Gepubliceerd: 17 maart 2017
Indiener(s): Joost Taverne (VVD)
Onderwerpen: internationaal organisatie en beleid recht staatsrecht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33359-8.html
ID: 33359-(R1986)-8

Nr. 8 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 17 maart 2017

De initiatiefnemer dankt de leden van de fracties van VVD, PvdA, SP, CDA, D66, ChristenUnie en SGP voor hun vragen en opmerkingen. De initiatiefnemer is verheugd te lezen dat veel fracties zijn mening delen dat de volksvertegenwoordiging een actievere rol moet spelen bij de totstandkoming, beoordeling en toepassing van internationaal recht, met name wat betreft de verenigbaarheid van formele wetgeving met internationale rechtsnormen. Graag gaat de initiatiefnemer, naar aanleiding van de gestelde vragen, in op enkele recente ontwikkelingen.

Onderhavig wetsvoorstel van de initiatiefnemer moet in verband worden gezien met andere initiatieven die hij heeft ondernomen om de verhouding tussen de rechtsprekende en de wetgevende macht aan te scherpen en de volksvertegenwoordiging ertoe aan te zetten wetten uitvoeriger te beoordelen op de verenigbaarheid met bepalingen van internationaal recht.

Een van de initiatieven betreft een wetsvoorstel tot wijziging van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen.1 Op 14 februari 2017 heeft de Eerste Kamer dit initiatiefwetsvoorstel aangenomen. De wet regelt dat de regering altijd moet aangeven of verdragen die aan de Staten-Generaal ter goedkeuring worden voorgelegd, naar het oordeel van de regering bepalingen bevatten die naar hun inhoud een ieder kunnen verbinden. Hiermee wordt de parlementaire controle op de goedkeuring van verdragen versterkt, met name bij verdragen met een ieder verbindende bepalingen zoals bedoeld in artikel 93 van de Grondwet. De volksvertegenwoordiging kan dankzij deze wet beter kennisnemen van en debatteren over de betekenis en reikwijdte van deze bepalingen. De rechtsprekende macht kan het oordeel van de regering en de parlementaire overwegingen betrekken in haar finale oordeel over de eeniederverbindendheid. Zou zij tot een ander oordeel komen dan de wetgever, dan ligt het in de rede dat zij bijzondere aandacht besteedt aan de motivering daarvan. Met andere woorden, deze wet beoogt een bijdrage te leveren aan de dialoog binnen de trias politica.

Een tweede voorstel van de initiatiefnemer, gedaan samen met het Kamerlid Van der Staaij (SGP), betreft het voornemen om bij aanvang van de nieuwe Kamerperiode een Algemene Commissie voor Constitutionele Zaken in te stellen.2 Deze Kamercommissie kan eraan bijdragen dat de Tweede Kamer wetsvoorstellen op een meer systematische wijze toetst aan de Grondwet en aan internationale verdragen. Landen als het Verenigd Koninkrijk en Zweden kennen ook een dergelijke commissie. Een vergelijking kan worden getrokken met de Vaste Kamercommissie voor Europese Zaken, die is opgericht met als doel Europese voorstellen op meer systematische wijze te behandelen. Het verheugt de initiatiefnemer om in het verslag te lezen dat de leden van de D66-fractie zijn streven delen.

Tot slot heeft de Hoge Raad onlangs een belangwekkende uitspraak gedaan die een nieuw evenwicht suggereert tussen de rechtsprekende en de wetgevende macht.3 Namelijk de uitspraak van 5 juli 2016, waarin de Hoge Raad ingaat op de vraag of de levenslange gevangenisstraf verenigbaar is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). De Hoge Raad overweegt: «De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft op 2 juni 2016 een brief aan de Tweede Kamer gezonden waarin voorgenomen wijzigingen in de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf worden uiteengezet (Kamerstukken II 2015/2016, 29 279, nr. 325). Naar aanleiding van deze brief zal, naar mag worden aangenomen, verdere politieke besluitvorming plaatsvinden. De Hoge Raad vindt hierin aanleiding om de verdere behandeling van de zaak aan te houden tot 5 september 2017.»

De initiatiefnemer onderschrijft deze opvatting van de Hoge Raad over de verhouding tussen rechtsprekende en wetgevende macht. De Hoge Raad heeft er niet voor gekozen onder verwijzing naar artikel 94 van de Grondwet het desbetreffende wettelijk voorschrift buiten toepassing te laten wegens strijd met artikel 3 EVRM. In plaats daarvan is ervoor gekozen de dialoog binnen de trias politica aan te gaan. Men wachtte het politieke besluitvormingsproces af en schortte het oordeel in de zaak op. Zodra de wetgevende macht een politieke beslissing heeft genomen over deze kwestie, zal de rechtsprekende macht daar op haar beurt weer een uitspraak over doen. Op deze manier komt een correcte en gezonde dialoog tot stand binnen de trias politica. De initiatiefnemer juicht dit toe en hoopt dat de Hoge Raad deze lijn in de toekomst zal doorzetten.

Met de aangenomen wijziging van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de voorgenomen oprichting van een Algemene Commissie voor Constitutionele Zaken en de recente jurisprudentie van de Hoge Raad, is een reeks van nieuwe ontwikkelingen in gang gezet die gaan in de richting die de initiatiefnemer met zijn wetsvoorstel heeft beoogd. Mochten de resultaten onverhoopt tegenvallen, dan kan een nieuw, mogelijk verdergaand wetsvoorstel worden ingediend. Zo een voorstel zou kunnen inhouden dat de directe doorwerking van een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties moet worden afgeschaft.4 Gelet op het bovenstaande heeft de initiatiefnemer besloten dit wetsvoorstel in te trekken.

Taverne