Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 maart 2014
Gaarne maak ik van de gelegenheid gebruik om een reactie te geven op het door het lid van uw Kamer Segers ingediende amendement op het wetsvoorstel Tegengaan huwelijksdwang, waarover ik met uw Kamer heb gedebatteerd op 20 maart jl. (Handelingen II 2013/14, nr. 65, debat over tegengaan huwelijksdwang) en waarover op 25 maart 2014 zal worden gestemd.
In het amendement wordt voorgesteld om op het in het geheel afschaffen van de mogelijkheid voor personen beneden de achttien jaar om in Nederland een huwelijk aan te gaan één uitzondering te maken. De uitzondering betreft meisjes van 16 of 17 jaar die op grond van art. 1:253ha BW door de rechter meerderjarig zijn verklaard.
Deze uitzondering was in het voorontwerp van wet opgenomen. Het voorontwerp is ter advisering aan diverse instanties voorgelegd. De Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (RSJ) vermeldde in zijn advies over dit aspect het volgende:
«De Raad heeft met instemming kennis genomen van voornoemde maatregel. Minderjarigen zijn kwetsbaar en kunnen niet altijd de gevolgen van hun handelen overzien. Het sluiten van een huwelijk is een stap met vergaande consequenties en de Raad betwijfelt of zestien- en zeventienjarigen in staat zijn de consequenties van deze stap geheel te overzien. Bovendien blijkt uit de memorie van toelichting dat van de uitzonderingsmogelijkheden van het huidige artikel 1: 31 lid 2 en 3 BW niet of nauwelijks gebruik wordt gemaakt. Met het vervallen van de uitzonderingsmogelijkheden voor zestien- en zeventienjarigen om te trouwen, kan de zestien- of zeventienjarige vrouw enkel nog trouwen als zij meerderjarig is verklaard omdat zij haar kind wil opvoeden en verzorgen (artikel 1:253ha BW). Daarvoor moet zij een verzoek tot meerderjarigverklaring indienen bij de rechtbank. De kinderrechter beoordeelt of het in het belang van de moeder en het kind wenselijk is dat de moeder meerderjarig wordt verklaard. Vervolgens kan de moeder het gezag over haar kind uitoefenen en kan zij op grond van het (in het voorontwerp) voorgestelde artikel 1:31 lid 2 BW ook trouwen. De Raad wijst er echter op dat de in artikel 1:253ha BW aan minderjarige moeders geboden mogelijkheid om meerderjarig te worden verklaard niet primair is gegeven om minderjarige moeder in staat te stellen in het huwelijk te treden, maar om zelf haar kind te kunnen verzorgen en op te voeden (...). Daarnaast is het de Raad opgevallen dat het doen vervallen van de uitzonderingen van artikel 1:31 lid 2 en 3 BW in samenhang met de meerderjarigverklaring van art. 1:253ha BW leidt tot ongelijkheid tussen minderjarige vrouwen en minderjarige mannen. De meerderjarigverklaring staat immers alleen open voor minderjarige vrouwen en niet ook voor minderjarige mannen, terwijl het onder de huidige wet voor beiden in uitzonderingsgevallen mogelijk is om te trouwen. Uit de memorie van toelichting blijkt dat het jaarlijks weliswaar om slechts één á twee minderjarige jongens gaat die met een beroep op de huidige uitzondering trouwen, niet valt in te zien waarom de uitzonderingsmogelijkheid voor minderjarige mannen om te trouwen geheel moet vervallen, terwijl deze uitzonderingsmogelijkheid voor minderjarige vrouwen moet blijven bestaan. Mocht de Staatssecretaris vasthouden aan de maatregel, dan beveelt de Raad aan om deze ongelijkheid op te heffen (...).»
Tevens wijst de Raad in zijn advies op een inconsistentie als zou worden vastgehouden aan de uitzondering op het verbod om een huwelijk te sluiten voor personen beneden de leeftijd van achttien jaar. Het huwelijk van in het buitenland gehuwde zestien- en zeventienjarigen zou immers niet meer erkend worden, terwijl in Nederland nog wel een huwelijk mogelijk zou blijven voor de meerderjarige verklaarde zestien- of zeventienjarige (aanstaande) moeder. De Raad stelde daarom voor ook artikel 10: 32 sub c BW zodanig aan te passen, dat erkenning van in het buitenland rechtsgeldig gesloten huwelijken van zestien- en zeventienjarigen niet wordt onthouden, indien het huwelijk hier te lande mogelijk zou zijn op grond van een meerderjarigverklaring. Ook de Staatscommissie voor het internationaal privaatrecht wees in haar advies op dit aspect.
Een ander argument om geen enkele uitzondering toe te staan op de minimale leeftijd van achttien jaar voor het sluiten van een huwelijk, is dat erkenning van een in het buitenland gesloten huwelijk op grond van het Verdrag geldigheid huwelijken1 slechts geweigerd kan worden als de openbare orde van een aangesloten staat dit evident vergt. Heersende leer is dat als uitzonderingen op een fundamenteel beginsel van de betrokken rechtsorde bestaan, niet volgehouden kan worden dat inbreuk op dat beginsel strijd oplevert met de openbare orde. Dit betekent dat als een uitzondering wordt gemaakt op de harde minimum leeftijdsgrens van achttien jaar om in Nederland in het huwelijk te kunnen treden, niet volgehouden kan worden dat erkenning dient te worden onthouden aan een in het buitenland gesloten huwelijk van een minderjarige van zestien of zeventien jaar.
Alle argumenten in overweging genomen hebbende, heb ik besloten de in het voorontwerp opgenomen uitzondering op het huwelijksverbod voor personen beneden de achttien jaar in het bij uw Kamer ingediende wetsvoorstel niet te handhaven.
Bovenstaande argumenten brengen mij ertoe het door het lid Segers ingediende amendement nr. 12 te ontraden.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven