Ontvangen 3 juli 2013
Inhoudsopgave |
||
1. |
Inleiding |
1 |
2. |
Grondwettelijke en mensenrechtelijke aspecten |
11 |
3. |
Voorgestelde wijzigingen van bijzondere wetten |
14 |
4. |
Uitvoering en handhaving |
15 |
5. |
Artikelsgewijze toelichting |
16 |
Met belangstelling heeft de regering kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie. Bij de beantwoording van de gestelde vragen is de indeling van het verslag zo veel mogelijk aangehouden. Waar dit de duidelijkheid ten goede komt, is een aantal vragen tezamen beantwoord.
De leden van de VVD-fractie kunnen zich op hoofdlijnen in het wetsvoorstel vinden. Zij tekenen hierbij wel aan dat de Nederlandse taal zoveel mogelijk dient te worden gehanteerd in het recht, temeer nu dat sterk verbonden is met lokale en culture tradities en gebruiken. Verder wijzen deze leden erop dat het een essentieel recht van een burger is om op voorhand te kunnen achterhalen welk gedrag in Nederland als onaanvaardbaar en strafrechtelijk verwijtbaar wordt beschouwd. Als het tot een strafzaak komt, dient de verdachte te weten waarvan hij wordt beschuldigd en waartegen hij zich dient te verweren. Hantering van de Engelse taal, althans verwijzing naar Engelstalige bepalingen om te duiden welk gedrag strafbaar is, wordt beperkt tot sectoren waarin Engels al in belangrijke mate de voertaal vormt en de technische aard van de strafbepalingen zich verzetten tegen vertaling in de Nederlandse taal, in ieder geval voor zover dat in de wet zou gebeuren. In die gevallen lijkt de eis dat eenieder behoort te weten welk gedrag strafbaar is alvorens hij voor dergelijk gedrag kan worden gestraft, volgens deze leden niet te worden geschonden. Zij vragen of de regering deze gedachte kan bevestigen.
De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij hebben een vraag die aansluit bij de vraag die door de leden van de VVD-fractie is gesteld. De leden van de PVV-fractie begrijpen dat dit wetsvoorstel een uitzondering mogelijk maakt, vooralsnog alleen voor de Engelse taal, op de algemene regel dat strafbepalingen in de Nederlandse taal moeten zijn gesteld. Deze regel vloeit voort uit het strafrechtelijke legaliteitsbeginsel (artikel 16 Grondwet en artikel 1, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (WvSr)). Dat voorschriften in het Nederlands moeten worden vertaald is volgens de regering niet steeds gerechtvaardigd en soms zelfs contraproductief. Deze leden vragen of de regering dit nader kan uitleggen.
Het is waar dat de algemene regel dat strafbepalingen in de Nederlandse taal moeten zijn gesteld, voortvloeit uit het strafrechtelijk legaliteitsbeginsel (artikel 16 Grondwet en artikel 1 lid 1 WvSr). De genoemde artikelen waaruit de algemene regel voortvloeit, beschermen de belangen van rechtszekerheid, voorzienbaarheid en rechtsbescherming. Rechtszekerheid en het in de artikelen besloten liggende bepaaldheidgebod eisen dat de burger moet kunnen weten ter zake van welke gedragingen hij kan worden gestraft. Dit betekent dat de betrokken burger de betreffende delictsomschrijvingen of daaraan gelieerde gedragsomschrijvingen of -verboden moet kunnen begrijpen zodat hij zijn gedrag daarop kan afstemmen en in geval van vervolging of berechting weet wat hem wordt verweten. De door de Hoge Raad aan het bepaaldheidgebod gegeven interpretatie is dat normen waarop een strafsanctie is gesteld in de Nederlandse taal moeten zijn gesteld. De regering is van mening dat het doel van het bepaaldheidgebod in bijzondere gevallen beter kan worden bereikt door deze normen in het Engels te stellen. Het gaat dan om een doelgroep die is gewend in de betrokken vreemde taal te communiceren en om voorschriften met een in hoge mate technisch karakter die moeilijk vertaalbaar zijn met de kans op discrepanties met de authentieke versie en dus op verwarring bij de doelgroep en in de handhaving. Dat laatste is wat artikel 16 Grondwet, artikel 1 lid 1 WvSr en de daaruit voortvloeiende algemene regel beogen te voorkomen. Deze voorschriften worden aldus niet geschonden, maar duidelijkheid omtrent het na te leven voorschrift wordt hiermee bevorderd.
De leden van de PVV-fractie constateren dat in de toelichting wordt aangegeven dat niet wordt uitgesloten dit voor de toekomst ook voor andere vreemde talen te realiseren. Zij stellen de vraag aan welke vreemde talen wordt gedacht. Ook de leden van de SP-fractie vragen aan welke talen wordt gedacht en hoe realistisch de regering het acht dat ook voor andere internationaal gangbare talen een vergelijkbare voorziening wordt getroffen.
De leden van de PVV-fractie vragen voorts of er wordt gedacht aan een uitbreiding van het aantal sectoren waarvoor de voorziening gaat gelden. De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre het ook in de toekomst een uitzondering zal blijven dat strafbepalingen in de Engelse taal mogen worden gesteld.
In het wetsvoorstel worden slechts voorzieningen getroffen voor het handhaven van voorschriften die in de Engelse taal zijn opgesteld. Het wetsvoorstel maakt het niet mogelijk dat een soortgelijke voorziening wordt getroffen voor voorschriften die in een andere dan de Engelse taal zijn gesteld.
Als er in de toekomst behoefte ontstaat om een voorziening te treffen voor voorschriften die in een andere dan de Engelse taal zijn gesteld, kan dat doel slechts bereikt worden met een wetswijziging. De regering beschikt niet over voorbeelden waarin de naleving van voorschriften zou worden bevorderd als ze in een andere taal dan het Nederlands bekend worden gemaakt. Hetzelfde geldt voor uitbreiding naar andere sectoren. Wel wordt bij nota van wijziging het wetsvoorstel aangevuld met betrekking tot de specifieke terreinen waarin een wettelijke basis wordt geschapen voor de sanctionering van voorschriften, gesteld in de Engelse taal. Het betreft een tweetal specifieke voorschriften op het terrein van het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Economische zaken die in de nota van wijziging worden toegelicht. Dit is geen uitbreiding van de sectoren waarop het voorstel ziet, aangezien het een tweetal voorschriften betreft op het terrein van voedselstandaarden (de Wet Dieren) en verkeer en vervoer (Wet vervoer gevaarlijke stoffen) en derhalve valt binnen de sectoren die reeds door het wetsvoorstel worden gedekt.
De leden van de PVV-fractie lezen dat het wetsvoorstel moet voorkomen dat in de handhavingspraktijk verwarring en discussie ontstaat in geval van discrepanties tussen de authentieke tekst en een Nederlandse vertaling. Toch lezen deze leden vervolgens dat er in de praktijk eigenlijk geen handhavingsprobleem is en dat er een uitspraak is waarin wordt bepaald dat bij de uitleg van een verdrag niet de Nederlandse vertaling leidend is. Zij vragen dan ook of de huidige wetgeving een structureel probleem oplevert voor wat betreft rechtsonzekerheid en handhaving, waardoor het gerechtvaardigd is een uitzondering op het legaliteitsbeginsel te maken.
Zoals hierboven is beschreven wordt met het wetsvoorstel niet beoogd een uitzondering te maken op het legaliteitsbeginsel, maar wordt beoogd in de door het wetsvoorstel bestreken bijzondere sectoren een interpretatie te kiezen waarmee juist meer recht wordt gedaan aan het legaliteitsbeginsel (en het daarin vervatte bepaaldheidgebod). Het is gelet op de internationalisering in bepaalde sectoren van de economie beslist niet uitgesloten dat over de status en de handhaafbaarheid van deze voorschriften onzekerheid ontstaat. Er zijn op dit moment weliswaar geen concrete voorbeelden bekend van structurele problemen met de handhaving van Engelstalige voorschriften die in het Nederlands vertaald zijn, maar het is naar het oordeel van de regering onwenselijk dat er onzekerheid over de status van Engelstalige voorschriften in de handhaving kan bestaan. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is een voorbeeld opgenomen van een uitspraak van de strafkamer van de Rechtbank Amsterdam waarin werd geoordeeld dat bij een gebrekkige vertaling de Engelse verdragstekst ten grondslag mocht liggen aan de veroordeling. In dit specifieke geval zag de rechter er dus geen probleem in om voorschriften die in het Engels waren gesteld ten grondslag te leggen aan een strafvervolging, maar het is denkbaar dat deze kwestie tot onzekerheid blijft leiden. Voorkomen moet worden dat er op enig moment in een concrete strafzaak discussie kan ontstaan over de vraag of strafvervolging mogelijk is. Met het oog op een doeltreffende handhaving van de hier aan de orde zijnde wettelijke bepalingen is het daarom van belang om uitdrukkelijk te bepalen dat (ook) handhaving van Engelstalige normen in deze bijzondere gevallen mogelijk is.
De leden van de SP-fractie benadrukken dat het moet blijven bij uitzonderingen op de hoofdregel dat strafbepalingen in het Nederlands gesteld moeten zijn. Slechts als aan beide cumulatieve criteria is voldaan, te weten dat de doelgroep is gewend in het Engels te communiceren en dat het voorschriften betreft met een technisch karakter waarvan de vertaling naar het Nederlands juist tot verwarring kan leiden, is het gerechtvaardigd een uitzondering te maken. Deze leden constateren voorts dat in de memorie van toelichting dat een eventuele toekomstige uitbreiding tot andere wetten of rijkswetten tot een verdere besparing kan leiden en vragen of de besparing nu wel of niet een dragend argument is voor dit voorstel.
De regering is met de leden van de SP-fractie van mening dat de in dit wetsvoorstel gekozen interpretatie van het bepaaldheidgebod slechts in uitzonderlijke, door het wetsvoorstel bestreken, gevallen zou moeten gelden. Voor wat betreft de vraag over de redenen om het voorstel in te dienen, kan het volgende worden opgemerkt: zoals ook in de memorie van toelichting is benadrukt, zijn de kosten die een verplichte vertaling voor de departementen meebrengt geen op zichzelf staande factor om te besluiten tot de voorbereiding van voorliggend wetsvoorstel. Het doel van het voorstel is om de rechtszekerheid zo goed mogelijk te waarborgen. Om dit doel te bereiken regelt het wetsvoorstel dat de Engelse tekst leidend is. Gelet op de doelgroep waar het voorstel op ziet, is er geen aanleiding om nog een Nederlandse vertaling bekend te maken. Derhalve is het neveneffect van de maatregel dat vertaalkosten voor voorschriften waar het om gaat niet meer worden gemaakt. Hiermee wordt slechts een bescheiden besparing bereikt. Een eventuele uitbreiding tot andere wetgeving zal als neveneffect een nog steeds bescheiden besparing opleveren.
De leden van de SP-fractie vragen de regering toe te lichten op welke wijze de op internationaal niveau in een andere taal opgestelde regels kracht van wet krijgen in Nederland. Zij vragen de regering per artikel toe te lichten wat de huidige praktijk is, om welke internationale regels het gaat, op welke wijze deze thans worden gepubliceerd en wat de status daar van is. Zijn het direct werkende bepalingen of is omzetting/implementatie in de Nederlandse wet of lagere regelgeving vereist? Wat verandert het wetsvoorstel aan het moment van publicatie en inwerkingtreding?
Behoudens in het internationale recht erkende uitzonderingen geldt in het algemeen dat voor strafbaarstelling altijd een wettelijke basis is vereist. Dit geldt ook voor strafbaarstelling van overtreding van normen die op internationaal niveau zijn vastgesteld. Als er sprake is van een internationale normstelling waarvan overtreding in nationale wetgeving strafbaar dient te worden gesteld, wordt gebruik gemaakt van ofwel een statische ofwel een dynamische verwijzing naar een internationaal voorschrift in de betreffende nationale wet of daarop gebaseerde lagere regelgeving. De materiële internationale normen waarnaar in deze gevallen verwezen wordt, worden nu doorgaans vertaald en bekendgemaakt in het Nederlands.
De vraag naar het moment van publicatie en inwerkingtreding kan in algemene zin als volgt worden beantwoord. Zoals hierboven is beschreven is voor strafbaarstelling een wettelijke basis vereist. Voor wat betreft de materiële internationale norm waar in nationale wetgeving naar wordt verwezen, gaat voor de specifieke voorschriften waar dit wetsvoorstel op ziet, gelden dat bekendmaking van de authentieke Engelse tekst voldoende is. Als een internationale norm wordt gewijzigd, wordt nu reeds voor de doorwerking van die internationale norm bij een dynamische verwijzing in de nationale wet doorgaans aangesloten bij het moment waarop de betrokken wijziging internationaal in werking treedt, tenzij bij ministerieel besluit dat in de Staatscourant bekend wordt gemaakt, een ander tijdstip wordt gekozen. Van wijzigingen in de materiële internationale norm wordt mededeling gedaan in het Tractatenblad of de Staatscourant.
Voor de specifieke artikelen en domeinen waar het wetsvoorstel op ziet wordt het volgende opgemerkt:
ARTIKEL I (Arbeidstijdenwet)
De Europese Overeenkomst nopens de arbeidsvoorwaarden voor de bemanningen van motorrijtuigen in het internationale vervoer over de weg, met Bijlage is op 1 juli 1970 in Geneve tot stand gekomen.1
De oorspronkelijke AETR-Overeenkomst bevat als bijlage het persoonlijk controleboekje. De AETR-Overeenkomst is een aantal malen gewijzigd en steeds meer Europese landen hebben zich in de loop van de jaren bij deze Overeenkomst aangesloten. De wijzigingen in de Overeenkomst werden en worden gepubliceerd in het Tractatenblad. Een voorbeeld van een wijziging is dat het persoonlijk controleboekje is vervangen door een controleapparaat (de digitale tachograaf). Bij de regeling van het controleapparaat zijn ook aanhangsels opgenomen onder meer betreffende constructie-, beproevings-, installatie- en controlevoorschriften voor het digitale controleapparaat dat gebruikt wordt bij het wegvervoer. Deze Aanhangsels bij de Overeenkomst, bijvoorbeeld Aanhangsel 1B, worden vanwege de omvang en het zeer technische karakter niet weergegeven in het Tractatenblad. Zie hiervoor bladzijden 16–21 van Trb. 2006,58, waarin voor de Aanhangsels verwezen wordt naar de Publicatiebladen van de EU.
Het Arbeidstijdenbesluit vervoer (Atbv) dat de Arbeidstijdenwet uitvoert voor het vervoer, bevat een aantal verplichtingen (en daarbij behorende verboden van handelen/nalaten in strijd met die verplichtingen) die rechtstreeks verwijzen naar de AETR-Overeenkomst voor zover deze van toepassing is. Het betreft de rijtijd, de rusttijd, de pauze en het gebruik van de tachograaf. Overtreding van die verbodsbepalingen levert in het algemeen een bestuurlijke boete op, maar wordt als strafbaar feit aangemerkt ingeval van recidive of als de verkeersveiligheid ernstig in gevaar is gebracht.
ARTIKEL II (Kernenergiewet)
Voor het terrein kernenergie gaat het om regels met betrekking tot veiligheidsnormen die hun oorsprong vinden in besluiten genomen door het Internationaal Atoomenergieagentschap (IAEA). Op grond van artikel 15 van de Kernenergiewet is het verboden zonder vergunning een kerncentrale in werking te hebben. Op grond van artikel 1 van de Regeling kwaliteitsborging van kerncentrales dient een kerncentrale als bedoeld in artikel 15 van de wet, waarin energie wordt opgewerkt te voldoen aan dergelijke regels als de in de Engelse taal opgestelde Code and Safety Guides Q1 tot en met Q7 en Q10 tot en met Q14, Quality Assurance for Safety in Nuclear Power Plants and other Nuclear Installations. Naar deze Safety Guides wordt statisch verwezen in genoemde regeling. Artikel 15 van de Kernenergiewet wordt strafrechtelijk gehandhaafd via artikel 80 van de Kernenergiewet en via de WED. Het wetsvoorstel brengt geen directe wijziging in de huidige werkwijze.
ARTIKELEN III en VII (Luchtvaartwet en Wet luchtvaart)
Het gaat bij deze artikelen op het terrein van de luchtvaart om inhoudelijk internationale normen en werkwijzen die op grond van artikel 54, eerste lid, onderdeel l, van het op 7 december 1944 tot stand gekomen Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (ICAO), overeenkomstig de bepalingen van Hoofdstuk VI, worden vastgesteld respectievelijk aanbevolen en die worden opgenomen in de bijlagen bij dit Verdrag. Het grote aantal bijlagen (18) en aanhangsels bij het Verdrag, waarin voor verschillende onderwerpen inhoudelijke normen zijn opgenomen, werden en worden niet integraal opgenomen in het Tractatenblad maar ter inzage gelegd bij het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) en het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ). Van de terinzagelegging wordt in het Tractatenblad mededeling gedaan. De doorwerking van deze normen in het Nederlandse rechtsbestel vindt plaats op twee manieren.
Ten eerste is een groot aantal ICAO-normen opgenomen, dan wel uitgewerkt, in Europese regelgeving. Het gaat hierbij grotendeels om verordeningen, die rechtstreeks werken in de lidstaten. Deze verordeningen zijn beschikbaar in de Nederlandse taal en implementatie is in de regel niet nodig (hooguit daar waar het betreft het stellen van nadere uitvoeringsregels). Een voorbeeld hiervan is de zogenaamde Basisverordening2 met de daarbij behorende uitvoeringsverordeningen die regels bevatten op het gebied van luchtvaartveiligheid (o.a. luchtwaardigheid, brevettering, vluchtoperaties).
Ten tweede kunnen ICAO-normen doorwerken in de Nederlandse rechtsorde via de nationale wetgeving. In de Luchtvaartwet en de Wet luchtvaart alsmede in daaronder hangende lagere regelgeving is een aantal ICAO-normen overgenomen c.q. wordt verwezen naar bepaalde ICAO-normen. Als voorbeeld kan hierbij worden gewezen op de Technische Voorschriften behorend bij Annex 18 van het ICAO-verdrag, inzake het vervoer van gevaarlijke stoffen door de lucht. Deze Technische Voorschriften, evenals Annex 18 zelf overigens, worden standaard in de Engelse taal opgesteld. Via de Wet luchtvaart en het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen door de lucht (verder: Bvgsl) zijn de internationale regels vervat in Annex 18 en de Technische Voorschriften ook van toepassing in Nederland. Krachtens artikel 1, onder 3o, van de Wet op de economische delicten zijn overtredingen van de Technische Voorschriften inzake de benaming of categorie-indeling van gevaarlijke stoffen economische delicten.
Op basis van artikel 1, tweede lid, van het Bvgsl, is de Minister van Infrastructuur en Milieu verplicht ervoor te zorgen dat Annex 18 en de Technische Voorschriften in het Nederlands worden vertaald. Dit betekent onder andere dat elke twee jaar de nieuwe editie van de Technische Voorschriften in het Nederlands moet worden vertaald. Hiervan wordt mededeling gedaan in de Staatscourant, waarbij tevens wordt aangegeven op welke plaatsen deze Technische Voorschriften ter inzage liggen. De Technische Voorschriften krijgen dus via de verwijzingen in de nationale regelgeving, gekoppeld aan de daarin opgenomen vertaal- en publicatievoorschriften, kracht in de Nederlandse rechtsorde.
Zoals hierboven ook is opgemerkt zal, in zijn algemeenheid gesproken, het wetsvoorstel niets veranderen voor wat betreft het moment van publicatie en inwerkingtreding. Ter illustratie kan opnieuw worden gewezen op de Technische Voorschriften. In de huidige situatie vindt elke twee jaar vertaling plaats van de nieuwe versie van de Technische Voorschriften en wordt hiervan mededeling gedaan in de Staatscourant. In deze mededeling wordt tevens de datum genoemd vanaf wanneer deze Technische Voorschriften geldig zijn. In de nieuwe situatie zal nog steeds een mededeling in de Staatscourant worden gepubliceerd met de datum van inwerkingtreding van de nieuwe versie van de Technische Voorschriften. Echter, de verplichting tot vertalen, zoals opgenomen in het Bvgsl, zal komen te vervallen, zodat niet langer over de terinzagelegging van een Nederlandse vertaling mededeling zal worden gedaan.
ARTIKEL IV (Scheepvaartverkeerswet)
De wijziging van de Scheepvaartverkeerswet heeft betrekking op de strafrechtelijke handhaving van besluiten op het gebied van navigatie van zeeschepen, die op grond van het op 20 oktober 1972 tot stand gekomen Verdrag inzake de Internationale Bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee, met Bijlagen, (COLREG)3 worden aangenomen. Het Verdrag en de bijlagen zijn diverse malen gewijzigd. De besluiten tot wijziging van het Verdrag en de bijlagen worden gepubliceerd in het Tractatenblad. Het gaat bijvoorbeeld om de handhaving van zogenoemde verkeersscheidingsstelsels die worden vastgesteld door de Internationale Maritieme Organisatie (IMO). Dit zijn over het algemeen vaarroutes in druk bevaren gebieden waarin bijvoorbeeld het scheepvaartverkeer in verschillende richtingen wordt georganiseerd in gescheiden banen met het oog op de voorkoming van aanvaringen. De verkeersscheidingsstelsels zijn voornamelijk gebiedsaanduidingen en – beschrijvingen – weergegeven in coördinaten – waar een wel in het Nederlands opgestelde strafbepaling en een eveneens in het Nederlands vertaald verdrag van toepassing zijn.
Deze internationale besluiten worden in Nederlandse regelgeving omgezet door middel van dynamische verwijzing. Op grond van het Besluit van 7 november 1989, houdende het van toepassing verklaren van de Internationale Bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee 1972 moeten deze internationale voorschriften worden nageleefd en worden zij door de Minister van Infrastructuur en Milieu bekend gemaakt in de Staatscourant. Daarbij worden de oorspronkelijke – Engelse – publicaties ter inzage gelegd in de bibliotheek van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Ten aanzien van de inwerkingtreding van de internationale besluiten in Nederland wordt aangesloten bij de dag waarop de besluiten internationaal in werking treden. Dit wetsvoorstel brengt geen verandering aan in het moment van bekendmaking van de internationale besluiten of aan de inwerkingtreding van deze besluiten. Het is overigens de ervaring dat de ter inzage gelegde publicaties nauwelijks worden geraadpleegd. In de praktijk zijn dergelijke overheidspublicaties overigens ook minder relevant. Zeevarenden zijn doorgaans meer gericht op de zeekaarten en de relevante «Berichten aan zeevarenden» die van overheidswege op grond van het op 1 november 1974 tot stand gekomen Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee, 1974 (SOLAS), en de bij dat Verdrag behorende bindende Protocollen, Bijlagen en Aanhangsels,4 worden gepubliceerd. Hierin zijn alle noodzakelijke gegevens opgenomen waarbij deze ook meer zijn toegespitst op de maritieme praktijk.
In het eerder aangehaalde besluit van 7 november 1989 is overtreding van de voorschriften als opgenomen in het COLREG-verdrag strafbaar gesteld en op grond van artikel 31, zevende lid, van de Scheepvaartverkeerswet kan overtreding bestraft worden met een hechtenis van twee maanden of een geldboete van de derde categorie, € 7.800.
ARTIKEL V (Telecommunicatiewet)
Voor het terrein van telecommunicatie betreft het regels over de registratie van certificatiedienstverleners die certificaten afgeven waarmee de betrouwbaarheid van elektronische handtekeningen kan worden gecontroleerd. Deze certificatiedienstverleners dienen gegevens aan te leveren bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM) teneinde opgenomen te worden in de zogenaamde vertrouwenslijst. De aanlevering van gegevens en de opstelling van de vertrouwenslijst dient te geschieden met inachtneming van door de European Telecommunications Standards Institute (ETSI) in de Engelse taal opgestelde technische specificaties. De specificaties zijn door middel van een statische verwijzing opgenomen in de Regeling vertrouwenslijst die in de Staatscourant is gepubliceerd. Aanlevering van deze gegevens is een voorwaarde om op grond van artikel 2.1 van de Telecommunicatiewet geregistreerd te worden als aanbieder van elektronische communicatiediensten. De ACM is als toezichthouder op grond van artikel 15.1 jo. 15.4 bevoegd een bestuurlijke boete op te leggen als niet wordt voldaan aan het gestelde bij of krachtens de wet. Het wetsvoorstel zal geen directe wijziging aanbrengen in de huidige werkwijze.
ARTIKEL VI (Warenwet)
De standaarden waar het op het terrein van de Warenwet om kan gaan, zijn gezamenlijke producten van de FAO en de WHO en die twee VN-organisaties hebben daarvoor een apart samenwerkingsverband opgericht onder de naam «Codex Alimentarius», met een eigen uitgebreide site in de VN-talen (Engels, Frans, Spaans, Chinees, Arabisch en Russisch).
Naar de kaasstandaarden wordt statisch verwezen in de artikelen 9, 10 en 13 van het Warenwetbesluit Zuivel. Die bepalingen hebben betrekking op de benamingen die in de handel gebruikt mogen worden voor de aanduiding van de diverse soorten kaas. Deze artikelen zijn gebaseerd op artikel 8, eerste lid, onder a, b, c en d, van de Warenwet dat een basis biedt voor etiketteringsvoorschriften. Overtreding van artikel 8 van de Warenwet is strafbaar gesteld als een economisch delict (artikel 1, onderdeel 4°, van de Wet op de economische delicten) en de artikelen van het Warenwetbesluit Zuivel zijn specifiek bestuurlijk beboetbaar volgens onderdeel D-43 van de bijlage bij het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten. Een opzet met (economische) strafbaarstelling én bestuurlijke beboetbaarheid van het feit is, zoals elders, ook in de warenwetgeving gebruikelijk. Daarmee is rekening gehouden in de formulering van het nieuwe artikel 13b.
In de toelichting bij het Warenwetbesluit Zuivel is de (internationale) vindplaats van het document aangegeven. Op dit moment is (nog) geen Nederlandse vertaling bekend gemaakt van de kaasstandaarden.
ARTIKEL VIII (Wet voorkoming verontreiniging door schepen)
De wijziging van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen ziet op de in het kader van de Internationale Maritieme Organisatie tot stand gekomen, in de memorie van toelichting nader omschreven, BCH-Code, IBC-Code, IMDG-Code, resolutie A.495(XII) en resolutie A.673(16). Deze internationale besluiten zijn omgezet door middel van in het Besluit voorkoming verontreiniging door schepen (Bvvs) en de Regeling voorkoming verontreiniging door schepen (Rvvs) opgenomen dynamische verwijzingen. Ook wordt dynamisch verwezen naar het op 2 november 1973 tot stand gekomen Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, 1973, met Protocollen, Bijlagen en Aanhangsels, zoals gewijzigd door het op 17 februari 1978 tot stand gekomen Protocol daarbij van 1978, (MARPOL 73/78)5, dat verplicht tot naleven van deze Codes. Het Verdrag, met Protocollen, Bijlagen en Aanhangsels, is vele malen gewijzigd. De besluiten tot wijziging van het Verdrag, met Protocollen, Bijlagen en Aanhangsels, werden en worden in de toekomst in het Tractatenblad gepubliceerd. Het betreft op dit moment de verplichting om bij het vervoer van schadelijke vloeistoffen in bulk de BCH-Code dan wel IBC-Code in acht te nemen (artikel 33 van het Bvvs in samenhang met voorschrift 11 van Bijlage II van het MARPOL-verdrag), de verplichting om bij het vervoer van olie resolutie A.495(XII) in acht te nemen (artikel 15a Rvvs in samenhang met voorschrift 18.8.2 van Bijlage I bij het MARPOL-verdrag), de verplichting om bij het vervoer van schadelijke stoffen in verpakte vorm de IMDG-Code (Bijlage III bij het Verdrag bevat Voorschriften van de IMDG-Code en de besluiten tot wijziging hierop weorden gepubliceerd in het Tractatenblad) in acht te nemen (artikel 15c en 15e Rvvs) en de verplichting voor offshore ondersteuningsschepen om bij het vervoer van beperkte hoeveelheden van nader omschreven stoffen en bij de lozing van die stoffen resolutie A.673(16) in acht te nemen (artikel 14a en 15d Rvvs).
Internationale regelgeving waarnaar dynamisch wordt verwezen gaat op grond van het Bvvs (artikel 42) en de Rvvs (artikel 17a) gelden met ingang van de dag waarop deze wijziging internationaal in werking treedt. Wel moeten deze wijzigingen van Codes en Resoluties op grond van artikel 41 van het Bvvs respectievelijk van de Rvvs bekend worden gemaakt. Deze bekendmaking vindt plaats door ter inzage legging van de tekst van de Codes en resoluties en de wijzigingen daarop in de bibliotheek van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, waarvan mededeling wordt gedaan in het Tractatenblad of in de Staatscourant. Als het onderhavig wetsvoorstel tot wet wordt verheven, kan volstaan worden met ter inzagelegging van de Engelse tekst van de internationale regelgeving. Het moment van publicatie en de inwerkingtreding van de betreffende internationale besluiten wordt met dit wetsvoorstel niet gewijzigd. Overigens zijn de internationale voorschriften bij reders doorgaans al uit internationale bronnen bekend en wijst de praktijk uit dat ter inzage gelegde teksten niet worden geraadpleegd.
Krachtens artikel 1a, onderdelen 1°, 2° en 3°, van de Wet op de economische delicten zijn overtredingen van voorschriften gesteld bij of krachtens verschillende bepalingen van de Wvvs economische delicten. Hieronder zijn begrepen de in het Bvvs en de Rvvs opgenomen bepalingen, waarin dynamisch wordt verwezen naar voornoemde Codes en resoluties dan wel naar het MARPOL-verdrag, dat verplicht tot naleven van deze Codes. De maximale straffen die kunnen worden opgelegd, zijn geregeld in artikel 6 van de Wet op de economische delicten in samenhang met artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht.
De leden van de SP-fractie willen in aanvulling op het voorgaande graag weten of er problemen kunnen ontstaan wanneer bepaalde begrippen die in de internationale regels voorkomen niet bekend zijn in de Nederlandse (straf)bepalingen. Hoe werkt dat bij begrippen die onbekend zijn in het Nederlandse recht? Welke straffen gelden dan, waar is de (maximale) strafmaat geformuleerd en op welke wijze is deze kenbaar voor een ieder?
Zoals hierboven is aangegeven, geldt dat – óók na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel – de verschillende gebods- en verbodsbepalingen, de aanmerking tot strafbaar feit van bepaalde gedragingen en de strafmaat van overtredingen van in de Nederlandse regelgeving geïmplementeerde internationale voorschriften zijn geregeld in Nederlandse wet- en regelgeving. Die wet- en regelgeving is en blijft in het Nederlands gesteld en bekendgemaakt. Dit wetsvoorstel regelt dat de technische en vaak vrij gedetailleerde internationale voorschriften waarnaar in Nederlandse regelgeving wordt verwezen voor de strafrechtelijke handhaving in de Engelse versie mag zijn bekendgemaakt. Er valt derhalve niet te verwachten dat er problemen zullen ontstaan.
De leden van de SP-fractie vragen de regering voorts naar de praktijk in andere (Europese) landen. Is het in andere landen ook toegestaan om strafbepalingen te handhaven die in een andere taal dan de officiële (eigen) taal?
Ook de leden van de D66-fractie vragen hoe het in andere (Europese) landen geregeld is. Zijn er voorbeelden van landen waar handhaving kan geschieden op basis van de originele taalversie van een verdrag? Zo ja, wat zijn de ervaringen van deze landen? Tegen welke mogelijke problemen lopen zij op? Hoe is de afbakening van de voorwaarden voor het hanteren van de oorspronkelijke tekst in deze landen geregeld?
De regering merkt ten aanzien van vragen van de fracties van de SP en D66 over de situatie in andere Europese landen het volgende op. Navraag is gedaan bij Duitsland, Zweden, Denemarken en Finland (IMO) en Luxemburg, Zwitserland, België en Oostenrijk (ICAO).
In Luxemburg geldt sinds 2009 dat, in afwijking van de hoofdregel dat wet- en regelgeving in het Frans moet zijn gesteld, internationale voorschriften op het gebied van luchtvaart in de Luxemburgse rechtsorde doorwerken ook als zij in het Engels zijn bekendgemaakt.6 Een Franse vertaling van deze internationale voorschriften is hiermee niet meer benodigd. In Deense maritieme wetgeving op het gebied van veiligheid is een soortgelijke bepaling opgenomen. Bij het achterwege laten van een Deense vertaling van internationale voorschriften wordt rekening gehouden met of de doelgroep voldoende gewend is de Engelse teksten te gebruiken.
De situatie in Zweden en Finland is vergelijkbaar met die door dit wetsvoorstel wordt beoogd. In Zweden wordt de wetgeving waarin is bepaald welke gedragingen een strafbaar feit opleveren en wat de strafmaat bij overtreding is, in het Zweeds gesteld en bekendgemaakt. Daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving kan echter verwijzen naar Engelse voorschriften en bijlagen bevatten van die internationale voorschriften in het Engels. Daarbij moet het gaan om voorschriften van technische aard met een beperkt toepassingsbereik. Deze situatie is vergelijkbaar met de strekking van het onderhavige wetsvoorstel. In Finland worden in beginsel zowel de authentieke versie van een verdrag als een vertaling daarvan in het Fins en Zweeds in het Finse «Tractatenblad» bekendgemaakt. De uitleg van een verdrag geschiedt echter altijd op basis van de authentieke tekst in plaats van een vertaling. Van de verplichting tot bekendmaking van de authentieke tekst mag in bijzondere gevallen worden afgeweken, waarbij ook de bekendmaking van een vertaling achterwege blijft. Voorwaarde is dat het internationale voorschriften betreft die voor het bredere publiek geringe betekenis hebben of waarbij het niet noodzakelijk is deze voorschriften door middel van besluiten te implementeren. Onder de uitzonderingssituatie kunnen bijvoorbeeld voorschriften met zeer technische normen vallen. Hoewel niet integraal bekendgemaakt, wordt in het Tractatenblad wel mededeling gedaan dat de authentieke versie van de desbetreffende internationale voorschriften te raadplegen is op een andere publiek toegankelijke wijze en is het mogelijk informatie over de voorschriften in het Fins en Zweeds in te winnen.
Doordat in Oostenrijk en Duitsland het gebruik van verwijzingen naar internationale voorschriften in nationale regelgeving niet of zeer beperkt mogelijk is, is de situatie ten aanzien van strafrechtelijke handhaving op basis van Engelstalige teksten moeilijk te vergelijken. In Oostenrijk is het verwijzen naar, in combinatie met de bekendmaking van de Engelse of een Duitse vertaling van, die voorschriften in Oostenrijkse regelgeving niet mogelijk. Voor de doorwerking van internationale normen moeten deze zijn «overgeschreven» in Oostenrijkse, in het Duits gestelde, regelgeving. In Duitse regelgeving is verwijzing naar internationale voorschriften niet mogelijk. Een uitzondering hierop is het verwijzen naar besluiten die in het kader van de Europese Unie zijn genomen nu het Duits één van de authentieke talen van de EU is. In België geldt dat internationale voorschriften waarnaar in regelgeving wordt verwezen zowel in het Frans als in het Nederlands vertaald moeten worden.
De leden van de VVD-fractie merken op dat het strafproces traditioneel onder andere tot doel heeft om te demonstreren aan de maatschappij hoe in rechte wordt omgegaan met laakbaar gedrag. Zij wijzen erop dat het strafproces ook een preventieve functie heeft, meestal aangeduid met de term generale preventie. Deze leden vragen in hoeverre de regering denkt dat dit doel kan worden verwezenlijkt na invoering van dit wetsvoorstel. Zal het verloop en de uitkomst van dit type strafzaken nog voldoende inzichtelijk zijn voor de maatschappij? Verwacht de regering dat dit voorstel kan bijdragen aan het vergroten van het vertrouwen van de maatschappij in de rechtspraak? Is deze rechtspraak voldoende gespecialiseerd om ingewikkelde zaken, waarbij veel Engelstalige technische termen worden gehanteerd, af te wikkelen? Zo nee, is de regering van plan en bereid om ook op dit vlak een moderniseringsslag door te voeren?
Met het wetsvoorstel wordt duidelijkheid gecreëerd over in welke gevallen de oplegging van een bestuurlijke boete of strafrechtelijke procedure mag worden gebaseerd op een voorschrift dat in de Engelse taal is gesteld. Hiermee wordt de rechtszekerheid gediend en wordt voorkomen dat er op enig moment in een concrete strafzaak onzekerheid kan ontstaan over de vraag of strafvervolging mogelijk is. Het voorstel doet derhalve geen afbreuk doet aan de preventieve functie van het strafrecht. Voorts is er geen aanleiding om te veronderstellen dat het voor de rechtspraak en het Openbaar Ministerie (OM) ingewikkelder wordt om zaken af te handelen waarin veel Engelstalige technische termen voorkomen. Dergelijke zaken vereisen nu reeds een hoge mate van expertise van het OM en rechterlijke macht.
De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting een passage over het legaliteitsbeginsel en de eisen die het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) aan strafbepalingen stelt, de zogenaamde foreseeability en accessability. In 1997 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat strafbepalingen in de Nederlandse taal dienen te zijn opgesteld (HR 24 juni 1997, NJ 1998, 70). Verwacht de regering dat dit wetsvoorstel de toetsing aan het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) kan doorstaan? Als bij toetsing door de Hoge Raad zou blijken dat deze vorm van Engelstalige strafbepalingen zich niet verdragen met het EVRM, welke consequenties zal dat dan kunnen hebben voor strafzaken die op dergelijke bepalingen zijn gebaseerd?
De regering meent dat het wetsvoorstel verenigbaar is met het EVRM. In de memorie van toelichting is beschreven dat volgens staande jurisprudentie van het EHRM de wettelijke basis van voorschriften die strafrechtelijk gehandhaafd worden, toegankelijk en voorzienbaar moeten zijn. Daarbij heeft het EHRM bepaald dat de vereiste voorzienbaarheid in belangrijke mate afhankelijk is van de inhoud van de betreffende wet, het terrein waarop het betrekking heeft en het aantal en positie van degenen tot wie het voorschrift zich richt. In de door dit wetsvoorstel bestreken gevallen gaat het om een doelgroep die gewend is in het Engels te communiceren. In dit licht kan worden gewezen op het voorbeeld van de internationale transporteur uit de memorie van toelichting. Van een internationale transporteur mag verwacht worden dat hij op de hoogte is van de toepasselijke regels, ook als deze in het Engels zijn gesteld.
Verder is van belang dat een wet volgens het EHRM nog steeds aan de vereiste voorzienbaarheid voldoet als de betrokkene juridisch advies moet inwinnen, voor zover dat redelijk is onder de betreffende omstandigheden, om te kunnen beoordelen welk handelen of nalaten strafbaar is. De jurisprudentie van het EHRM geeft derhalve geen aanleiding om te concluderen dat het wetsvoorstel niet verenigbaar is met het EVRM.
De leden van de VVD-fractie lezen verder in de memorie van toelichting dat, mocht een verdachte ter zitting niet begrijpen waarop de strafzaak betrekking heeft al dan niet door de hantering van Engelse termen in de tenlastelegging of door hantering van Engelse termen ter zitting, de officier van justitie zou kunnen zorgdragen voor de vertaling van deze termen in het Nederlands en/of een andere taal. Zij vragen de regering aan te geven in hoeverre dit zich verdraagt met artikel 6 EVRM. Is het niet zo dat een verdachte het recht heeft om te weten waartegen hij zich moet verdedigen en ook voldoende tijd dient te krijgen om deze verdediging voor te bereiden? Meer in het algemeen vragen deze leden hoe de regering de invloed van de Engelse taal in het Nederlandse strafproces voor zich ziet. Zo hebben zij begrepen dat er jaarlijks vrij veel geld wordt uitgegeven aan de vertaling van zowel juridische documenten als hetgeen gezegd wordt ter zitting voor verdachten die de Nederlandse taal niet machtig zijn. Is het geen optie om in dit soort gevallen alleen nog maar te vertalen in het Engels, teneinde kosten te besparen? Welk bedrag zou daarmee te besparen zijn? Hoe verhoudt zich dat tot artikel 6 EVRM?
De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting dat tenlasteleggingen die zijn gebaseerd op de hier voorliggende wetten Engelstalige passages mogen bevatten. Zij wijzen op artikel 6 EVRM, waarin onder meer is opgenomen dat een verdachte het recht heeft onverwijld, in een taal die hij verstaat op de hoogte te worden gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging. Deze leden vragen of in de toekomst vaker het verweer te verwachten valt dat de verdachte de taal niet verstaat. Niet alleen ten aanzien van de tenlastelegging, want wat nu als het gaat om iemand die onvoldoende in staat is om de (soms ingewikkelde en gedetailleerde) Engelstalige voorschriften goed te interpreteren?
De leden van de D66-fractie hebben eveneens vragen over Engelstalige passages in de tenlastelegging. Aangegeven wordt dat een in het Engels gestelde tenlastelegging ter zitting mondeling door de officier van justitie naar het Nederlands kan worden vertaald. Voornoemde leden vragen de regering of zij hier geen problemen voorziet. Bestaat er geen risico voor vertaal- of interpretatieverschillen?
In artikel 6 EVRM is het recht van een verdachte op een eerlijk proces verankerd. Onderdeel van het recht op een eerlijk proces vormt het recht van de verdachte om in een taal die hij begrijpt op de hoogte te worden gebracht van de beschuldiging die tegen hem is ingebracht. Als gevolg van dit wetsvoorstel mogen tenlasteleggingen die zijn gebaseerd op de door dit wetsvoorstel gewijzigde wetten, in de bij de wet aangewezen bijzondere gevallen voortaan Engelstalige passages bevatten. Zoals eerder is aangegeven, gaat het hierbij om strafbepalingen die in hoge mate een technisch karakter bezitten. De groep personen tot wie deze voorschriften zich richten bestaat doorgaans uit specialisten die dagelijks met de Engelstalige voorschriften werken. Voor hen zullen een Engelse normstelling en een tenlastelegging die deels in het Engels is gesteld geen obstakel vormen om te begrijpen waarvan zij in een voorkomend geval worden verdacht, zodat aan artikel 6 EVRM is voldaan. Aangenomen mag zelfs worden dat deze wijze van procesvoering voor alle betrokkenen een verbetering oplevert omdat interpretatieverschillen als gevolg van vertalingsperikelen worden voorkomen.
Het bovenstaande brengt geen wijziging in het algemene uitgangspunt dat de strafprocedure in Nederland in de Nederlandse taal wordt gevoerd. Indien een verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, zal hij worden bijgestaan door een tolk zodat hij begrijpt wat er tijdens het proces wordt gezegd en zichzelf verstaanbaar kan maken. Dit vindt zijn grondslag in het EVRM. Ook is dit recht opgenomen in Richtlijn 2010/64/EU betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures. Deze richtlijn is geïmplementeerd bij wet van 28 februari 2013 tot implementatie van richtlijn nr. 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures (PbEU L 280) (Stb. 2013, 85) die op 1 oktober 2013 in werking zal treden. Omdat verdachten op grond van het EVRM en bovengenoemde EU-richtlijn het recht hebben op vertolking en vertaling in een taal die zij begrijpen, kan niet worden voorgeschreven dat standaard in het Engels moet worden vertaald.
In het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State lezen de leden van de VVD-fractie dat de Raad het voorstel te weinig onderbouwd vindt, omdat het enkele feit dat de communicatie in een sector voornamelijk in het Engels geschiedt, er niet aan in de weg staat om de strafbepalingen toch in de Nederlandse taal op te stellen. Dit zou temeer gelden nu de achterliggende verdragen de verdachte die de Nederlandse taal niet machtig is voldoende mogelijkheden bieden om kennis te nemen welk gedrag strafbaar is gesteld. Deze leden vragen of de regering kan toelichten waarom, gegeven het advies van de Raad, toch is gekozen voor de uitwerking zoals deze nu voorligt in het wetsvoorstel. Brengt het wetsvoorstel een efficiëntere afdoening van dit type strafzaken met zich? Zo ja, wat zijn dan de besparingen en in hoeverre worden deze vertaald in extra aandacht dan wel middelen voor andere, wellicht zwaardere, strafzaken?
Het is waar dat de verdachte nu reeds kennis kan nemen van de Engelstalige tekst van het betreffende internationale voorschrift; echter nu geldt dat de Nederlandse tekst leidend is in de handhaving. Het wetsvoorstel brengt hierin verandering. Het blijft mogelijk om naast het Engelstalige voorschrift een Nederlandse vertaling te publiceren, zolang duidelijk is dat bij discrepanties tussen de Nederlandse vertaling en de authentieke Engelse versie, de laatste leidend is. In de bijzondere gevallen waar het wetsvoorstel op ziet, heeft een vertaling echter weinig toegevoegde waarde gelet op de doelgroep waar het voorstel op ziet.
Voor wat betreft de vraag van de leden van de VVD-fractie of een efficiëntere afdoening van dit type strafzaken kan worden verwacht, kan worden opgemerkt dat deze wordt bewerkstelligd voor zover het betreft het voorkomen van onzekerheid over Engelstalige voorschriften.
De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting dat het recht op een eerlijk proces zo moet worden uitgelegd dat de vervolgde op de hoogte wordt worden gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldigen in een taal die hij verstaat. Tevens is een wet ook voorzienbaar als daarvoor «appropiate legal advise (...) to a degree that is reasonable in the circumstances» moet worden ingewonnen. Deze leden vragen de regering hoe zij probeert te voorkomen dat de voorzienbaarheid enkel voor specialisten of na uitgebreide consultatie gewaarborgd is.
Zoals hierboven is beschreven, dient de noodzakelijke wettelijke basis van voorschriften die strafrechtelijk worden gehandhaafd op basis van EHRM-jurisprudentie toegankelijk en voorzienbaar te zijn. Het vereiste van voorzienbaarheid is in aanzienlijke mate afhankelijk van de inhoud van de betreffende wet, het terrein waarop ze betrekking heeft en het aantal en de positie van degene tot wie het voorschrift zich richt. Het EHRM heeft hier nadere invulling aan gegeven door te bepalen dat een wet ook aan het vereiste van voorzienbaarheid voldoet als de betrokkene geschikt juridisch advies moet inwinnen om te bepalen, tot wat nog in redelijkheid verwacht kan worden in de betreffende omstandigheden, welke strafrechtelijke gevolgen een specifiek handelen met zich mee kan brengen. Met de passage die ook door de leden van de D66-fractie wordt geciteerd, is slechts beoogd de grenzen die het EHRM hanteert aan te geven.
De regering is het met de leden van D66 eens dat in algemene zin zo veel mogelijk moet worden voorkomen dat voorzienbaarheid van de strafbaarstelling enkel gewaarborgd is door het inwinnen van advies bij specialisten of door uitgebreide consultatie. Er kan voor wat betreft het voorliggende wetsvoorstel worden benadrukt dat het bij de specifieke categorieën voorschriften waar het voorstel op ziet weliswaar gaat om voorschriften met een in hoge mate technisch karakter, maar dat de betreffende doelgroep goed op de hoogte is van de betreffende internationale voorschriften op het terrein waar ze werkzaam is. Derhalve is de regering van mening dat voldoende voorkomen wordt dat de voorzienbaarheid van de strafbaarstelling enkel voor specialisten of na uitgebreide consultatie is gewaarborgd.
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Rij- en rusttijden
De leden van de SP-fractie merken op dat dat wijzigingen van de op 1 juli 1970 te Genève tot stand gekomen Europese Overeenkomst nopens de arbeidsvoorwaarden voor de bemanningen van motorrijtuigen in het Internationale vervoer over de weg (Trb. 1994, 123, AETR-Overeenkomst) in het Engels of Frans worden gepubliceerd en dat publicatie van de Nederlandse vertaling doorgaans enige tijd later volgt. Ook lezen zij dat deze normen soms al gelden voordat een Nederlandse vertaling beschikbaar is. Deze leden vinden die argumentatie nog niet overtuigend. Zij vragen of dit kan worden toegelicht. Wordt ook in de toekomst gezorgd voor een Nederlandse vertaling, die zo spoedig mogelijk beschikbaar komt, of hoeft dat voortaan niet meer?
De voorschriften van de AETR-Overeenkomst werken in de Nederlandse regelgeving door middel van een dynamische verwijzing in de Arbeidstijdenwet. Daarbij geldt dat een wijziging van de Overeenkomst voor de toepassing van de Arbeidstijdenwet en het op die wet gebaseerde Arbeidstijdenbesluit vervoer in beginsel gaat gelden op de dag waarop aan deze wijziging uitvoering moet zijn gegeven.
Het wetsvoorstel schept duidelijkheid over de status van Engelstalige voorschriften in de handhaving. Bestuursrechtelijke of in voorkomende gevallen strafrechtelijke handhaving van de AETR-Overeenkomst zal dan mogelijk zijn op basis van de Engelse tekst. Zoals hierboven is beschreven blijft het bekendmaken van een Nederlandse vertaling mogelijk, maar is de Engelse tekst in de handhaving leidend in het geval van discrepanties tussen de Nederlandse vertaling en de authentieke Engelse versie. Het huidige voorstel zorgt ervoor dat in deze uitzonderlijke omstandigheden toch kan worden gehandhaafd als een Nederlandse vertaling (nog) niet beschikbaar is. Daarbij moet worden benadrukt dat dit niet betekent dat er geen Nederlandse vertaling beschikbaar komt.
De leden van de D66-fractie lezen dat aangaande uitvoering en handhaving geen problemen worden verwacht, nu van de daarvoor belaste functionarissen verwacht mag worden dat zij de hiervoor noodzakelijk expertise en taalvaardigheid in huis hebben. Deze leden vragen op welke wijze de noodzakelijke expertise en taalvaardigheid actief gewaarborgd wordt. Wat kunnen de eventuele consequenties zijn als hier problemen ontstaan? Zou een verdachte op verzoek een tenlastelegging in het Nederlands kunnen krijgen?
De regering wijst erop dat wanneer een (buitengewoon) opsporingsambtenaar in een door dit wetsvoorstel bestreken geval een overtreding constateert in het proces-verbaal niet de volledige tekst van de Engelstalige voorschrift hoeft te worden opgenomen, maar enkel het betreffende artikel van, bijvoorbeeld, de WED waarin de strafbaarstelling is opgenomen. Aan deze werkwijze verandert het wetsvoorstel niets. Handhavingsinstanties zoals de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) hebben jarenlange kennis en ervaring opgebouwd inzake het werken met de technische voorschriften waar dit wetsvoorstel op ziet. Van belang is dat handhavingsinstanties werken met (buitengewoon) opsporingsambtenaren die aan specifieke handhavingsdomeinen zijn gekoppeld. Vanwege het in hoge mate technische karakter van de betreffende voorschriften waar zij ook nu reeds mee te maken hebben, voorziet de regering hier geen problemen. Maatregelen om de noodzakelijke expertise van de met uitvoering en handhaving belaste opsporingsambtenaren te borgen zijn derhalve niet nodig. Omdat het wetsvoorstel geen wijziging brengt in het algemene uitgangspunt dat de strafprocedure in Nederland in de Nederlandse taal wordt gevoerd, zal het wetsvoorstel ook voor officieren van justitie en rechters niet tot veranderingen in hun werkzaamheden leiden.
De vraag of een verdachte om een Nederlandse tenlastelegging zou kunnen verzoeken, kan bevestigend worden beantwoord.
ARTIKEL VI
De leden van de SP-fractie hebben een vraag over het nieuwe artikel 13b Warenwet. Het artikel is algemeen geformuleerd, zodat het betrekking lijkt te hebben op allerlei voedselstandaarden en codes voor goede praktijken of richtlijnen van de Voedsel- en Landbouworganisatie der Verenigde Naties (in het Engels aangeduid als Food and Agriculture Organization: FAO) en de Wereldgezondheidsorganisatie (in het Engels aangeduid als World Health Organization: WHO). In de memorie van toelichting staat dat het in de Warenwet gebruikelijk is om naar Nederlandse voorschriften te verwijzen. Vervolgens gaat het specifiek over de kaasstandaard, ten aanzien waarvan geen behoefte zou bestaan aan vertaling. Waarom is dan dit artikel 13b zo breed en algemeen geformuleerd, als zou het om alle codes en standaarden gaan? De leden van de SP-fractie vragen tenslotte of het voorgestelde nieuwe artikel 13a van de Warenwet niet te algemeen geformuleerd is, nu het blijkens de toelichting gaat om een verwijzing naar de Engelstalige kaasstandaard, ten aanzien waarvan geen behoefte zou bestaan aan een vertaling.
De regering wijst erop dat het de bedoeling is de in dit wetsvoorstel opgenomen aanpassingen enerzijds te beperken tot die zeer specifieke wetten op basis waarvan verwezen wordt naar Engelstalige voorschriften, maar anderzijds die wijzigingen wel zodanig te formuleren dat er sprake is van de nodige toekomstbestendigheid. Een specifieke verwijzing naar de kaasstandaard hoort in de systematiek van de warenwetgeving niet thuis op het niveau van de formele wet, maar zou bovendien ook weer tot wetswijziging moeten leiden als de internationale benaming van de kaasstandaard wijzigt of er in een van de op de Warenwet gebaseerde regelingen naar een ander Engelstalig voorschrift van de FAO of de WHO zal worden gaan verwezen. Om dat te voorkomen is gekozen voor een algemeen gestelde formulering, die beperkt is tot voedselstandaarden, codes voor goede praktijken en richtlijnen van de FAO en de WHO zoals vastgesteld door de Codex Alimentarius, een door het FAO/WHO opgerichte intergouvernementele organisatie die tot doel heeft de volksgezondheid op internationaal niveau te beschermen. Als gevolg van deze beperking zal het per definitie gaan om voorschriften met een technisch karakter en een brede internationale bekendheid. Met dit artikel is een verantwoorde balans gevonden tussen de toekomstbestendigheid van de Warenwet op dit punt en de beperking van de reikwijdte van dit voorschrift tot de gevallen waarvoor het is bedoeld.
De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten