Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 april 2015
Bij brief van 24 maart 2015 heb ik Uw Kamer nader geinformeerd over het vonnis in kort geding van 11 maart 2015, waarbij de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens (Wbt) buiten werking is gesteld (Kamerstuk 33 542, nr. 17). Ik hecht eraan om Uw Kamer te informeren dat ik heb besloten geen hoger beroep in te stellen tegen dit vonnis.
Zoals Uw Kamer bekend is, is er een conceptwetsvoorstel tot aanpassing van de Telecommunicatiewet en het Wetboek van Strafvordering in voorbereiding, waarin extra waarborgen zijn opgenomen vanwege de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 april 2014 inzake de gevoegde zaken Digital Rights Ireland en Seitlinger (C-293/12 en 294/12). Ik ben voornemens het conceptwetsvoorstel zo spoedig mogelijk bij Uw Kamer in te dienen, zodat de gevolgen van de buitenwerkingstelling van de Wbt voor de opsporing en vervolging van ernstige delicten zo veel mogelijk worden beperkt. Het doel van het wetsvoorstel is het behouden van de bewaarplicht in aangepaste vorm.
Ik wil voorkomen dat het instellen van hoger beroep de behandeling van het conceptwetsvoorstel zou kunnen vertragen. Van belang in dit verband is dat volgens de voorzieningenrechter, in lijn met de uitspraak van het Hof van Justitie van 8 april 2014, de bewaarplicht als zodanig niet ter discussie staat. Ook sluit het vonnis in kort geding op andere punten aan bij het conceptwetsvoorstel dat momenteel wordt voorbereid. Mijn inzet is dan ook om, gelet op het belang van de bewaarplicht voor de opsporing en vervolging van ernstige misdrijven, het conceptwetsvoorstel zo spoedig mogelijk bij Uw Kamer in te dienen.
Zoals aangegeven in mijn brief van 24 maart 2015 zal ik de inhoud van het vonnis in kort geding van 11 maart 2015 betrekken bij de verdere uitwerking van het conceptwetsvoorstel.
De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur