Ontvangen 4 maart 2013
Inleiding
Met belangstelling heeft de regering kennisgenomen van de bijdragen van de fracties van de VVD, SP, CDA, D66 en ChristenUnie aan het verslag bij het onderhavige wetsvoorstel. Deze fracties hebben een aantal vragen bij dit wetsvoorstel die hieronder beantwoord worden.
De regering constateert dat de fracties van de VVD en D66 de strekking van het wetsvoorstel onderschrijven. De regering constateert verder dat de fractie van het CDA aangeeft dat bezuinigingen onvermijdelijk zijn, maar zich daarbij zorgen maakt over voorgenomen bezuinigingen op de kindregelingen, onderwijs en zorg in latere jaren en vreest dat met name gezinnen met middeninkomens in het gedrang komen. De SP-fractie geeft aan zich zorgen te maken over de cumulatieve effecten van diverse regeringsmaatregelen voor kinderen die opgroeien in armoede.
Inhoud wetsvoorstel
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven waarom er gekozen is om nu enkel de indexatie van 1 juli 2013 te schrappen, terwijl in het regeerakkoord is afgesproken om de kinderbijslag ook per 1 juli 2014 en in het gehele jaar 2015 niet te indexeren. Is het niet handiger om dit meteen bij dit wetsvoorstel mee te nemen? En waarom wordt dan nu in de Algemene Kinderbijslagwet aangegeven dat de indexering per 1 juli 2014 nog door zal gaan?
De regering heeft gemeend in onderhavig wetsvoorstel alleen de indexatie van de kinderbijslag per 1 juli 2013 te schrappen zodat deze na aanname tijdig in werking kan treden. Deze werkwijze biedt de mogelijkheid dat de overige voorgenomen hervormingsmaatregelen voor de kindregelingen, zoals die zijn opgenomen in bijlage F van het regeerakkoord «Bruggen slaan» en op dit moment nader worden uitgewerkt, door het parlement in samenhang kunnen worden bezien. Deze voorstellen zullen ook het niet indexeren van de kinderbijslag per 1 juli 2014 en heel 2015 bevatten. Om die reden heeft dit wetsvoorstel geen betrekking op het niet indexeren per 1 juli 2014.
De leden van de CDA-fractie vragen of zij het goed begrijpen dat dit wetsvoorstel slechts een eerste voorstel is in een hele reeks van bezuinigingen op de kinderbijslag en andere kindregelingen. Verder vragen de leden van de CDA-fractie de regering specifiek in te gaan op alle voorgenomen maatregelen die betrekking hebben op de kinderbijslag en de kindregelingen en daarbij per maatregel aangeven wat hiervan de reden is.
De leden van de D66-fractie merken op dat het voorliggende voorstel onderdeel uitmaakt van een groter pakket aan maatregelen met betrekking tot de kindregelingen. Deze leden vragen wanneer de Kamer de overige voorstellen kan verwachten.
Dit wetsvoorstel is inderdaad het eerste onderdeel van een aantal maatregelen op het gebied van de kindregelingen die zijn aangekondigd in het regeerakkoord. De regering zal bij het nog in te dienen wetsvoorstel voor de herziening van de kindregelingen nader ingaan op de overige in het regeerakkoord opgenomen maatregelen. De regering verwacht het betreffende wetsvoorstel in het najaar te kunnen indienen.
Budgettaire gevolgen en inkomenseffecten
De leden van de SP-fractie vragen de regering inzicht te geven in de cumulatieve inkomenseffecten van alle voorstellen omtrent het niet indexeren van de kinderbijslag (onder andere de wet inzake niet indexeren van het basiskinderbijslagbedrag in de Algemene Kinderbijslagwet per 1 januari 2013 en per 1 januari 2014 (33 294) en de beoogde voorstellen omtrent het niet indexeren per 1 juli 2014 en 2015). De leden van de SP-fractie vragen de regering eveneens een overzicht te geven van de verschillen in inkomenseffecten van het niet indexeren van de kinderbijslag voor verschillende inkomensgroepen.
Ook de leden van de ChristenUnie-fractie vragen om inzicht in de cumulatieve inkomenseffecten van alle voorstellen omtrent het niet indexeren van de kinderbijslag.
In tabel 11 zijn de inkomenseffecten opgenomen van de niet indexering van de kinderbijslag per 1 juli 2013. Deze inkomenseffecten zijn zeer gering te noemen.
Koopkrachtcijfers |
|
---|---|
Actieven: |
|
Alleenverdiener met kinderen |
|
modaal |
– 0.03% |
2 x modaal |
– 0.02% |
Tweeverdieners |
|
modaal + ½ x modaal met kinderen |
– 0.02% |
2 x modaal + ½ x modaal met kinderen |
– 0.01% |
Alleenstaande ouder |
|
minimumloon |
– 0.03% |
modaal |
– 0.02% |
Inactieven: |
|
Sociale minima |
|
paar met kinderen |
– 0.04% |
alleenstaande ouder |
– 0.04% |
In tabel 22 zijn de cumulatieve inkomenseffecten van alle voorstellen omtrent niet indexeren van de kinderbijslag gevisualiseerd. Dit betreft heel 2013 en de eerste helft van 2014. Daaruit blijkt dat huishoudens met kinderen er in de komende paar jaar, door het niet indexeren van de kinderbijslag, gemiddeld 0,11 procent op achteruit gaan. De inkomenseffecten van de beoogde voorstellen wat betreft niet indexeren kinderbijslag per juli 2014 en heel 2015 zullen in het voorgenomen wetsvoorstel herziening kindregelingen worden gepresenteerd.
Koopkrachtcijfers |
|
---|---|
Actieven: |
|
Alleenverdiener met kinderen |
|
Modaal |
– 0,12% |
2 x modaal |
– 0,07% |
Tweeverdieners |
|
modaal + ½ x modaal met kinderen |
– 0,08% |
2 x modaal + ½ x modaal met kinderen |
– 0,05% |
Alleenstaande ouder |
|
Minimumloon |
– 0,12% |
Modaal |
– 0,10% |
Inactieven: |
|
Sociale minima |
|
paar met kinderen |
– 0,16% |
alleenstaande ouder |
– 0,17% |
De leden van de ChristenUnie vragen waarom de regering deze inkomenseffecten acceptabel vindt gezien het feit dat ouders met kinderen volgens koopkrachtberekeningen zoals van het Nibud al relatief zwaar getroffen worden.
De berekeningen van het Nibud laten zien dat het vanaf dit jaar voor iedereen zwaar wordt. Het kabinet bezuinigt 16 miljard euro, bovenop een pakket van 30 miljard euro. Dit merkt iedereen in de portemonnee. Het is echter noodzakelijk om de overheidsfinanciën op orde te brengen. De komende tijd zullen veel maatregelen vanuit het regeerakkoord verder worden uitgewerkt. Het kabinet blijft hierin streven naar een eerlijke verdeling van de lasten.
De leden van de SP-fractie vragen de regering een overzicht te geven van de totale bezuinigingen van alle wetsvoorstellen over het niet indexeren van de kinderbijslag t/m 2018.
In tabel 3 zijn de geraamde bezuinigingen van de niet-indexeringen per januari 2013, juli 2013 en januari 2014, doorgerekend tot en met het jaar 2018, opgenomen. Voor de bezuinigingen die beoogd worden met het niet indexeren per 1 juli 2014 en heel 2015 verwijs ik naar het wetsvoorstel dat in het najaar zal worden ingediend.
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
|
---|---|---|---|---|---|---|
Niet-indexeren 1 januari 2013 en 1 januari 20141 |
– 22 |
– 56 |
– 67 |
– 68 |
– 68 |
– 68 |
Niet-indexeren 1 juli 20132 |
– 2 |
– 10 |
– 10 |
– 10 |
– 10 |
– 10 |
Totaal |
– 24 |
– 66 |
– 77 |
– 78 |
– 76 |
– 76 |
De leden van de SP-fractie vragen welke bezuinigingsmaatregelen de bijna 400.000 kinderen die in armoede moeten opgroeien treffen en welke compenserende maatregelen hier tegenover staan en of de regering mogelijkheden ziet om deze kinderen te ontzien bij de voorgestelde bezuiniging.
De regering wijst erop dat alle gezinnen te maken krijgen met bezuinigingen op de kinderbijslag. De kinderbijslag is immers een generieke tegemoetkoming voor de kosten van kinderen en is inkomensonafhankelijk. Het is niet wenselijk om gezinnen met lage inkomens via de Algemene Kinderbijslagwet te ontzien bij bepaalde maatregelen; de kinderbijslagwet zou daarmee inkomensafhankelijk worden gemaakt. Dat is onwenselijk omdat er al een inkomensafhankelijke regeling is, te weten het kindgebonden budget. De regering wijst er op dat eind 2012 besloten is tot het verhogen van het kindgebonden budget met € 75,– voor het tweede kind. Deze verhoging zorgt ervoor dat gezinnen met lage inkomens en twee of meer kinderen, ondanks het niet indexeren van de kinderbijslag, er in reële termen op vooruitgaan.
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering nader kan ingaan op de recente uitspraak van de kinderombudsman, dat één op de negen kinderen opgroeit in armoede. Deze leden vragen zich af of de cijfers waarop de kinderombudsman zich baseert kloppen.
De Kinderombudsman baseert zich in zijn recente uitspraak op cijfers van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP), zoals gepubliceerd in het Armoedesignalement 2012. De genoemde cijfers zijn een raming voor 2013. Ze geven aan hoeveel kinderen naar verwachting in 2013 leven in een huishouden waar het inkomen onder het «niet-veel-maar-toereikend-criterium» ligt. Dit criterium is een normbedrag dat het SCP in overleg met het Nibud heeft vastgesteld. Het omvat de minimale uitgaven voor niet of moeilijk te vermijden kosten (voor onder andere voedsel, kleding en wonen) plus enige kosten voor sociale participatie.
De cijfers geven geen exact beeld van armoede onder kinderen in Nederland.
Dit is ook niet mogelijk omdat het geen absoluut begrip is. Voor de duiding van de omvang van de kans op armoede worden dan ook meerdere indicatoren gebruikt, die leiden tot verschillende armoedecijfers.
De cijfers van het SCP geven een goede indicatie van het aantal kinderen dat leeft in een huishouden met een laag inkomen. Gelukkig is het aantal kinderen voor wie dit langdurig (vier jaar of langer) het geval is veel lager. Dit betreft 1 op de 29 kinderen volgens de lage-inkomensgrens van het Centraal Bureau voor de Statistiek, op basis van voorlopige cijfers uit 2011. De inzet van het kabinet voorkomt niet dat er kinderen zijn die leven in een huishouden dat van een laag inkomen rond moet komen. De regering onderkent de problemen die hierdoor kunnen ontstaan en zal, zoals ook vastgelegd is in het Regeerakkoord «Bruggen slaan», bij de intensivering van het armoedebeleid extra aandacht geven aan gezinnen met kinderen.
De leden van de CDA-fractie vragen om een vergelijking met de kindregelingen in de ons omringende landen, zoals Duitsland en België. Zij vragen naar de totale omvang van het bedrag dat deze landen uitgeven aan kinderbijslag en/of kindregelingen en hoe hoog het bedrag is dat per individueel kind wordt uitgegeven.
De leden van de D66-fractie zouden bovendien graag inzicht hebben in hoe de hoogte van de kinderbijslag zich in Nederland verhoudt tot die van andere Europese landen.
In bijlage 1 zijn jaarbedragen van tegemoetkomingen voor kinderen opgenomen van een aantal landen. De bedragen zijn echter moeilijk te vergelijken of in verhouding te brengen met elkaar omdat de hoogte ervan immers ook afhangt van de nationale omstandigheden. Daarbij kan gedacht worden aan al of niet gratis onderwijs, studiefaciliteiten, eventuele eigen kosten voor zorg, de hoogte van de sociale minimaregelingen et cetera. Daarnaast wordt de kinderbijslag soms naar leeftijd en aantal kinderen gedifferentieerd.
Voor de vraag van de CDA-fractie over de totale overheidsuitgaven voor kinderbijslag en fiscale faciliteiten voor kinderen is gebruik gemaakt van OECD-cijfers uit 2009. Daarbij blijkt dat het percentage van het Bruto Nationaal Product (BNP) dat landen als Duitsland en Belgiё uitgeven aan kinderbijslag en belastinggerelateerde kindregelingen (niet de kinderopvang) volgens de OECD voor Duitsland 2,17% en voor Belgiё 2,41% op basis van cijfers over 20093 bedraagt. Nederland besteedde hieraan 1,55% in 2009. Het percentage dat Nederland besteedt komt meer overeen met enkele Scandinavische landen. Het percentage van het BNP van Zweden, Noorwegen en Denemarken bevindt zich tussen 1,63 en 1,55. Overigens geldt ook hier de opmerking dat de totaaluitgaven niet goed vergelijkbaar zijn. Zo bestaat bijvoorbeeld in Belgiё een mogelijkheid van kinderbijslag voor kinderen ouder dan 18 jaar.
De leden van de D66-fractie vragen zich af of de regering heeft overwogen om extra te bezuinigen op de kinderbijslag en de opbrengsten in te zetten voor de kinderopvang, om zo werken te stimuleren. Ook vragen de leden zich af of deze optie wordt meegenomen in de voorstellen voor de kinderopvang die dit voorjaar gepresenteerd worden.
In het regeerakkoord «Bruggen slaan» is besloten tot een herziening van de kindregelingen. Binnen de contouren van de hervorming kindregelingen kennen de kinderbijslag en kinderopvangtoeslag elk een eigen helder doel. Zo is de kinderbijslag een generieke tegemoetkoming in de kosten van kinderen en bedoeld voor alle gezinnen met kinderen. De kinderopvangtoeslag is juist een specifieke toeslag voor de kosten van formele kinderopvang. Binnen afzienbare tijd zal de Kamer geïnformeerd worden over de precieze invulling hiervan.
De leden van de D66-fractie zouden graag zien, indien mogelijk, hoe de hoogte van de kinderbijslag zich de afgelopen decennia heeft ontwikkeld ten opzichte van de algemene prijsindex.
In de onderstaande figuur is de ontwikkeling van de hoogte van de kinderbijslag, ten opzichte van de consumentenprijsindex, waar te nemen. In de jaren 2004 en 2005 heeft er geen indexatie van de kinderbijslag plaatsgevonden, met als gevolg dat deze achterblijft bij de ontwikkeling van de algemene prijsindex. Hetzelfde geldt ook voor de periode van juli 2009 t/m 2011. De ontwikkeling wordt ook beïnvloed door de verhoging van € 10,40 per kwartaal van het basiskinderbijslagbedrag die in het 4e kwartaal 2006 inging. Datzelfde geldt voor de verlaging van het basisbedrag van € 10,29 per kwartaal die vanaf begin 2012 is toegepast ten gunste van het kindgebonden budget.
Figuur 1. Ontwikkeling van de kinderbijslag en de consumentenprijsindex.
Bron: CBS en CPB
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher
Bedragen voor kinderbijslag en kindtoeslagen voor een aantal Europese landen afgeleid uit de Missoc-tabellen per juli 2012 op www.missoc.org. De bedragen zijn in euro’s op jaarbasis.
Nederland |
Duitsland |
Belgiё |
Verenigd Koninkrijk |
Zweden |
Noorwegen |
Denemarken |
---|---|---|---|---|---|---|
Kinderbijslag 767 0–5 jr. 931 6–11 jr. 1095 11–18 jr. |
Kinderbijslag 2208 1e kind 2208 2e kind 2280 3e kind 2580 4e en volgende kinderen |
Kinderbijslag 1062 1e kind 1965 2e kind 2934 3e en volgende kinderen |
Kinderbijslag 1320 1e kind 864 2e en volgende kinderen |
Kinderbijslag 1440 per kind |
Kinderbijslag 1536 per kind |
Kinderbijslag 2296 0–2 jaar 1816 3–6 jaar 1432 7–14 jaar 1428 15–17 jaar |
Inkomensafhankelijk kindgebonden budget 1017 1 kind 1478 2 kinderen 1661 3 kinderen 1767 4 kinderen Ieder volgend Kind: 106 erbij. Bij kinderen tussen de 12–15 en van 16/17 jaar is er een leeftijdgerelateerde toeslag van 231 resp. 296 |
Naast de basiskinderbijslag zijn er leeftijdsgerelateerde toeslagen. |
Inkomensafhankelijke kindtoeslag 3348 en een familietoeslag 684 |
Gezinstoeslag 204 2e kind 624 3e kind 1392 4e kind 1716 5e kind en volgende kinderen |