Vastgesteld 18 januari 2013
De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.
Inhoudsopgave |
blz. |
1. Inleiding |
1 |
2. Grondwettelijke en mensenrechtelijke aspecten |
3 |
3. Voorgestelde wijzigingen van bijzondere wetten |
5 |
4. Uitvoering en handhaving |
5 |
5. Artikelsgewijze toelichting |
5 |
De leden van de VVD-fractie hebben met fascinatie kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij zijn van mening zijn dat de Nederlandse taal zoveel mogelijk dient te worden gehanteerd in het recht, temeer nu dat sterk verbonden is met lokale en culture tradities en gebruiken. Een ontwikkeling waarbij Engelstalige terminologie in Nederlandse wetten wordt ingevoerd, ontvangen deze leden dan ook in het algemeen niet in positieve zin. Dat geldt wat voornoemde leden betreft vooral ook wanneer het om bepalingen gaat waarin bepaald gedrag strafbaar wordt gesteld. Het is een essentieel recht van een burger op voorhand te kunnen achterhalen welk gedrag in Nederland als onaanvaardbaar en strafrechtelijk verwijtbaar wordt beschouwd. Als het tot een strafzaak komt, dient de verdachte te weten waarvan hij wordt beschuldigd en waartegen hij zich dient te verweren. Ondanks het voorgaande kunnen de leden van de VVD-fractie zich op hoofdlijnen vinden in dit wetsvoorstel. Hantering van de Engelse taal, althans verwijzing naar Engelstalige bepalingen om te duiden welk gedrag strafbaar is, wordt beperkt tot sectoren waarin Engels al in belangrijke mate de voertaal vormt en de technische aard van de strafbepalingen zich verzetten tegen vertaling in de Nederlandse taal, in ieder geval voor zover dat in de wet zou gebeuren. In die gevallen lijkt de eis dat eenieder behoort te weten welk gedrag strafbaar is alvorens hij voor dergelijk gedrag kan worden gestraft, niet te worden geschonden. Kan de regering deze gedachte van de aan het woord zijnde leden bevestigen? Verder hebben deze leden nog een aantal specifieke vragen, samenhangende met essentiële uitgangspunten van het Nederlandse straf(proces)recht.
De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Naar aanleiding daarvan hebben deze leden enkele vragen.
Voornoemde leden begrijpen dat dit wetsvoorstel een uitzondering mogelijk maakt, vooralsnog alleen voor de Engelse taal, op de algemene regel dat strafbepalingen in de Nederlandse taal moeten zijn gesteld. Deze regel vloeit voort uit het strafrechtelijke legaliteitsbeginsel (artikel 16 Grondwet en artikel 1, eerste lid, Wetboek van Strafrecht). Dat voorschriften in het Nederlands moeten worden vertaald is volgens de regering niet steeds gerechtvaardigd en soms zelfs contraproductief. Kan dit nader worden uitgelegd?
Aangegeven wordt ook dat niet wordt uitgesloten dit voor de toekomst ook voor andere vreemde talen te realiseren. Aan welke vreemde talen wordt dan gedacht? Wordt er ook al gedacht aan een uitbreiding van het aantal sectoren waarvoor dit gaat gelden?
Voornoemde leden lezen dat het wetsvoorstel moet voorkomen dat in de handhavingspraktijk verwarring en discussie ontstaat in geval van discrepanties tussen de authentieke tekst en een Nederlandse vertaling. Toch lezen deze leden vervolgens dat er in de praktijk eigenlijk geen handhavingsprobleem is en dat er een uitspraak is waarin wordt bepaald dat bij de uitleg van een verdrag niet de Nederlandse vertaling leidend is. Zij vragen dan ook of de huidige wetgeving een structureel probleem oplevert voor wat betreft rechtsonzekerheid en handhaving, waardoor het gerechtvaardigd is een uitzondering op het legaliteitsbeginsel te maken.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel, waarmee een uitzondering wordt gemaakt op de regel dat strafbepalingen in de Nederlandse taal moeten zijn gesteld. Deze leden benadrukken dat het bij uitzonderingen moet blijven. De hoofdregel moet zijn dat strafbepalingen in het Nederlands zijn. Voorts benadrukken voornoemde leden dat aan beide cumulatieve criteria, te weten dat de doelgroep is gewend in het Engels te communiceren en dat het voorschriften betreft met een technisch karakter waarvan de vertaling naar het Nederlands juist tot verwarring kan leiden, voldaan moet zijn. Waarom staat nu reeds in de memorie van toelichting dat een eventuele toekomstige uitbreiding tot andere wetten of rijkswetten tot een verdere besparing kan leiden? Is de besparing nu wel of niet een dragend argument voor dit voorstel? In hoeverre zal het ook in de toekomst een uitzondering blijven dat strafbepalingen in de Engelse taal mogen worden gesteld?
De leden van de SP-fractie vragen de regering toe te lichten op welke wijze de op internationaal niveau in een andere taal opgestelde regels kracht van wet krijgen in Nederland. Ten aanzien van regels van de Europese Unie is dat bijvoorbeeld duidelijk, maar daar gaat het hier nu net niet over. Kan de regering per artikel toelichten wat de huidige praktijk is, om welke internationale regels het gaat, op welke wijze deze thans worden gepubliceerd (in het Nederlands) en wat de status daar van is? Zijn het direct werkende bepalingen of is omzetting/implementatie in de Nederlandse wet of lagere regelgeving vereist? Nu vertaling voortaan achterwege kan blijven omdat handhaving van voorschriften in het Engels mogelijk wordt, wat verandert dat aan het moment van publicatie en inwerkingtreding? Graag ontvangen deze leden per beleidsterrein (dus per artikel in het wetsvoorstel) een toelichting hierop.
De aan het woord zijnde leden willen in aanvulling hierop graag weten of er problemen kunnen ontstaan wanneer bepaalde begrippen die in de internationale regels voorkomen niet bekend zijn in de Nederlandse (straf)bepalingen. Hoe werkt dat bij begrippen die onbekend zijn in het Nederlandse recht? Welke straffen gelden dan, waar is de (maximale) strafmaat geformuleerd en op welke wijze is deze kenbaar voor een ieder?
De leden van de SP-fractie vragen de regering naar de praktijk in andere (Europese) landen. Is het in andere landen ook toegestaan om strafbepalingen te handhaven die in een andere taal dan de officiële (eigen) taal?
De leden van de D66-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij vragen hoe het in andere Europese landen geregeld is. Zijn er voorbeelden van landen waar handhaving kan geschieden op basis van de originele taalversie van een verdrag? Zo ja, wat zijn de ervaringen van deze landen? Tegen welke mogelijke problemen lopen zij op? Hoe is de afbakening van de voorwaarden voor het hanteren van de oorspronkelijke tekst in deze landen geregeld?
Voornoemde leden merken op dat de regels betrekking hebben op handhaving van voorschriften in het Engels. Op advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is tot uitdrukking gebracht dat vooralsnog alleen voorzieningen worden getroffen voor het handhaven van voorschriften die zijn gesteld in de Engelse taal. Desondanks wordt blijkens de memorie van toelichting niet uitgesloten dat in de toekomst ook aan andere internationaal gangbare talen gedacht moet worden. Hoe realistisch acht de regering dit? Welke talen ziet zij als internationaal gangbaar?
De leden van de VVD-fractie merken op dat het strafproces traditioneel onder andere tot doel heeft om te demonstreren aan de maatschappij hoe in rechte wordt omgegaan met laakbaar gedrag. Dat heeft ook een preventieve functie, meestal aangeduid met de term generale preventie. In hoeverre denkt de regering dat dit doel kan worden verwezenlijkt na invoering van dit wetsvoorstel? Zal het verloop en de uitkomst van dit type strafzaken nog voldoende inzichtelijk zijn voor de maatschappij? Verwacht de regering dat dit voorstel kan bijdragen aan het vergroten van het vertrouwen van de maatschappij in de rechtspraak? Is deze rechtspraak voldoende gespecialiseerd om ingewikkelde zaken, waarbij veel Engelstalige technische termen worden gehanteerd, af te wikkelen? Zo nee, is de regering van plan en bereid om ook op dit vlak een moderniseringsslag door te voeren?
De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting een passage over het legaliteitsbeginsel en de eisen die het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) aan strafbepalingen stelt, de zogenaamde forseeability en accessability. In 1997 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat strafbepalingen in de Nederlandse taal dienen te zijn opgesteld (HR 24 juni 1997, NJ 1998, 70). Verwacht de regering dat dit wetsvoorstel de toetsing aan het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) kan doorstaan? Als bij toetsing door de Hoge Raad zou blijken dat deze vorm van Engelstalige strafbepalingen zich niet verdragen met het EVRM, welke consequenties zal dat dan kunnen hebben voor strafzaken die op dergelijke bepalingen zijn gebaseerd?
Voornoemde leden lezen dat, mocht een verdachte ter zitting niet begrijpen waarop de strafzaak betrekking heeft al dan niet door de hantering van Engelse termen in de tenlastelegging of door hantering van Engelse termen ter zitting, de officier van justitie zou kunnen zorgdragen voor de vertaling van deze termen in het Nederlands en/of een andere taal. Kan de regering aangeven in hoeverre dit zich verdraagt met artikel 6 EVRM? Is het niet zo dat een verdachte het recht heeft om te weten waartegen hij zich moet verdedigen en ook voldoende tijd dient te krijgen om deze verdediging voor te bereiden? Meer in het algemeen vragen deze leden hoe de regering de invloed van de Engelse taal in het Nederlandse strafproces voor zich ziet. Zo hebben zij begrepen dat er jaarlijks vrij veel geld wordt uitgegeven aan de vertaling van zowel juridische documenten als hetgeen gezegd wordt ter zitting voor verdachten die de Nederlandse taal niet machtig zijn. Is het geen optie om in dit soort gevallen alleen nog maar te vertalen in het Engels, teneinde kosten te besparen? Welk bedrag zou daarmee te besparen zijn? Hoe verhoudt zich dat tot artikel 6 EVRM?
In het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State lezen de leden van de VVD-fractie dat de Raad het voorstel te weinig onderbouwd vindt, omdat het enkele feit dat de communicatie in een sector voornamelijk in het Engels geschiedt, er niet aan in de weg staat om de strafbepalingen toch in de Nederlandse taal op te stellen. Dit zou temeer gelden nu de achterliggende verdragen de verdachte die de Nederlandse taal niet machtig is voldoende mogelijkheden bieden om kennis te nemen welk gedrag strafbaar is gesteld. Kan de regering toelichten waarom, gegeven dit advies, toch is gekozen voor de uitwerking zoals deze nu voorligt in het wetsvoorstel? Brengt het wetsvoorstel een efficiëntere afdoening van dit type strafzaken met zich? Zo ja, wat zijn dan de besparingen en in hoeverre worden deze vertaald in extra aandacht dan wel middelen voor andere, wellicht zwaardere, strafzaken?
De leden van de SP-fractie wijzen er op dat tenlasteleggingen die zijn gebaseerd op de hier voorliggende wetten Engelstalige passages mogen bevatten. Zij wijzen op artikel 6 EVRM, waarin onder meer is opgenomen dat een verdachte het recht heeft onverwijld, in een taal die hij verstaat op de hoogte wordt gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging. Is in de toekomst, nu de Engelse taal deels gehanteerd mag worden, vaker het verweer te verwachten dat de verdachte de taal niet verstaat? Niet alleen ten aanzien van de tenlastelegging, want wat nu als het gaat om iemand die onvoldoende in staat is om de (soms ingewikkelde en gedetailleerde) Engelstalige voorschriften goed te interpreteren?
De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting dat het recht op een eerlijk proces zo moet worden uitgelegd dat de vervolgde op de hoogte wordt worden gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldigen in een taal die hij verstaat. Tevens is een wet ook voorzienbaar als daarvoor «appropiate legal advise (...) to a degree that is reasonable in the circumstances» moet worden ingewonnen. Deze leden vragen de regering hoe zij probeert te voorkomen dat de voorzienbaarheid enkel voor specialisten of na uitgebreide consultatie gewaarborgd is.
Aangegeven wordt dat een in het Engels gestelde tenlastelegging ter zitting mondeling door de officier van justitie naar het Nederlands kan worden vertaald. Voornoemde leden vragen de regering of zij hier geen problemen voorziet? Bestaat er geen risico voor vertaal- of interpretatie verschillen?
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Rij- en rusttijden
De leden van de SP-fractie merken op dat dat wijzigingen van de op 1 juli 1970 te Genève tot stand gekomen Europese Overeenkomst nopens de arbeidsvoorwaarden voor de bemanningen van motorrijtuigen in het Internationale vervoer over de weg (Trb. 1994, 123, AETR-verdrag) in het Engels of Frans worden gepubliceerd en dat publicatie in de Nederlandse taal doorgaans enige tijd later volgt. Ook lezen zij dat deze normen soms al gelden voordat een Nederlandse vertaling beschikbaar is. Deze leden vinden die argumentatie nog niet overtuigend. Kan dit worden toegelicht? Wordt ook in de toekomst gezorgd voor een Nederlandse vertaling, die zo spoedig mogelijk beschikbaar komt of hoeft dat voortaan niet meer?
De leden van de D66-fractie lezen dat aangaande uitvoering en handhaving geen problemen worden verwacht, nu van de daarvoor belaste functionarissen verwacht mag worden dat zij de hiervoor noodzakelijk expertise en taalvaardigheid in huis hebben. Deze leden fractie vragen op welke wijze de noodzakelijke expertise en taalvaardigheid actief gewaarborgd wordt. Wat kunnen de eventuele consequenties zijn als hier problemen ontstaan? Zou een verdachte op verzoek een tenlastelegging in het Nederlands kunnen krijgen?
ARTIKEL VI
De leden van de SP-fractie hebben een vraag over het nieuwe artikel 13b Warenwet. Het artikel is algemeen geformuleerd, zodat het betrekking lijkt te hebben op allerlei voedselstandaarden en codes voor goede praktijken of richtlijnen van de Voedsel- en Landbouworganisatie der Verenigde Naties (in het Engels aangeduid als Food and Agriculture Organization: FAO) en de Wereldgezondheidsorganisatie (in het Engels aangeduid als World Health Organization: WHO). In de memorie van toelichting staat dat het in de Warenwet gebruikelijk is om naar Nederlandse voorschriften te verwijzen. Vervolgens gaat het specifiek over de kaasstandaard, ten aanzien waarvan geen behoefte zou bestaan aan vertaling. Waarom is dan dit artikel 13b zo breed en algemeen geformuleerd, als zou het om alle codes en standaarden gaan?
De voorzitter van de commissie, Jadnanansing
Adjunct-griffier van de commissie, Hessing-Puts