Gepubliceerd: 16 april 2013
Indiener(s): Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA)
Onderwerpen: openbare orde en veiligheid organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33440-7.html
ID: 33440-(R1990)-7

Nr. 7 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 19 april 2013

1. Inleiding

Met veel belangstelling heb ik kennis genomen van het verslag van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken over haar bevindingen inzake bovenvermeld wetsvoorstel. De leden van de VVD-fractie, de PvdA-fractie, de CDA-fractie en de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel, de leden van de PVV-fractie hebben daarvan kennisgenomen, en de leden van de SP-fractie hebben daarvan met interesse kennisgenomen. De leden van alle genoemde fracties hebben aangegeven daarover nog wel een aantal vragen te hebben.

Ik ga gaarne in op de gestelde vragen van de leden van de verschillende fracties. Bij de beantwoording van de vragen is zoveel mogelijk de indeling en volgorde van het verslag aangehouden. Waar vragen van de leden van de verschillende fracties betrekking hebben op hetzelfde onderwerp heb ik deze evenwel in de beantwoording samen genomen.

De leden van de VVD-fractie merken op dat ze ondermeer in het algemeen overleg op 15 mei 20121 gepleit hebben voor het vermelden van de namen van de ouders op de paspoorten van de kinderen. Zij vragen zich af waarom hier in het wetsvoorstel niet voor is gekozen. Zij vragen of de regering een dergelijke regeling alsnog overweegt.

Bij brief van 10 oktober 20122 is uw Kamer geïnformeerd dat het niet wenselijk is om de namen van de ouders in de paspoorten van de kinderen te vermelden. Een van de redenen om de namen niet te vermelden is dat de Stichting Centrum Internationale Kind Ontvoering het vermelden van de namen van de ouders met gezag in het paspoort van het kind afraadt. De desbetreffende brief is voor kennisgeving aangenomen3.

De leden van de D66-fractie constateren dat in de memorie van toelichting niet gerefereerd wordt aan de rapportage van prof. mr. R. Bekker, «Onderzoek naar besluitvorming biometrie op reisdocumenten». Zij vragen de regering nader uiteen te zetten op welke wijze dit onderzoek een rol speelt bij de totstandkoming en de verdere uitvoering van dit voorstel, in het bijzonder betreffende de eerder gesignaleerde onvolkomenheden met betrekking tot onderschatting van biometrie en de te grote afstand tussen experts en beleidsmakers.

Het onderhavige wetsvoorstel ziet (onder meer) op de verlenging van de geldigheidsduur van de paspoorten en Nederlandse identiteitskaarten van 5 naar 10 jaar, het opnemen van 2 in plaats van 4 vingerafdrukken bij de aanvraag van een paspoort, het niet meer opnemen van vingerafdrukken bij de aanvraag van een Nederlandse identiteitskaart (NIK) en het niet langer in de reisdocumentenadministratie bewaren van de opgenomen vingerafdrukken. Met uitzondering van het besluit tot de verlenging van de geldigheidsduur van de NIK, was over deze zaken al besloten voor het verschijnen van rapport van de heer Bekker van 21 februari 2012. Ik verwijs u naar het regeerakkoord 2010 van de toenmalige coalitie van VVD en CDA4, en de brieven van 26 april 20115 en 19 mei 20116. De betreffende onderwerpen komen als zodanig ook niet voor in het rapport van de heer Bekker.

Voor waar het de biometrie en de te grote afstand tussen experts en beleidsmakers betreft, wordt er opgewezen dat dit wetsvoorstel niet ziet op het opnemen van nieuwe biometrische gegevens. Integendeel, het opnemen van vingerafdrukken wordt deels beëindigd. Tevens worden de vingerafdrukken nog maar zeer kort bewaard.

Voorts vragen deze leden op welke wijze uitvoering is gegeven aan artikel 27e van de Wet op de Raad van State, in het bijzonder indachtig de eerdere betrokkenheid bij deze materie van de vice-president van de Raad van State in zijn hoedanigheid als minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

De beraadslaging over adviezen van de Afdeling advisering vindt, zoals bekend, plaats achter gesloten deuren.7 Ik heb dan ook geen informatie over de inhoud van die beraadslaging of over de wijze waarop deze heeft plaatsgevonden. Het is aan de Afdeling advisering en de Raad om de wettelijke voorschriften bij de totstandkoming van adviezen in acht te nemen.

2. Verlenging van de geldigheidsduur van reisdocumenten en van de Nederlandse identiteitskaart

De leden van de fracties van de VVD en de PvdA geven aan voorstander te zijn van de verlenging van de geldigheidsduur van zowel paspoort als NIK van vijf naar tien jaar.

Wel vragen deze leden de regering nader in te gaan op de risico’s voor de fysieke en technische beveiliging van de documenten in verband met de verlenging van de geldigheidsduur en op de vraag hoe de regering de ervaringen en effecten van de langere levensduur van de identiteitsdocumenten in de gaten wil houden om de voor- en nadelen tegen elkaar af te kunnen wegen. Ook de leden van de PVV-fractie, de SP-fractie, de CDA-fractie, de D66-fractie en de SGP-fractie stellen een aantal vragen over de fysieke en technische beveiliging van de documenten, mogelijke maatregelen die de regering wil nemen wanneer wordt geconstateerd dat de beveiliging van de documenten niet langer voldoet, en de gevolgen die dit voor de burger zal hebben.

Er zijn risico's verbonden aan een langere geldigheidsduur van de reisdocumenten.

Waar het de risico’s voor de elektronische beveiliging van de documenten betreft is dit eerder met uw Kamer gewisseld. Ik refereer hierbij naar de brieven van staatssecretaris Bijleveld van 25 november 20098 en 17 maart 20109.

Het is inderdaad zo dat met de tienjarige geldigheidsduur het risico groter wordt dat de beveiliging van de chip10 gedurende de geldigheidsduur van het document zal worden gecompromitteerd. De beveiliging van de chip wordt op Europees niveau bepaald. De beveiligingsmechanismen die kunnen worden toegepast staan vast in beschikkingen van de Europese Commissie. Tevens is door de Europese Unie bepaald tegen welke dreigingen de chip bestand moet zijn. Tegen die dreigingen wordt de chip die in de reisdocumenten wordt gebruikt gecertificeerd. Nederland moet zich houden aan de Europese regelgeving en moet dus, net als alle andere lidstaten, de beveiligingsmechanismen toepassen die door de Europese Commissie zijn voorgeschreven.

Binnen de Europese Unie is het zogenaamde artikel 6 Comité het gremium waar gesproken wordt over de aspecten die te maken hebben met het elektronische deel van de reisdocumenten. Nederland maakt deel uit van het Comité en zet zich daar in om te komen tot uitwisseling van ervaringen.

Waar de Europese regels toestaan dat Nederland eigen keuzes kan maken, zoals bijvoorbeeld ten aanzien van de lengte van de cryptografische sleutels, zal gekozen worden voor een zo veilig mogelijke oplossing. Echter ook hier moet rekening worden gehouden met beperkingen. Allereerst beperkingen in wat de beschikbare en gecertificeerde chips op dit punt aankunnen, maar ook beperkingen omdat de documenten in de praktijk uitgelezen moeten kunnen worden en heel lange sleutellengtes daar tot knelpunten kunnen leiden, onder meer vanwege de lange uitleestijden.

Op het punt van de versleuteling van de informatie in de chip zijn in binnen- en buitenland organisaties geraadpleegd die zich bezighouden met het testen van de chiptechnologie waar in de reisdocumenten gebruik van wordt gemaakt. Deze organisaties geven op basis van de kennis die er nu is een opvatting over de sleutellengtes voor een document met een geldigheidsduur van 10 jaar. Het gaat daarbij om een inschatting van de houdbaarheid van die sleutellengtes voor de periode van de geldigheidsduur. De geraadpleegde organisaties geven geen garanties.

Kwetsbaarheden in de chip van uitgegeven reisdocumenten kunnen, zoals ook is aangegeven in eerdere brieven en in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel, niet worden hersteld. In een dergelijke situatie zijn er twee opties, namelijk alle reisdocumenten terughalen op het moment dat er een chip beschikbaar is waar de kwetsbaarheid in is opgelost en dan een nieuw document verstrekken danwel de uitgegeven documenten in omloop laten en het risico van de kwetsbaarheid accepteren. De eerste optie heeft, gelet op de hoeveelheid in omloop zijnde reisdocumenten, zeer forse financiële en organisatorische consequenties. De tweede optie kan er toe leiden dat, afhankelijk van de kwetsbaarheid waar het om gaat, niet meer op het elektronische deel van het document kan worden vertrouwd. In dat geval is er natuurlijk nog het fysieke deel van het document dat gebruikt kan worden voor de controle ervan.

Wat betreft de gevolgen voor burgers die een document hebben waarvan de elektronische beveiliging niet meer voldoet, zijn, afhankelijk van het probleem dat zich met de elektronische beveiliging voordoet, drie soorten risico’s denkbaar, te weten:

  • 1. De gegevens die in de chip zijn opslagen kunnen worden veranderd. In dat geval zullen de gegevens in de chip niet meer sporen met de gegevens die op het fysieke document zijn weergegeven. Uitzondering hierop zijn de vingerafdrukken die niet op het fysieke document zijn weergegeven;

  • 2. De gegevens die in de chip zijn opgeslagen kunnen zonder dat de houder daar kennis van heeft worden uitgelezen;

  • 3. De gegevens die in de chip zijn opgeslagen kunnen worden gekopieerd zonder dat dit bij een controle kan worden gedetecteerd.

Als op enig moment geconstateerd moet worden dat de chip die in de productie wordt gebruikt, niet meer voldoet dan zal op dat moment de afweging worden gemaakt wat er moet gebeuren. Gelet op de inrichting van het proces van de productie van de reisdocumenten dient er rekening mee te worden gehouden dat er in een dergelijke situatie gedurende geruime tijd geen alternatief zal zijn voor de betreffende chip, omdat er nog geen nieuwe chip beschikbaar en gecertificeerd is. Als de nieuwe chip er is, dan duurt het ook nog enige tijd om die te verwerken in het productieproces omdat er een nieuwe voorraad blanco documenten (met daarin de nieuwe chip) zal moeten worden gemaakt en omdat mogelijk ook de systemen die worden gebruikt om de nieuwe chip te personaliseren, zullen moeten worden aangepast.

Al met al worden dus de risico’s met de invoering van de tienjarige geldigheidsduur groter, omdat de kans groter wordt dat de elektronische beveiliging gedurende de loop van de geldigheidsduur niet meer zal voldoen.

Wat betreft de fysieke echtheidskenmerken van de reisdocumenten met een geldigheidsduur van tien jaar is het vertrouwen dat het mogelijk moet zijn om documenten uit te geven die tien jaar bestand zijn tegen namaak en vervalsing. De echtheidskenmerken van het nieuwe model van de reisdocumenten met een tienjarige geldigheidsduur zijn daarop beoordeeld.

De leden van de fracties van de VVD en de PvdA wijzen op de aanvaarde motie van de leden Heijnen, Hennis-Plasschaert, Schouw, Smilde en Van Raak (TK 25 764 nr. 60) om in Europees verband de discussie te voeren over nut, noodzaak en effectiviteit van veiligheidskenmerken en biometrische gegevens. De leden van de VVD-fractie vragen naar de stand van zaken bij de uitvoering van deze motie. Zij vragen de regering daarbij te betrekken het punt dat er landen zijn die over hun eigen inreisvoorwaarden gaan. Als die landen een biometrisch paspoort als eis stellen, heeft dat gevolgen voor Nederlanders die daar naartoe willen reizen. Zij geven aan daarop graag een reactie van de regering te krijgen.

De leden van de PvdA-fractie geven aan graag meer informatie te ontvangen over het daadwerkelijk gebruik dat gemaakt wordt van vingerafdrukken en de resultaten die dit heeft. Tevens worden zij graag geïnformeerd over de inspanningen die verricht zijn om een Europese discussie op gang te brengen alsmede over de effecten daarvan.

Naar aanleiding van deze motie probeer ik een aanzet te geven voor een discussie binnen de Europese Unie. Het is de bedoeling om de discussie in eerste instantie (bilateraal) te voeren met een aantal lidstaten en met ambtelijke vertegenwoordigers van de Europese Commissie. Dit met als doel te verkennen of de zorgen die in Nederland leven door anderen worden gedeeld. Van Nederlandse zijde wordt geprobeerd de gesprekken zo snel mogelijk te laten plaatsvinden. Uw Kamer zal worden geïnformeerd over de uitkomsten daarvan.

Indien landen een biometrisch paspoort als inreisvoorwaarde stellen, dan levert dat geen probleem op. Nederland geeft net als de andere EU-lidstaten immers biometrische paspoorten met een gezichtsopname en twee vingerafdrukken in de chip uit.

De leden van de SP-fractie, de CDA-fractie en de SGP-fractie stellen een aantal vragen in verband met mogelijke wijzigingen die zich voordoen in de loop van de geldigheidsduur van het paspoort of de identiteitskaart.

Zo vragen de leden van de SP-fractie of het nadeel dat het gebruik van het paspoort voor de houder moeilijker kan worden doordat de gelijkenis van de foto met de houder na verloop van jaren zal afnemen, is meegewogen en hoe de regering tot het oordeel is gekomen dat dit risico acceptabel is.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de verlenging van de geldigheidsduur van reisdocumenten en NIK zich verhoudt tot wijzigingen die zich voordoen in de loop van de geldigheidsduur, niet alleen fysieke veroudering (grijze haren of rimpels), maar ook naamswijziging of geslachtsverandering.

De leden van de SGP-fractie tenslotte vragen welke leeftijdsgrenzen in de omliggende EU-landen (gemiddeld) worden gehanteerd bij het maken van een onderscheid in geldigheidsduur van paspoorten.

De wens om te komen tot 10 jaar geldige documenten, zoals die door uw Kamer is geuit, brengt met zich dat afnemende gelijkenis met de foto langer zal doorgaan dan thans bij de 5 jarige documenten. Voor kinderen tot 18 jaar is er, met het oog op de gelijkenis met de foto, voor gekozen om de geldigheidsduur niet te verlengen.

Bij naamswijziging of geslachtsverandering vervalt nu al de geldigheid van het document van rechtswege11. Het is immers van belang dat in de paspoorten en op Nederlandse identiteitskaarten die (ook) een officieel identiteitsdocument zijn, deze gegevens correct vermeld staan. Overigens willen personen die een naams- en/of geslachtsverandering ondergaan in de regel zo snel mogelijk een document met de nieuwe, juiste gegevens.

Wat betreft de vraag van de leden van de SGP-fractie naar de leeftijdsgrenzen die in de omliggende EU-landen (gemiddeld) worden gehanteerd, wordt verwezen naar onderstaande tabel.

EU Landen

Kinderen: geldigheidsduur van standaard paspoorten (jaren)

België

5 jaar voor <18

Cyprus

10 jaar

Denemarken

5 jaar voor 2 18

Duitsland

6 voor< 24

Estland

5 jaar voor < 15

Finland

5 jaar

Frankrijk

5 jaar voor < 18

Griekenland

3 jaar voor < 15

Hongarije

3 jaar voor< 6

5 jaar voor 6–12

Ierland

5 jaar voor 3 -17

Italië

3 jaar voor 0–3

5 jaar voor 3–18

Kroatië

5 jaar voor < 21 jaar

Letland

5 voor < 20 jaar

1 jaar voor < 5

Litouwen

5 jaar voor 5–18

2 jaar voor < 5

Luxemburg

5 jaar voor 4+

Malta

5 jaar voor 10–15

Nederland

5 jaar

Noorwegen

5 jaar voor < 16

Oostenrijk

2 jaar voor < 2

5 voor

10 jaar voor 12+

Polen

5 jaar voor 5–13

Portugal

5 jaar voor 4–12

2 jaar voor < 4

Slovenië

5 jaar voor 3–18

Slowakije

5 jaar voor 3–15

Spanje

2 jaar voor < 5

5 jaar voor 5–14

Tsjechische

5 jaar voor 5–15

Verenigde Koninkrijk

5 jaar voor< 16

IJsland

5 jaar

Zweden

5 jaar

Zwitserland

5 jaar voor < 18

(bron: passport fees around the World12)

De leden van de CDA-fractie vragen naar de ervaringen in andere lidstaten van de Europese Unie waar het paspoort tien jaar geldig is, met betrekking tot de betrouwbaarheid en de fysieke en technische duurzaamheid van die documenten.

Ik beschik niet over informatie over andere lidstaten met betrekking tot de betrouwbaarheid en de fysieke en technische duurzaamheid van de documenten van die landen.

De leden van de D66-fractie stellen een aantal vragen over het onderscheid dat wordt gemaakt tussen de geldigheidsduur van het nationale paspoort en reisdocumenten voor vreemdelingen en vluchtelingen. Zo vragen zij zich af hoe vaak het verblijfsrecht van onbepaalde duur voor houders van reisdocumenten de afgelopen jaren is komen te vervallen wegens verplaatsing van het hoofdverblijf. Ook zien zij graag nader toegelicht in hoeveel van deze gevallen binnen vijf jaar het hoofdverblijf naar buiten Nederland is verplaatst en in hoeveel van deze gevallen binnen tien jaar het hoofdverblijf naar buiten Nederland is verplaatst. Zij vragen een nadere motivering hoe deze statistieken zich verhouden tot de argumentatie van de regering.

Het verplaatsen van het hoofdverblijf naar het buitenland, dat in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel als voorbeeld wordt genoemd, is slechts één van de gronden voor verlies van het verblijfsrecht. De Immigratie en naturalisatiedienst houdt uitsluitend aantallen bij van het intrekken van het verblijfsrecht onbepaalde tijd. Deze aantallen zijn, afgerond op tientallen, als volgt:

Aantal ingetrokken verblijfsvergunningen voor onbepaalde tijd

Vergunning/jaar

2009

2010

2011

Asiel

400

510

360

Regulier

240

360

180

De regering acht het van belang dat niemand die zijn verblijfstatus heeft verloren, ongeacht of hij wel of niet in Nederland verblijft, de indruk kan wekken dat hij een rechtmatig verblijfstatus heeft. Dit kan de persoon doen door het tonen van een niet ingeleverd reisdocument voor vluchtelingen of vreemdelingen. Om deze reden is de geldigheidsduur van de reisdocumenten voor vluchtelingen en de reisdocumenten voor vreemdelingen gehandhaafd op 5 jaar. Hierbij wordt opgemerkt dat vreemdelingen en vluchtelingen met een verblijfsrecht van onbepaalde duur, ook een verblijfsdocument krijgen met een geldigheidsduur van 5 jaar.

Voorts geven de leden van de D66-fractie aan graag een overzicht te ontvangen van de geldigheidsduur van reisdocumenten in de lidstaten van de Europese Unie.

In onderstaande tabel is de geldigheidsduur weergegeven die gelden in de lidstaten van de Europese Unie.

 

Geldigheidsduur

Paspoort (aantal jaren)

Geldigheidsduur

Identiteitskaart (aantal jaar)

AT

10

10

BE

5

5

BG

5

10

CY

10

10

CZ

10

10

DE

10

10

DK

10

n.v.t.

EE

5

5

EL

5

10

ES

10

10

FI

5

5

FR

10

10

HU

5

10

IE

10

n.v.t.

IT

10

10

LT

10

10

LU

5

10

LV

5

5

MT

10

10

PL

10

10

PT

5

5

RO

5

10

SE

5

5

SI

10

10

SK

5

10

UK

10

n.v.t.

De in de tabel vermelde informatie dateert uit begin 2011.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering terecht erop wijst dat ook de geldigheidsduur van het rijbewijs tien jaar is. Deze leden vragen zich af of er niet zodanige verschilpunten zijn tussen het karakter en het gebruik van respectievelijk rijbewijs en paspoort dat die tien jaar geldigheidsduur van het rijbewijs niet automatisch kan worden doorgetrokken naar het paspoort. Zij vragen of de noodzaak voor beveiliging tegen fraude bij het rijbewijs even groot is als bij het paspoort.

Zij vragen naar de precieze achtergrond van het verschil dat er soms wordt gemaakt tussen het rijbewijs en het paspoort, zodat een rijbewijs niet overal wordt geaccepteerd als middel voor identificatie.

De verwijzing in de memorie van toelichting naar het rijbewijs is gemaakt in de paragraaf die gaat over de afnemende gelijkenis met de foto. In dat verband is opgemerkt dat Nederland al een identiteitsdocument uitgeeft met een geldigheidsduur van 10 jaar, net als andere landen dit doen. Of een paspoort, NIK dan wel rijbewijs als geldig identiteitsbewijs wordt geaccepteerd, is afhankelijk van het doel dat met de handhaving van een bepaalde regeling wordt nagestreefd. Zo is het rijbewijs niet in alle gevallen bruikbaar als een geldig identiteitsbewijs, omdat daaraan geen informatie over de nationaliteit van de houder kan worden ontleend, zoals bijvoorbeeld van belang is voor het aanvragen van een sociale uitkering.

Voorts vragen de leden van de SGP-fractie waaraan gedacht moet worden bij het verstrekken van gebruiksinformatie en of het niet voor ieder voor de hand ligt dat het document op een normale manier gebruikt dient te worden.

Het gaat er inderdaad om dat het document op een «normale» manier wordt gebruikt. Daarvoor is het wel noodzakelijk dat iedereen een gelijk beeld heeft van wat onder normaal gebruik moet worden verstaan.

3. Wijziging van de status van de Nederlandse identiteitskaart

De leden van de VVD-fractie merken op dat voorgesteld wordt de formele status van de NIK te veranderen. Deze kaart zal geen reisdocument in de zin van de Paspoortwet meer zijn, maar er kan binnen de EU en een aantal anderen landen wel mee worden gereisd. Zij vragen wat na de wetswijziging de status is van de identiteitskaart. Ook de leden van de CDA-fractie en de SGP-fractie vragen wat de gevolgen van het voorliggende wetsvoorstel zijn voor de gebruiksmogelijkheden van de NIK, zowel in Nederland als als document voor grensoverschrijding.

In de gebruiksmogelijkheden van de NIK als document voor grensoverschrijding treedt als gevolg van de statuswijziging in de Paspoortwet geen verandering op. De gebruiksmogelijkheden van de NIK als document voor grensoverschrijding volgen namelijk niet uit de status die aan de NIK wordt toegekend in de Paspoortwet maar uit internationale regels.

Binnen de Europese Unie zijn de lidstaten verplicht een identiteitskaart te accepteren als document voor grensoverschrijding. Dit volgt uit artikel 4, eerste lid, van richtlijn 2004/38/EG13 dat de burgers van de Europese Unie die over een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort beschikken, het recht toekent om het grondgebied van een lidstaat te verlaten om zich naar een andere lidstaat te begeven. Er is dan ook geen verschil in de gebruiksmogelijkheden van een identiteitskaart binnen de EU voor of na inwerkingtreding van de voorliggende wijziging van de Paspoortwet.

Landen die niet op grond van de Europese regelgeving verplicht zijn de NIK te accepteren als grensoverschrijdingsdocument, zijn en blijven bevoegd de NIK voor de toekomst niet meer te accepteren als die landen daar aanleiding toe zien. Op dit moment heb ik geen aanleiding om te veronderstellen dat de NIK in de toekomst in minder landen geaccepteerd zal worden als gevolg van de statuswijziging.

Wat betreft de gebruiksmogelijkheden van de NIK in Nederland zullen geen wijzigingen optreden als gevolg van de statuswijziging van de NIK in de Paspoortwet. Binnen Nederland is de functie van de NIK met name het gebruik als identificatiemiddel in de zin van de Wet op de identificatieplicht, om te voldoen aan de identificatieplicht. Nu de identiteitskaart met de wijziging van artikel VII in de Wet op de identificatieplicht wordt aangemerkt als document waarmee de identiteit van personen kan worden vastgesteld, zal de statuswijziging geen invloed hebben op de mate waarin de NIK gebruikt zal kan kunnen worden als identificatiemiddel in de zin van die wet.

De leden van de CDA vragen de regering nader in te gaan op de vragen die de Raad van State stelt over de Europees-rechtelijke aspecten van deze wetswijziging. Is het juist, dat de status van de NIK uitsluitend wordt geregeld in de Nederlandse wet en dat de Nederlandse wet bepaalt op de NIK valt onder de werking van de Europese Richtlijn, zo vragen deze leden.

Dat is juist. Niet de Europese Unie maar Nederland zelf bepaalt welke soorten documenten Nederlandse reisdocumenten zijn. De Paspoortwet regelt welke documenten dat zijn. Door nu in de Paspoortwet te bepalen dat de NIK niet langer een reisdocument is, is zekergesteld dat de NIK niet langer valt onder de verordening, die verplicht stelt dat in reisdocumenten vingerafdrukken moeten worden opgenomen.

De leden van de D66-fractie vragen zich af hoe de houder van een reisdocument of identiteitskaart kan controleren of zijn of haar foto die in de contactloze chip wordt opgeslagen ook daadwerkelijk de juiste gezichtsopname is en of de opgeslagen vingerafdrukken hen ook daadwerkelijk toebehoren.

Bij de paspoortuitgevende instanties kan de houder van het document de gegevens in de chip van zijn paspoort en de NIK laten uitlezen en kunnen die gegevens aan de houder worden getoond.

Sinds de invoering van de afname van vingerafdrukken in 2009 is het voor iedere aanvrager van een reisdocument mogelijk om bij de uitgifte van het document inzage te vragen in de gegevens die in de chip zijn opgeslagen. Desgewenst kan de aanvrager bij de uitgifte en na de uitgifte van het document de paspoortuitgevende instanties vragen om een verificatie van de opgeslagen vingerafdrukken. Alle uitgevende instanties van de reisdocumenten beschikken over de middelen om een dergelijke verificatie uit te voeren.

4. Het opnemen van een grondslag voor heffing van rechten

De leden van de VVD-fractie en de SP-fractie vragen zich af waarom er niet voor wordt gekozen om één landelijk tarief voor een paspoort vast te stellen.

Indien op nationaal niveau voor alle gemeenten en openbare lichamen een vast bedrag zou worden vastgesteld, dan zou dit leiden tot een bedrag dat slechts gemiddeld de kosten zou dekken. Voor een deel van de gemeenten en openbare lichamen zou dat echter betekenen dat de inkomsten niet kostendekkend zijn. Andere gemeenten zouden daarentegen verplicht zijn een hoger bedrag bij de burger in rekening te brengen hoewel dat gezien hun kosten niet noodzakelijk is. Dit wordt een ongewenste situatie geacht. Het maximumtarief laat daarom differentiatie toe, maar voorkomt tegelijkertijd dat de tarieven te hoog worden.

De leden van de SP-fractie en de CDA-fractie stellen vragen over het afschaffen van de mogelijkheid van het in rekening brengen van vermissingskosten. Zo vragen de leden van de CDA-fractie de regering de mogelijkheid voor het in rekening brengen van vermissingskosten af te schaffen, zoals reeds in 2010 toegezegd en vragen de leden van de SP-fractie in hoeverre het noodzakelijk is om de maximumtarieven te verhogen, om zo de financiële gevolgen van het niet langer in rekening brengen van een «boete» in geval van verlies of diefstal van een document op te kunnen vangen. Zij vragen of die financiële gevolgen zijn onderzocht en zo ja wat daarvan de uitkomst is.

Ook de leden van de VVD-fractie geven aan graag nader geïnformeerd te worden over de aangekondigde verhoging van de maximumtarieven en vragen of het onderzoek waar melding van wordt gemaakt inmiddels gereed is.

Uitgangspunt is dat gemeenten de kosten die zij maken in verband met de uitgifte van de reisdocumenten, gedekt krijgen uit de leges die zij bij de aanvrager in rekening brengen. De kosten die gemeenten maken voor de extra handelingen die moeten worden verricht indien het in te leveren document als gevolg van diefstal of verlies kwijt is, zullen integraal deel uit maken van het bedrag dat ten hoogste door de gemeente van de aanvrager mag worden geheven. Welk bedrag hiervoor in de leges moet worden opgenomen is nog onderwerp van overleg met de gemeenten.

De wijziging van artikel 7 van de Paspoortwet beoogt het heffen van aparte vermissingsleges door gemeenten onmogelijk te maken. Het opmaken van een verklaring van vermissing ingevolge artikel 31 van de Paspoortwet is immers een handeling in het kader van de aanvraag van een reisdocument. Daarvoor kunnen geen andere rechten worden geheven, dan de rechten op basis van artikel 7, tweede lid, van de Paspoortwet. De tarieven voor dergelijke handelingen kunnen ingevolge het nieuwe artikel 7, tweede lid, slechts verschillen op de gronden, omschreven in het tweede lid. Dit houdt tevens in dat geen aanvullende tarieven kunnen worden geheven indien het oude reisdocument is vermist.

Voorts vragen de leden van de CDA-fractie waarom de tarieven van reisdocumenten hoger zijn voor aanvragen door Nederlanders in het buitenland, ook bij grensgemeenten.

Afgifte van reisdocumenten bij een Nederlandse vertegenwoordiging of een zogenoemde aangewezen grensgemeente kost meer tijd, en is daardoor duurder. Dit wordt ondermeer veroorzaakt doordat bij niet-ingezetenen niet voortdurende de persoonsgegevens worden bijgehouden, zoals dat wel bij ingezetenen in het GBA gebeurt. De tarieven die geheven worden, maken de afgifte van de documenten meer kostendekkend. Verwezen wordt naar de brief van de minister van Buitenlandse Zaken van 30 oktober 2012 inzake hogere tarieven van reisdocumenten die in het buitenland worden aangevraagd14.

De leden van de SGP-fractie constateren dat er met het vervallen van het identiteitsdocument als reisdocument meer sprake lijkt te zijn van een «niet overheersend individualiseerbaar belang», dan in de bestaande situatie. Zij geven aan graag de visie van de regering hierop te vernemen.

Het overheersend individualiseerbaar belang is een vereiste dat geldt op basis van de jurisprudentie voor leges die worden geheven op basis van artikel 229 van de Gemeentewet, omdat er anders geen sprake is van een dienst. Paspoortleges werden voorheen geheven op grond van dat artikel, waarbij vereist was dat er alleen voor diensten leges kunnen worden geheven. Artikel 7 van de Paspoortwet wordt de nieuwe rechtsbasis voor leges voor reisdocumenten. Het nieuwe artikel 7 van de Paspoortwet stelt anders dan artikel 229 van de Gemeentewet niet als vereiste dat er sprake moet zijn van een dienst, en dus ook niet van een overheersend individualiseerbaar belang.

5. Opname van vingerafdrukken in de reisdocumentenadministratie

De leden van de VVD-fractie brengen in herinnering dat in het kader van de Paspoortwet enige tijd geleden een discussie heeft plaatsgevonden over een centrale of een decentrale reisdocumentenadministratie. Deze leden vragen naar de stand van zaken met betrekking tot de eventuele invoering van een centrale reisdocumentenadministratie.

Bij brief van 12 april 2012 aan uw Kamer is onder meer aangegeven dat er geen sprake zal zijn van centrale opslag van vingerafdrukken15. Over de vraag of de online raadpleegbare reisdocumentenadministratie (ORRA) daadwerkelijk zal worden gerealiseerd, en zo ja in welke vorm, moet nog besluitvorming plaatsvinden. Dit zal niet gebeuren zonder dat uw Kamer daarin gekend is.

De leden van de PvdA-fractie wijzen er op dat er een groep burgers in Nederland is, die zwaarwegende principiële bezwaren heeft tegen het afstaan van vingerafdrukken. Deze gewetensbezwaarden ervaren grote maatschappelijke problemen als hun identiteitsbewijs verloopt en zij besluiten op grond daarvan geen nieuwe aan te vragen. Deze leden vragen de regering of deze niet toch nog een manier ziet om, met het oog op deze wetswijziging en de lopende juridische procedures die nog lang kunnen duren, een tijdelijke voorziening te treffen om de gewetensbezwaarden tegemoet te komen. Ook de leden van de D66-fractie vragen of overwogen is een uitzonderingspositie voor mensen mogelijk te maken die om welke reden dan ook bezwaar hebben tegen het gebruik van biometrie voor reis- en identificatiedocumenten.

De geldende juridische kaders bieden geen mogelijkheden om op dit moment documenten uit geven zonder vingerafdrukken. In de Europese verordening16 is limitatief opgesomd in welke gevallen er geen vingerafdrukken worden opgenomen in de paspoorten. Dit is het geval indien de aanvrager jonger is dan 12 jaar of indien het opnemen van vingerafdrukken tijdelijk dan wel permanent niet mogelijk is. De Europese verordening stelt gewetensbezwaarden niet vrij van de opnameplicht. Er is gezien de dwingendrechtelijke werking van de verordening geen ruimte om in Nederlandse wetgeving af te wijken van de verplichting om vingerafdrukken, behoudens genoemde uitzonderingen, op te nemen in de paspoorten. Nederlandse identiteitskaarten zullen, na inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel, niet langer onder de werking van de verordening vallen. Er zal bij die documenten gestopt worden met het opnemen van vingerafdrukken, ongeacht of de aanvrager wel of geen bezwaar heeft tegen opnemen van zijn vingerafdrukken.

Tot dat moment wordt er geen mogelijkheid gezien om een tijdelijke voorziening te treffen om gewetensbezwaarden tegemoet te komen. Terzake wordt verwezen naar de brief van 12 oktober 2012.17

De leden van de PVV-fractie vragen de regering toe te lichten wat, naast dat het moet van Brussel, de toegevoegde waarde is van twee vingerafdrukken die in de chip op het paspoort worden opgeslagen.

De Nederlandse regering ziet de vingerafdrukken en de elektronische versie van de foto als middelen om te kunnen vaststellen of de gebruiker van een reisdocument ook de rechtmatige houder ervan is.

De leden van de PvdA-fractie, SP-fractie, de CDA-fractie en de D66-fractie vragen wat de stand van zaken is betreffende de toegezegde verwijdering van reeds opgeslagen vingerafdrukken. De leden van de PvdA-fractie stellen daarbij de vraag of ook alle sporen naar de vingerafdrukken zijn vernietigd terwijl de leden van de SP-fractie vragen of de gegevens echt zijn verwijderd of dat zij slechts zijn voorzien van het predicaat «niet raadpleegbaar». De leden van de CDA-fractie tenslotte vragen wat de strekking is van de mededeling in de memorie van toelichting, dat «voor die datum de bewaartermijn elf jaar» was.

In de Paspoortuitvoeringsregelingen is bepaald18 dat de in de reisdocumentenadministratie opgenomen gegevens worden bewaard gedurende elf jaren na de datum van verstrekking van het betreffende reisdocument. Per 23 juni 2011 zijn die regelingen in die zin gewijzigd dat de vingerafdrukken in tegenstelling tot de andere aanvraaggegevens niet 11 jaar worden bewaard maar slechts in het Reisdocumenten Aanvraag- en Archiefstation worden opgeslagen tot het moment dat de uitreiking van het reisdocument daarin is geregistreerd 19. Tot het moment van inwerkingtreding van die wijziging was de bewaartermijn van de in de reisdocumentenadministratie opgenomen vingerafdrukken 11 jaar. Verwezen wordt naar de brief van 19 mei 201120.

Overigens zij opgemerkt dat de bewaartermijn van 11 jaar voor de overige (persoons)gegevens erin resulteert dat de aanvraaggegevens tot in ieder geval 6 jaar na het verlopen van de geldigheidsduur van de (maximaal) vijf jaar geldige paspoorten en identiteitskaarten, geraadpleegd kunnen worden. Aan de hand van onder meer de aanvraaggegevens kan de identiteit van de aanvrager worden gecontroleerd indien zijn «oude» document gestolen of verloren is. Om het mogelijk te maken dat de aanvraaggegevens ook na de verlenging van de geldigheidsduur tot in ieder geval 6 jaar na het verlopen van de geldigheidsduur kunnen worden geraadpleegd, zal de bewaartermijn van de gegevens van de 10 jaar geldige documenten in de paspoortuitvoeringsregelingen worden verlengd naar 16 jaar.

In alle decentrale reisdocumentenadministraties van de gemeenten is de programmatuur aangepast zodat de vingerafdrukken uit de database worden verwijderd. De installatie van de programmatuur om de overige aanvraaggegevens te verwijderen waarvan de bewaartermijn van 11 jaar is verstreken is, is nagenoeg afgerond. Slechts bij enkele uitgevende instanties moet dat nog plaatsvinden.

De servers waar de decentrale reisdocumentenadministraties op draaien worden in 2013 vervangen. Ook in 2007 zijn de servers vervangen na 6 jaar in gebruik te zijn geweest. Zouden er restsporen zijn achtergebleven na de verwijdering van de aanvraaggegevens uit de database, dan zullen die verdwijnen bij de vervanging van de servers.

De vervanging van de servers in 2013 vormt daarmee het sluitstuk van het traject voor de verwijdering van de aanvraaggegevens waarvan de bewaartermijn is verstreken.

De leden van de CDA-fractie geven aan het standpunt van de regering, dat het verstandig is met de opslag van vingerafdrukken in de reisdocumentenadministratie een pas op de plaats te maken, te onderschrijven. Deze leden menen dat het vertrouwen in de overheid daarmee gediend is. Op de vraag van deze leden of er materieel nog een verschil in verwerking is tussen eerder opgenomen vingerafdrukken en de vingerafdrukken die in de toekomst worden opgenomen bij de aanvraag van paspoorten, kan ik meedelen dat dit niet het geval is.

De leden van de D66-fractie zien graag een nadere omschrijving van de wijze waarop de tijdelijke opslag van vingerafdrukken beveiligd wordt. Zij vragen de regering inzicht te geven in welke organen en/of instanties toegang hebben tot de tijdelijk opgeslagen vingerafdrukken.

De vingerafdrukken worden versleuteld opgeslagen in de decentrale reisdocumentenadministratie van de instantie waar het document is aangevraagd. Door de uitgevende autoriteit geautoriseerde medewerkers hebben toegang tot die gegevens.

Voorts vragen deze leden welk standpunt in Europees verband door de regering over de registratie en opslag van vingerafdrukken te berde wordt gebracht.

Het bewaren van de vingerafdrukken in een administratie betreft geen Europese verplichting. Om deze reden neemt de regering in Europees verband daarover thans geen standpunt in. Voor een nadere uiteenzetting van de in Europees verband te voeren discussie over nut, noodzaak en effectiviteit van veiligheidskenmerken en biometrische gegevens wordt verwezen naar het antwoord op de vragen van de leden van de fracties van de VVD en de PvdA inzake de stand van zaken bij de uitvoering van de motie van de leden Heijnen, Hennis-Plasschaert, Schouw, Smilde en Van Raak.

6. Gevolgen van het wetsvoorstel voor de privacy

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de vingerafdrukken op basis van het, nog niet in werking getreden, artikel 4b, vierde lid, van de Paspoorwet nog raadpleegbaar zijn door het OM. Deze leden willen graag weten hoe dit zich verhoudt tot de doelbinding van de afname van vingerafdrukken en of dit artikel niet beter geschrapt kan worden voor de duidelijkheid.

Het nog niet in werking getreden artikel 4b, vierde lid, van de Paspoortwet wordt – zoals deze leden ook bepleiten – geschrapt in artikel II, onderdeel D, van het wetsvoorstel. In artikel II worden de nog niet in werking getreden onderdelen van de wijziging van de Paspoortwet in verband met het herinrichten van de reisdocumentenadministratie in overeenstemming gebracht met de wijzigingen uit artikel I van het onderhavige wetsvoorstel.

De leden van de PvdA-fractie geven aan zich zorgen te maken over de veiligheid van de RFID-chip in het paspoort en de NIK. In juli is nog aangetoond dat met de juiste apparatuur het relatief eenvoudig is om van een niet-beveiligde chip het ID uit te lezen en dit vervolgens naar een duplicaat-tag te schrijven. De paspoortchip bevat onder meer de naam, foto, BSN, geboortedatum, en vingerafdrukken van de houder. Met deze gegevens is het relatief eenvoudig identiteitsfraude te plegen. Daarom willen deze leden graag weten waarop de regering zijn mening baseert dat de gegevens op het paspoort maximaal beschermd worden. Ook vragen zij of de regering kan aantonen dat de huidige bescherming nog optimaal is.

Het artikel dat in juli 2012 verscheen had betrekking op het risico dat de inhoud van de chip gekopieerd kan worden en dat dit niet altijd door uitleesapparaten wordt gedetecteerd. Over dit risico is de Tweede Kamer eerder geïnformeerd, alsmede over de maatregel die Nederland hiervoor toepast, zijnde Active Authentication21. Natuurlijk is het zo dat controlerende instanties uitleesapparaten moeten hebben die goed controleren. Doen die apparaten dat niet dan zal niet gedetecteerd worden dat de inhoud van een chip gekopieerde gegevens bevat.

Voorts vragen deze leden welke aanpassingen en verbeteringen er de afgelopen jaren in de chips in het paspoort zijn aangebracht en of er noodplannen zijn om de integriteit van oude identiteitsdocumenten met kwetsbaarheden in de beveiliging te garanderen of weer op het vereiste niveau te brengen.

Sinds de invoering in 2006 van de chip in de reisdocumenten zijn de beveiligingsmechanismen niet veranderd. De Europese Commissie heeft nu wel het gebruik van het mechanisme Password Authenticated Connection Establishment (PACE) toegestaan. Dit mechanisme is sterker dan het thans gebruikte Basic Acces Control (BAC). De Europese Commissie is thans bezig om het zogenaamde «protection profile» aan te passen zodat bij de certificering van de chip ook getest wordt op de toepassing van PACE. Zodra het protection profile vastgesteld is zal Nederland tot de toepassing ervan overgaan.

De leden van de D66-fractie delen de door het College Bescherming Persoonsgegevens geuite zorgen over het realiseren van een passend beveiligingsniveau conform het bepaalde in artikel 13 Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Zij geven aan graag een nadere motivering op dit punt te ontvangen. Ook de leden van de SGP-fractie geven aan het belangrijk te vinden dat er voldoende aandacht is voor een passend beveiligingsniveau dat bestand is tegen toenemende technische mogelijkheden om in te breken op chips.

Het College Bescherming Persoonsgegevens adviseerde om in de memorie van toelichting aandacht te besteden aan de vraag in hoeverre, nu en in de toekomst, conform het bepaalde in artikel 13 Wbp een passend beveiligingsniveau van het paspoort met een geldigheidsduur van tien jaar kan worden gegarandeerd, rekening houdend met de stand van de techniek. Hieraan is gevolg gegeven in hoofdstuk 6 van de memorie van toelichting. Aangegeven is dat gemiddeld eens in de vijf jaar een nieuw model zal moeten worden ingevoerd vanwege de beveiliging en de duurzaamheid van het document.

Ten aanzien van de chip is opgemerkt dat experts verwachten dat in de toekomst het aantal kwetsbaarheden in de chips en het tempo waarin ze worden gevonden, zal toenemen. De reden hiervoor is dat door de groeiende populariteit van onder andere elektronische reisdocumenten de beveiliging van de chips is uitgegroeid tot een specialisme. Deze specialisten zijn continu bezig nieuwe aanvallen te bedenken om de beveiliging te testen.

De regering streeft er naar om al het mogelijke te doen om voor de documenten en de chip in het bijzonder een passend beveiligingsniveau als bedoeld in artikel 13 Wbp te waarborgen. Dit zal plaatsvinden door ontwikkelingen die de documenten – en de chip in het bijzonder – kwetsbaar maken zo goed mogelijk te volgen. Bij gebleken kwetsbaarheden zal bekeken worden of en zo ja welke maatregelen kunnen worden getroffen om, rekening houdend met de stand van de techniek en de kosten van de tenuitvoerlegging, een passend beveiligingsniveau van de reisdocumenten te waarborgen. Daarbij dient men zich wel te realiseren dat Nederland niet vrij is in de wijze van beveiliging van de documenten. Ten aanzien van de chip is Nederland – net als de andere lidstaten – gebonden aan de beveiligingseisen die op Europees niveau zijn bepaald.

De leden van de SGP-fractie vragen of er op dit moment mogelijkheden zijn opgenomen in de wet om in het geval van zeer grote risico’s paspoorten en andere documenten terug te roepen en of het indien dit niet het geval is, niet het overwegen waard is om dat wel te doen om daarmee een waarborg te hebben tegen onvoorziene technische ontwikkelingen die de privacy bedreigen.

De huidige Paspoortwet voorziet er niet in dat de houders van een reisdocument verplicht kunnen worden hun document in te leveren indien naar opvatting van de regering de beveiliging van het document niet langer adequaat is. De regering acht het ook niet verstandig om een dergelijke verplichting in de wet op te nemen. Het in de Paspoortwet regelen van een verplichte inlevering van niet meer veilige documenten is – gezien het kunnen beschikken over een identiteits- en/of reisdocument – alleen mogelijk indien gegarandeerd kan worden dat deze binnen korte tijd vervangen wordt door een nieuw, wel «veilig» paspoort of identiteitskaart. Een dergelijke garantie is niet mogelijk. Er kunnen in korte tijd simpelweg geen honderdduizenden tot wellicht miljoenen documenten worden vervangen.

7. Gevolgen van het wetsvoorstel voor de administratieve lasten

De leden van de CDA-fractie constateren, dat de regering beoogt de administratieve lasten voor burgers te verlichten, zonder de aanvraagprocedure als zodanig te wijzigen. Deze leden vragen of er, mede in het licht van de vermindering van het aantal ambassades en consulaten, waar Nederlanders in het buitenland een paspoort kunnen aanvragen, ook verbeteringen in de aanvraagprocedure worden voorbereid.

Zoals aangekondigd in de memorie van toelichting van de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 22zal er in 2013 een doorlichting plaatsvinden van het aanvraag- en uitgifteproces van de reisdocumenten. Tijdens deze doorlichting zal ook worden gekeken of aanpassingen mogelijk zijn met oog op administratieve lastenverlichting voor de burgers. Ten aanzien van de Nederlanders die in buitenland woonachtig zijn wordt opgemerkt dat sinds 2008 het aantal gemeenten waar een geëmigreerde Nederlander tijdens een bezoek aan Nederland een paspoort kan aanvragen is uitgebreid van 1 naar 723.

Artikelsgewijs

Artikel I onderdeel C onder 2 en 4, onderdeel O, onder 1, 2, 3 en 5, en artikel II, onderdelen B, C en D

De leden van de VVD-fractie constateren dat met dit artikel de mogelijkheden voor het vermelden van het burgerservicenummer op reisdocumenten worden verruimd en dat de gevallen waarin een dergelijke vermelding kan plaatsvinden bij ministeriële regeling worden bepaald. Zij geven aan graag te vernemen aan wat voor situaties hierbij moet worden gedacht.

Hierbij moet gedacht worden aan personen die niet (meer) in Nederland woonachtig zijn maar relevante banden hebben met de Nederlandse overheid. Verwezen wordt hierbij naar de brief van 4 juni 201224. De betreffende groep personen zal straks met een burgerservicenummer als niet-ingezetene in de basisregistratie personen (BRP) worden ingeschreven. De verruiming van de mogelijkheid voor het vermelden van het burgerservicenummer op reisdocumenten zal dan ook plaatsvinden zodra de BRP en de inschrijving van niet-ingezetenen daarin, is gerealiseerd.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk