Ontvangen 14 februari 2013
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave:
I. |
ALGEMEEN |
1 |
1. |
Huidige financiering SER |
2 |
2. |
Voorstel financiering SER |
5 |
3. |
Praktische uitwerking van de SER-financiering via het AWf |
8 |
4. |
Administratieve lasten |
8 |
5. |
Horizonbepaling |
9 |
6. |
Overig |
9 |
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de voorgestelde wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie en de Wet financiering sociale verzekeringen in verband met de financiering van de Sociaal-Economische Raad. Over het onderhavige wetsvoorstel hebben deze leden enkele vragen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel en onderschrijven de noodzaak om vanwege de reorganisatie van de Kamers van Koophandel en de wijziging van de Handelsregisterwet 2007 te komen tot een nieuwe vorm van financiering van de Sociaal Economische Raad (SER).
De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling, maar ook met verbazing kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel. In het licht van de verbazing hebben de leden van de PVV-fractie enkele vragen, aan- en/of opmerkingen.
De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel en hebben een aantal vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel en hebben hierover enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben naar aanleiding hiervan verschillende vragen.
De leden van de VVD-fractie stellen vast dat de Sociaal-Economische Raad (SER) tot nu toe werd bekostigd door ondernemingen via een bijdrage voor de Kamers van Koophandel (KvK). De regering kiest ervoor om dit nu te gaan doen via het Algemeen werkloosheidsfonds (AWf). De leden van de VVD-fractie vragen of dit fonds een juist instrument is om de SER te financieren en of, vanwege de reeds aangekondigde evaluatie, niet beter nu reeds mogelijke alternatieven kunnen worden overwogen.
Het voorstel van de regering is tot stand gekomen na zorgvuldig beraad waarbij ook alternatieven in overweging zijn genomen. In artikel 2 van de Wet op de bedrijfsorganisatie (Wbo) is bepaald dat de SER tot taak heeft «een het algemeen belang dienende werkzaamheid van het bedrijfsleven te bevorderen, alsmede het belang van het bedrijfsleven en de daartoe behorende personen te behartigen». Sinds de oprichting van de SER is het de bedoeling geweest dat het bedrijfsleven de SER voor de uitvoering van deze taken financiert. Hierin werd voorzien door een opslag ten behoeve van de SER op de bijdrage die ondernemingen op grond van de Handelsregisterwet 2007 aan de Kamer van Koophandel (KvK) verschuldigd waren. Bij het wijzigen van de financiering van de SER is een nadrukkelijk uitgangspunt geweest deze systematiek, namelijk dat het bedrijfsleven de SER financiert, ongewijzigd te laten. Financiering van de SER via het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf) komt daaraan tegemoet. Immers, alleen het bedrijfsleven, en niet de overheidswerkgevers, is de premie verschuldigd die geheven wordt ter dekking van uitgaven ten laste van het AWf.
Hoewel de financiering van de SER op zich niet primair hoort tot de kerndoelstellingen van het AWf, kan financiering van de SER wel als passend gezien worden in het kader van de bepaling over «andere uitgavencategorieën» die het AWf kent. Alles overziend, mede gezien het uitgangspunt dat het bedrijfsleven de SER financiert, de toekomstbestendigheid van deze financiering, het voorkomen en het verminderen van administratieve lasten voor het bedrijfsleven en gezien doelmatigheidsaspecten acht de regering de keuze voor het AWf als financieringsbron voor de SER het meest passend.
Vanzelfsprekend is voorafgaand aan het indienen van dit wetsvoorstel onderzocht of er andere – en mogelijk passender – alternatieven voor de financiering van de SER zijn. Hoewel aparte heffingen voor de SER, of opslag op enige premie of belasting theoretisch mogelijk zijn, voldoen deze alternatieven niet aan de eisen van doelmatigheid. Zij leiden tot veel hogere administratieve lasten voor het bedrijfsleven en ook tot hogere uitvoeringskosten dan in de door de regering thans voorgestelde systematiek. Hierbij valt te denken aan de inningskosten van de Belastingdienst bij aparte heffingen en aan de jaarlijkse aanpassing van de software vanwege wijzigingen in de hoogte of het percentage van de heffing bij een opslag. Vanuit het oogpunt van administratieve lasten voor het bedrijfsleven en uitvoeringskosten is dit onwenselijk.
De leden van de VVD-fractie vragen toe te toelichten hoe hoog de kosten van de SER (te betalen uit de opslag) op dit moment zijn en welke andere vormen van financiering de SER kent. Voorts vragen deze leden naar de hoogte van deze bedragen en hoe de hoogte van deze bedragen zich verhoudt tot het bedrag dat uit de opslag wordt gefinancierd.
De kosten van de SER bedragen thans (begroting 2013) 14,5 miljoen euro. De SER dekte over de afgelopen 10 jaar zijn kosten voor 89% uit de opslag op de bijdrage die ondernemingen verschuldigd zijn aan de KvK en voor 11% uit overige inkomstenbronnen, zoals baten uit de verhuur van een deel van het SER-gebouw, dienstverlening aan derden (in hoofdzaak huurders), interest en overige baten. Voor het jaar 2013 betekent dit concreet dat de SER na inwerkingtreding van deze wetswijziging voor 13 miljoen euro zal worden gefinancierd via het AWf.
De leden van de VVD- en D66-fracties vragen wat het verloop is van de kosten van de SER in de afgelopen tien jaar. De leden van de D66-fractie wijzen daarbij op het feit dat in de oude situatie de SER per verordening de hoogte en de berekeningswijze van de opslagen vaststelde en vragen daarbij of de regering inzicht kan geven in het jaarlijkse budget dat de SER op deze wijze heeft ontvangen in de afgelopen decennia.
In onderstaand overzicht zijn de gerealiseerde jaarlasten over de afgelopen 10 jaar opgenomen, alsmede de begrote lasten voor 2013. Uit dit overzicht blijkt dat de lasten niet of nauwelijks zijn toegenomen in de afgelopen tien jaar, ondanks inflatie. Dit komt door prudente omgang met middelen alsook door krimp in de personele formatie. De opslag vormde in de periode 2003 t/m 2012 gemiddeld 89% van de financiering van de jaarlasten van de SER en de overige bronnen 11%. In 2005 was sprake van een eenmalige bate uit hoofde van een overgang naar een andere financiering van de pensioenregeling voor het SER-personeel.
jaar |
lasten |
opslag |
overige inkomsten |
---|---|---|---|
2003 |
14 803 000 |
12 856 000 |
1 854 000 |
2004 |
14 178 000 |
14 372 000 |
1 588 000 |
2005 |
14 233 000 |
14 939 000 |
3 185 000 |
2006 |
14 235 000 |
14 815 000 |
1 445 000 |
2007 |
14 277 000 |
15 233 000 |
1 586 000 |
2008 |
14 990 000 |
13 408 000 |
1 666 000 |
2009 |
15 208 000 |
11 508 000 |
1 443 000 |
2010 |
16 009 000 |
12 094 000 |
1 183 000 |
2011 |
15 225 000 |
12 464 000 |
1 397 000 |
2012 |
15 815 000 |
11 774 000 |
1 548 000 |
2013 |
14 463 000 |
13 200 000 |
770 000 |
De leden van de VVD-, SP- en CDA-fracties vragen waarom de regering de ondernemerstoeslag al per 1 januari 2013 op nul heeft gezet vooruitlopend op de vormgeving van een ander systeem van financiering. De leden van de VVD-fractie vragen daarbij of het juist is dat per 1 januari 2013 de opslag via de KvK ophoudt te bestaan en wat dit betekent voor de financiering van de SER. De leden van de CDA-fractie vragen daarbij of overwogen is de opslag ten behoeve van de SER nog niet per 1 januari 2013 op nul te zetten, maar pas na een heroverweging van het systeem van de SER.
De op nul-stelling van de KvK-bijdrage per 1 januari 2013 heeft vooral ten doel de (administratieve) lastendruk van het bedrijfsleven te verminderen en een nieuwe organisatie voor ondernemers mogelijk te maken: de ondernemerspleinen. Hierdoor verdwijnt echter ook het vehikel voor opslag ten behoeve van de financiering van de SER op deze bijdrage. De relatief beperkte omvang van de benodigde middelen voor de SER en de discussie over een alternatieve financieringsvorm zijn voor de regering geen reden geweest de lastenverlichting op een later moment door te voeren. Temeer daar de regering er van overtuigd is dat het voorliggende wetsvoorstel een afgewogen en passend alternatief biedt.
De leden van de VVD-fractie vragen of, indien de financiering uit de algemene middelen komt, de onafhankelijkheid van de SER nog is gewaarborgd. Deze leden vragen voorts of het waar is dat werkgevers met terugwerkende kracht (vanaf inwerkingtreding van dit wetsvoorstel tot het moment dat de financiering via de KvK eindigt) geconfronteerd kunnen worden met de financieringskosten van de SER. Zij vragen in hoeverre de regering het wenselijk acht dat ondernemers achteraf met deze lasten geconfronteerd kunnen worden en of de regering voornemens is grote vaart te maken een oplossing te vinden voor de financiering van de SER, om zo de werkgevers niet op te zadelen met onnodige kosten (achteraf).
De regering beoogt met dit wetsvoorstel de onafhankelijkheid van de SER te bevestigen en te waarborgen, juist door de nieuwe wijze van financiering van de SER wettelijk vast te leggen (zoals dat tot voor kort met financiering via de KvK ook wettelijk vastlag).
Met dit wetsvoorstel wordt geregeld dat het bedrag voor de financiering van de SER ten laste komt van het AWf (voor het begrotingsjaar 2013 geprognosticeerd op 13 miljoen euro). In het wetsvoorstel is geregeld dat de SER jaarlijks vóór 1 juli een raming van de benodigde middelen uit het AWf aan de minister van SZW overlegt, zodat hiermee rekening kan worden gehouden bij de jaarlijkse berekening en vaststelling van de WW-premie. Via de premie ten behoeve van het AWf zullen werkgevers dus (marginaal) meebetalen aan de SER.
De inwerkingtreding van dit wetsvoorstel is met terugwerkende kracht voorzien op 1 januari 2013, tevens de datum waarop de bijdrage van ondernemingen aan de KvK eindigt. Op deze wijze beoogt de regering dat de bijdrage van het bedrijfsleven aan de financiering van de SER gecontinueerd wordt, zonder dat er een hiaat optreedt vanwege een latere invoeringsdatum. Er is dan ook geen sprake van het «achteraf financieren» van de SER.
De leden van de PVV-fractie constateren dat de KvK-heffingen in het kader van de discussie over de Ondernemerspleinen met ingang van 1 januari 2013 worden afgeschaft. Deze KvK-heffingen waren bedoeld om 246 miljoen aan kosten, die gemaakt werden door de KvK te dekken. Met ingang van 1 januari 2013 wordt deze 246 miljoen betaald uit de algemene middelen.
De leden van de PVV-fractie merken op dat blijkbaar over het hoofd was gezien dat de SER via een opslag op de KvK-heffingen bekostigd werd.
In verband met de plannen van het kabinet Rutte I omtrent de toekomst van de KvK zijn verschillende alternatieven onderzocht en gewogen zoals opslagen op door het bedrijfsleven verschuldigde premies en afzonderlijke heffingen. Hierbij is terdege nagegaan hoe de verschillende alternatieven zich verhouden tot het uitgangspunt dat het bedrijfsleven de SER financiert, de wens dat de onafhankelijke positie van de SER gewaarborgd blijft, in hoeverre ze voldoen aan doelmatigheidsaspecten, of zij toekomstbestendig zijn en welke gevolgen de verschillende alternatieven zouden hebben voor de administratieve lasten voor het bedrijfsleven. Financiering van de SER via het AWf is het alternatief dat per saldo het beste tegemoet komt aan deze criteria.
De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat de Raad van State kritisch heeft gereageerd op de voorgestelde financieringsgrondslag. Als het AWf een tekort heeft, dan moet de SER uit algemene middelen worden bekostigd. Hier kan de politiek besluiten om de financiering van de SER niet langer te continueren. De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering deze situatie wil voorkomen, en in hoeverre financiering van de SER vanuit de algemene middelen is te rijmen met het onafhankelijke karakter van de SER. Deze leden geven ook aan dat de Raad van State bovendien van mening is dat niet alleen werkgevers, maar ook andere partijen zouden moeten bijdragen aan de SER. De leden van de VVD-fractie vragen wat hierop de reactie van de regering is, evenals de leden van de CDA-fractie.
Juist door de financiering van de SER wettelijk te verankeren wordt het onafhankelijke karakter van de SER benadrukt, namelijk omdat de regering is gebonden de SER uit het AWf te financieren, ongeacht eventuele tekorten in het AWf die uit de algemene middelen bekostigd dienen te worden. Een belangrijk uitgangpunt bij de financiering van de SER is en was dat het Nederlandse bedrijfsleven de SER financiert. De premies die werkgevers afdragen aan het AWf komen overigens uit de loonruimte voor het personeel. Indirect worden die dus ook opgebracht door de werknemers.
De leden van de VVD-fractie vragen of de financiering van de SER is losgekoppeld van de AWf-premie. Met andere woorden: wanneer de AWf-premie wordt verhoogd, omdat er bijvoorbeeld een hogere werkloosheid is dan verwacht, leidt dit dan ook tot meer inkomsten van de SER? Dat lijkt de leden van de VVD-fractie ongewenst.
Verhoging van de AWf-premie leidt niet tot hogere inkomsten voor de SER. Het bedrag dat ten behoeve van de SER wordt uitgenomen uit het AWf betreft een voorafgaand aan het begrotingsjaar bekend en vastgesteld bedrag.
Ook vragen de leden van de VVD-fractie welke ondernemingen niet de bijdrage aan de SER zijn verschuldigd. Betreft dit enkel overheidswetgevers of zijn hier nog andere werkgevers bij? Betekent de voorgestelde financiering (via het AWf) dat exact dezelfde ondernemers nu de opslag betalen als via de financiering via de KvK? Zo nee, waar zitten de verschillen? Betekent dat hogere lasten voor de resterende betalende werkgevers?
Overheidswerkgevers dragen momenteel niet bij aan de financiering van de SER: in de nu voorgestelde systematiek blijft dat zo. Na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel draagt (nog steeds) alleen het Nederlandse bedrijfsleven bij aan de financiering van de SER, door betaling van de AWf-premie. Maar omdat de grondslag van de AWf-premie wordt gevormd door het begrip «loon», terwijl de financiering van de SER tot dusverre was opgehangen aan het begrip «onderneming», is met dit voorstel sprake van een zeer beperkte verschuiving van «ondernemingen» naar «werkgevers». Dit houdt in dat bijvoorbeeld ZZP’ers (ondernemers zonder personeel waarvoor zij premies werknemersverzekeringen verschuldigd zijn), in de nieuwe situatie niet meer bijdragen aan de financiering van de SER, terwijl zij in de huidige situatie jaarlijks twee euro afdragen ten behoeve van de SER. Dit leidt per saldo tot een fractioneel hogere bijdrage van de ondernemers die wel AWf-premie verschuldigd zijn.
De leden van de VVD- en CDA-fracties wijzen erop dat de regering toelicht dat de nieuwe wijze van financiering ook dient te voorzien in continuïteit en dus toekomstbestendig dient te zijn. De leden van de VVD-fractie vragen daarbij wat de regering hier concreet mee bedoelt. De leden van de CDA-fractie vragen daarbij of de regering nader kan toelichten waarom de regering van mening is dat de voorgestelde wijze van financiering continuïteit en toekomstbestendigheid schept, terwijl tevens in de memorie van toelichting wordt vermeld dat het negatieve saldo van het AWf oploopt. De leden van de CDA-fractie wijzen tevens op de opmerkingen van de Raad van State over dit punt.
Met het uitgangspunt van toekomstbestendigheid heeft de regering uitdrukking willen geven aan het blijvende belang van de zelfstandigheid van de SER. Mede om deze reden is gezocht naar een financieringswijze die op de voorzienbare termijn in stand kan blijven. Het AWf, als reeds langer bestaand fonds, biedt deze bestendigheid. De toekomstbestendigheid en continuïteit van de voorgestelde financieringswijze worden ten principale niet aangetast door het eventueel oplopen van het negatieve saldo van het AWf. Overigens kan worden opgemerkt dat er geen directe rijksbijdrage is voor het AWf, en dat met tekorten wordt rekening gehouden via de premiestelling. De bijdrage voor de SER is echter zo gering dat het effect daarvan in de premie verwaarloosbaar is en ook niet van invloed is op de vorming van mogelijke tekorten.
In de optiek van de leden van de PVV-fractie dienen belastingen primair ter financiering van collectieve goederen en diensten.
De leden van de PVV-fractie vinden niet dat er hier sprake is van collectieve goederen. Het gaat hier volgens hen om (mogelijk opgedrongen) diensten aan ondernemingen, die niet het karakter van een collectief goed hebben. Het is naar de mening van deze leden dan ook vreemd om die diensten uit de algemene middelen te betalen.
De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat er geen verband is tussen de werkzaamheden van de SER en AWf. Deze leden achten een uitname uit het Awf voor de SER-kosten in strijd met de Awf-premie als heffing of bestemmingsbelasting.
De leden van de PVV-fractie menen verder dat onder verwijzing naar het argument van doelmatigheid ten onrechte wordt gekozen voor een uitname uit het AWf en niet voor een opslag.
De leden van de PVV-fractie constateren dat het AWf al structureel een tekort blijkt te hebben, waarvoor de Staat zich garant stelt en dat de SER-kosten via een omweg dus toch gewoon uit de algemene middelen worden betaald, hoewel de memorie van toelichting hier niet van uitgaat.
Verder zijn de leden van de PVV-fractie van mening dat de SER is gebaseerd op de corporatieve gedachte, waarvan zij geen fan zijn en bij gevolg zien de leden van de PVV-fractie de SER dan ook liever zo snel mogelijk verdwijnen. Deze leden stellen dat de overheid, de werknemers en de werkgevers in gelijke mate participeren in de SER, terwijl alleen de werkgevers betalen.
Zij vinden dat de drie participanten in de SER ieder eenderde van de kosten moeten betalen en doen daartoe een voorstel.
De regering benadrukt dat de overheid niet vertegenwoordigd is in de SER, zodoende geen participant is en ook niet financieel bijdraagt omdat overheidsorganen zijn uitgesloten van de SER-heffing. Omdat het bedrijfsleven is te beschouwen als een samenwerkingsverband tussen werkgevers en werknemers, is de gedachte dat door zowel werkgevers als werknemers een bijdrage wordt geleverd. De regering beoogt met dit wetsvoorstel dat juist het gehele bedrijfsleven bijdraagt aan de bekostiging van de SER, niet slechts degenen die bij een vertegenwoordigende organisatie zijn aangesloten, zoals de leden van de PVV-fractie voorstellen.
De leden van de SP-fractie vragen of ZZP-ers via de ondernemerstoeslag meebetalen aan de SER en vragen op welke wijze ZZP-ers financieel gaan bijdragen aan de SER middels het AWf.
Zoals hierboven aangegeven wordt de AWf-premie opgebracht door werkgevers. Omdat ZZP’ers geen werkgevers zijn, zijn zij geen AWf-premie verschuldigd. Daarmee dragen zij niet bij aan de financiering van de SER.
De leden van de CDA-fractie willen graag van de regering vernemen wat de precieze reden is voor de voorgestelde wijziging van de financieringsstructuur. Waarom wordt de systematiek van de financiering veranderd als de doelstellingen gelijk blijven? Voorts vragen deze leden de regering waarom de keuze is gemaakt om de bijdrage voor de SER op nul te stellen.
De aanleiding voor de voorgestelde wijziging van de financiering van de SER ligt in de beoogde afschaffing van de KvK-heffing per 2014, terwijl deze – vooruitlopend hierop – met ingang van 1 januari 2013 reeds op nul is gesteld. De reden voor deze operatie is hierboven uiteengezet.
De leden van de D66-fractie constateren dat de regering van mening is dat de SER in onafhankelijkheid en zelfstandigheid zijn taken moet kunnen verrichten. Deze leden constateren tevens dat de regering van mening is dat daarbij zeggenschap over de omvang en besteding van het budget hoort. Deze leden vragen of dit betekent dat er geen maximum geldt voor de omvang van het budget dat de SER kan vaststellen, of dat er toch bepaalde criteria zijn waaraan moet worden voldaan. Deze leden vragen of er andere instituties te zijn die op soortgelijke wijze hun eigen budget mogen vaststellen
De onafhankelijkheid van de SER houdt onder meer in dat de SER zelf de omvang van zijn werkzaamheden bepaalt en daarop zijn begroting baseert. De voor de SER politiek verantwoordelijke minister van SZW keurt de SER-begroting goed wanneer de SER zijn wettelijke taakopdracht naar behoren en doelmatig kan vervullen. Het wetsvoorstel laat de uitgangspunten en systematiek ten aanzien van de toetsing en de goedkeuring door de minister van SZW van de begrotingen van de SER intact. Overigens is de SER, juist vanwege de onafhankelijke positie, niet gelijk te stellen aan adviesraden die vallen onder de Kaderwet adviescolleges. Het is niet ongebruikelijk dat op basis van begrotingen de omvang wordt vastgesteld van de middelen die ten laste komen van de rijksbegroting of van fondsen. Dergelijke begrotingen zijn gebaseerd op de jaarrekeningen van voorafgaande jaren. Dit gebeurt ook bij zelfstandige bestuursorganen maar ook bij privaatrechtelijke instellingen die (mede) met rijksmiddelen worden gefinancierd.
De leden van de D66-fractie constateren dat zowel de Raad van State als het UWV kritische kanttekeningen plaatsen bij de beleidsmatige keuze om de SER te financieren uit het AWf. Deze leden zijn benieuwd welke alternatieven de regering heeft overwogen en waarom daarvoor niet is gekozen. Zij vragen of de regering specifiek in kan gaan op de suggestie van het UWV om de huidige premieopslag werkgeversbijdrage Wet Kinderopvang (WKO) om te vormen tot een premieopslag voor WKO en SER-Financiering.
De regering is hierboven ingegaan op eventuele alternatieven. De regering heeft niet gekozen voor koppeling van financiering van de SER aan de financiering van de WKO mede op gronden van toekomstbestendigheid. Het terrein van de kinderopvang is dermate in beweging dat koppeling aan de (gedeeltelijke financiering) van de WKO via de daarvoor geldende premieopslag weinig voor de hand liggend was. Daarbij wordt de premieopslag voor de WKO, als opslag op de premie voor het sectorfonds en het Uitvoeringsfonds voor de overheid (en met ingang van 2014 op de premie voor het Arbeidsongeschiktheidsfonds) betaald door alle werkgevers, dus inclusief de werkgevers die behoren tot de overheid. Omdat beoogd is de SER alleen te financieren door het bedrijfsleven kunnen deze beide niet gekoppeld worden in één premieopslag.
De leden van de VVD-fractie merken op dat de regering beschrijft hoe via tussenkomst van het UWV kan worden berekend hoe hoog het bedrag is dat door de extra opslag aan de SER wordt toegekend. Deze leden vragen of de regering, behalve het afrondingsvraagstuk ook andere redenen kan noemen waarom het toch niet makkelijker is via een losse opslag te werken.
De SER dient via zijn begroting en jaarrekening inzicht te bieden in zijn financiële huishouding. Deze eis staat in de huidige Wbo en dit blijft zo na inwerkingtreding van
de voorgestelde wetswijziging. Zoals hierboven toegelicht is in het wetsvoorstel geregeld dat de SER jaarlijks vóór 1 juli een raming van de benodigde middelen uit het AWf aan de minister van SZW overlegt zodat de financieringsbehoefte van de SER ten laste van het AWf tijdig duidelijk is. Bij het in kaart brengen van alternatieven voor de financiering van de SER is de mogelijkheid van opslagen en afzonderlijke heffingen in ogenschouw genomen. Dergelijke opslagen en heffingen leiden echter tot hogere administratieve lasten voor het bedrijfsleven en tot dermate hoge uitvoeringskosten dat de opbrengsten hiertoe niet in verhouding staan. Bovendien is de omvang van het bedrag voor de SER relatief zo gering dat geen aparte opslag of heffing kan worden vastgesteld ter dekking van uitsluitend déze kosten.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering of een indicatie kan worden gegeven over de administratieve lastenvermindering voor bedrijven en voor de SER.
De SER-opslag liftte als een nominale opslag mee op de reguliere nominaal bepaalde heffing van de Kamers van Koophandel en veroorzaakte als zodanig praktisch geen additionele administratieve lasten voor de ondernemingen, maar wel voor de Kamers van Koophandel. De SER vergoedde hiervoor aan de Kamers van Koophandel in totaal een bedrag van 405.000 euro per jaar aan inningskosten. In de voorgestelde systematiek zijn er geen additionele administratieve lasten voor bedrijven en bijna geen administratieve kosten voor UWV, Belastingdienst en SER.
De leden van de SP-fractie vragen naar de inhoudelijke argumenten van de regering op basis waarvan de voorgestelde wetswijziging bij koninklijk besluit kan komen te vervallen.
Hoewel het voorstel om de financiering van de SER ten laste van het AWf te brengen wordt gedaan na zorgvuldige afweging, is de regering zich bewust dat dit een oplossing is waarbij wordt aangesloten bij het bestaande stelsel van premieheffing werknemersverzekeringen. De regering acht deze vorm van financiering, zoals uiteengezet, het meest passend. Maar de regering wil er, mede naar aanleiding van de zienswijze van Raad van State en UWV, ook rekening mee houden dat deze financieringsvorm op enig moment niet meer passend kan blijken. Dit zou zich voor kunnen doen als gevolg van een voorgenomen wetswijziging, een wijziging in de financiering of een verandering in de omstandigheden. Een dergelijke situatie kan met zich meebrengen dat, vooruitlopend daarop en los daarvan, ook de financieringsvorm van de SER als zondanig moet worden heroverwogen. De regering heeft, hieraan uitdrukking willen geven door het opnemen van een horizonbepaling.
De leden van de CDA-fractie vragen of en zo ja, in welke mate het onderhavige wetsvoorstel budgettaire consequenties heeft.
Het wetsvoorstel brengt geen budgettaire consequenties met zich mee, anders dan een verschuiving van inning door middel van de KvK-heffing naar inning via het AWf.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher