Ontvangen 16 mei 2013
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Het opschrift komt te luiden:
Wijziging van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de Zorgverzekeringswet en de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet teneinde daarin enkele verbeteringen aan te brengen, alsmede technische reparaties in diverse wetten (Veegwet VWS 2013)
B
Het derde subonderdeel van artikel II, onderdeel I, komt te luiden:
3. In artikel 69, zevende lid, onderdeel a, wordt «de bijdragen, bedoeld in het tweede lid, inhouden op het pensioen, op de rente of op het loon van een grensarbeider wier gezinsleden onder dit artikel vallen» vervangen door: de bijdragen die de personen, bedoeld in het eerste lid, verschuldigd zijn, inhouden op een pensioen of een rente dan wel, indien het eerste lid van toepassing is op gezinsleden van een verzekeringsplichtige, op het loon, het pensioen of de rente van die verzekeringsplichtige.
C
Na artikel III wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL IIIA
1. In aanvulling op artikel 39 van de Zorgverzekeringswet kunnen tevens ten gunste of ten laste van het Zorgverzekeringsfonds worden gebracht door het College zorgverzekeringen vast te stellen, met zorgverzekeraars als bedoeld in de Zorgverzekeringswet te verrekenen bedragen met betrekking tot in een kalenderjaar aangevangen, bij of krachtens artikel 11 van de Zorgverzekeringswet bedoelde zorg van bij ministeriële regeling aan te wijzen categorieën zorgaanbieders, die in de twee daaropvolgende kalenderjaren bij de zorgverzekeraars in rekening is gebracht.
2. Het eerste lid geldt slechts voor zorg die is aangevangen in het kalenderjaar onmiddellijk voorafgaande aan het jaar waarin voor de aangewezen categorie zorgaanbieders een nieuw bekostigingssysteem is gaan gelden.
3. Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke zorg het College zorgverzekeringen bij toepassing van het eerste lid in aanmerking neemt, hoe het College zorgverzekeringen de bedragen, bedoeld in dat lid, berekent en wanneer de in dat lid bedoelde verrekening dient te hebben plaatsgevonden.
D
Artikel IV wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. In het eerste lid (nieuw) wordt «voordat de artikelen I, II en III van voorliggend wetsvoorstel in werking zullen zijn getreden» vervangen door: voordat de artikelen I tot en met IIIA van voorliggend wetsvoorstel in werking zullen zijn getreden.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Indien het in het eerste lid genoemde voorstel van wet tot wet wordt verheven en in werking treedt nadat de artikelen I tot en met IIIA van voorliggend wetsvoorstel in werking zijn getreden, wordt in de artikelen 44a, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, 33, tweede en vierde lid, 73a, eerste lid, en 75a, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet, 2.1.7a, eerste lid, 2.1.7b, eerste lid, 2.2.2a, eerste lid, van de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet en artikel IIIA van deze wet met ingang van de datum waarop het in het eerste lid genoemde voorstel van wet in werking treedt «College zorgverzekeringen» telkens vervangen door «Zorginstituut» en wordt in artikel 2.1.7b, eerste lid, van de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet «het college» vervangen door: het instituut.
E
Na artikel X worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
ARTIKEL XA
De Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba wordt als volgt gewijzigd:
A
Hoofdstuk 6, paragraaf 1, vervalt.
B
Artikel 18.4.4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, wordt onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het slot van onderdeel c, een onderdeel toegevoegd, luidende:
d. de bevoegdheid tot vestiging van de beoefenaren van de bedoelde beroepen.
2. Er worden zes nieuwe leden toegevoegd, luidende:
3. Een ieder die is betrokken bij de uitvoering van de krachtens het eerste lid gestelde regels en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding van die gegevens, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht of uit zijn taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit.
4. Gedragingen in strijd met de voorschriften, gesteld krachtens het eerste lid, onder c en d, worden gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren, hetzij met een geldboete van de vijfde categorie, hetzij met beide straffen.
5. Degene die opzettelijk de verplichting tot geheimhouding, bedoeld in het derde lid, schendt, wordt gestraft met hetzij gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden, hetzij een geldboete van de vierde categorie, hetzij met beide straffen.
6. Degene aan wiens schuld schending van de verplichting tot geheimhouding, bedoeld in het derde lid, is te wijten, wordt gestraft met hetzij hechtenis van ten hoogste drie maanden hetzij een geldboete van de derde categorie hetzij met beide straffen.
7. De in het vierde en vijfde lid strafbaar gestelde feiten worden beschouwd als misdrijven en het in het zesde lid strafbaar gestelde feit als overtreding.
8. Geen vervolging van een in het vijfde of zesde lid bedoeld strafbaar feit heeft plaats dan op klacht van degene, tegen wie het feit is gepleegd, of, indien het tegen een rechtspersoon, vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, een maatschap, enige andere vereniging van personen of een doelvermogen is gepleegd, op klacht van de bestuurder en indien er meer bestuurders zijn, van één van hen.
C
Na artikel 18.4.7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 18.4.7a
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent jeugdzorg in de openbare lichamen, met inbegrip van de toegang, het aanbod, de bekostiging en een bijdrage in de kosten van de jeugdzorg.
D
In artikel 18.4.8 wordt «de artikelen 18.4.6 en 18.4.7» vervangen door: de artikelen 18.4.6, 18.4.7 en 18.4.7a.
E
Artikel 18.4.12 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt de zinsnede «de artikelen 18.4.6 en 18.4.7» vervangen door: de artikelen 18.4.4, 18.4.6 en 18.4.7.
2. Aan het slot van het eerste lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Met het toezicht op de naleving van de krachtens artikel 18.4.7a gestelde regels zijn belast de ambtenaren van de Inspectie jeugdzorg.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Met het opsporen van de bij artikel 18.4.4 strafbaar gestelde feiten zijn, naast de bij artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering BES aangewezen personen, belast de daartoe bij ministeriële regeling aangewezen medewerkers van de Inspectie voor de Volksgezondheid. Een zodanige aanwijzing wordt bekendgemaakt in de Staatscourant.
ARTIKEL XB
Een algemene maatregel van bestuur die berust op artikel 18.1 van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba berust na inwerkingtreding van deze wet op artikel 18.4.7a van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
F
In artikel XVI worden in de voorgestelde nieuwe tekst van artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet foetaal weefsel de woorden «vier en twintig» telkens vervangen door: vierentwintig.
G
Artikel XVII vervalt.
H
Artikel XVIII komt te luiden:
ARTIKEL XVIII
De Wet marktordening gezondheidszorg wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 76, eerste lid, wordt «34» vervangen door: 31, 34.
B
In artikel 84 wordt «gesteld bij of krachtens die wet» vervangen door: gesteld bij of krachtens die wet of de Wet financiering sociale verzekeringen.
I
In artikel XXI, onderdeel C, wordt in het in artikel 9, eerste lid, in te voegen onderdeel g, na «register» toegevoegd: op grond van artikel 7, onder c, d of e.
J
Artikel XXII wordt als volgt gewijzigd:
1. Na onderdeel A wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Aa
In artikel 1, eerste lid, komt het onderdeel «Onze Ministers» te luiden:
Onze Ministers: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Onze Minister van Veiligheid en Justitie tezamen;
2. Na onderdeel B wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Bb
In de artikelen 3, derde lid, 10, tweede lid, 30, tweede lid, onder d, 31, vijfde lid, 34, derde lid, onder c, 38, vierde en vijfde lid, 44, tweede lid, en 47, vierde, vijfde en zevende lid, wordt «Onze Minister van Justitie» telkens vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
3. Na onderdeel F wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Fa
Indien het bij koninklijke boodschap van 3 december 2012 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met het opnemen van een grondslag voor het nemen van beperkende maatregelen of controlemaatregelen jegens een jeugdige in de gesloten jeugdzorg tijdens vervoer van de jeugdige en tijdens het verblijf van de jeugdige in het gerechtsgebouw (Kamerstukken II 2012/13, 33 494, nr. 2 e.v.) tot wet wordt verheven en in werking treedt, wordt in artikel 24, vijfde lid, tweede volzin, na «de artikelen 29o tot en met 29r» ingevoegd «en 29ta» en wordt in artikel 29w, eerste lid, de zinsnede «de toepassing van artikel 29t» vervangen door «de toepassing van de artikelen 29t en 29ta, eerste lid».
K
Artikel XXVIII komt te luiden:
ARTIKEL XXVIII
De Wet publieke gezondheid wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 5, derde lid, wordt «Minister voor Jeugd en Gezin» vervangen door: Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
B
Artikel 68b komt te luiden:
Artikel 68b
De artikelen 8, derde lid, 14 tot en met 17, alsmede 64 zijn niet van toepassing in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Artikel 65 is wat betreft de ambtenaren van het Staatstoezicht op de volksgezondheid niet van toepassing in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
C
In artikel 68j, eerste lid, wordt «deze landsverordening» vervangen door: deze wet.
L
Artikel XXIX, onderdeel A, komt te luiden:
A
Artikel 2a komt te luiden:
Artikel 2a
1. In afwijking van artikel 2, eerste lid, heeft een belanghebbende, die op de laatste dag van het berekeningsjaar meerderjarig is, geen recht op de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2, eerste lid, indien:
a. hij op de laatste dag van het berekeningsjaar geen partner heeft en zijn toetsingsinkomen over het tweede jaar voorafgaande aan het berekeningsjaar, hoger is dan € 24.570, of
b. hij op de laatste dag van het berekeningsjaar een partner heeft en het gezamenlijke toetsingsinkomen van hem en zijn partner over het tweede jaar voorafgaande aan het berekeningsjaar, hoger is dan € 35.100.
2. In afwijking van artikel 2, eerste lid, heeft de belanghebbende, die op de laatste dag van het berekeningsjaar minderjarig is, geen recht op de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2, eerste lid, indien:
a. een van zijn tot het voorzien in de kosten van levensonderhoud verplichte ouders zonder partner op de laatste dag van het berekeningsjaar op hetzelfde woonadres als de belanghebbende in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven en het toetsingsinkomen van die ouder over het tweede jaar voorafgaande aan het berekeningsjaar, hoger is dan € 24.570;
b. zijn tot het voorzien in de kosten van levensonderhoud verplichte ouders op de laatste dag van het berekeningsjaar op hetzelfde woonadres als de belanghebbende in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staan ingeschreven en het gezamenlijke toetsingsinkomen van die ouders over het tweede jaar voorafgaande aan het berekeningsjaar hoger is dan € 35.100, of
c. een van zijn tot het voorzien in de kosten van levensonderhoud verplichte ouders en de niet een ouder van die belanghebbende zijnde partner van die ouder, op de laatste dag van het berekeningsjaar op hetzelfde woonadres als de belanghebbende staan ingeschreven en het gezamenlijke toetsingsinkomen van die ouder en die partner over het tweede jaar voorafgaande aan het berekeningsjaar, hoger is dan € 35.100.
3. Als partner wordt aangemerkt:
a. de echtgenoot;
b. de geregistreerde partner;
c. de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige, een gezamenlijke huishouding voert met uitzondering van bloedverwanten in de eerste graad.
4. Voor de toepassing van het derde lid wordt een persoon die duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenoot of zijn geregistreerde partner als ongehuwd aangemerkt.
5. Voor de toepassing van het derde lid wordt een gezamenlijke huishouding als bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten als gezamenlijke huishouding aangemerkt. Het bepaalde bij of krachtens artikel 1, vijfde tot en met zevende lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is van toepassing.
6. Het eerste lid vindt geen toepassing ten aanzien van een belanghebbende als bedoeld in artikel 2, eerste lid, indien een tot zijn huishouden behorend persoon op de laatste dag van het berekeningsjaar op hetzelfde woonadres als de belanghebbende in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven en krachtens artikel 2, eerste en tweede lid, recht zou hebben op een hogere tegemoetkoming of op een even hoge tegemoetkoming en ouder is dan de belanghebbende.
7. Het tweede lid vindt geen toepassing ten aanzien van een belanghebbende als bedoeld in artikel 2, eerste lid, indien een tot zijn huishouden behorend persoon op de laatste dag van het berekeningsjaar op hetzelfde woonadres als de belanghebbende in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven en krachtens artikel 2, eerste en tweede lid:
a. recht zou hebben op een hogere tegemoetkoming dan de belanghebbende, of
b. op een even hoge tegemoetkoming als de belanghebbende en ouder is dan de belanghebbende.
8. De in het eerste en tweede lid vermelde bedragen kunnen jaarlijks bij regeling van Onze Minister worden gewijzigd voor zover de tabelcorrectiefactor, genoemd in artikel 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 daar aanleiding toe geeft.
9. Het CAK verleent bij het ontbreken van een op grond van het eerste of tweede lid ten aanzien van een belanghebbende als bedoeld in artikel 2, eerste lid, in aanmerking te nemen toetsingsinkomen respectievelijk gezamenlijk toetsingsinkomen, de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aan die belanghebbende.
10. In afwijking van artikel 2, eerste lid, heeft degene die niet verzekerd is krachtens een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet, geen recht op de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2, eerste lid, tenzij hij militaire ambtenaar in werkelijke dienst is als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a juncto onderdeel b, van de Militaire ambtenarenwet 1931, dan wel een militair is aan wie buitengewoon verlof met behoud van militaire inkomsten is verleend.
M
De aanhef van artikel XXXII komt te luiden:
Artikel 35 van de Wet veiligheidsregio’s wordt als volgt gewijzigd:
N
In artikel XXXVIII wordt de zinsnede «onderdeel X, III» vervangen door: onderdeel X, II, onderdeel B, III.
O
Artikel XXXXIII wordt als volgt gewijzigd:
Onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
4. Artikel XXIX, onderdeel A, werkt terug tot en met 1 januari 2012.
P
Artikel XXXXIV komt te luiden:
ARTIKEL XXXXIV
Deze wet wordt aangehaald als: Veegwet VWS 2013.
Onderdelen A en P
Bij het opstellen van het wetsvoorstel werd ervan uitgegaan dat deze wet in 2012 in werking zou treden. Aangezien inwerkingtreding onverhoopt niet in 2012 heeft plaatsgevonden, worden opschrift en citeertitel aangepast aan de omstandigheden om verwarring te voorkomen.
Onderdeel B
Zoals in de memorie van toelichting is aangegeven, beoogt de voorgestelde wijziging in artikel 69, zevende lid, onderdeel a, van de Zorgverzekeringswet zeker te stellen dat de verdragsbijdragen die gezinsleden van verzekeringsplichtigen verschuldigd zijn, op het loon van die verzekeringsplichtigen kunnen worden ingehouden. Bij nader inzien zou het onderdeel zoals dat na invoering van de voorgestelde wijziging zou komen te luiden, om taalkundige redenen verwarring kunnen wekken. Het onderdeel zou namelijk zo kunnen worden gelezen, dat slechts voor gezinsleden van verzekeringsplichtigen de verdragsbijdrage op een pensioen of rente zou kunnen worden ingehouden. Daarmee zou de inhoudingsmogelijkheid op een pensioen of rente, die plaats dient te vinden voor verdragsbijdragen die in het buitenland wonende pensioen- of rentegerechtigden èn zijn gezinsleden verschuldigd zijn, onbedoeld zeer in omvang worden beperkt. Door middel van een herformulering van het onderdeel, wordt nu geëxpliciteerd dat de verdragsbijdragen van pensioen- en rentegerechtigden en hun gezinsleden kunnen worden ingehouden op dat pensioen of op die rente, en dat de verdragsbijdragen van de gezinsleden kunnen worden ingehouden op het loon van de verzekeringsplichtige. Zoals in de memorie van toelichting al is aangegeven, is de verzekeringsplichtige zelf geen verdragsbijdrage verschuldigd.
Onderdeel C
Voor de meeste aanbieders van tweedelijns curatieve zorg gold in 2011 en daaraan voorafgaande kalenderjaren voor diagnose behandeling combinaties (dbc's) uit het zogenoemde A-segment de zogenoemde «budgetsystematiek». Deze hield in dat deze zorgaanbieders per kalenderjaar een vooraf vastgestelde omzet (het budget) aan deze zorg mochten hebben. Bleek na dat kalenderjaar dat zij een hogere of lagere omzet hadden gehad, dan werd het verschil met de zorgverzekeraars verrekend.
De zorgaanbieders brachten dbc's die in een kalenderjaar geopend èn gesloten (gedeclareerd) waren voor rekening van hun budget van dat kalenderjaar, maar ook een deel van de waarde van dbc's die een jaar eerder waren geopend en in het budgetjaar gesloten waren alsmede een deel van de waarde van dbc's die in het budgetjaar geopend waren maar pas in het jaar daarop gesloten en vervolgens gedeclareerd werden. De zorgverzekeraars, daarentegen, rekenen in een kalenderjaar geopende dbc's die in een volgend kalenderjaar gesloten en, na declaratie, door hen vergoed zijn, conform artikel 23, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet (Zvw) geheel toe aan het jaar waarin zij geopend werden.
Met ingang van 1 januari 2012, toen de Wet aanvulling instrumenten bekostiging WMG in werking trad, is voor een aanzienlijk aantal categorieën aanbieders van tweedelijns geneeskundige zorg het systeem van prestatiebekostiging gaan gelden. Vanaf die datum geldt voor hen geen jaarlijks budget, maar worden zij op basis van de werkelijk door hen geleverde prestaties gefinancierd (zij het dat voor hen nog gedurende twee jaar een overgangssysteem geldt).
Bij het opstellen van de Wet aanvulling instrumenten bekostiging WMG is over het hoofd gezien dat de zorgverzekeraars aldus geen mogelijkheid tot verrekening met ziekenhuizen zouden hebben voor in 2012 gegenereerde omzet aan in 2011 geopende dbc's die pas in 2012 gedeclareerd werden. Dit heeft een aantal nadelige gevolgen, waaronder een onjuiste schadelast over 2011. Artikel IIIA opent de mogelijkheid om dit bij ministeriële regeling alsnog te regelen, zij het dat de verrekening om praktische redenen niet met de ziekenhuizen plaatsvindt, maar met het Zorgverzekeringsfonds.
Voor bepaalde andere groepen van aanbieders van tweedelijns geneeskundige zorg (ook wel «categorale instellingen» genoemd), zoals dialysecentra, radiotherapeutische centra en revalidatiecentra, geldt mutatis mutandis hetzelfde. Enkele categorieën categorale instellingen zijn
in 2012 nog niet op een systeem van prestatiebekostiging overgegaan, maar dit is in 2013 alsnog gebeurd (instellingen voor epilepsie en long/astma-centra) of zal mogelijk later alsnog gebeuren. Aangezien de hierboven beschreven problematiek ook speelt of nog kan gaan spelen voor categorale instellingen, is het artikel zo ruim geredigeerd, dat ook voor hun zorg een oplossing kan worden getroffen voor bovengenoemd probleem.
Overigens zal, zoals uit het tweede lid van het artikel blijkt, de hiervoor bedoelde verrekening met de zorgverzekeraars per groep zorgaanbieders slechts eenmalig plaatsvinden, namelijk alleen voor de waarde van het werk dat onderhanden was ultimo het laatste kalenderjaar waarin voor de desbetreffende groep nog het budgetsysteem gold.
Onderdeel D
De wijziging in het nieuwe eerste lid van artikel IV zorgt ervoor dat ook in artikel IIIA het «College zorgverzekeringen» telkens wordt vervangen door «Zorginstituut» indien de Wet houdende Wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en andere wetten in verband met de taken en bevoegdheden op het gebied van de kwaliteit van de zorg (Kamerstukken II 2011/12, 33 243, nrs. 1–3, e.v.) eerder in werking treedt dan voorliggend wetsvoorstel.
Bij het schrijven van voorliggend wetsvoorstel is ervan uitgegaan dat laatstgenoemd wetsvoorstel eerder in werking zou treden dan voorliggend wetsvoorstel. Inmiddels is dat minder zeker. Om die reden wordt voorgesteld om een tweede lid aan artikel IV toe te voegen om te voorzien in de situatie dat voorliggende Veegwet eerder in werking zal kunnen treden dan de toekomstige Wet houdende Wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en andere wetten in verband met de taken en bevoegdheden op het gebied van de kwaliteit van de zorg. Ook de wijzigingen in dit lid zijn louter technisch: er wordt mee voorkomen dat in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de Zorgverzekeringswet, de Invoerings- en aanpassingwet Zorgverzekeringswet of artikel IIIA van voorliggende wet nog ergens «College zorgverzekeringen» blijft staan nadat de Wet houdende Wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en andere wetten in verband met de taken en bevoegdheden op het gebied van de kwaliteit van de zorg in werking zal zijn getreden.
Onderdeel E
Artikel XA
Deze technische wijzigingen strekken ertoe de wet te actualiseren. Het artikel over de regels omtrent jeugdzorg valt thans onder de verantwoordelijkheid van Onze Minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport en niet meer onder de verantwoordelijkheid van de Minister voor Jeugd en Gezin. Onderhavige wijzigingen zorgen ervoor dat artikel 18.1 (§1 Minister voor Jeugd en Gezin) vervalt en dat de inhoud daarvan wordt opgenomen in §4 Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De inhoud van het eerste lid van artikel 18.1 wordt hiertoe opgenomen in een nieuw artikel 18.4.7a en de strekking van het tweede lid van artikel 18.1 in artikel 18.4.8.
De wijziging van artikel 18.4.8 regelt dat de voordracht voor een krachtens artikel 18.4.7a vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt gedaan door Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en niet meer door de Minister voor Jeugd en Gezin.
In het nieuwe artikel 18.4.7a (dit was artikel 18.1, eerste lid) staat dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld omtrent jeugdzorg in de openbare lichamen. Daarbij is een aantal voorbeelden genoemd van onderwerpen waarover regels kunnen worden gesteld. Het toezicht is daarbij niet uitdrukkelijk genoemd, maar het feit dat dit onderwerp niet als voorbeeld is genoemd, laat onverlet dat ook over het toezicht op de jeugdzorg op de openbare lichamen regels kunnen worden gesteld. Door de onderhavige wijziging van artikel 18.4.12 wordt dit ter verduidelijking uitdrukkelijk geregeld waarbij ook de aanwijzing van de Inspectie Jeugdzorg als toezichthouder wordt geregeld.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba kreeg de Tijdelijke landsverordening beperking vestiging medische beroepsbeoefenaren, zoals die luidde tot het tijdstip waarop de eilandgebieden Bonaire, Sint Eustatius en Saba de positie van openbare lichamen kregen binnen het Nederlandse staatsbestel, de status van algemene maatregel van bestuur (Besluit beperking vestiging medische beroepsbeoefenaren BES). In de landsverordening waren strafbepalingen en bepalingen opgenomen die voorzien in de aanwijzing van toezichthouders en opsporingsambtenaren. Die bepalingen behoeven echter regeling op het niveau van de wet. Abusievelijk is daar in de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba niet in voorzien. Ook ontbrak een expliciete grondslag om de beperking met betrekking tot de vestiging van de beroepsbeoefenaren bij algemene maatregel van bestuur te regelen. Door deze wijziging van artikel 18.4.4 zijn deze gebreken thans hersteld. De in de landsverordening genoemde boetebedragen zijn vervangen door verwijzingen naar de in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht BES opgenomen boetecategorieën.
Bij de strafbepalingen in de Landsverordening werd een onderscheid gemaakt tussen het opzettelijk en niet opzettelijk handelen in strijd met het vestigingsverbod van medische beroepsbeoefenaren. Dat onderscheid is komen te vervallen om aansluiting te kunnen krijgen bij de eerder genoemde boetecategorieën.
Artikel XB
Wegens het vervallen van artikel 18.1 van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba zullen algemene maatregelen van bestuur die zijn gebaseerd op artikel 18.1 van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba nu berusten op het nieuwe artikel 18.4.7a van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Onderdeel F
Dit betreft een verandering in de schrijfwijze om verwarring over de interpretatie te voorkomen.
Onderdeel G
Het artikel in dit onderdeel wordt reeds gewijzigd in het wetsvoorstel «Wijzigingswet kinderopvang 2013» (Kamerstukken II 2012/13, 33 538, nr. 2 ev.) en wordt daarom hier verwijderd.
Onderdeel H
Artikel XVIII, onderdeel A (artikel 76 van de Wet marktordening gezondheidszorg)
Het voorgestelde gewijzigde artikel 76 van de Wet marktordening gezondheidszorg maakt het mogelijk dat de Nederlandse Zorgautoriteit (hierna: NZa) een aanwijzing geeft ter handhaving van haar controlevoorschriften voor AWBZ-verzekeraars. Een AWBZ-verzekeraar is een zorgverzekeraar als bedoeld in de Zorgverzekeringswet die zich overeenkomstig artikel 33 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ) heeft aangemeld voor de uitvoering van die wet. De aanwijzingsbevoegdheid is met de inwerkingtreding van de Wet marktordening gezondheidszorg onbedoeld verdwenen. Het College van toezicht op de zorgverzekeringen (CTZ) dat is opgegaan in de NZa, beschikte ingevolge artikel 57c, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, wel over een aanwijzingsbevoegdheid ter handhaving van de controlevoorschriften voor AWBZ-verzekeraars. De formele wetgever heeft aan de NZa ten minste dezelfde aanwijzingsbevoegdheid willen geven als die waarover het CTZ beschikte (Kamerstukken II 2004/05, 30 186, nr. 3, blz. 80).
Artikel XVIII, onderdeel B (artikel 84 van de Wet marktordening gezondheidszorg)
Dit onderdeel is aangepast aan het feit dat de wet van 7 november 2011 tot wijziging van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en enkele andere wetten, in verband met de instelling van het zelfstandig bestuursorgaan CAK (Stb. 2011, 561), met ingang van 1 januari 2013 in werking is getreden.
Onderdeel I
Onderdeel I brengt een nadere wijziging aan in artikel 9, eerste lid. In onderdeel g ontbrak de toevoeging «op grond van artikel 7, onder c, d of e». Beoogd wordt om in overeenstemming met de vermelding van maatregelen op de online lijst «maatregelen Wet BIG» in de registers tevens een aantekening te plaatsen van doorhalingen en ontzeggingen van het recht wederom in het register te worden ingeschreven ingevolge een Nederlandse rechterlijke of tuchtrechtelijke beslissing (artikel 7, onder c en d) of een buitenlandse rechterlijke, tuchtrechtelijke of bestuursrechtelijke beslissing (artikel 7, onder e).
Zonder de toevoeging «op grond van artikel 7, onder c, d of e» zouden ook doorhalingen op grond van artikel 7, onder b, (doorhaling op eigen verzoek) en artikel 8, eerste lid, (doorhaling vanwege het niet voldoen aan de eisen voor periodieke registratie) worden aangetekend in de registers.
Onderdeel J
De eerste twee onderdelen zorgen ervoor dat in de Wet op de jeugdzorg de benaming van de toenmalige Minister van Justitie wordt gewijzigd in de huidige benaming Minister van Veiligheid en Justitie.
In het derde onderdeel worden onjuistheden hersteld. In wetsvoorstel 33 494 (wetsvoorstel vervoer en verblijf) is artikel I, onderdelen A en E, onjuist vormgegeven. In dit artikelonderdeel zijn technisch onjuiste wijzigingsopdrachten gegeven voor de artikelen 24, vijfde lid, en 29w van de Wet op de jeugdzorg. Bovendien wordt door de wijziging van artikel I, onderdeel A, van het wetsvoorstel 33 494 in artikel 24, vijfde lid, van de Wet op de jeugdzorg abusievelijk een verwijzing opgenomen naar artikel 24fa; de in dat artikel opgenomen maatregelen maken geen onderdeel uit van een hulpverleningsplan.
Op het moment dat wetsvoorstel 33 494 in werking treedt zullen die onderdelen gezien het vorenstaande niet juist kunnen werken. Daarom is ervoor gekozen om die artikelonderdelen niet in werking te laten treden (dit zal worden geregeld in het nog te treffen inwerkingtredingsbesluit). Voorgesteld wordt de beoogde wijzigingen mee te nemen in dit wetsvoorstel. Aangezien de inwerkingtreding van wetsvoorstel 33 494 voorzien wordt op een eerder tijdstip dan de inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel, is er voor gekozen, om niet dat wetsvoorstel aan te passen maar de Wet op de jeugdzorg zelf.
Onderdeel K
Met de wet van 5 juli 2012 tot goedkeuring van een zestal ministeriële regelingen tot aanpassing van wetten van Nederlands-Antilliaanse oorsprong voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, alsmede wijziging van enkele wetten (Stb. 358), is de Wet publieke gezondheid gewijzigd. Abusievelijk is daarbij (via artikel 68b) artikel 65 geheel niet van toepassing verklaard voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Dit had wat betreft artikel 65 moeten zijn beperkt tot de ambtenaren van het Staatstoezicht op de volksgezondheid en zich niet moeten uitstrekken tot de gezaghebber en de geneeskundige, bedoeld in artikel 68c, eerste lid, van de Wet publieke gezondheid. Dit blijkt ook uit de memorie van toelichting bij (artikel 68h van) het voorstel voor de genoemde wet. Daar staat vermeld dat artikel 68h de toezicht- en opsporingstaak voor het Staatstoezicht op de volkgezondheid regelt aangaande het bepaalde in de Wet publieke gezondheid voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, en dat zulks de reden is om artikel 64
van de Wet publieke gezondheid daar niet van toepassing te verklaren. Daarnaast staat aangegeven dat artikel 38, derde lid, van de Gezondheidswet de bevoegdheden voor het Staatstoezicht op de Volkgezondheid voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba regelt, dus ook ter uitvoering van de taak, zoals geregeld in artikel 68h, alsmede dat het laatste de reden vormt om ook artikel 65 van de Wet publieke gezondheid niet van toepassing te verklaren. Met de onderhavige wijziging wordt dat hersteld. Tevens is via de genoemde wet van 5 juli 2012 abusievelijk in artikel 68j, eerste lid, de benaming «landsverordening» gehanteerd, waar dat «wet» had moeten zijn. Met onderhavige wijziging wordt ook dat hersteld.
Onderdeel L
De voorgestelde aanpassingen van artikel 2a van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (hierna: Wtcg) betreffen in de eerste plaats een verduidelijking en een vereenvoudiging ter voorkoming van mogelijke misverstanden. De vereenvoudiging en verduidelijking hebben ook geleid tot een andere volgorde van de artikelleden. De voorgestelde aanpassing betreffen twee inhoudelijke wijzigingen waardoor de tekst beter aansluit op de toelichting op artikel 2a van de Wtcg in de parlementaire geschiedenis. De redactie van artikel 2a van de Wtcg wordt omwille van de overzichtelijkheid opnieuw vastgesteld.
Het gewijzigde eerste lid maakt duidelijk dat bij de inkomenstoets voor het recht op een algemene tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten (hierna: tegemoetkoming) bij een meerderjarige belanghebbende met een partner het gezamenlijke toetsingsinkomen in aanmerking wordt genomen. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel voor de inkomensafhankelijke Wtcg bevat ook de vermelding van het feit dat bij een belanghebbende met een partner wordt uitgegaan van zijn eigen toetsingsinkomen en dat van zijn partner (Kamerstukken II 2011/12, 33 045, nr. 3, blz. 4, blz. 9 en blz. 13). Uit artikel 7 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen vloeit voort dat bij de inkomenstoets wordt gekeken naar de gezamenlijk toetsingsinkomen van de belanghebbende en zijn partner (Kamerstukken II 2011/12, 33 045, nr. 3, blz. 13). Het gewijzigde eerste lid bepaalt verder dat het gaat om de partner op de laatste dag van het berekeningsjaar. In het huidige tweede lid is neergelegd dat het partnerschap wordt bezien naar de laatste dag op het berekeningsjaar.
Het gewijzigde tweede lid heeft betrekking op een minderjarige belanghebbende. Een minderjarige belanghebbende is degene die op de laatste dag van het berekeningsjaar minderjarig is. Het gewijzigde tweede lid bevat een omschrijving van de drie situaties gevallen waarin een minderjarige belanghebbende vanwege de inkomenstoets geen recht heeft op de tegemoetkoming. De eerste situatie betreft het samenwonen met een van zijn ouders die geen partner heeft. De draagkracht wordt bepaald op basis van het toetsingsinkomen van die ouder met een inkomensgrens van € 24.570.
De tweede en derde situatie betreffen het samenwonen met de beide ouders respectievelijk de situatie het samenwonen met een van zijn ouders met een partner die geen ouder is. De draagkracht wordt bepaald op basis van het gezamenlijk toetsingsinkomen van de beide ouders respectievelijk van de desbetreffende ouder en zijn partner met een inkomensgrens van € 35.100.
Het gewijzigde derde tot en met vijfde lid bevatten ter verduidelijking een uitwerking van het partnerbegrip van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ) zoals dat is opgenomen in het huidige tweede lid. Dat artikellid beoogt het partnerbegrip van de AWBZ te verwoorden (Kamerstukken II 2011/12, 33 045, nr. 3, blz. 14). Het huidige tweede lid bevat één uitzondering op het partnerbegrip van de AWBZ, namelijk voor wat betreft de persoon die duurzaam gescheiden leeft van zijn geregistreerde partner. Degene die duurzaam gescheiden leeft van zijn geregistreerde partner, geldt op basis van artikel 1, derde lid, onder b, in combinatie met artikel 1, tweede lid, onder a, van de AWBZ voor die wet als ongehuwd. Op basis van het gewijzigde vierde lid wordt een persoon die duurzaam gescheiden leeft van zijn geregistreerde partner voor de tegemoetkoming als ongehuwd aangemerkt.
Het gewijzigde zesde en het gewijzigde zevende lid vervangen het huidige vijfde lid respectievelijk zesde lid. De doelstelling van het huidige vijfde lid en het zesde lid is het voorkomen dat de inkomenstoets leidt tot het verlies van twee of meer tegemoetkomingen voor een huishouden (Kamerstukken II 2011/12, 33 045, nr. 8). Het huidige vijfde lid kan het onbedoelde gevolg van het verlies van twee of meer tegemoetkomingen voor een huishouden met zich meebrengen. Dat doet zich voor indien een inwonend meerderjarig kind en een ouder of de partner van een ouder in het berekeningsjaar voldoende zorggebruik hebben voor de tegemoetkoming. Een meerderjarig kind is geen partner van de ouders omdat het hier bloedverwantschap in de eerste graad betreft. Het gewijzigde zesde lid bewerkstelligt meerderjarige personen, niet zijnde partners, tot elkaars huishouden kunnen behoren. Door de inkomenstoetsing verliest maximaal één persoon binnen het huishouden de tegemoetkoming.
Het gewijzigde achtste lid bevat de inhoud van het huidig zevende lid.
De aanpassingen van het negende lid maken duidelijk dat het CAK de tegemoetkoming moet verlenen aan een belanghebbende met voldoende zorggebruik indien ten aanzien van hem een in aanmerking te nemen toetsingsinkomen of een in aanmerking te nemen gezamenlijk toetsingsinkomen ontbreekt.
Het tiende lid komt overeen met het huidige achtste lid, De verplaatsing van dat artikellid hangt samen met het feit dat het als enige lid van artikel 2a van de Wtcg geen betrekking heeft op de inkomenstoets voor het recht op de tegemoetkoming.
Onderdeel M
De Tijdelijke wet ambulancezorg is per 1 januari 2013 in werking getreden. De aanhef van artikel XXXII wordt in overeenstemming hiermee aangepast.
Onderdeel N
Dit betreft een technische verbetering.
Onderdeel O
De voorgestelde terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2012 stelt buiten twijfel dat de voorgestelde wijzigingen voor alle berekeningsjaren van de inkomensafhankelijke algemene tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten (hierna: tegemoetkoming) gelden. Dit bevordert de goede uitvoering door het CAK en voorkomt onduidelijkheid voor belanghebbenden. De terugwerkende kracht ontmoet geen bezwaar omdat het met betrekking tot de inkomensafhankelijke tegemoetkoming louter gaat om verduidelijkingen ter voorkoming van misverstanden en herstel van technische omissies teneinde de wetstekst beter te doen aansluiting bij de bedoeling van de formele wetgever. Er wordt gezien het bovenstaande ook geen minimale invoeringstermijn van twee maanden gehanteerd. De afwijkingen van het systeem van vaste verandermomenten komt de goede uitvoering van de regeling voor de tegemoetkoming door het CAK ten goede en voorkomt onduidelijkheid bij belanghebbenden.
De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers