Ontvangen 19 maart 2013
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
In artikel I worden na onderdeel C twee onderdelen ingevoegd, luidende:
Ca
Artikel 5.30 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid wordt na het tweede lid een lid toegevoegd, luidende:
3. Indien het bestuur van een waterschap in verband met gevaar voor een primaire waterkering gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, meldt hij dit, in afwijking van het tweede lid, onverwijld aan Onze Minister.
2. In het vijfde lid (nieuw) wordt «het eerste en derde lid» gewijzigd in: het eerste en vierde lid.
3. Na het vijfde lid (nieuw) wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Indien de evaluatie betrekking heeft op zijn optreden en verder handelen in verband met gevaar voor een primaire waterkering, zendt de beheerder, in afwijking van het vijfde lid, in elk geval een exemplaar van de evaluatie ter kennisneming aan Onze Minister, alsmede aan de besturen van de veiligheidsregio’s waarbinnen de primaire waterkering is gelegen.
Cb
In artikel 5.31 wordt na het derde lid een lid toegevoegd, luidende:
4. In afwijking van het eerste lid, kan Onze Minister, indien naar zijn oordeel het bestuur van een waterschap niet of niet voldoende optreedt bij gevaar voor een primaire waterkering, overeenkomstige toepassing geven aan artikel 3.13.
De artikelen Ca en Cb wijzigen artikel 5.30 en artikel 5.31 van de Waterwet. Laatstgenoemde artikelen maken deel uit van de paragraaf «Gevaar voor waterstaatswerken» in hoofdstuk 5 van de Waterwet. Deze paragraaf regelt de verplichtingen en bevoegdheden van beheerders van waterstaatwerken in het belang van de voorbereiding op en het optreden tijdens omstandigheden waarin de veiligheid van waterstaatswerken in gevaar is of dreigt te komen. De bepalingen hebben ook betrekking op primaire waterkeringen.
De voorgestelde wijzigingen in de artikelen 5.30 en 5.31 van de Waterwet hangen samen met artikel I, onderdeel C, van het wetsvoorstel, waarin het toezicht op de primaire waterkeringen wordt opgedragen aan de minister van Infrastructuur en Milieu.
Artikel Ca (wijziging artikel 5.30, tweede lid)
Artikel 5.30, tweede lid, van de Waterwet bepaalt dat als een waterschap in geval van gevaar voor een waterstaatswerk maatregelen moet treffen, het bestuur dit onverwijld moet melden aan gedeputeerde staten, die belast zijn met het toezicht op het waterbeheer en de waterstaatswerken in hun provincie. In artikel I, onderdeel C, van het onderhavige wetsvoorstel wordt voorgesteld het toezicht op de primaire waterkeringen op te dragen aan de minister van Infrastructuur en Milieu. Indien een waterschap maatregelen dient te treffen, omdat er is sprake van een gevaar voor een primaire waterkering, is het wenselijk dat de minister, als hij belast is met het toezicht, hiervan op de hoogte wordt gesteld. Daarom wordt voorgesteld in artikel 5.30 van de Waterwet te bepalen dat de melding van het waterschapsbestuur waarvan in het tweede lid sprake is, in die situatie plaatsvindt aan de minister en niet meer aan gedeputeerde staten. Daartoe wordt aan artikel 5.30 van de Waterwet na het tweede lid, onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid, een nieuw derde lid met deze strekking ingevoegd.
Artikel 5.30 schrijft tevens voor dat de beheerder zijn optreden tijdens de gevaarsituatie en het terugbrengen van het waterstaatswerk in de voorgeschreven staat als de omstandigheden dit weer toelaten, na afloop moet evalueren. Een exemplaar van het evaluatierapport dient hij toe te sturen aan gedeputeerde staten en aan de besturen van de veiligheidsregio’s waarin het waterstaatswerk is gelegen. Als het toezicht op de primaire waterkeringen bij de minister berust en de gevaarsituatie betrekking had op een primaire waterkering, ligt het voor de hand dat hij in plaats van gedeputeerde staten het evaluatierapport ontvangt. Dit wordt geregeld in het nieuwe zesde lid.
Artikel Cb (wijziging artikel 5.30)
Het derde lid van artikel 5.31 van de Waterwet geeft de minister van Infrastructuur en Milieu de bevoegdheid om, indien het bestuur van een waterschap bij gevaar voor een waterstaatswerk niet adequaat zou handelen een aanwijzing te geven en, als deze aanwijzing niet wordt opgevolgd, zelf op te treden. De minister kan daartoe thans slechts overgaan als gedeputeerde staten of de Commissaris van de Koningin naar zijn oordeel niet afdoende gebruik hebben gemaakt van hun bevoegdheid tot het geven van een aanwijzing of tot in de plaats treden. Als het toezicht op de primaire waterkeringen bij de minister berust, is het van belang dat hij bij gevaar voor een dergelijke waterkering, niet hoeft af te wachten of het bestuur van de provincie gebruikmaakt van zijn bevoegdheid, maar indien hij dat noodzakelijk acht, direct een aanwijzing kan geven en in het uiterste geval zelf maatregelen kan nemen.
Om die reden wordt voorgesteld in artikel 5.31 een nieuw vierde lid op te nemen waarin deze bevoegdheid aan de minister wordt toegekend.
De minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus