen uit de doeken en ik zei dat ik het goed vind dat hij met nieuwe ideeën komt maar dat eerst de basis op orde zou moeten zijn. Uit ervaringen van slachtoffers blijkt dat daar nog een wereld te winnen is. De monitor slachtofferondersteuning onderstreept dat. Slachtoffers vinden een goede bejegening, ondersteuning, informatieverstrekking en inzet op de opsporing, vervolging en berechting van verdachten het belangrijkst. Dat blijkt uit de monitor slachtofferondersteuning. Het betreft zaken die behoren tot de basis van slachtofferzorg. Precies daar zien we een hobbel opdoemen. Er is sprake van een grote spanning op de organisaties in de justitieketen; deze moeten beter presteren, maar ze moeten ook flink bezuinigen. Daarmee komt er veel op het bord van de justitieketen terecht. Uit de monitor slachtofferondersteuning blijkt echter toch dat 23% van het aantal slachtoffers zich niet serieus genomen voelt. Wij lezen in de beleidsreactie dat het ambitieniveau toch onverminderd hoog blijkt; sterke punten worden geborgd en zwakke punten worden verbeterd, wat prima is. Is het echter niet naïef om te denken dat de justitieketen straks ongehinderd meer aan slachtoffers kan geven? Hoe denkt de staatssecretaris, in al het bezuinigingsbeleid het slachtofferbeleid overeind te houden en hoe waarborgt hij dat het slachtofferbeleid geen kind van de V&J-rekening wordt?
De staatssecretaris stelt dat hij de belangen van slachtoffers een belangrijke plaats wil geven in de strafrechtketen, dat verdachten sneller worden berecht en dat daders effectiever worden gestraft, maar aan loze beloften hebben de slachtoffers niets en de staatssecretaris heeft daar evenmin iets aan. De volgende meting is in 2016. Op weg daarheen verzoekt mijn fractie om een waarborgingsplan waarin staat hoe de basis van het slachtofferbeleid op orde komt, ongeacht de bezuinigingen en zonder het onmogelijke van justitie te vragen.
Ik kom op het pamflet van de VVD. Ik vind het wat opmerkelijk dat gesproken wordt over een kabinetsreactie op een pamflet. Het merendeel krijgt van de staatssecretaris een dikke oranje streep. We hadden eigenlijk niet anders verwacht. Het is goed om te lezen dat dit niet grenzeloos is en dat de staatssecretaris ook een rode streep durft te zetten door een van de twee struikelblokken op het pamflet. Het snijdt ook voor mijn fractie geen hout als het slachtoffer als het ware wordt opgeblazen met bevoegdheden en verantwoordelijkheden die in de Nederlandse strafvordering zijn voorbehouden aan het Openbaar Ministerie. Mijn fractie loopt ook niet warm voor maximale uitbreiding van het spreekrecht, want voor haar is belangrijk dat de inzet realistisch en werkbaar is en dat teleurstelling bij slachtoffers wordt voorkomen. Laten we slachtoffers niet blij maken met een dode mus en het strafproces niet lam leggen met het onwerkbare. Vorige week bleek dat ook de rechters dit aangeven in het onderzoek van Vrij Nederland. We beschikken inmiddels over het rapport uit Groningen met de voor- en nadelen van het tweefasenproces. Mijn fractie blijft kritisch, maar zij waardeert die inspanning wel en zij wil daar natuurlijk ook goed naar kijken. Zij ziet dan ook uit naar de hoorzitting met de rechtspraktijk. Daarnaast heeft mijn fractie behoefte aan een volledige kabinetsreactie op dit onderzoek, dus niet aan een reactie die opgeknipt is in twee delen. De staatssecretaris heeft dat in september voorgesteld, maar wij verzoeken hem toch om te voorzien in een totale reactie.
Ik kom op de verschijningsplicht. De D66-fractie begrijpt het sentiment dat ten grondslag ligt aan de motie heel goed. Wie geweld durft te gebruiken, moet het slachtoffer ook in de ogen durven kijken. Daarmee dwingen wij echter geen respect af voor het slachtoffer en evenmin dwingen wij daarmee af dat de dader spijt betuigt voor zijn daad of dat hij minder snel opnieuw in de fout gaat. Het moet wel echt in het belang van het slachtoffer zijn en het dient geen extra belasting te zijn voor de rechtspraak. Mijn fractie kiest voor de oplossing van de staatssecretaris; bouw het beleid uit, laat de officier van justitie er expliciet naar vragen en laat hem ook in beraad gaan met de advocaat over de gemoedtoestand van de verdachte. Vragen daarbij zijn of een confrontatie zin heeft, of dit in het belang is van het proces en in het belang van het slachtoffer en of een en ander gerealiseerd kan worden zonder dat er vertraging optreedt, dus of er maatwerk kan worden geleverd.
Tot slot kom ik op de hulp aan slachtoffers op Caribisch Nederland. Ook daar dient slachtoffers recht te worden gedaan. Nederland heeft weliswaar een ambitieus plan, maar dat heeft geen betrekking op Caribisch Nederland. Het kabinet meldt dat de kwaliteitsniveaus niet vergelijkbaar zijn. Mijn fractie begrijpt welke beperkingen er zijn, maar zij mist enige ambitie om de aanbevelingen van de inspectie over te nemen en realisatie te borgen. Kunnen we met de staatssecretaris afspreken dat hij ons in mei informeert over de voortgang van slachtofferhulp op de eilanden?
De heer Recourt (PvdA): Voorzitter. Slachtoffers van criminaliteit zijn kwetsbare personen die op de overheid moeten kunnen rekenen. Versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces heeft het vorige kabinet tot prioriteit gemaakt. Vorige kabinetten deden dat overigens ook, maar het vorige kabinet deed dit prominent en dit kabinet doet dit wederom. De plannen zijn voortgezet en daarvoor geef ik complimenten. Er wordt vooralsnog ook niet bezuinigd op dit onderdeel. Wij zijn van mening dat er nog wat steviger kan worden ingezet op herstelrecht, maar daarop kom ik later in mijn betoog terug.
Vandaag is het tweefasenproces aan de orde. Dat is al genoemd. Ook mijn fractie heeft daar verwachtingen over, maar zij is tot nu toe wat dat betreft redelijk teleurgesteld. In de pilot in Amsterdam is volgens mij nog niet één zaak naar voren gekomen die geschikt is. Als ik het mis heb, hoor ik dat graag. In theorie lijkt het een mooi verhaal. Om welke reden kan de praktijk daar niet bij aansluiten? Wij hebben het rapport uit Groningen ontvangen. Ik zou dat op een ander moment nadrukkelijker aan de orde willen hebben, omdat de positie van slachtoffers zich nu juist zo goed laat verenigen met het tweefasenproces.
Het volgende punt dat vandaag aan de orde is en dat ik heel kort wil aanstippen, is het belang van het kind van een vader die soms zelfs de moordenaar is van de moeder. Het is goed dat dit punt is opgepakt. Dit moet heel zorgvuldig gebeuren. Ik ben blij om te zien – dat is mijn enige nuancering – dat wordt erkend dat het belang van het kind niet altijd parallel loopt met dat van andere nabestaanden en dat daar wel zicht op is. Meer wil ik hierover niet zeggen, want het is een uiterst precaire kwestie en met het oog daarop is dit punt heel goed opgepakt.
Ik ga in op de BES-eilanden. Wij hebben een rapport gezien en de kabinetsreactie daarop. Met mevrouw Berndsen benadruk ik dat de BES-eilanden niet hetzelfde zijn als Nederland. Ik heb de aanbevelingen van de Raad voor de Rechtshandhaving gezien. Die zijn heel ambitieus, maar naar mijn idee zijn die te veel met een Nederlandse bril op geschreven. In Sabah wonen 1.600 mensen onder wie 600 studenten. Als je daar heel professionele slachtofferhulp optuigt, ben je verkeerd bezig. Ik merk dit op, los gezien van de veranderingen die dit eiland en de andere eilanden sowieso voor de kiezen krijgen en van het feit dat ze niet alles kunnen. We moeten vooral nagaan wat lokaal nodig is. In zo'n kleine bevolkingsgroep kennen het slachtoffer en de dader elkaar zo goed als altijd en ze moeten met elkaar verder. Ze kunnen elkaar immers letterlijk niet ontlopen. Ik kan mij dan ook voorstellen dat daar een andere vorm van slachtofferhulp nodig is dan in Nederland. Die omvang maakt het ook moeilijker om te professionaliseren. Misschien moet je juist veel meer doen met amateurs, met gezaghebbende mensen in de gemeenschap. Kortom, kijk naar wat daar mogelijk is en maak ook gebruik van dat wat die mensen daar al opgebouwd hebben en ga na waarbij je ze kunt ondersteunen. Dat is een andere aanpak dan die welke ervan uitgaat dat wordt nagedacht over hoe het in Nederland is geregeld en dat gedacht wordt dat het daar ook zo moet. Dat is vragen om ellende.
Met de VVD – zij bepleit dat met haar pamflet – vind ik dat datgene wat geldt ten aanzien van het Schadefonds Geweldsmisdrijven ook voor de BES-eilanden moet gelden. Ik lees in de kabinetsreactie dat afgesproken is dat er terughoudend zal worden omgegaan met het implementeren van wetgeving daar, maar het komt voor de BES-eilanden wel vaak vervelend uit dat we terughoudend zijn als zaken een beetje geld gaan kosten. Ik kan mij vorige overleggen en debatten met de staatssecretaris herinneren waarin laatstgenoemde zei dat het fonds niet een onderuitputting kent, dus dat we ook niet hoeven te zeggen dat het geld op is. Ik hoor graag hoe de staatssecretaris daarover denkt.
Ik kom op het herstelrecht. Dit punt noemt de VVD ook heel prominent op het pamflet. Op dat punt trekken wij ook graag samen met de VVD op omdat dit een ontzettend belangrijk onderdeel is voor diegenen die door moeten gaan – ik doel op daders en slachtoffers – omdat ze elkaar nu eenmaal niet kunnen ontlopen. De meest duurzame oplossing kan dan gevonden worden in herstelrecht. Ik doel op een duurzame oplossing in het belang van het slachtoffer, zeg ik maar. Dat moet immers op enig moment, als het iemand uit de buurt is – een familielid of wie dan ook – toch weer een stap verder zetten. Er moet een duurzame oplossing komen omdat daarmee de kans op recidive wordt verkleind. Het uitgangspunt van het kabinet is terecht dat de overheid een aparte rol vervult. De dader en het slachtoffer zijn niet de enigen. Er is ook een maatschappelijk belang dat het Openbaar Ministerie voor de overheid verdedigt. Dat moet in beeld blijven en het belang van het slachtoffer is daarbij ook van grote waarde.
Inmiddels zijn we gelukkig bezig met een heel aantal pilots waarin 400 zaken worden «gedraaid». Ik ben heel benieuwd naar de uitkomst. Ik stel hierover wel een vraag. Afgesproken is dat gecertificeerde NMa-mediators die pilots draaien en uit het veld komt de vraag of dit het geval is.
De voorzitter: Mijnheer Recourt, u bent door uw tijd heen.
De heer Recourt (PvdA): Die gaat razendsnel.
Ik heb nog een vraag over de evaluatie van dat project waarmee INTERVICT zich bezighoudt. Dat bedrijf gaat na wat het effect van de mediation is. Dat is heel belangrijk. Het bedrijf zal dat doen door interviews af te nemen enzovoorts. Is het ook mogelijk om BOS/Polaris daarvoor in te zetten? Dat is het systeem waarmee de straftoemeting wordt bepaald. De staatssecretaris is daar vanuit het OM mee bekend. De theoretische uitkomst is er voordat met die mediation is begonnen. Na de mediation kan worden nagegaan wat er feitelijk uit is gekomen. Wellicht zijn er dan ook verschillen te zien. Dan kunnen alle zaken worden meegenomen in plaats van enkele zaken zoals dat zal gebeuren in de beoordeling van INTERVICT.
De voorzitter: We zijn aan het einde gekomen van de eerste termijn van de commissie. Ik stel voor, de vergadering tien minuten te schorsen.
De vergadering wordt van 10.34 uur tot 10.46 uur geschorst.
De voorzitter: Ik heropen de vergadering over het slachtofferbeleid. Ik geef het woord in eerste termijn aan de staatssecretaris.
Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng ten aanzien van een onderwerp dat naar mijn idee ons allen bezighoudt. De vraag is of je over dit onderwerp een sprankelend debat verwacht. Het is natuurlijk aan mij en aan de leden om dat sprankelend te maken, maar het debat wordt soms ook sprankelend als er grote verschillen van mening zijn over wat er gedaan wordt of wat gedaan moet worden. Over het beleid en de uitvoering kunnen we wel een meningsverschil hebben, maar over het feit dat deze doelgroep ondersteuning behoeft van de overheid kunnen de meningen niet erg verschillend zijn. Het gaat erom in welke mate je dat doet, in hoeverre je een en ander financieel ondersteunt en in hoeverre je wetstechnisch wat kunt doen. Dat hoorde ik ook terug in de inbreng van de leden, bijvoorbeeld ten aanzien van het wetsvoorstel over spreekrecht dat inmiddels in consultatie is gebracht. De consultatieprocedure zal overigens wat langer zijn. We gingen uit van een consultatietermijn van zes weken, maar een aantal organisaties, waaronder de Raad voor de Rechtspraak, heeft aangegeven dat het meer tijd nodig heeft voor het bestuderen van dit wetsvoorstel. Daarbij kan ik mij overigens wel iets voorstellen. Hieraan is te zien dat de procedure niet altijd langs de lijn van kabinet, regeringspartijen en oppositiepartijen loopt. Een wetsvoorstel is immers net iets anders dan datgene wat er in het regeerakkoord staat. Dit is typisch een wetsvoorstel waarvoor geldt dat ik mij zomaar zou kunnen voorstellen dat het op onderdelen wat dichter bij de D66-fractie staat dan dat het op onderdelen dichter bij de VVD- en de PvdA-fractie staat. Mevrouw Berndsen sprak daar al over. Ik hoorde de heer Van der Steur zeggen dat het niet te gek moet worden. We hebben altijd de goede gewoonte dat zaken met het kabinet en de regeringspartijen een beetje worden voorgesproken. We hebben dat wetsvoorstel heel breed in consultatie gebracht, dus ik ben benieuwd wat de vakorganisaties daarvan zeggen.
In februari heb ik mijn visie Recht doen aan slachtoffers aan de Kamer gestuurd. Wij hebben daarover in maart jl. gesproken. De leden hebben al aangegeven dat de kern ervan is dat de overheid datgene moet waarmaken wat zij slachtoffers belooft. Ik denk dat dit heel belangrijk is. Verder moet de positie van de slachtoffers worden versterkt indien dat nodig is.
Een van de lotgenotenorganisaties heeft gevraagd of het niet een goed plan zou zijn als de nabestaanden in de gevangenissen met veroordeelden gingen spreken, maar dan met daders die niet betrokken zijn in de eigen zaak. Geen der leden heeft hierover gesproken. Ook mevrouw Helder deed dat niet, terwijl ik dat wel had verwacht. Ik had me er dan ook een beetje op voorbereid. Ik ben het vaak met de lotgenotenorganisaties eens, maar dit is een voorstel waarvoor geldt dat ik de grootste terughoudendheid zou willen betrachten.
De leden hebben de monitor aangehaald. Mevrouw Berndsen zei al dat er in 2016 weer een komt. Er moet een aantal zaken worden verbeterd. Ik denk dat we wel bezig zijn met de goede dingen, maar dat we de goede dingen nog niet overal goed doen. Ik denk dat dit de juiste constatering is. Op onderdelen doen we het soms echt niet helemaal goed. Het afgelopen jaar ben ik aangelopen tegen het probleem van de informatievoorziening vanuit de penitentiaire inrichtingen over daders en vanuit de tbs-inrichtingen over terbeschikkinggestelden aan het Informatiepunt Detentieverloop, bijvoorbeeld over verlof of het moment van voorwaardelijke invrijheidsstelling. Die moet verbeterd worden. Uit de monitor blijkt dat informatievoorziening van het Informatiepunt Detentieverloop naar slachtoffers en nabestaanden de afgelopen jaren aanzienlijk is verbeterd en dat zie ik ook. Ik zie echter ook dat er nog omissies zijn betreffende de vraag wat het Informatiepunt Detentieverloop weet. Weet het alles wat het moet weten en kan het dus alles doorgeven? De medewerkers naast mij … Er zit ook een aantal mensen in de zaal; we hebben het aantal de afgelopen jaren op het departement uitgebreid, al gingen we daarbij tegen de stroom van de bezuinigingen in.
Terecht zegt de heer Recourt dat we daarmee reeds zijn begonnen onder het kabinet-Balkenende IV. Mijn voorgangers waren daarmee dus al begonnen. We zullen het aantal medewerkers dat zich met deze tak van sport bezighoudt de komende jaren op peil houden, al gaat dit tegen de bezuinigingen in. De monitor slachtofferondersteuning is naar mijn idee niet alleen een tevredenheidsonderzoek. Die brengt ook de behoeften duidelijk in kaart. De leden hebben de punten aangehaald. Het betreft: zorgvuldige bejegening, een goede informatieverstrekking en inzet op de kerntaak van justitieorganisaties. Twee zaken waaraan mensen belang hechten, springen eruit. Behalve informatievoorziening, zijn dat het gevoel van veiligheid voor nabestaanden en slachtoffers en de vraag hoe het zit met de schadevergoeding. Mensen vinden het niet zozeer belangrijk dat die schadevergoeding niet door de overheid wordt voorgeschoten en dat die niet verhaald kan worden op daders, maar zij vinden het wel belangrijk dat de daders zelf die schadevergoeding «dragen». Zij vinden het mooi als zij een schadevergoeding krijgen op basis van de Voorschotregeling, maar zij vinden dit minder mooi als zij vervolgens horen dat de schadevergoeding niet op hun dader kan worden verhaald. Dat maakt het lastiger.
Een aantal leden heeft terecht gesproken over de pakkans. Dat deed onder anderen mevrouw Helder. Dit is voor de minister en mij een prioriteit op basis van het programma Versterking prestaties in de strafrechtsketen (VPS). Mevrouw Helder heeft ook een aantal opmerkingen gemaakt over de prestaties van de politie die aan dit onderwerp raken. Ik zal later in mijn betoog op de cijfers ingaan. Wij zijn natuurlijk bezig met de versterking van de prestaties van de strafrechtketen. De criminaliteit in heel Europa daalt zeker. Ik ben het dus niet met mevrouw Helder eens dat de feitelijke criminaliteit zou stijgen. Uit onderzoek blijkt ook dat in heel Europa de criminaliteit daalt. Ze hoort mij niet zeggen dat dit allemaal de verdienste is van de minister, mijzelf en de mensen die zich bezighouden met het ingezette beleid; absoluut niet. Het heeft ook te maken met de reorganisatie van de politie en het feit dat de organisatie, ook de rechercheafdelingen, dan beter moeten presteren. Dat zal de pakkans vergroten.
Ik geef wat voorbeelden van de verbetering van de bejegening en erkenning alsmede van de informatie in de uitvoerende sfeer. We hebben het ServicePortaal ingericht, waar slachtoffers het verloop van hun zaak in hoger beroep kunnen volgen. Daar komen heel positieve reacties op. Onlangs kreeg ik van een aantal mensen uit de lotgenotenorganisaties de concrete terugkoppeling dat ze nog nooit hadden meegemaakt dat ze precies wisten wanneer de zaak zou voorkomen zonder daar zelf twee of drie keer over te hebben moeten bellen. Het lijkt dus succesvol te zijn. Als dat in de loop van 2014 inderdaad zo blijkt te zijn, dus als de proef in de hogerberoeplijn dat uitwijst, willen we het uitbreiden naar een onlineverbinding die 24 uur per dag, zeven dagen per week beschikbaar is voor zaken in de eerste aanleg. Van mens tot mens is prima en nodig, zowel op officiersniveau en parketsecretarisniveau als op het niveau van informatiepunten en detentieverloop als op politieniveau, maar nog beter is het als mensen geautomatiseerd kunnen zien hoe het staat met hun strafzaak. Als ze dan verdiepingsvragen hebben, kunnen ze altijd nadere informatie vragen.
Zeer belangrijk is het spreekrecht. Mevrouw Berndsen en anderen hebben daarnaar gevraagd. Ik zei al dat ik het tweefasenonderzoek zal meenemen in mijn beleidsreactie. Mijn voorstel is niet om het in twee fasen te doen. We verwachten de consultatietermijn van het wetsvoorstel rond half februari te kunnen afronden. Ik hoop de reactie dan binnen het kader van dit wetsvoorstel te geven. Ik denk namelijk dat het een onderdeel ervan moet zijn. De vraag van de Kamer is waarom ik dit niet in een tweefasenproces giet. Het lijkt me logisch als we dit bij de schriftelijke stukkenwisseling over dit wetsvoorstel tot in den treure met elkaar wisselen en het heel goed uitdiscussiëren. De heer Recourt zei het al: het lijkt een mooi model en we hebben er jaren over gepraat, maar toen het in de praktijk moest worden uitgeprobeerd in Amsterdam en Rotterdam, is dat niet gebeurd, ondanks herhaald aandringen van mij bij de sector strafrecht. Ik heb een aantal keer gevraagd of er nu geen zaak te vinden is die hiervoor geschikt is. Ik heb er weleens mijn twijfels over gehad of die nu echt niet te vinden waren, want ik krijg daar ook weleens andere signalen over. Het is echter niet gebeurd. Blijkbaar snijden de bezwaren die in het rapport van «Groningen» worden geconstateerd, toch wel een beetje hout.
Over het vergoed krijgen van de schade zeg ik het volgende. Slachtofferhulp Nederland krijgt een goed rapportcijfer voor de hulp die aan slachtoffers wordt gegeven om schade vergoed te krijgen. De informatievoorziening over schadevergoedingsformulieren zit dus goed. Bij het OM en de politie is wel ruimte voor verbetering. De vraag wat wij hieraan doen is terecht. Het uitgangspunt is dat de schade door de dader zelf moet worden vergoed. Ik heb in mijn brief in reactie op het pamflet van de VVD-fractie aangegeven wat we concreet kunnen doen op dat vlak.
Ik kom te spreken over ZSM en de ZSM-tafel waarmee het Openbaar Ministerie heel druk is. Ik heb goed geluisterd naar de bijdrage van mevrouw Helder. Er zit wat spanning tussen haar bijdrage en datgene wat aan de ZSM-tafel wordt gedaan ten behoeve van slachtoffers. In het verleden werden slachtoffers vaak niet betrokken bij de afdoening van lichtere delicten. Nu worden ze daadwerkelijk benaderd door Slachtofferhulp Nederland. Slachtofferhulp Nederland adviseert de officier, ook over afdoening van de schade. De Kamer is door de minister geïnformeerd dat het ook wel gebeurt dat officieren van justitie tegen een dader zeggen dat ze hem niet vervolgen als hij heel snel de schade aan het slachtoffer vergoedt of dat ze seponeren onder de voorwaarde dat hij die schade vergoedt. Ik ga er straks nog verder op in, maar soms waarderen slachtoffers van lichtere misdrijven dat wel. Dit geldt overigens alleen als iemand niet in voorlopige hechtenis zit, dus als het gaat om een feit dat niet leidt tot voorlopige hechtenis. Het kan dan lang duren voordat er een zitting komt. Snel afdoen heeft dan soms de voorkeur van slachtoffers.
Als het verhalen op daders niet lukt, moet de Staat garant staan. De uitbreiding van de voorschotregeling, die nu alleen geldt voor gewelds- en zedenmisdrijven, naar alle misdrijven is voorzien in 2016. De heer Wolfsen heeft in 2007 bepleit dat dit ook voor slachtoffers van vermogensdelicten moet gelden. In 2016 gaan we dat doen. Ook ben ik op dit moment, conform het voorstel van de heer Van der Steur en anderen van enige tijd geleden, met verzekeraars in de eindfase van de discussie of zij een belangrijke rol kunnen vervullen bij het verhalen van de schade. Deze discussie over de subrogatie van verzekeraars en het verhalen van de schade loopt al heel lang. In de eerste helft van 2014 zal ik het wetsvoorstel over de verplichte bijdrage van veroordeelden aan de kosten van slachtofferhulp naar de Kamer sturen. Dat zal in de eerste maanden van het nieuwe jaar gebeuren, zoals de heer Van der Steur vroeg. Er komen twee wetsvoorstellen naar de Kamer toe. Het ene wetsvoorstel gaat over de eigen bijdrage aan de regeling voor gedetineerden en het andere gaat over de bijdrage van veroordeelden aan het strafproces. In dat laatste wetsvoorstel zit ook de regeling voor de verplichte bijdrage aan de kosten voor slachtofferzorg.
Het wetsvoorstel waarin de werking van het Schadefonds Geweldsmisdrijven wordt uitgebreid met dood door schuld bij verkeersmisdrijven, komt er eveneens aan. Ook dat is een lang gekoesterde wens van de Kamer. Uiteraard treedt 1 januari a.s. het wetsvoorstel conservatoir beslag in werking. We hebben eerder gepraat over de vraag wanneer je dat gaat doen. Stel dat iemand € 700 in zijn portemonnee heeft en hij voor € 800 schade toebrengt aan iemand, terwijl het bij voorbaat al duidelijk is dat er in de toekomst niets op hem te verhalen valt. Ik heb weleens de vraag naar voren gebracht of je die portemonnee dan bij aanhouding meteen moet leegschudden zodat je bij een mogelijke veroordeling de schade heel snel kunt vergoeden. Het kan ook zijn dat je aan de ZSM-tafel beslist om € 700 schade te vergoeden, met in het achterhoofd de mogelijkheden die het wetsvoorstel conservatoir beslag geeft. Als een dader bereid is om daaraan vrijwillig mee te werken, hoef je vervolgens niet de hele procedure van het wetsvoorstel in. Met dit wetsvoorstel wordt dus een aantal mogelijkheden geschapen. Dat is goed. Het schept voor mensen die weten dat ze een delict hebben gepleegd, ook een wat groter drukmiddel om de schade vrij snel, in een heel vroege fase van het strafproces, te vergoeden.
Ik wil nu een aantal vragen beantwoorden over de uitvoering. Mevrouw Kooiman en mevrouw Berndsen hebben de terechte vraag gesteld of je met minder geld meer kunt doen, omdat zij dat toch een beetje zien in de ambities. Het kan eigenlijk nog wel slimmer. Het kan ook in een eerder stadium, bijvoorbeeld aan de ZSM-tafel, waardoor het minder geld kost. Het kan ook door digitaal te werken met het genoemde informatieportaal in de tweede lijn, dus door informatie te geven via internet. Door het niet van mens tot mens te doen, kun je het eerder doen, want het zit dan niet dieper in de procedure. Van dat laatste wordt het ook moeilijker. Het wordt zo ook minder duur. Door de informatievoorziening in een vroeger stadium naar voren te brengen, kost het minder geld.
Mevrouw Van Toorenburg stelde de terechte vraag of er bij het OM straks nog wel genoeg aandacht en tijd over is. Het OM moet bezuinigen en moet middelen gaan vinden. Bij het OM zal het toch gaan om de meest hoogwaardige en uniforme dienstverlening, het hoogste in de categorie. Als je met medewerkers van het OM praat, ben je het portaal al voorbij. Je hebt dan al met de politie gesproken. Je hebt dan te maken met de ZSM-tafel of je zit in de fase van zittingsvoorbereiding. Soms is de zitting zelfs al geweest. Ik heb de verzekering gekregen dat het OM hierop absoluut niet bezuinigt. Ook in zijn eigen bedrijfsvoering gaat het niet de keuze maken om te bezuinigen op slachtofferzorg. Het OM wil dit dus de hoogste prioriteit blijven geven en verwacht meer te kunnen doen door bepaalde informatie ook digitaal, rechtstreeks vanuit het strafdossier, aan te leveren.
Mevrouw Helder heeft opmerkingen aangehaald over het derde zwartboek. Zij vroeg naar mijn reactie daarop. Laat ik allereerst zeggen dat het goed is om te zien dat deel 3 van het zwartboek van de heer Korver een stuk dunner is dan deel 1. Daarmee zeg ik niet dat er in deel 3 geen onzinnige dingen staan, maar het betekent wel dat we blijkbaar dingen hebben gedaan. Dat komt ook overeen met de bevindingen uit de monitor slachtofferzorg die onlangs naar de Tweede Kamer is gestuurd. Daaruit blijkt wat ook in het zwartboek wordt gezegd, namelijk dat men tevreden is over de dienstverlening door Slachtofferhulp Nederland en de erkenning die het OM geeft. Toch worden er nog steeds schrijnende situaties onder de aandacht gebracht, ook in mijn contacten met Korver, zoals nabestaanden die bij een zitting op dezelfde locatie moeten wachten als de familie van de verdachte. Dat blijft een onderwerp dat niet bij elke rechtbank meteen kan worden opgelost. Ik zal er bij de Raad voor de rechtspraak op blijven drukken dat deze doedingetjes moeten worden geregeld in de organisatie van hoven en rechtbanken. Wat mij betreft moet dit onderdeel de directe aandacht hebben van de presidenten van de rechtbanken en moet er voortvarend mee worden omgegaan. Het hoeft allemaal niet zo veel geld te kosten. Soms kom je al een heel eind door een wandje neer te zetten en een andere toegang te creëren. Met relatief weinig middelen kan hier een maximaal resultaat worden bereikt.
We besteden ook veel aandacht aan de advocaat van het slachtoffer, zo zeg ik tot mevrouw Helder, onder andere door de pilot inzake een betere doorverwijzing van slachtoffers naar advocaten. Ook mevrouw Berndsen heeft gevraagd wat we doen met de rechtsbijstandsadvocaten. Dit voorjaar is er een symposium over slachtofferadvocatuur, waar hieraan aandacht wordt besteed.
Mevrouw Kooiman (SP): Mijn collega's hebben terecht het zwartboek van de heer Korver aangehaald. We hebben dat gisteren in onze mailbox mogen ontvangen. De staatssecretaris pikt er nu één punt uit. Dat is een belangrijk punt, maar is hij ook bereid om uitvoerig op het zwartboek te reageren? Ik denk dat er voldoende aanleiding is om hiermee zorgvuldig om te gaan. Dit vereist een zorgvuldige reactie van deze staatssecretaris.
Staatssecretaris Teeven: Ik zeg toe dat ik er uitvoerig op zal reageren. Ik hoop eind januari, begin februari, dus ongeveer vier werkweken na de jaarwisseling, een reactie naar de Kamer te sturen.
Voorzitter. Er is gevraagd naar de doorverwijzing van slachtoffers naar advocaten. De resultaten tot september 2013 wijzen uit dat in 166 zaken slachtoffers zijn gewezen op de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand. In 58 zaken hebben slachtoffers daarvan gebruikgemaakt. Het is natuurlijk de eigen keuze van het slachtoffer om wel of geen gebruik te maken van rechtsbijstand. Deze bijstand door de advocatuur is alleen noodzakelijk in ernstige, complexe zaken, zo zeg ik ook tot mevrouw Helder, die hierover opmerkingen maakte. De dienstverlening door Slachtofferhulp Nederland, zeker via de casemanagers, is van een hoog niveau. Ik heb dat onlangs in een aantal individuele zaken zelf van zeer nabij mogen meemaken. Dat leidt tot steeds meer (grote) tevredenheid bij slachtoffers. Er is echt een spectaculaire verbetering van de kwaliteit op de mat gelegd door de casemanagers van Slachtofferhulp Nederland. Er zijn natuurlijk altijd mensen die niet tevreden zijn. Die ken ik ook wel, maar ik ken ook steeds meer mensen die wel tevreden zijn. Dat is een grote winst.
Ik heb al iets gezegd over de pakkans, een onderwerp waarover mevrouw Helder sprak. Zij signaleerde terecht dat een groot deel van de slachtoffers negatief oordeelt over de inzet van de politie om daders op te sporen, te weten 40%, en over de inzet om daders aan te houden, te weten 57%. Zij vroeg wat de politie daaraan gaat doen. Voor medio 2014 zijn afspraken gemaakt die duidelijkheid bieden over bijvoorbeeld de criteria op basis waarvan de politie zaken kan uitscreenen of zelf voortijdig mag seponeren. Er is ook meer duidelijkheid over de wijze waarop de nakoming van deze afspraken door politie en OM zal worden geborgd. Als er bij bepaalde strafzaken sprake is van slachtoffers en er een vorm van daderindicatie is, moet dat wel worden uitgerechercheerd. Zaken moeten niet te makkelijk zonder overleg met het Openbaar Ministerie op politieniveau worden geseponeerd. Als dat al gebeurt, moet je het wel heel goed communiceren aan de slachtoffers. Dit is een van de manieren waarop we hiermee aan de slag willen. Om ongewenste uitstroom tegen te gaan, zet de minister samen met de politieleiding in op de verbetering van het aangifteproces. We zullen dat ook doen voor de fraudeslachtoffers, een onderwerp waarnaar mevrouw Kooiman vroeg.
De minister schreef in de brief van 5 juli dat hij de prestaties in de strafrechtketen aanzienlijk zal hebben versterkt. Ik denk niet dat ik dat allemaal hoef te herhalen, maar het gaat over het beperken van ongewenste uitstroom, het transparant maken van de instroom, het digitaal uitwisselen van informatie tussen politie en OM en het verkorten van de doorlooptijden. Ook wordt het Wetboek van Strafrecht op een aantal onderdelen aangepast. In de brief van 5 juli staat hoe we hieraan bijdragen.
Mevrouw Van Toorenburg heeft gezegd dat er veel onbekendheid bestaat onder politiemensen over de aangifte onder nummer. Het is natuurlijk een nieuw proces, waarmee we sinds 1 oktober 2012 aan de gang zijn. Het is niet goed dat de politie hiermee onbekend is, maar het is wel feitelijk waar. We nemen het signaal serieus en zullen er binnen de politieorganisatie verdere bekendheid aan geven. De minister heeft dit punt inmiddels ook opgenomen met de politieleiding. Ik zal het zelf ook nog onder de aandacht brengen. Begin 2014 start er een evaluatie om de zwarte vlekken van de eenheden en basisteams in Nederland in beeld te brengen. Het rare is dat het bij sommige eenheden heel goed gaat en bij andere niet. Soms gaat het binnen een eenheid bij het ene basisteam goed en bij het andere niet. We gaan in 2014 dus proberen om de zwarte plekken in kaart te brengen.
Tot mevrouw Berndsen zeg ik dat de reactie op het tweefasenproces bij het wetsvoorstel zal worden gegeven. Ten aanzien van de weigerende observant heb ik in de brief van 11 oktober al een reactie gegeven. De overige zaken zullen we bespreken bij het wetvoorstel spreekrecht.
Ik kom te spreken over een onderwerp waarvan ik heus wel besef dat ik een beetje op een hellend vlak zit. Mevrouw Helder en de heer Van der Steur weten waarschijnlijk al wat ik ga zeggen. Ik doel op de verschijningsplicht. Ook mevrouw Van Toorenburg heeft hier iets over gezegd. Andere leden hebben er net weer iets anders over gezegd. Ik doe de verschijningsplicht net iets anders dan de wijze waarop het in de motie wordt gevraagd. Ik doe het eigenlijk niet; daar komt het feitelijk een beetje op neer.
(Hilariteit.)
Staatssecretaris Teeven: Het moest ook een beetje een sprankelend debat worden, heb ik begrepen! Het is natuurlijk altijd makkelijk om te zeggen dat er een motie ligt en dat je gewoon gaat doen wat daarin staat en stopt met nadenken. Dat doe ik eigenlijk nooit, maar in dit geval heb ik het nog eens extra niet gedaan. Ik vroeg me af of er nu al mogelijkheden zijn voor het Openbaar Ministerie. Ik heb goed geluisterd naar wat mevrouw Van Toorenburg hierover zei. Zij zei het net nog iets anders dan wat in de motie staat. Ik heb goed gekeken wat de beste oplossing zou zijn met betrekking tot de verschijningsplicht. Het Openbaar Ministerie heeft al mogelijkheden. Ik wil de vraag of een verdachte al dan niet ter zitting moet verschijnen, sterker bij het OM neerleggen. Uiteindelijk is het natuurlijk de rechter die hierover een beslissing neemt, maar als het Openbaar Ministerie een krachtig verzoek doet aan de behandelend voorzitter om een verdachte ter zitting te laten verschijnen, is het mijn ervaring – ik heb daar ook een tijdje rondgelopen – dat de meeste rechters dat wel doen. Ik wil dus heel nadrukkelijk kijken naar wat slachtoffers of nabestaanden in een zaak willen. Ik zou me zelfs kunnen voorstellen dat nabestaanden of slachtoffers die het helemaal niet willen – dat gebeurt namelijk ook – zeggen: laat hem alsjeblieft in de PI zitten, ik heb er helemaal geen behoefte aan om opnieuw te worden geconfronteerd met de verdachte. Een behandelend rechter kan dan nog steeds zeggen dat de verdachte wel ter zitting moet verschijnen; dat is de bevoegdheid van de rechter. Dat zou voor het Openbaar Ministerie bijvoorbeeld aanleiding kunnen zijn om juist niet datgene te doen waar in de motie-Helder c.s. om wordt gevraagd. Ik wil de bal dus nadrukkelijker bij het Openbaar Ministerie neerleggen en zie niet zoveel in een wettelijke verschijningsplicht die aan concrete delicten is geknoopt. Ik wil hieraan dus een iets andere invulling geven.
De heer Recourt (PvdA): Ik ben blij met de woorden van de staatssecretaris. Begrijp ik goed dat hij zegt dat hij de positie en het belang van het slachtoffer juist maximaal wil garanderen door het Openbaar Ministerie het slachtoffer te laten vragen wat hij of zij vindt en daaraan een groot gewicht te hangen? Mijn tweede vraag luidt als volgt. Stel dat je wel een verschijningsplicht hebt. Kan de staatssecretaris dan wat zeggen over het aantal aanhoudingen en over de mogelijk verlengde duur van een procedure? We hebben natuurlijk ervaring met een verschijningsplicht. Die was niet heel positief ten aanzien van jongeren.
Staatssecretaris Teeven: Juist omdat het over het onderwerp slachtofferbeleid gaat, ben ik eens niet bij de centjes begonnen. Een aantal leden hebben er ook terecht op gewezen dat je wel mooie voornemens kunt hebben, maar dat daar niet veel van terechtkomt als het geld er niet is. Ik heb dit onderwerp nu eens niet aan de doorlooptijden gehaakt, maar nu de heer Recourt mij er specifiek naar vraagt, zeg ik dat de ervaringen met de verschijningsplicht niet positief zijn. Als mensen de kont tegen de krib gooien, moet je ze bijna geboeid uit het huis van bewaring sleuren om ze op zitting te laten verschijnen. Dat kun je prima vinden, maar het hoeft niet altijd te leiden tot een snellere doorlooptijd en een snellere afdoening. Met een verschijningsplicht wordt de mogelijkheid om een zaak bij verstek af te doen, beperkt. Als het de belangen van slachtoffers niet schaadt en slachtoffers in een substantiële zaak niet zelf aangeven dat ze de verdachte graag ter zitting hebben, moet de mogelijkheid van een verstekafdoening in mijn ogen aanwezig zijn. Het kan ook een heel functionele mogelijkheid zijn om de doorlooptijden kort te houden. Dat kan ook weer in het belang van slachtoffers zijn. Tevens kan het de kosten beperken. Ook dat is een reden om dit niet coûte que coûte te willen. Ik sta wel sympathiek tegenover deze motie als het gaat om verdachten van een zware zaak met mishandeling die zeggen geen te zin hebben om te verschijnen, terwijl het slachtoffer heeft gezegd er echt wat aan te hebben als de verdachte ter zitting komt. Het Openbaar Ministerie lijkt me dan bij uitstek de instantie om deze gevoelens van slachtoffers of nabestaanden te wegen en te zeggen dat deze verdachte wel geboeid moet worden aangevoerd, omdat hij moet worden geconfronteerd met de nabestaanden of het slachtoffer in de strafzaak die tegen hem loopt. Het OM heeft hiertoe wettelijke mogelijkheden. We hoeven daar ook geen wetgeving voor te maken, terwijl dat wel moet als we voor een wettelijke verschijningsplicht kiezen. Het gaat om het maken van werkafspraken met het Openbaar Ministerie, die vervolgens goed moeten worden doorgesproken met het College van procureurs-generaal en de lotgenotenorganisaties om te bezien of zij ermee genoegen kunnen nemen. Ik wil dit wel met hen bespreken.
Mevrouw Helder (PVV): Ik zei al dat ik goed naar de brief van de staatssecretaris had gekeken. Hij schreef daarin dat hij het niet zou doen, maar dat hij wel met een alternatief zou komen. Je kunt de vertraging tackelen door het te beperken tot verdachten die in voorlopige hechtenis zitten. Dan heb je meteen de vertraging te pakken, want die is er dan niet omdat ze vastzitten. Dit zijn ook de verdachten van ernstige misdrijven. Dat kan het bezwaar dus niet zijn. Het is niet van belang wat de verdachte wil, maar het is van belang wat het slachtoffer wil. Ook de staatssecretaris zegt dat. De PVV wil echter niet dat het initiatief bij het slachtoffer ligt. Wij hebben veel liever dat er een verschijningsplicht is, tenzij een slachtoffer aangeeft dat niet te willen. Dit klinkt natuurlijk allemaal heel mooi, maar hier wordt ervan uitgegaan dat het Openbaar Ministerie een-op-een contact heeft met het slachtoffer. We weten dat het in de praktijk niet zo gaat. Ook de collega's zullen hebben gemerkt dat de mailbox vaker overloopt met meldingen van gevallen waarin het niet goed gaat dan van gevallen waarin het wel goed gaat. Ik vind dit net een te penibel onderwerp om te zeggen «je kunt niet alles regelen». Dat is zo, maar de PVV heeft nog steeds veel liever een verschijningsplicht voor verdachten van ernstige gewelds- en zedenmisdrijven of, liever gezegd, voor misdrijven waarop voorlopige hechtenis staat, waarbij de verdachte in voorlopige hechtenis zit en waarbij het slachtoffer heeft aangegeven er prijs op te stellen dat de verdachte ter zitting verschijnt. Dat laatste moeten we tackelen door het wel in de wet op te nemen, zodat het Openbaar Ministerie er ook echt mee aan de slag moet en het gevaar kleiner wordt dat het uiteindelijk niet gebeurt omdat het initiatief bij het slachtoffer is blijven liggen. Wil de staatssecretaris op deze twee punten ingaan?
Staatssecretaris Teeven: Ik zal eerst twee premissen uit de wereld helpen. Het gaat niet alleen om delicten waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is. Ik wijs op de zogenaamde vrijevoeters. Dat zijn verdachten die in eerste instantie zijn aangehouden, vervolgens zijn vrijgelaten uit voorlopige hechtenis en twee of drie maanden op vrije voeten zijn. Dat zijn de 400 zaken waarvoor het wetsvoorstel dadelijke uitvoerbaarheid geldt. In deze gevallen kan het van belang zijn dat een verdachte op zitting verschijnt. Het gaat dus niet per definitie alleen om zaken waarin voorlopige hechtenis wordt toegepast. Het probleem ligt breder; laten we dat vooropstellen. Er kunnen ook zedenmisdrijven zijn waarbij de verdachte niet in voorlopige hechtenis zit maar waarbij de slachtoffers heel veel belang hebben bij het verschijnen van de verdachte op zitting. Daar moet ik ook nog een oplossing voor vinden. De wet kent die mogelijkheid wel.
In een breder verband denk ik dat ik met het Openbaar Ministerie heel goede afspraken kan maken. Bij individuele slachtofferdelicten kun je het belang van slachtoffers relatief goed afbakenen. Ik heb mevrouw Helder goed begrepen. Zij denkt zelf aan voorlopigehechtenisdelicten, dus ze denkt al niet aan de lichtste slachtofferdelicten. Daar denk ik ook niet aan. Bij de zwaardere slachtofferdelicten kun je in de sfeer van aanwijzingen aan het Openbaar Ministerie heel goed aangeven welke handelswijze men voor ogen zou moeten hebben bij het omgaan met slachtoffers en de verschijningsplicht. Ik heb daar dus geen wetswijziging voor nodig. Ik vind een «nee, tenzij»-regeling dan niet goed. Mevrouw Helder en ik zijn het er wel over eens dat we helemaal niet altijd van slachtoffers hoeven uit te gaan. Het zou heel goed kunnen zijn dat het initiatief van slachtoffers uitgaat, maar het zou net zo goed kunnen zijn dat het slachtoffer niets doet en dat het Openbaar Ministerie, gezien het feitencomplex, gezien de verklaringen die zijn afgelegd, gezien de contacten die met Slachtofferhulp Nederland hebben bestaan, toch het initiatief neemt ten opzichte van het slachtoffer of de nabestaanden om te bespreken of de verdachte in de zaak toch ter zitting moet verschijnen. Ook dat kan wat mij betreft dus twee kanten op gaan. Binnen de grenzen van de aanwijzing wil ik toch wat ruimte laten voor het Openbaar Ministerie om in een individuele zaak te opereren. Ik wijs in dit verband op de opmerking van mevrouw Berndsen over de enquête van Vrij Nederland, die door 25% van de rechters is ingevuld. Als we het Openbaar Ministerie die ruimte laten, laten we de zelfstandige positie van het OM in individuele strafzaken in stand. Gezien het gevoelen dat hier en daar bestaat, denk ik dat de zittende magistratuur dat verkiest boven het bij wet te regelen. Ik ben het meteen met mevrouw Helder eens dat het gevoelen van deze 25% van de rechters niet het uitgangspunt zou moeten zijn voor het handelen van de regering en het parlement, maar je moet wel een beetje kijken wat de rol is van eenieder in een individuele strafzaak. Ik zeg dus niet dat ik de motie niet uitvoer, maar wel dat ik haar net iets anders uitvoer.
Mevrouw Helder (PVV): Ik probeer tot een samenvatting te komen. Volgens mij is de aanwijzing aan het Openbaar Ministerie waarin de verschijningsplicht is geregeld, er inderdaad nog niet. Kan de staatssecretaris toezeggen dat hij met het Openbaar Ministerie in gesprek gaat over datgene wat we hebben uitgewisseld over dit belangrijke onderwerp? Wat de PVV betreft zou het uitgangspunt moeten zijn dat zo'n aanwijzing er wel komt, met de haken en ogen die dan misschien ter plekke ontstaan. Die bespreken we dan wel weer. Wil de staatssecretaris dus hierover met het Openbaar Ministerie in gesprek gaan en de Kamer daarover informeren, met als inzet een «aanwijzing verschijningsplicht»?
Staatssecretaris Teeven: Ik weet niet wat er ambtelijk gedaan is, maar ik kan wel zeggen dat ik zelf al uitvoerig over de verschijningsplicht in gesprek ben geweest met de voorzitter van het College van procureurs-generaal. Dat was naar aanleiding van de discussie die we in de Kamer over dit onderwerp hebben gevoerd. Dat gesprek zetten we voort en ronden we af. Vervolgens gaan we bekijken of we tot een handelswijze kunnen komen die zowel voor de staande als de zittende magistratuur bevredigend is. Ik zal de Kamer dan berichten over de wijze waarop ik daarmee denk om te gaan. Met de verschijningsplicht sluiten we natuurlijk ook aan bij de al bestaande slachtoffergesprekken die het OM in dit soort zaken voert met slachtoffers en nabestaanden. Het is dus al heel goed mogelijk om dit onderwerp in deze gesprekken te betrekken. Dat is ook een moment daarvoor, los van de momenten waarop de slachtoffers of de nabestaanden het initiatief nemen.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Het antwoord is voor de CDA-fractie grotendeels bevredigend. Ik heb nog één punt. De verdachten die in voorlopige hechtenis zijn, kunnen echt gemakkelijk op tijd op de rechtbank zijn. Na tien jaar ervaring zeg ik dat dit een kwestie is van organiseren. Het is een kwestie van op tijd bij de bajes aangeven hoe laat iemand ergens dient te verschijnen en het goed in het programma zetten. Daar gaat het vaak fout. Het is vaak een organisatiedingetje: niet goed geregeld, de tijd niet helder doorgegeven. Ik doe een indringend beroep op de staatssecretaris om ervoor te zorgen dat de vervoersbewegingen op orde zijn. Het gaat puur om organiseren en dat kan goed.
Staatssecretaris Teeven: Ik ben het eens met mevrouw Van Toorenburg: dat kan ook goed. Ik heb soms echter ook met omstandigheden te maken waarin de vervoersbeweging niet het probleem is, maar waarin iemand in het huis van bewaring bijvoorbeeld ziek blijkt te zijn, waarmee vervolgens niet adequaat wordt omgegaan, waardoor het vervoer niet op tijd aanvangt. Uiteindelijk blijkt zo iemand toch niet zo heel ziek te zijn en blijkt hij toch op transport te kunnen et cetera. Al dat soort zaken zijn uitvoeringsdingen. Die kunnen gewoon beter; dat ben ik met mevrouw Van Toorenburg eens.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Een kleine slotopmerking: wanneer het beleid eenmaal bekend is dat je goedschiks of kwaadschiks naar de rechtbank gaat, ook in een huis van bewaring, dan lossen dit soort problemen zich doorgaans vanzelf vrij strak op.
Staatssecretaris Teeven: Zeker. Als het afstandsbriefje geen enkele waarde meer heeft omdat je geen afstand van zitting meer kunt doen en als dat ook duidelijk wordt gecommuniceerd aan iedereen die verdacht is, zullen deze problemen zich vanzelf minder vaak voordoen. Ik heb wel ideeën over de wijze waarop we dit kunnen oplossen. Ik denk dat dit niet het grootste probleem is.
Voorzitter. Mevrouw Helder zei dat slachtoffers overwegend negatief zijn over de inzet die de politie toont bij het verkrijgen van schadevergoeding en bij het communiceren van de mogelijkheden daartoe. Wat gaat de politie hieraan verbeteren, zo vroeg zij. Ik heb al gesproken over de ZSM-tafel. Ik heb ook gesproken over het wetsvoorstel conservatoir beslag, dat zich moet gaan inregelen. Met betrekking tot dat wetsvoorstel merk ik overigens het volgende op. Het wetsvoorstel treedt nu in werking, maar op dit moment zijn niet alle automatiseringssystemen bij de politie dusdanig ingeregeld dat het allemaal digitaal kan, zeker als het om beslagzaken gaat. Ik geef deze winstwaarschuwing maar even vooraf. Zeker als het om de afwerking van roerendegoederenbeslagen gaat, moeten er de komende maanden nog wel wat houtje-touwtjeoplossingen worden getroffen. Wij denken de hele zaak in de loop van het eerste halfjaar van 2014 op orde te hebben. Het is vooral in de wat lichtere zaken belangrijk dat je in staat bent om de schadevergoeding snel uit te keren.
De heer Van der Steur heeft opmerkingen gemaakt over het verlengen van de indieningstermijn voor aanvragen bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven (SGM). Ik heb eerder aangegeven dit voorstel te steunen. Ik heb daarom een wetswijziging voorgesteld waarmee een verlenging van drie naar tien jaar wordt beoogd van de indieningstermijn bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Dat is een aanzienlijke periode. Dit maakt onderdeel uit van het wetsvoorstel inzake spreekrecht dat nu in consultatie is. De Eerste Kamer heeft er een beetje een hekel aan als we dit soort onderwerpjes bij elkaar doen, maar ik heb in dit geval gemeend het toch te moeten doen, omdat het dan meteen geregeld is.
De heer Van der Steur heeft gevraagd waarom we het Schadefonds Geweldsmisdrijven niet zelf de schade laten verhalen op de dader in het strafproces. Het SGM is niet bedoeld voor het toekennen van volledige schadevergoeding, maar voor een tegemoetkoming in leed dat niet uitsluitend voor rekening van het slachtoffer moet komen. Dat is ooit het uitgangspunt geweest voor het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Het gaat dus ook vooral om zaken waarin geen vervolging kan worden ingesteld. Het is een vangnetvoorziening en geen algemene voorschotvoorziening. Het CJIB is bedoeld voor de inning van schadevergoedingsmaatregelen. Het is daarvoor geëquipeerd en het is er ook slim in. Ik wil het eigenlijk ook daar laten en geen zelfstandige voorziening treffen voor het SGM.
De heer Van der Steur (VVD): Ik begrijp de redenering van de staatssecretaris, die ik al had gelezen in de brief naar aanleiding van de voorstellen van de VVD-fractie. Het merkwaardige is natuurlijk wel dat een deel van de uitgekeerde schade door het SGM nu uiteindelijk niet verhaald wordt op de dader, niet omdat de dader niet kan betalen maar simpelweg omdat er geen positie is voor het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Dat betekent toch dat de samenleving opdraait voor kosten die niet noodzakelijkerwijs voor haar rekening zouden moeten zijn. Het Schadefonds Geweldsmisdrijven is als organisatie in staat om deze rol te vervullen, maar als we dat willen, zou daar wel een wetswijziging voor nodig zijn.
Staatssecretaris Teeven: Ik laat mij toch een beetje overtuigen door de argumenten van de heer Van der Steur. Ik zal dit dus bezien. Ik denk dan nog niet meteen aan het zelf laten verhalen van de schade, maar om dit door het CJIB te laten doen. Daar zie ik in dit verband meer in dan in het civielrechtelijk te laten doen door het Schadefonds Geweldsmisdrijven zelf. Het idee dat gelden die door de overheid aan het SGM worden gefourneerd, kunnen terugkomen na verhaal op dader, is een idee dat natuurlijk niet heel waanzinnig is, om het zo te zeggen. Het is zelfs gewoon een goed idee. Ik zal dus bekijken of we dit toch kunnen realiseren.
De heer Van der Steur (VVD): Het is duidelijk dat goede ideeën soms een wat langere incubatieperiode hebben bij de staatssecretaris. Ik ben heel blij met de toezegging dat hij dit gaat bekijken. Wie het uiteindelijk incasseert, maakt voor de VVD-fractie niet uit. Het gaat om het uitgangspunt dat daders gaan betalen.
Staatssecretaris Teeven: Ik ben het weer eens met de heer Van der Steur.
Voorzitter. De heer Recourt heeft gevraagd of ik voornemens ben om het Schadefonds Geweldsmisdrijven ook op de BES-eilanden van toepassing te verklaren. Het uitgangspunt in 2010 was dat we grote terughoudendheid zouden betrachten op de BES-eilanden. Daar is ook voor gekozen omdat er al heel veel wetgeving moest worden omgezet in BES-wetgeving. Destijds is ook besloten om de Wet schadefonds geweldsmisdrijven niet als prioriteit aan te merken en de invoering uit te stellen tot een later moment. In 2015, na vijf jaar, is een evaluatie van alle wetgeving op de BES-eilanden gepland. Dat zou wat mij betreft het eerste moment zijn om te bekijken of de Wet schadefonds geweldsmisdrijven op de BES-eilanden kan worden ingevoerd. Dat zou het meest natuurlijke, logische moment zijn om dat te doen.
De heer Recourt (PvdA): De wet die moet worden aangepast, is de wet in Nederland. Het enige wat moet worden aangepast is dat de reikwijdte iets moet worden uitgebreid naar het Caribisch deel van Nederland. Meer dan dat is het niet. Ik deel de ratio dat we daar niet zo veel overhoop moeten halen, maar we hoeven daar niets overhoop te halen; we moeten alleen de mogelijkheid scheppen.
Staatssecretaris Teeven: Daar willen we sowieso niet zo veel overhoop halen en hier ook niet meer zo veel. De heer Recourt en andere leden van de commissie zeggen terecht dat het beleid wel goed is, maar dat ik mij als staatssecretaris meer moet richten op de uitvoering. Ik wilde het deksel nu eens op de gereedschapskist doen, maar de heer Recourt vraagt mij om dit te doen. Dat is een zaak die mij wel wat tijd kost, want met de BES-eilanden gaat dit allemaal wat minder snel. Dit is een goed idee waarmee ik aan de gang ga. Ik zeg dat overigens niet omdat het van een regeringspartij komt, zo zeg ik tot mevrouw Helder.
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Ik wil het toch even wat preciezer, want 2015 is nog wel een eindje weg. Het gaat er toch om dat ook slachtoffers in Caribisch Nederland goed bejegend worden. Uitbreiding van het schadefonds voor slachtoffers zou wat mijn fractie betreft wel wat eerder moeten plaatsvinden. Ik denk dat het helemaal niet zo'n grote operatie is. Kan de staatssecretaris iets preciezer zeggen wanneer hij dit wil gaan doen?
Staatssecretaris Teeven: Zeker. We zullen het ter hand nemen in het nieuwe jaar, dus in 2014. We gaan er meteen mee aan de gang.
Voorzitter. Wat is de stand van zaken met betrekking tot het aangekondigde wetsvoorstel inzake affectieschade, zorgkosten schade en de mogelijkheden voor ouders van minderjarige slachtoffers om zich te kunnen voegen? Het voorontwerp tot aanpassing van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Strafvordering om de vergoeding van schade door letsel en overlijden te verruimen, wordt nog voor het voorjaar 2014 in consultatie gegeven. Het voorstel voorziet erin dat naasten van een overleden slachtoffer of van een slachtoffer met ernstig en blijvend letsel zich tot de rechter kunnen wenden voor de vergoeding van zogenaamde affectieschade. Het voorontwerp voorziet er ook in dat de naasten zich in een strafprocedure kunnen voegen ter zake van de vordering. Het voorontwerp is ook van belang voor ouders van minderjarigen die slachtoffer zijn geworden van seksueel misbruik, want ook zij worden daarin meegenomen. Ik reken hierbij ook een beetje op de vertegenwoordigers van deze fracties in de Tweede Kamer en haar fractiegenoten in de Eerste Kamer. Het kabinet zal daar ook een belangrijke rol in moeten spelen. Ik hoop dat iedereen in beide Kamers van het parlement overtuigd is van de noodzaak van deze regeling. Ik wijs erop dat in het verleden een wetsvoorstel van deze strekking een roemloos einde heeft gekend in de senaat. Ik denk dat het belangrijk is dat iedereen volledig overtuigd is van het belang, want anders verzetten wij met zijn allen, de regering enerzijds en de Tweede Kamer anderzijds, bakken met werk, terwijl we dan een tweede keer tegen een stootblok aan dreigen te rijden. Dat zouden we niet moeten willen meemaken, ook niet voor degenen die hun hoop hebben gevestigd op zo'n wetsvoorstel. Ik ga ermee aan de gang. Het wetsvoorstel komt eraan. Ik hoop dat uw Kamer snel in staat is om dat wetsvoorstel te behandelen.
Mevrouw Helder maakte een aantal opmerkingen over herstelbemiddeling. Zij vroeg hoe het staat met de vrijwilligheid bij herstelbemiddeling. Onlangs heb ik de pilots in Rotterdam geopend. Daar heeft het ministerie een bepaald bedrag voor ter beschikking gesteld. Dat bedrag is niet bedoeld voor de daders om een wit voetje te halen en «strafvermindering te regelen». Ik heb dat ook bij de start van de pilots nadrukkelijk gezegd, zodat iedereen die met de uitvoering is belast, dat ook weet. We zullen bij die pilots nadrukkelijk bekijken hoe een en ander uitpakt in de praktijk. Stel dat de leden van de commissie signalen krijgen dat dit echt een perverse prikkel is en zeggen: het gaat echt anders, want we zien nu precies datgene gebeuren waarvan we tijdens dit AO met zijn allen vonden dat het niet moet gebeuren. Dan hoor ik dat graag van de leden, want dan kunnen we die pilots op tijd bijsturen. In antwoord op de vraag van de heer Recourt, zeg ik dat ik zal bekijken of hier in het onderzoek van INTERVICT en BOS/Polaris specifiek aandacht aan wordt besteed of dat er een manier is om dat ook in het proces te verankeren. Via BOS/Polaris kun je de strafoplegging maar ook de rekwireerrichtlijnen er volledig in verwerken. Dan kun je dat ook op een bepaalde manier een plaats geven. Daar zullen we dus ook naar kijken.
De heer Recourt heeft gevraagd of er in de rechtbankpilot ook gebruik wordt gemaakt van NMI-mediators en bemiddelaars van SiB. De mediators van het NMI voeren mediations uit in het civiel recht en in het bestuursrecht. Slachtoffer in Beeld voert natuurlijk al jaren slachtoffer-dadergesprekken uit in het strafrechtelijke domein. Beide partijen hebben die specifieke expertise. Ik vind het belangrijk dat de expertises op beide terreinen worden meegenomen in de pilots, om uit te zoeken welke werkwijze het beste aansluit bij de behoeften van slachtoffers. Slachtoffer in Beeld werkt immers op een bepaalde wijze, terwijl het in het bestuursrecht en in het civiel recht op een andere wijze gaat. Over een klein jaar, als we die evaluatie krijgen, zullen we weten welke werkwijze het beste aansluit bij de behoeften.
De heer Van der Steur (VVD): De heer Recourt stelde een terechte vraag aan de staatssecretaris. We kunnen een heel eind komen met de uitleg van de staatssecretaris als er voorafgaand aan de keuze tussen Slachtoffer in Beeld en mediation door gespecificeerde mediators een triage is. Met andere woorden, bepaalde zaken zullen zich meer lenen voor mediation door een professionele mediator die is aangesloten bij het NMI en andere zaken kunnen beter worden geregeld door een bemiddelaar, niet-zijnde mediator, van SiB. Als op die basis de pilot wordt uitgevoerd en als er wordt gekeken naar de vraag welke route de beste is, dan ben ik het met de staatssecretaris eens. Als dat niet het antwoord zou zijn, moet ik de staatssecretaris houden aan zijn toezegging aan de Kamer naar aanleiding van het verzoek van collega Recourt, als ik het mij goed herinner. Misschien is dat verzoek zelfs mede namens mij gedaan. Er is toegezegd dat wordt vastgehouden aan het idee dat mediators dat moeten doen.
Staatssecretaris Teeven: In de pilot wordt dit inderdaad aan de voorkant bekeken. Of dat in de pilot uiteindelijk altijd goed uitpakt, daar moeten we werkenderwijs achter komen. Maar het is wel duidelijk de bedoeling dat we ons aan de voorkant, voordat we aan de slag gaan, afvragen wat de meeste kansen biedt en wat de meest succesvolle manier is.
De heer Van der Steur (VVD): Stel dat er in totaal 400 mediations zullen plaatsvinden. Van die 400 zal dus een nog niet bekend aantal bij de ene organisatie uitkomen en een nog niet bekend aantal bij de andere, omdat gezorgd wordt voor de beste plek om dat specifieke probleem op te lossen.
Staatssecretaris Teeven: Zo is het de bedoeling. Als we gaandeweg in de praktijk indicaties krijgen dat het toch meer overhelt naar de een of naar de ander, dan zullen we tussentijds correcties moeten aanbrengen. We moeten immers beide methodes een serieuze plaats geven. Dat is wel van belang.
Voorzitter. Tot slot kom ik op de vraag wat ik ga doen voor de kinderen. Dat is een onderwerp waar een aantal commissieleden, onder wie mevrouw Van Toorenburg, terecht aandacht aan besteden. We nemen drie maatregelen om die kwetsbare groep kinderen te beschermen. Ten eerste is er een wetswijziging om het recht van omgang tussen de ouder die dader is en het kind te beperken. We willen de wet zo aanpassen dat de rechter oordeelt of de omgang in het belang van het kind is nadat de Raad voor de Kinderbescherming hiertoe een verzoekschrift heeft ingediend. Die consultatie komt dit voorjaar. We zijn op dit moment druk bezig met die wet.
Ten tweede willen we dat er een betere samenwerking komt. We zijn bezig met de decentralisatie van de jeugdzorg. Er wordt gestreefd naar betere samenwerking tussen Bureau Jeugdzorg, de Raad voor de Kinderbescherming, de politie en Slachtofferhulp Nederland. Zij hebben inmiddels een protocol opgesteld: als er sprake is van partnerdoding, krijgen kinderen zo snel mogelijk de gewenste professionele ondersteuning in afstemming met de zorg voor de andere nabestaanden. Ik ben het overigens eens met een aantal commissieleden die zeiden dat de belangen van andere nabestaanden – dan gaat het met name over opa's en oma's – niet altijd parallel hoeven te lopen met de werkelijke belangen van het kind. Daar zit wel heel veel spanning op in individuele zaken. Daar wordt vanuit een verschillende optiek terecht aandacht voor gevraagd.
Ten derde vergroten we de kennis over de gevolgen van partnerdoding voor kinderen. Het WODC doet daar op dit moment onderzoek naar. Dat onderzoek is deze zomer gereed. Dan ontvangt de Kamer ook het rapport waaruit zal blijken waar het concreet toe leidt. Het protocol dat ik onder het tweede punt noemde, gaat over de acute fase. Het gaat ook over de bestaande gevallen, zeg ik om de vraag van mevrouw Kooiman te beantwoorden. Het geldt dus niet alleen voor nieuwe gevallen, maar het gaat ook over wat op dit moment niet goed gaat. Er zijn een aantal zaken die ik in de afgelopen jaren vanuit de lotgenotenorganisaties tot mij heb gekregen. Ik heb het over individuele zaken waarin soms door inspanningen van de leden van deze commissie in samenwerking met het kabinet, maar soms ook door de ene of de andere daadwerkelijk verandering is bewerkstelligd. Het kabinet, de minister en ik zijn heel blij met de inspanningen die de leden van deze commissie in die individuele zaken doen om dingen te verbeteren. De fracties vragen los van elkaar of soms met elkaar, geen enkele fractie uitgezonderd, om aandacht van het kabinet voor die individuele gevallen. Daar kijken we dan ook naar. Daar zijn we ook blij mee.
Hiermee denk ik alle vragen beantwoord te hebben.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Ik vroeg naar de poging tot moord en de poging tot doodslag. Ik vroeg dus naar de situatie waarin er een aanslag is gepleegd en waarin het kind naar de gevangenis moet, terwijl er sprake is van een loyaliteitsconflict.
Staatssecretaris Teeven: Het protocol is nu opgesteld en treedt in 2014 in werking. Als ik zicht heb op de werking van het protocol, wil ik bezien of ik het ook breder kan uitzetten. Op dit moment is het echter niet meegenomen.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Kunnen we wel afspreken dat we voor bijzonder schrijnende gevallen een oplossing bedenken? Deze casus is namelijk door verschillende leden voorgelegd. Stel dat iemand tbs heeft, dat er een heel lange gevangenisstraf is opgelegd, dat het heel dramatisch is afgelopen, maar dat de dood gelukkig niet is ingetreden. Het zou goed zijn als er dan eenzelfde recht is voor een kind om niet kicking and screaming naar een gevangenis of naar een huis van bewaring te hoeven.
Staatssecretaris Teeven: Dat is waar. Ik begrijp wat mevrouw Van Toorenburg daarover zegt. De situatie is echter soms wel wat anders omdat de kinderbeschermingsmaatregelen dan wezenlijk anders komen te liggen. Als er sprake is van huiselijk geweld of als het gaat om een situatie die tussen partners heeft plaatsgevonden, anders dan bij de dood van een partner, heb je soms ook te maken met eigen schuld. Soms is er sprake van eigen schuld van het slachtoffer/de partner. Dat zijn allemaal zaken die wel meewegen. Ik zou ervoor willen kiezen om eerst te bezien hoe het protocol werkt, maar dan wel met een open blik. Daarna wil ik bezien of we dat breder kunnen inrichten, maar dan moet ik wel rekening houden met bijvoorbeeld de situatie van eigen schuld bij partners.
Mevrouw Kooiman (SP): Ik voel wel voor de suggestie die mevrouw Van Toorenburg hier naar voren brengt. Het klopt dat de Raad voor de Kinderbescherming anders oordeelt wanneer de moord niet is geslaagd, om het maar heel cru te zeggen. Dan is er immers geen sprake van voogdij maar van een ondertoezichtstelling en dan gelden er andere gezagsregels. Maar de Raad voor de Kinderbescherming zal dan samen met Bureau Jeugdzorg bijvoorbeeld wel of niet een omgangsregeling treffen. Een mogelijke oplossing zou zijn om in ieder geval met de Raad voor de Kinderbescherming om tafel te zitten en te bekijken of het huidige protocol ook van toepassing kan zijn voor deze gevallen, aangezien ook de Raad voor de Kinderbescherming een belangrijke rol heeft bij de omgangsregeling. In uitzonderlijke gevallen kan mogelijk wel worden gewezen op dit protocol, zoals mevrouw Van Toorenburg ook schetst.
Staatssecretaris Teeven: Ik kan wel leven met dat voorstel. We zullen het onder de aandacht brengen van de Raad voor de Kinderbescherming.
Voorzitter. Ik zei dat ik alle vragen had beantwoord, maar ik heb nog één vraag van mevrouw Berndsen niet beantwoord. Die vraag gaat over de BES en de voortgang. We zullen de stand van zaken geven over de voortgang. Dat doen we ook in 2014, maar we moeten wel maatwerk leveren ten aanzien van de BES. Een en ander moet passen bij de omvang, zoals ook werd gesuggereerd. Met het oog op maatwerk en de omvang van de eilanden, zal ik samen met de minister bekijken of alles een-op-een moet worden geïmplementeerd, want de twijfels die bestaan bij de fracties, bestaan ook bij de minister en mij.
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Ik denk dat de staatssecretaris en ik het eens zijn. Ik vraag absoluut om maatwerk en niet om alles wat we hier doen een-op-een te implementeren in het Nederlands Caribisch gebied. Ik vind het dus prima.
De voorzitter: We zijn aan het einde gekomen van de eerste termijn. Is er behoefte aan een tweede termijn? Dat is het geval.
De heer Van der Steur (VVD): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording van de vele vragen die ik ook zelf heb gesteld. Ik ben blij met de toezegging dat er goed gekeken zal worden naar de verschijningsplicht en naar de motie daarover, die de VVD samen met collega Helder van de PVV heeft ondertekend en ingediend. Ik ben ook erg blij met de toezegging dat, anders dan in een eerdere brief werd gesuggereerd, toch gekeken zal worden naar het verhalen van de uitkeringen die het Schadefonds Geweldsmisdrijven verstrekt, op daders die geïdentificeerd zijn, zodat ook op dat punt daders gaan betalen.
We zijn zeer benieuwd naar het wetsvoorstel inzake spreekrecht. De staatssecretaris heeft terecht opgemerkt dat dit nog niet geheel voldoet aan datgene wat in het regeerakkoord zo simpel is opgeschreven. In dat kader zal de VVD-fractie dan ook met buitengewone interesse en, zoals de staatssecretaris weet, met opbouwende kritiek op reageren.
Van groot belang is voor ons de discussie over de problemen met de schadevergoeding die in het strafrecht wordt gevraagd, maar die in veel gevallen wegens de ingewikkeldheid niet wordt toegekend. Dat onderwerp hoeven we nu niet heel concreet en uitgebreid te bespreken, maar ik denk dat het goed is dat de staatssecretaris weet dat het denkproces van de VVD-fractie op dat punt wel voortgaat. Ik noem bijvoorbeeld de zaak rond de dood van grensrechter Nieuwenhuizen, waarbij de familie doorverwees naar een civiele procedure om de schade verhaald te krijgen. Zoiets is buitengewoon belastend voor de nabestaanden van de slachtoffers, maar zeker ook voor de slachtoffers. Dat zouden wij toch wel heel graag anders zien. In dat kader overwegen wij om in de toekomst nog wat diepgaander met de staatssecretaris te spreken over de gedachte dat het mogelijk moet zijn om een en ander binnen het strafproces te faciliteren als er een zaak is waarvan een strafrechter zegt: dit gaat mij te ver en wordt mij te ingewikkeld, ik heb behoefte aan een getuige of een deskundige op dit gebied. Daar zal een wetswijziging voor nodig zijn, maar op termijn wil ik van de staatssecretaris weten hoe hij daartegenaan kijkt. Als hij daar nu al iets over kan zeggen, is dat mooi meegenomen. Ik dank u, voorzitter, voor de gelegenheid om ook op dit punt met de staatssecretaris van gedachten te wisselen.
Mevrouw Helder (PVV): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de uitgebreide beantwoording van de vragen. De staatssecretaris zei dat de criminaliteit daalt. Ik blijf daar toch kritisch over, want er wordt gemeten aan de hand van de aantallen aangiften. De minister heeft dat ook erkend. In het algemeen overleg over de prestaties in de strafrechtketen heb ik ook gezegd dat het aangifteproces hiervoor op orde moet zijn. Dat gaf de minister toe. Hij zei dat het per 1 januari 2017 op orde moet zijn. We kunnen dus niet zomaar eenvoudig concluderen dat de criminaliteit is afgenomen. Ik herinner ook even aan wat in eerste termijn is gezegd, namelijk dat het doen van anonieme aangiften – en hierbij gaat het niet om de minste misdrijven – toch op problemen stuit.
Ik kom op de herstelbemiddeling. De staatssecretaris zei in het begin dat hij enige spanning proefde bij wat wij voorstelden. Ik heb namens de PVV echter ook altijd gezegd dat het in het belang van het slachtoffer moet zijn. Als in ZSM-zaken sprake dient te zijn van een snelle afdoening en vergoeding van de schade, is dat alleen maar prima. In het algemeen overleg Slachtofferbeleid in maart sprake wij echter over ernstige zaken, dus niet over de ZSM-zaken. Het belang van het slachtoffer staat dus voorop. Ik ben heel benieuwd hoe gemeten zal worden of er geen perverse prikkel is. Hoe zal dat in de pilot gemeten worden? Wat ons betreft, is dat wel de kern van het bezwaar. Er kleeft nog een ander bezwaar aan herstelbemiddeling. Soms wil een slachtoffer niet. Dat moet je respecteren, maar de verdachte krijgt in dat geval zeer waarschijnlijk geen strafvermindering, terwijl een andere verdachte wel strafvermindering krijgt. Het zou dus tot enige rechtsongelijkheid leiden. Laat ik het een keer voor de verdachte en daarna voor de dader opnemen. Dat punt kleeft er dus ook nog aan. Wat de PVV betreft, blijft het kernbezwaar echter datgene wat ik zojuist noemde.
Er is nog niets gezegd over het voorstel van Aandacht Doet Spreken. Het gaat hierbij om een gesprek in de gevangenis met een dader die veroordeeld is voor moord. Daar heb ik niets over gezegd, niet omdat ik het er niet mee eens ben, maar omdat de PVV vindt dat het gesprek eerder moet kunnen plaatsvinden. Wij hechten dus aan de verschijningsplicht, want het dient ter zitting te worden gedaan. We kabbelen een beetje voort over de verschijningsplicht. Ik ben blij met de toezegging van de staatssecretaris dat hij het gesprek zal voortzetten met de procureur-generaal van het Openbaar Ministerie. Wat de PVV betreft, is de inzet hierbij dat er een OM-aanwijzing komt inzake de verschijning ter zitting. Ik rond af met de vraag of de staatssecretaris kan aangeven op welke termijn hij met een brief hierover naar de Kamer komt.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Voorzitter. Ik zat nog even na te denken over hetgeen mevrouw Helder zei over de contacten tussen slachtoffers en daders, niet zijnde elkaars slachtoffer en dader. Daar wordt binnen het jeugdveld wel aan gewerkt. Daar werkt dat heel goed. Met enige regelmaat worden slachtoffers in contact gebracht met jongeren die erge dingen hebben gedaan, om ze te laten beseffen waar ze mee bezig zijn geweest. Juist in het opvoedkundige deel van onze justitieketen kan dat heel dienstbaar zijn. Ik zou daar toch niet te veel afstand van willen nemen. Laten we vooral die ruimte houden.
Wij danken de staatssecretaris voor de beantwoording. Het is duidelijk dat wij continu in gesprek met elkaar zullen blijven over het verbeteren en het uitvoeren van het slachtofferbeleid. Wij zien de brief over het zwartboek zeker graag tegemoet. Dat geldt ook voor de plannen ten aanzien van het versterken van de positie van kinderen die nabestaande zijn of die anderszins slachtoffer zijn geworden van een levensdelict.
We kunnen leven met de toezeggingen van de staatssecretaris over de verschijningsplicht.
Bij het anoniem aangifte doen is het belangrijk dat de minister en de staatssecretaris samen even een siddering door het veld laten gaan, opdat iedereen zich goed realiseert dat deze rechten moeten worden nageleefd. Wij zullen binnenkort weer met elkaar spreken over de tweefasenstructuur. Misschien kunnen we daar nog wel iets in doen. Als dat niet kan, zeg ik: het zij zo. Maar ik zie daar altijd nog wel enige kansen.
Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. De staatssecretaris begon zijn betoog met de opmerking dat het geen sprankelend debat is. Dat is maar goed ook, want dat betekent dat we inderdaad met zijn allen belang hechten aan dit onderwerp en dat het buitengewoon goed geregeld is. Ik ben blij dat de staatssecretaris zegt dat het nog steeds beter kan. Ik maak mij wel zorgen over de bezuinigingen die bijvoorbeeld bij het Openbaar Ministerie, maar ook bij de politie liggen. Ik vind dat de staatssecretaris daar onvoldoende op is ingegaan. De staatssecretaris zegt dat het slimmer moet, maar er komen steeds meer taken bij, bijvoorbeeld ZSM – daar is net over gesproken – terwijl er ontzettend veel geld af gaat. Kijk naar de opdracht die de minister heeft gelegd bij de politie om na twee weken het slachtoffer in te lichten over het proces, bijvoorbeeld als er een inbraak is geweest. De politie geeft nu al te kennen dat ze die taak helemaal niet kan uitvoeren omdat er onvoldoende mensen voor zijn. Er ligt ook een taak voor het Openbaar Ministerie. Er is sprake van behoorlijk heftige bezuinigingen, maar er is ook sprake van torenhoge ambities. Hoe gaat deze staatssecretaris dat doen?
Laat ik positief eindigen. Ik ben heel erg blij met de toezegging dat de staatssecretaris in ieder geval serieus heeft gekeken naar het protocol inzake partnerdoding en de verplichte omgangsregeling voor kinderen. Ik ben blij dat er goed gekeken wordt naar de mogelijke oplossingen zoals mevrouw Van Toorenburg die heeft aangedragen. In ieder geval zal het gesprek worden aangegaan met de Raad voor de Kinderbescherming. Er wordt ook gekeken naar de bestaande gevallen.
Er is nog één open punt: de slachtoffers van fraude. Wij krijgen vrij veel klachten van slachtoffers van fraude. Zij zeggen: we proberen aangifte te doen bij de politie, maar die geeft aan dat het een civiele zaak is en dan krijgen we te horen dat we andere wegen moeten bewandelen, terwijl het hier echt gaat om een strafzaak. Kan de staatssecretaris toezeggen dat hij daar goed naar gaat kijken en dat hij daar verbetering in aanbrengt?
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Voorzitter. Allereerst dank ik de staatssecretaris voor zijn beantwoording. Het blijft belangrijk dat politie en Openbaar Ministerie meer en beter inzetten op de bejegening, de informatiepositie en natuurlijk ook de ondersteuning.
Mevrouw Kooiman sprak al over de bezuinigingen. Wij zullen goed in de gaten houden dat die bezuinigingen geen afbreuk zullen doen aan het slachtofferbeleid als zodanig.
Ik wil gemarkeerd hebben dat er sprake is van een unicum, want de staatssecretaris is het voor deze ene keer eens met D66 als het gaat over de wijze waarop de verschijningsplicht moet worden ingevuld. Daar dank ik hem voor.
Ik denk dat het goed is dat we een goede hoorzitting houden in het kader van het tweefasenproces, zodat we ook vanuit de praktijk kunnen horen waarom bijvoorbeeld de pilots niet gelukt zijn. Dat zal ook van belang zijn om een oordeel te kunnen vellen over het wetsvoorstel.
De heer Recourt (PvdA): Voorzitter. Bij dit debat is bijna sprake van grote harmonie tussen het kabinet en de voltallige Kamer. Ik denk dat in dit debat de nadruk heeft gelegen op de vraag hoe we een en ander in de praktijk beter kunnen uitvoeren. De Kamer heeft erop gewezen. De staatssecretaris heeft er in de stukken op gewezen, maar ook hier in dit algemeen overleg geeft hij er blijk van de praktijk optimaal te willen organiseren om het zo goed mogelijk te regelen voor slachtoffers. Daar gaan dus stappen in gezet worden en daar ben ik erg blij mee.
Ik stip nog twee kleine puntjes aan. Ten eerste ben ik erg blij met de toezegging om het Schadefonds Geweldsmisdrijven ook beschikbaar te stellen voor de inwoners van het Caribisch deel van Nederland, de BES-eilanden. Ik denk dat dit een praktische, niet al te moeilijke maar vooral heel positieve bijdrage is, en terecht. Als je een stukje van Nederland wordt, word je een stukje van Nederland. Het kan niet om het aantal inwoners gaan.
Het tweede punt betreft de pilot inzake mediation in het strafrecht. De heer Van der Steur en ik hebben dit punt niet voor niets aan de orde gesteld. Het begrip «kippendrift» is misschien wat ongelukkig gekozen, maar we hoorden signalen uit het veld dat de partijen niet allemaal even optimaal samenwerken. Laten we niet de nadruk leggen op samenwerking zonder dat wordt bekeken wie het beter doet dan de ander. Het is ook niet goed als partijen hun domeintje angstvallig openhouden. Laten we vooral op de inhoud sturen.
Nogmaals dank. Daarmee ben ik aan het eind gekomen van mijn inbreng.
De voorzitter: De staatssecretaris kan meteen antwoorden. Ik stel één interruptie per woordvoerder voor.
Staatssecretaris Teeven: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng in tweede termijn. De heer Van der Steur sprak over de toezegging die ik heb gedaan over de verrekening van de vorderingen van het Schadefonds Geweldsmisdrijven via het CJIB.
De heer Van der Steur sprak over het spreekrecht, dat zo simpel is verwoord in het regeerakkoord. Hij zei: we zijn geïnteresseerd, maar we zullen het kritisch volgen. Misschien is het te simpel verwoord in het regeerakkoord en is het daarom wat ingewikkelder dan we in eerste instantie dachten. Het is dus een uitdaging voor het kabinet en de regeringspartijen om daar scherp met elkaar naar te kijken.
Ik kom op de doorverwijzing van het schadeverhaal, de schadezitting. Ik ben het met de heer Van der Steur eens dat je binnen het strafproces op een gegeven moment de schadevergoeding eruit moet lichten, bijvoorbeeld bij een heel ingewikkelde schadezaak, en dat je dan niet moet kiezen voor terugverwijzen naar de civiele procedure. Daar hebben we al eerder over gesproken. Je zou dan daarop moeten aanhaken en er een soort rekestenkamer- of een soort raadkamerprocedure van moeten maken binnen het strafrecht, zoals je dat bijvoorbeeld ook met de ontnemingsvordering doet bij de verdachte. Zo zou je dat ook met een heel ingewikkelde schadevergoedingsvordering kunnen doen van een slachtoffer. Dan hoef je het niet uit het strafrecht te tillen en hoef je niet een heel nieuw proces te entameren bij de civiele rechter. Het is een interessante gedachte. Daar hebben we het weleens eerder over gehad. Daar gaat «Groningen» niet helemaal op in. Daarbij gaat het echt over iets anders dan datgene waar we nu over spreken. Wellicht is het goed dat ik in ieder geval toezeg – dat is denk ik wel zo verstandig – dat we een en ander in de wetgevende sfeer bekijken en dat we de Raad voor de rechtspraak en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak consulteren over de vraag of dit op zich een denkbaar uitwerkingsmodel zou kunnen zijn. Ik zeg het allemaal heel voorzichtig, maar het kan een meerwaarde hebben als het niet helemaal wordt teruggebracht naar het civiele recht.
De heer Recourt (PvdA): Dit is een goed idee van de VVD en de staatssecretaris. Aan de Raad voor de rechtspraak wordt dus gevraagd of dit mogelijk is. Het is mij al jaren een doorn in het oog dat de burger langs allerlei loketjes bij één rechtbank moet gaan. Bij het ene loketje kan men zeggen: nee, je moet bij het andere loketje zijn. Kunnen we dan niet veel breder vragen wat de mogelijkheden zijn, opdat de burger maar één loket heeft en de rechtbank zelf organiseert of het een civiele rechter, een bestuursrechter of een strafrechter is?
Staatssecretaris Teeven: Dit betreft een portefeuille die de minister aangaat. Het lijkt heel makkelijk om dat even toe te zeggen, maar dit ga ik in ieder geval even met de «chef» bespreken, zoals hij dat gisteren zelf zei. Dit ga ik dus even met de minister bespreken. Hij zal daarop terugkomen. We hebben dit genoteerd. Ik beperk mij nu even tot de ingewikkelde schadevergoeding in het strafrecht.
Ik dank ook mevrouw Helder voor haar inbreng. De criminaliteit neemt af, maar volgens mevrouw Helder is dat niet zo. Feit is wel dat de gevangenissen niet vol zitten en dat we voor het eerst in twintig jaar meer personeelsleden dan gevangenen hebben in de Nederlandse gevangenissen. Daar kun je van alles van vinden en daar kun je van alles op loslaten. Aangiftes, pakkansen, het zal allemaal van invloed zijn, maar ik zit wel met het gegeven dat er op dit moment meer personeel is dan dat er gevangenen zijn. Het is niet zo'n gek idee om gevangenissen te sluiten als je geen gevangenen hebt. Dat is op zichzelf een logisch idee.
Mevrouw Helder (PVV): Dan hebben we nog één beroepsgroep buiten beschouwing gelaten, namelijk de rechterlijke macht. Die blinkt niet uit in strenge straffen. Daar zijn ook rapporten over. Ik zal de staatssecretaris daar niet mee vermoeien, maar dat is dus ook nog een punt waardoor de gevangenissen wat leger zijn dan we zouden willen. Er lopen ook nog wat veroordeelde criminelen rond. Dat punt gooi ik er ook nog even in.
Staatssecretaris Teeven: Ik heb de ingezonden stukken van de heer Eerdmans in een aantal media de afgelopen dagen ook gelezen, maar daar staan wel heel veel denkfouten in van de auteur. Laat ik dat punt even meenemen. Op onderdelen straffen Nederlandse rechters juist wel streng. In Nederlandse gevangenissen zitten mensen effectief langer dan in buitenlandse gevangenissen; dat is ook waar. Er is dus toch iets aan de hand met betrekking tot onze gevangenissen. Ik zeg niet dat het allemaal wordt veroorzaakt door dalende criminaliteit. Het heeft ook met de rechercheafdelingen bij de korpsen te maken. Dat kent allerlei oorzaken, maar het is dus niet zo eenduidig en niet zo makkelijk om te zeggen dat de criminaliteit niet daalt.
Mevrouw Helder (PVV): Het is ook niet zo makkelijk om te zeggen dat de criminaliteit daalt. De PVV heeft zich niet gebaseerd op een artikel van de heer Eerdmans. We kijken naar de cijfers, zoals naar die van Eurostat. Als je die cijfers vergelijkt met die van andere landen, komt er toch het verrassende beeld uit dat het strafklimaat hier niet al te streng is.
Staatssecretaris Teeven: Dit nodigt bijna uit tot het schrijven van een brief, maar die toezegging doe ik niet.
Voorzitter. Met betrekking tot de herstelbemiddeling zei mevrouw Helder: let goed op de perverse prikkels die er zouden kunnen zijn; laat de staatssecretaris daar in de pilots goed naar kijken. Daar zullen we ook zeker naar kijken. Mevrouw Helder zei ook: het is mogelijk dat een bepaald slachtoffer geen herstelbemiddeling wil maar dat een ander slachtoffer dat wel wil. Als dat dan doorklinkt in de wijze van afdoening van de strafzaak, leidt dat tot rechtsongelijkheid. Ik ben het daar niet mee eens. Als er ongelijke gevallen zijn, betekent dat niet dat het leidt tot rechtsongelijkheid. Je moet ongelijke gevallen nooit gelijk willen behandelen, want dat is het meest ongelijke wat er is. Dat zijn misschien makkelijke waarheden, maar als een slachtoffer geen herstelbemiddeling wil, is dat zijn goed recht. Dat betekent echter niet dat de dader daar voordeel van kan hebben. Het gaat het kabinet niet zozeer om het voordeel van de dader. Dat interesseert het kabinet nog het minste. Het gaat ons om de vraag waar het slachtoffer het meeste baat bij heeft. Het slachtoffer heeft er baat bij dat die vergoeding snel wordt uitbetaald. Dat is een beetje het aangrijpingspunt.
Ik kom op de verschijningsplicht. Ik ben niet lichtgeraakt, maar mevrouw Helder zei: het kabbelt een beetje voort. Dat heb ik letterlijk zo opgeschreven, maar dat is toch niet helemaal waar. Er zit echt wel vaart in. We gaan het met het OM bespreken. We gaan over een aanwijzing praten en we gaan bekijken hoe het ermee staat. Ik wil mij de uitspraak dat het een beetje voortkabbelt, best aantrekken. Maar het kan bijna niet sneller, zou ik bijna willen zeggen.
Mevrouw Van Toorenburg sprak over het opvoedkundige deel van de justitieketen. In jeugdgevangenissen worden inderdaad in een vroeg stadium gesprekken gevoerd. Die pakken heel vaak goed uit en soms helemaal niet goed uit. De voorbeelden daarvan ken ik ook. Onlangs heeft een vader van een slachtoffer in een jeugdgevangenis verteld hoe hij een en ander heeft beleefd. Een aantal van de gedetineerden in de jeugdinrichting heeft hier heel positief op gereageerd. Dat had dus ook een meerwaarde. Een van de gedetineerden zat echter onderuitgezakt en zei: ben je nou uitgekletst, want dan kunnen we hier weer allemaal leuke dingen doen. Dat was wel vrij demotiverend voor die vader. Het heeft dus ook wel negatieve componenten. Ik heb dat verhaal gehoord van de vader. Ik zal dat de leden besparen, maar dat was niet het meest plezierige moment.
Ik ben het met mevrouw Van Toorenburg eens dat we de tweefasenstructuur niet helemaal moeten afschrijven. Maar het zit er niet helemaal goed in. Ik heb al een en ander gezegd over de brief, het zwartboek en de reactie daarop.
Ik kom op de inbreng van mevrouw Kooiman. Misschien is het geen sprankelend debat, maar er zijn wel altijd sprankelende deelnemers.
Mevrouw Kooiman had het over taken erbij en geld eraf. Uiteraard gaat er geld af. Hier en daar komen er taken bij, maar sommige taken kunnen wel beter en meer expliciet worden ingevuld. Daar heb ik ook een aantal voorbeelden van genoemd. Dan heb ik het over de informatieportalen die we nu in de tweede lijn bij het Openbaar Ministerie hanteren.
Ik heb reeds gesproken over de poging en het protocol.
Ik dank ook mevrouw Berndsen voor haar opmerkingen. Ik heb de opmerking van mevrouw Berndsen over de bejegening goed begrepen. Ongeacht de boodschap die je voor slachtoffers of nabestaanden hebt, is de vraag hoe je met hen omgaat en hoeveel aandacht je echt aan mensen besteedt, misschien nog wel een van de belangrijkste onderwerpen. Mevrouw Berndsen sprak van een unicum op het gebied van samenwerking. Ik moet haar toch een beetje uit de droom helpen. Ik noem de decentralisatie van de Jeugdwet en het lesbisch ouderschap, waarbij ik in de Eerste Kamer zeer intensief heb samengewerkt met de D66-fractie. Ook noem ik de transgenderwet, die vannacht is aangenomen door de Eerste Kamer. Dat zijn allemaal voorbeelden van een perfecte samenwerking tussen deze staatssecretaris en de fractie van mevrouw Berndsen in de Tweede Kamer of Eerste Kamer. Het is dus geen unicum; het komt meer voor.
Mevrouw Berndsen-Jansen (D66): Dat is natuurlijk heel verheugend. Ik zit hier als woordvoerder echter voor een ander beleidsterrein. Daar had ik het over.
Staatssecretaris Teeven: Ik sta in ieder geval altijd buitengewoon open voor elke vorm van samenwerking met elke fractie, zelfs al denken mensen dat dit niet het geval is.
Voorzitter. Tot slot kom ik op de inbreng van de heer Recourt. Hij sprak over de praktijk zo goed mogelijk uitvoeren. Dat zullen we ook doen.
Ik heb een en ander toegezegd in het kader van het Schadefonds Geweldsmisdrijven.
Mediation wordt weleens gezien als broodroof. De kleine irritaties of de wat grotere irritaties die de heer Recourt en de heer Van der Steur bekend zijn, zijn bij ons op het departement ook bekend. We zullen daar aandacht aan besteden, want dit kan het succes van de pilot en wat we met de pilot denken te kunnen leren, wel beïnvloeden.
Daar wilde ik het bij laten.
De voorzitter: Er is nog een laatste interruptie van mevrouw Kooiman.
Mevrouw Kooiman (SP): Ik heb nog specifiek gevraagd naar de slachtoffers van fraude. Ik kan mij voorstellen dat het niet helemaal op het terrein van deze staatssecretaris ligt, maar misschien wil hij met de «chef», zoals hij dat zegt, dus de minister in overleg treden over de aangifte. Slachtoffers van fraude krijgen bij de politie namelijk vaak te horen dat het een civiele zaak is, terwijl het gaat om boeven die opgepakt moeten worden. Kan de staatssecretaris bekijken wat hij daarin kan verbeteren?
Staatssecretaris Teeven: Ik zal met de minister overleggen over de uitvoering van het aangifteproces. Daar zit het onderwerp aandacht voor fraudeslachtoffers ook in. De andere kant van het verhaal met betrekking tot de slachtoffers van fraude is de mate van eigen oplettendheid en de vraag of het slachtoffer van fraude geen zakelijk verschil uitvecht. Ik noem gewoon maar een paar dingen die voor de politie soms ook een rol spelen. Een slachtoffer van fraude is soms geen slachtoffer van fraude, maar een slachtoffer van eigen onoplettendheid of een situatie van eigen schuld, dikke bult. Dat soort gevallen komt ook voor. Soms zijn er zakelijke conflicten, waarbij op een bepaalde manier handig zaken is gedaan en waarbij degene die er het meest onaardig uit komt, zich opwerpt als een slachtoffer van een strafbaar feit. Die voorbeelden zijn er ook. We zullen het zeker meenemen, maar ik vraag ook aandacht voor het feit dat dit de lastigste categorie slachtoffers is, omdat juist hierbij niet ieder slachtoffer een echt slachtoffer is van een strafbaar feit.
Mevrouw Kooiman (SP): Ook dat komt natuurlijk voor. Ik vind het alleen zo ontzettend triest om te horen van deze slachtoffers dat, terwijl het een uitgemaakte zaak lijkt, de expertise niet voorhanden was bij de politie of dat de financieel rechercheurs niet voorhanden waren. Dat soort trieste zaken kan worden voorkomen. Ik wil graag dat de staatssecretaris en de minister er alles aan doen om dat soort zaken in ieder geval in de toekomst te voorkomen.
Staatssecretaris Teeven: Niet alleen bij het aangifteproces, maar ook bij de intensivering van de fraudeaanpak zullen we dat natuurlijk doen. Soms betekent dit dat er nog deskundiger personeel wordt ingezet. Dat laat onverlet de andere dingen die ik heb gezegd.
De voorzitter: Hiermee zijn we aan het einde gekomen van de tweede termijn.
Er is een groot aantal toezeggingen gedaan.
– De beleidsreactie op het rapport over een tweefasenproces wordt meegenomen in het wetsvoorstel inzake spreekrecht slachtoffers.
– In de eerste maanden van 2014 worden de wetsvoorstellen inzake eigen bijdrage gedetineerden en veroordeelden strafproces en bijdrage slachtofferzorg naar de Kamer gestuurd.
– De Kamer ontvangt eind januari of begin februari 2014 een uitvoerige reactie op het zwartboek van de heer Korver.
– De Kamer wordt geïnformeerd over de uitkomst van het gesprek tussen de staatssecretaris en het OM over de verschijningsplicht.
Staatssecretaris, wanneer kunnen we die informatie verwachten?
Staatssecretaris Teeven: Ik wil dat laten combineren met de nodige aanpassingen die we naar aanleiding van de consultaties in het wetsvoorstel spreekrecht doen, omdat die verschijningsplicht daar ook in wordt meegenomen. Ik wil het dus als één pakket zien.
De voorzitter: Ik ga verder met de toezeggingen.
– De Kamer wordt in de zomer van 2014 geïnformeerd over het WODC-onderzoek naar de gevolgen van partnerdoding voor kinderen.
– De Kamer wordt geïnformeerd over de voortgang van slachtofferhulp in Caribisch Nederland.
– De Kamer wordt nader geïnformeerd over schadevergoeding in het strafrecht.
We zijn aan het einde gekomen van dit algemeen overleg. Ik dank de mensen op de publieke tribune, de staatssecretaris, zijn ambtenaren en mijn collega's.
Sluiting 12.13 uur.