Inleiding en achtergronden
Dit wetsvoorstel beoogt de gevolgen van de langstudeerdersmaatregel voor studenten met terugwerkende kracht ongedaan te maken.
De Wet verhoging collegegeld langstudeerders (Stb. 2011, 368) heeft een tarievenstructuur in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) geïntroduceerd. In deze structuur is het wettelijke collegegeld tegen basistarief verschuldigd door studenten die aan bepaalde wettelijke eisen voldoen. Dat zijn dezelfde eisen als vóór inwerkingtreding van deze maatregel golden voor studenten die tegen wettelijk collegegeld mochten studeren. Het verhoogde wettelijke collegegeld, dat bestaat uit de optelsom van het wettelijke collegegeld tegen basistarief en een opslag, is verschuldigd voor studenten die aan deze eisen voldoen en langer aan een bachelor- of masteropleiding staan ingeschreven dan de nominale duur van deze opleiding plus één jaar.
Na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel is het voor de bepaling van de hoogte van het collegegeld niet meer van belang hoeveel jaren een student is ingeschreven voor een opleiding. Vanaf 1 januari 2013, of indien later gepubliceerd, op enig tijdstip daarna, kent de WHW geen verhoogd tarief meer voor langstudeerders. Na publicatie van dit wetsvoorstel wordt de opslag met terugwerkende kracht op € 0 gesteld per 1 september 2012. De reeds betaalde opslag zal aan studenten gerestitueerd worden.
Door de gewijzigde samenstelling van de Tweede Kamer, vanwege de verkiezingen van 12 september 2012, bestaat er niet langer steun voor de reeds ingevoerde maatregel. Uit de brief die de informateurs op 1 oktober 2012 naar de Tweede Kamer hebben gestuurd, blijkt dat het de wens van de formerende partijen VVD en PvdA is de maatregel met terugwerkende kracht geheel af te schaffen (het zogenaamde Deelakkoord begroting 2013). Op 9 oktober 2012 heeft de Tweede Kamer een motie aangenomen (33 400, nr. 6) waarbij zij de maatregelen die aangekondigd zijn in dit akkoord onderschrijft. De dekking voor het afschaffen van de langstudeerdersmaatregel kan voor 2013 gevonden worden in een amendement dat ingediend is door de leden Harbers en Plasterk (33 400 VIII, nr. 8). Dit amendement stelt voor de rijksbegroting te wijzigen zodat voor het begrotingsjaar 2013 budget op artikel 6 (Hoger beroepsonderwijs) en artikel 7 (Wetenschappelijk onderwijs) voor het studentdeel wordt teruggedraaid en het bijbehorende gedragseffect van de langstudeerdersmaatregel gecompenseerd wordt. De dekking vindt plaats binnen het geheel aan maatregelen uit het eerder genoemde deelakkoord begroting 2013.
Nu er brede politieke steun is voor het terugdraaien van de maatregel én er dekking gevonden is, stelt de regering voor de langstudeerdersmaatregel voor het lopende studiejaar en de komende jaren af te schaffen. Dit wetsvoorstel beoogt daartoe de WHW en de Wet studiefinanciering 2000 te wijzigen. De wijzigingen die in de Wet inkomstenbelasting 2001 zijn aangebracht binnen de aftrek uitgaven voor levensonderhoud van kinderen en de scholingsuitgaven als gevolg van invoering van de Wet verhoging collegegeld langstudeerders worden met ingang van 1 januari 2013 aangepast. Vanwege het voorstel de verhoging van het collegegeld voor langstudeerders te laten vervallen, is het niet langer zinvol de betreffende opslag op het wettelijke collegegeld uit te sluiten van aftrek. De hiervoor benodigde wijzigingen zijn vanwege samenloop met het wetsvoorstel Belastingplan 20131 opgenomen in laatstgenoemd wetsvoorstel.
De leden Jadnanansing en Van Dijk hebben een initiatiefvoorstel bij de Kamer ingediend (33 249, nr. 2). Doel van dit voorstel is de opslag van het verhoogde tarief tot € 0 te reduceren voor het collegejaar 2012–2013. De indieners hebben in de Vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op 6 oktober jl. besloten dit voorstel tot nader order aan te houden. De regering wil door dit wetsvoorstel aanhangig te maken een einde maken aan de onzekerheid voor instellingen en studenten en kiest er voor met een eigen wetsvoorstel te komen dat het tarief van het verhoogde wettelijke collegegeld voor langstudeerders met terugwerkende kracht gelijk stelt aan het wettelijke collegegeld tegen basistarief. Daarnaast beoogt zij met dit voorstel de langstudeerdersmaatregel af te schaffen vanaf het moment van publicatie in het Staatsblad. De regering kiest hiermee voor een structurele oplossing.
In de memorie van toelichting (32 618, nr. 2) behorend bij het wetsvoorstel dat de langstudeerdersmaatregel invoerde werd de maatregel gemotiveerd door een tweetal doelen. Te weten: (1) het behalen van de financiële taakstelling die het kabinet zich gesteld had en (2) het verhogen van het studierendement. In deze toelichting is aangegeven dat de middelen die door de maatregel vrij zouden vallen in het onderwijs geïnvesteerd zouden worden. Hiermee kon de kwaliteit van het hoger onderwijs worden verbeterd. Door de dekking die door een meerderheid van de Tweede Kamer voorgesteld wordt, zodat de langstudeerdersmaatregel teruggedraaid kan worden, is ervoor gezorgd dat de investering in het hoger onderwijs voortgezet kan worden. Door deze dekking en de eerder genoemde motie ziet de regering zich genoodzaakt dit wetsvoorstel in te dienen. De tweede doelstelling wordt door het intrekken van de langstudeerdersmaatregel niet meer nagestreefd door middel van een gedifferentieerde tariefstructuur binnen het wettelijke collegegeld.
Aan de instellingen is per brief gevraagd (31 288, nr. 317) om per direct te stoppen met het verder innen van de opslag van het verhoogde wettelijke collegegeld en zo spoedig mogelijk te beginnen met het restitueren van de reeds geïnde opslag.
Studenten die gebruik gemaakt hebben van de leenfaciliteiten van de overheid om de opslag voor langstudeerders te betalen, krijgen de mogelijkheid deze lening terug te betalen zonder dat rente verschuldigd is. De nadere uitwerking wordt, voor degenen die gebruik hebben gemaakt van het langstudeerderskrediet en het collegegeldkrediet voor het betalen van de opslag, neergelegd in een ministeriële regeling. Er zal slechts een mogelijkheid tot het kosteloos terugbetalen van de lening bestaan tot 1 maart 2013. Over aflossingen die na deze datum geschieden zal wel rente betaald dienen te worden. Instellingen en DUO zullen de studenten voorlichten over deze mogelijkheid.
Financiële paragraaf
Het onderhavige wetsvoorstel beoogt de verhoging van het collegegeld voor langstudeerders terug te draaien per 1 september 2012. Structurele dekking is gevonden in het eerder genoemde Deelakkoord begroting 2013. Van het bedrag dat in het deelakkoord voor 2013 is opgenomen, zal € 62 miljoen worden verschoven naar het jaar 2012. Dit bedrag zal worden verwerkt bij de suppletoire begroting behorend bij Najaarsnota 2012.
Administratieve lasten
De wijzigingen in dit wetsvoorstel brengen uitvoeringslasten met zich mee voor zowel de instellingen als DUO. De instellingen zullen het reeds geïnde verhoogd collegegeld moeten terugbetalen en stoppen met het verder innen van de opslag. Zij zullen hiervoor de betreffende systemen moeten aanpassen en studenten moeten inlichten. Op de langere termijn verminderen de administratieve lasten omdat er dan in plaats van twee tarieven voor het wettelijke collegegeld nog maar één tarief is.
DUO zal de uitvoering van het langstudeerderskrediet en het collegegeldkrediet ten behoeve van de opslag opschorten. De terugbetaling zonder renteberekening zorgt ook voor extra administratieve lasten. De uitvoeringsorganisatie zal geen nieuwe aanvragen voor hernieuwde rechten en aanvragen voor een extra uitloopjaar in verband met een chronische ziekte of handicap in behandeling meer nemen. De hernieuwde rechten voor niet-studiefinancieringsgerechtigden en de extra uitloopjaren zijn niet meer van belang als de langstudeerdersmaatregel wordt teruggedraaid. Het tarief is immers voor iedereen gelijk, ongeacht het aantal inschrijvingsjaren. Ze zullen de betreffende studenten hierover moeten informeren. Naast deze ingrepen dient DUO de geautomatiseerde systemen en werkprocessen aan te passen.
Met deze voorgestelde wijziging worden er ook administratieve lasten verminderd. Instellingen hoeven niet meer aan DUO door te geven voor welke (deeltijd)studenten een uitzondering gemaakt wordt voor de bepaling wanneer iemand langstudeerder wordt. Deze uitzonderingspositie is het gevolg van een gerechtelijke uitspraak die gecodificeerd is in het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 (Stb. 2012, 355).
Dit wetsvoorstel is met DUO en de instellingen afgestemd. Alle partijen achten het wetsvoorstel uitvoerbaar. Om de instellingen tegemoet te komen in de kosten die worden gemaakt als gevolg van deze wetswijziging, kunnen de instellingen de € 10 mln die voor 2012 is toegekend voor het profileringsfonds hiervoor aanwenden. Aan DUO wordt € 1 mln. toegekend als tegemoetkoming in de uitvoeringskosten als gevolg van deze wetswijziging.
Deze memorie van toelichting wordt mede namens de Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie ondertekend.
Artikel I
Onderdelen A en B, artikelen 6.7 en 7.43
Vanwege het vervallen van het onderscheid tussen de twee tarieven van het wettelijke collegegeld, te weten het wettelijke collegegeld tegen basistarief en het verhoogde wettelijke collegegeld, hoeft er niet meer verwezen te worden naar de twee tarieven en volstaat de verwijzing naar het wettelijke collegegeld. In artikel 6.7 is tevens de verwijzing naar artikel 7.45, zevende lid, vervangen omdat dit artikel vernummerd is.
Onderdeel C, artikel 7.45
Voorgesteld wordt dit artikel opnieuw vast te stellen. In het nieuwe artikel worden de verwijzingen naar het verhoogde wettelijke collegegeld geschrapt. Het artikel is vanwege deze reden geherstructureerd. Het eerste lid van het nieuwe artikel regelt dat de hoogte van het volledige wettelijke collegegeld bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld. In het huidige artikel wordt dit in het eerste en tweede lid geregeld. Het voorgestelde tweede lid regelt hetzelfde voor de boven- en ondergrens van het bedrag van het gedeeltelijke wettelijke collegegeld, het wettelijke collegegeld dat studenten aan een deeltijdopleiding verschuldigd zijn.
De tekst van het huidige vierde lid keert terug in het derde lid waarin niet meer gesproken wordt over «het basistarief». Verder keert de tekst van het zesde en zevende terug in de leden 4 en 5. De verwijzingen zijn aangepast, waardoor deze leden dezelfde materiële betekenis hebben als voor de aanpassing.
Onderdeel D, artikel 7.45a
Vanwege de vernummering van de leden in artikel 7.45, dient de verwijzing in het vijfde lid aangepast te worden.
Onderdelen E en F, artikel 7.45b en 7.45c
Artikel 7.45b waarin geregeld is wanneer het verhoogde wettelijke collegegeld verschuldigd is, vervalt. In verband daarmee, wordt artikel 7.45c vernummerd tot artikel 7.45b. Het nieuwe artikel 7.45b regelt het collegegeld OU. In het artikel wordt niet meer verwezen naar het wettelijke collegegeld tegen basistarief, omdat de tariefstructuur binnen het wettelijke collegegeld verdwijnt.
Onderdeel G, artikel 7.46
De verwijzing naar het basistarief in het derde lid vervalt vanwege het voorstel de tarievenstructuur binnen het wettelijke collegegeld te schrappen.
Onderdeel H, artikel 7.48
Voorgesteld wordt de verwijzing naar artikel 7.45c te vervangen door een verwijzing naar het nieuwe artikel 7.45b dat de regels omtrent het collegegeld OU vaststelt. Verder wordt voorgesteld de verwijzing naar het oude artikel 7.45b te laten vervallen vanwege het voorstel het verhoogde wettelijke collegegeld af te schaffen.
Onderdeel I, artikel 7.49
De verwijzing naar het basistarief in het eerste lid vervalt vanwege het voorstel de tarievenstructuur binnen het wettelijke collegegeld te schrappen. Vanwege het voorstel de leden van artikel 7.45 te vernummeren, wordt in dit artikel voorgesteld naar materieel hetzelfde artikellid te verwijzen, waardoor er verwezen dient te worden naar het vijfde lid.
Onderdeel J, artikel 7.51
Indien het verhoogde wettelijke collegegeld niet langer geheven wordt, is het niet nodig langstuderende deeltijdstudenten in bijzondere gevallen financiële ondersteuning te bieden vanuit het profleringsfonds. In verband daarmee dient in het eerste lid, onderdeel f, te vervallen. De bepaling in het vierde lid dat deze ondersteuning niet hoger is dan de hoogte van de opslag is niet langer zinvol. De tekst die in dit lid die toegevoegd is naar aanleiding van het amendement Rouvoet (32 618, nr. 35), is eveneens overbodig geworden. Het amendement zorgde ervoor dat instellingen regels moesten stellen met betrekking tot de financiële ondersteuning van langstuderende studenten die vanwege bijzondere omstandigheden het verhoogde collegegeld verschuldigd zijn. In het vierde lid vervallen dus de volgende twee volzinnen: «Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de financiële ondersteuning van een student als bedoeld in het eerste lid, die als gevolg van de omstandigheden, bedoeld in het tweede lid, onderdelen c, d en e, het verhoogde collegegeld is verschuldigd.» en «De financiële ondersteuning, bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, bedraagt maximaal de hoogte van de opslag, bedoeld in artikel 7.45, eerste lid.».
De verwijzing in het tweede lid naar onderdeel f van het eerste lid, is door het voorgestelde vervallen van dat onderdeel niet meer nodig.
Onderdeel K, artikel 15.2
Vanwege de vernummering van de leden in artikel 7.45, dient de verwijzing in onderdeel b aangepast te worden.
Onderdelen L en M artikelen 18.78 en 18.79
Het wettelijk collegegeld volgens basistarief en verhoogd tarief blijft voor het studiejaar 2011–2012 in titel 13 vastgesteld. De tarieven voor het studiejaar 2012–2013 worden in de nieuwe titel 14 vastgesteld. De delegatiebepalingen in de artikelen 18.78 en 18.79 kunnen vervallen, omdat indexering reeds heeft plaatsgevonden. Ook zijn de bedragen van het wettelijke collegegeld tegen basistarief aangepast. Ook deze bedragen zijn gelijk aan de bedragen die na indexering door studenten verschuldigd waren. In het eerste lid van artikel 18.78 wordt verwezen naar het tweede lid van artikel 7.45, zoals dit artikel luidde op 1 september 2011. Deze tekst is gepubliceerd in Stb. 2011, 368. In artikel 18.79 wordt verwezen naar het derde lid van artikel 7.45, zoals dit artikel luidde op 1 september 2011. Ook hier is voor deze nieuwe verwijzing gekozen om duidelijk te maken dat het tarief met terugwerkende kracht gewijzigd wordt, maar de tarievenstructuur niet.
Onderdeel N, artikel 18.80
Dit artikel vervalt op het moment dat dit wetsvoorstel in werking treedt. In dit artikel wordt verwezen naar artikel 7.45b dat vervalt. De peildatum is alleen relevant voor het bepalen van het aantal inschrijvingen. Omdat het aantal inschrijvingen niet meer relevant is bij het bepalen van de hoogte van het collegegeld kan dit artikel gelijktijdig met artikel 7.45b vervallen.
Onderdeel O, titel 14
Voorgesteld wordt een nieuwe titel aan Hoofdstuk 18 (overgangsrecht- en invoeringsbepalingen wijzigingswetten vanaf 2002) toe te voegen. In deze titel wordt voor het studiejaar 2012–2013 in artikel 18.81 het verhoogde wettelijke collegegeld gelijkgesteld aan het wettelijke collegegeld tegen basistarief. De opslag wordt net zoals in het voorgaande studiejaar op € 0 gezet. In artikel 18.82 vindt eenzelfde exercitie plaats met betrekking tot het gedeeltelijke wettelijke collegegeld. Omdat indexatie reeds heeft plaatsgevonden, worden de geïndexeerde bedragen vermeld en is indexatie via een ministeriële regeling niet meer nodig. De artikelen 18.81 en 18.82 zijn in hun opzet identiek aan de artikelen 18.78 en 18.79.
Als deze wet in werking is getreden, bestaat het wettelijk collegegeld tegen basistarief niet meer. Daarom wordt een nieuw overgangsrechtelijk artikel, namelijk 18.83, geïntroduceerd dat het wettelijke collegegeld vaststelt vanaf het tijdstip dat deze wet in werking treedt voor het resterende deel van het studiejaar 2012–2013.
Naast deze artikelen wordt ook artikel 18.84 toegevoegd. Door dit artikel worden instellingen verplicht regels te stellen met betrekking tot de verleende financiële steun aan langstuderende studenten. Het betreft zowel studenten met recht op studiefinanciering als deeltijdstudenten. Als gevolg van dit wetsvoorstel, ontvalt met terugwerkende kracht de grond aan de financiële ondersteuning die deze studenten hebben ontvangen om de opslag te voldoen. Instellingen dienen de gevolgen van deze terugwerkende kracht zo te regelen, dat studenten in financiële zin recht wordt gedaan, maar niet overgecompenseerd worden.
Artikel II
Onderdeel A, artikel 3.16a
Omdat voorgesteld wordt de tarievenstructuur van het wettelijke collegegeld af te schaffen, is een verwijzing in het eerste lid naar het wettelijke collegegeld volgens basistarief niet meer zinvol. Een verwijzing naar het wettelijke collegegeld volstaat. Materieel heeft deze wijziging geen gevolgen. Studenten kunnen eenzelfde bedrag lenen voor het betalen van collegegeld.
Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, opdat bij ministeriële regeling nadere regels kunnen worden gesteld met betrekking tot de aanvraag, toekenning, betaling en andere uitvoeringsaspecten van het collegegeldkrediet. Daardoor wordt op praktische wijze voorzien in de behoefte tot het stellen van uitvoeringsvoorschriften.
Onderdeel B, artikel 12.1a0
Vanwege het voorstel het verhoogde wettelijke collegegeld af te schaffen, is het niet langer nodig dat studenten een leenfaciliteit wordt geboden om de opslag te voldoen. In het tweede lid wordt verwezen naar artikel 7.45b van de WHW zoals dat artikel luidde op 1 september 2011. In het derde lid wordt verwezen naar artikel 7.45, eerste lid, van de WHW zoals dat luidde op 1 september 2011. De tekst van deze artikelen is gepubliceerd in Stb. 2011, 368.
In het vierde lid wordt ook artikel 12.10a1 van overeenkomstige toepassing verklaard. Studenten die van de Rijksoverheid geleend hebben om de opslag te voldoen kunnen dit bedrag terugstorten, zonder dat er rente over het teruggestorte bedrag berekend wordt. Deze regeling loopt tot 1 maart 2013.
Onderdeel C, artikel 12.10a1
Dit overgangsrechtelijke artikel is toegevoegd zodat studenten die het collegegeldkrediet gebruikt hebben om de opslag van het verhoogde collegegeld te kunnen voldoen, geen rente hoeven te betalen over dit geleende geld, mits zij vóór 1 maart 2013 het bedrag aan DUO over hebben gemaakt. Medio oktober wordt aangevangen met het geven van voorlichting aan studenten over de mogelijkheid dit krediet eerder terug te betalen dan volgens de wet hoeft. Uiterlijk op 1 december krijgen de studenten de betaalde opslag teruggestort door de instellingen. Er is in beginsel dus voldoende tijd voor studenten om na het begin van de voorlichting en de daadwerkelijke terugstorting van de instelling om het geleende geld terug te storten aan DUO.
Artikel III
De verwijzing naar het basistarief in het eerste lid van artikel 9 vervalt vanwege het voorstel de tarievenstructuur binnen het wettelijke collegegeld te schrappen.
Artikel IV
Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2013 en indien de wet op een later tijdstip dan 31 december 2012 in het Staatsblad wordt gepubliceerd, treedt zij in werking op de dag na de datum van plaatsing in het Staatsblad. Voor deze inwerkingtredingsdatum is gekozen vanwege de samenloop met het Belastingplan 2013. Vanaf 1 januari of, indien de bekendmaking daarna plaatsvindt, vanaf een tijdstip dat na 1 januari is gelegen, kent de wet geen verhoogd wettelijk collegegeld meer.
De bepalingen omtrent de hoogte van de bedragen van het wettelijke collegegeld voor het studiejaar 2011–2012 worden met terugwerkende kracht tot 1 september 2012 ingevoerd. Dit omdat deze artikelen in titel 13 door de wijziging slechts betrekking hebben op het collegejaar dat dan aanvangt.
De opslag op het basistarief die door langstudeerders betaald dient te worden voor het studiejaar 2012–2013 wordt met terugwerkende kracht tot en met 1 september 2012 op € 0 gezet. Dit betekent dat de reeds betaalde opslag volgens het bedrag dat gold toen deze wet nog niet in werking was getreden, terugbetaald wordt aan studenten. Omdat deze wijziging begunstigend is voor de student, is de terugwerkende kracht mogelijk.
Om te voorkomen dat gelden uit het profileringsfonds als gevolg van de terugwerkende kracht onrechtmatig zijn uitgekeerd en het collegegeldkrediet en langstudeerderskrediet niet zonder wettelijke grond is verstrekt, treedt dit wetsvoorstel voor het overige deel niet met terugwerkende kracht in werking.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, H. Zijlstra