Ontvangen 25 februari 2013
Met genoegen heb ik kennis genomen van het verslag dat de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie omtrent het wetsvoorstel heeft uitgebracht. De gestelde vragen beantwoord ik gaarne en op de gemaakte opmerkingen ga ik niet minder graag in.
Inhoudsopgave |
blz. |
|
---|---|---|
I. |
Algemeen |
1 |
1. Inleiding |
1 |
|
2. Het wetsvoorstel op hoofdlijnen |
2 |
|
3. Andere aspecten bij het wetsvoorstel |
8 |
|
II. |
Artikelsgewijs |
9 |
Artikel I |
9 |
|
Artikel III |
10 |
|
Evaluatie |
11 |
|
III. |
Overig |
11 |
De wenselijkheid en de noodzaak van de voorstellen die het wetsvoorstel bevat, worden vrij breed door de Kamer gedeeld. De leden van vrijwel alle fracties zijn met mij van mening dat de voorstellen omtrent het schrappen van de vereisten van fysieke aanpassing aan het verlangde geslacht en blijvende onvruchtbaarheid aansluiten bij gewijzigde maatschappelijke opvattingen ter zake en tegemoetkomen aan het recht op zelfbeschikking en de emancipatie van transgenders.
De leden van de VVD-fractie en van de fractie van de PvdA vragen hoe de in het wetsvoorstel voorziene deskundigenverklaring zich verhoudt tot het met het wetsvoorstel geborgde zelfbeschikkingsrecht. Ook van de zijde van de andere fracties wordt op het verschaffen van duidelijkheid ter zake aangedrongen; sommigen, zoals de leden van de fracties van D66 en VVD vragen waarom niet gekozen is voor een verzoek zonder de verplichting tot overlegging van een deskundigenverklaring, en wijzen daarbij op de situatie in Argentinië. Gewezen wordt er nog op dat de transgenderzorg zwaar is belast en dat forse wachtlijsten bestaan. Vragen als deze en zorgen als hier geuit hebben mij aanleiding gegeven tot nader beraad over de aard en noodzaak van de deskundigenverklaring en wie deze verklaring mogen afgeven.
Het is noodzakelijk dat identiteitsfraude zoveel mogelijk wordt voorkomen en ook dat vermeden wordt dat de wens tot wijziging van de vermelding van het geslacht in de geboorteakte niet is ingegeven in een opwelling of een waanvoorstelling. De ambtenaar van de burgerlijke stand moet op de aangifte kunnen afgaan en deze zonder meer kunnen accepteren. Identiteitsfraude als hier mogelijk aan de orde is, wordt niet, zoals de leden van de VVD-fractie veronderstellen, voorkomen door het afnemen van vingerafdrukken, irisscans of door andere biometrische kenmerken. Deze middelen kunnen achteraf worden ingezet.
De vragen en commentaren van de verschillende fracties hebben ertoe geleid dat de deskundigenverklaring nogmaals in overweging is genomen. In het licht hiervan en gezien het overleg met het genderteam van VUmc en de commentaren op het wetsvoorstel van Transgender Netwerk Nederland (TNN) en COC-Nederland, stel ik thans voor te volstaan met een benadering die uitgaat van het «informed consent» van de betrokkene. Dit betekent dat het accent ligt op de vaststelling door de deskundige van de wilsbekwaamheid en de duurzaamheid van de wens tot wijziging van de vermelding van het geslacht van de transgender. Aan de betrokken persoon wordt een verklaring afgegeven, die inhoudt dat aan de deskundige is gebleken dat de wens om tot het andere geslacht te behoren duurzaam en weloverwogen is, en daarmee van een ter zake wilsbekwame persoon afkomstig. Op de deskundige rust de plicht om de betrokkene voldoende voor te lichten over wat het in praktische zin en het dagelijks leven betekent om duurzaam tot het andere geslacht te behoren en daarin te leven. De tekst van ontwerp-artikel 28a is overeenkomstig hiermee aangepast, zie daarvoor de bij deze nota gevoegde nota van wijziging. In de wens de vragen van de verschillende fracties over de persoon van de deskundige die de verklaring zal kunnen afgeven zo goed mogelijk te beantwoorden, is in de bijlage bij deze nota voorts het ontwerp voor de in artikel 28a bedoelde algemene maatregel van bestuur met nota van toelichting opgenomen. Daaruit blijkt met name ook aan welke deskundigen de regering denkt. Aldus kan duidelijk zijn hoe de regering zich de regeling in haar geheel voorstelt. Dit ontwerp is afgestemd met de direct betrokkenen, te weten: TNN, VUmc en het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG).
De leden van de SP en de VVD-fractie stellen voorts een vraag over de wachttijden, die gelden voor het raadplegen van een deskundige op het terrein van genderdysforie. Die wachttijd bedraagt op dit moment voor diagnostische gesprekken ongeveer achttien maanden. Bedacht zij evenwel dat de wachttijden aanzienlijk korter kunnen zijn als fysieke aanpassing aan het verlangde geslacht en blijvende onvruchtbaarheid geen vereiste meer zullen zijn. Indien bij de eerste screening (waarvoor bij VUmc reeds thans geen wachttijd geldt) duidelijk is dat de betrokkene voor het niet-medische traject gaat, zal een volgend contact aldaar op een aanmerkelijk kortere termijn kunnen plaatsvinden. De deskundigen die de verklaring van het (gewijzigde) artikel 28a kunnen afgeven zullen ook niet beperkt behoeven te zijn tot de huidige twee genderteams (VUmc en UMCG). Niet bij voorbaat uitgesloten is dat de huisarts, dit eveneens in antwoord op een vraag van de leden van de VVD-fractie, hiertoe kan behoren, doch alleen dan indien deze over gebleken bijzondere deskundigheid inzake genderdysforie beschikt. Voor de ambtenaar van de burgerlijke stand kan duidelijk zijn dat de hem overgelegde deskundigenverklaring van een specialist inzake genderdysforie afkomstig is, doordat de algemene maatregel van bestuur die op de voet van artikel 28a tot stand zal worden gebracht, die deskundigen duidelijk zal afbakenen.
De leden van de fractie van de PvdA stellen voorts de vraag hoe groot het risico is, dat iemand de overtuiging tot het andere geslacht te behoren in een opwelling of vanuit een psychiatrische stoornis heeft. Dit valt in absolute zin niet te zeggen, maar uit de praktijk blijkt dat dit wel voorkomt. Zou iemand, dit in antwoord op vragen van de leden van de fracties van de PvdA, PVV en SGP onverhoopt de vermelding van zijn of haar geslacht in de geboorteakte laten veranderen en daarop later terug willen komen, dan is dat mogelijk. Ik verwacht wel dat dit uitzondering zal zijn. De verklaring constateert immers dat de desbetreffende persoon na te zijn voorgelicht over de ins en outs van het behoren tot en leven in het andere geslacht, heeft volhard bij zijn of haar wens tot wijziging van de vermelding van het geslacht in de akte van geboorte.
In geval later nog eens wijziging van de vermelding van het geslacht in de geboorteakte wordt gewenst, dient wederom een deskundigenverklaring te worden overgelegd. Dat geldt ook indien iemand meer dan eens de vermelding van zijn of haar geslacht in de akte van geboorte veranderd wenst te zien. Ik verwacht dat het vereiste van overlegging van een deskundigenverklaring eraan zal bijdragen dat zulke «draaideursituaties» weinig zullen voorkomen. De deskundige gaat bij het vormen van zijn oordeel omtrent de duurzaamheid van de overtuiging tot het andere geslacht te behoren, uit van de inzichten die hij ten tijde van de opstelling van de verklaring heeft en de gegevens waarover hij op dat moment beschikt.
In antwoord op vragen van de leden van de fracties van VVD, PvdA, en D66 merk ik op, dat het vereiste van overlegging van een deskundigenverklaring naar mijn oordeel niet conflicteert met het beginsel van zelfbeschikking van de transgender, niet in de oorspronkelijke opzet van het wetsvoorstel, en evenmin in de informed consent-benadering die thans wordt voorgesteld. De leden van de PvdA-fractie vragen voorts naar de ervaringen in Argentinië met de nieuwe wetgeving aldaar. De wetgeving in Argentinië geldt daar pas sinds mei 2012 (Gender Identity Law. No 26743). Uit een mededeling van de vertegenwoordiger van Argentinië in de algemene vergadering van de Internationale Commissie voor de Burgerlijke Stand te Straatsburg (CIEC) in september 2012 maak ik op dat toen, in een periode van drieëneenhalve maand, 947 personen hun naam en geslacht hebben doen wijzigen op de akte van geboorte en het nationale identiteitsdocument.
De leden van de PVV-fractie vragen hoe de ambtenaar van de burgerlijke stand de authenticiteit van de deskundigenverklaring kan vaststellen. Hij of zij behoeft slechts na te gaan of de deskundige behoort tot de in de algemene maatregel van bestuur aangewezen deskundigen. Risico’s zijn hier dan ook niet te duchten. Een overtuiging is van blijvende aard te beschouwen indien aangenomen kan worden dat de betrokken persoon daarbij duurzaam zal blijven. Ondanks dat aangenomen kon worden dat van een overtuiging van blijvende aard sprake was, heeft de praktijk wel gevallen te zien gegeven waarin de betrokken persoon erop terug is gekomen.
De leden van de SP-fractie memoreren de zorg die leeft over de deskundigen die bij algemene maatregel van bestuur zullen worden aangewezen. Hun vragen ter zake zullen naar ik aanneem met de hiervoor toegelichte, gewijzigde opzet van artikel 28a en de daarop gebaseerde algemene maatregel van bestuur waarvan het ontwerp bij deze nota is gevoegd, bevredigend zijn beantwoord. Graag zeg ik toe de komende jaren ook te gebruiken om de toepassing in de praktijk van de recente Argentijnse wet te volgen.
Hun vraag en die van de leden van de ChristenUnie-fractie of de regering de zorg kan wegnemen van de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVvB) over de uitvoerbaarheid op het punt van de afstamming, omdat de ambtenaar van de burgerlijke stand niet altijd zou kunnen vaststellen of de betrokken persoon van geslacht is veranderd, kan bevestigend worden beantwoord. Ik merk daarbij vooraf op dat, anders dan in de aanvankelijk voorgestelde opzet, in de bij deze nota gevoegde nota van wijziging wordt voorgesteld uit te gaan van het geslacht dat de betrokken persoon volgens de gewijzigde vermelding in de geboorteakte heeft. Dit met één uitzondering: de regel volgens welke de transman (voormalige vrouw) die een kind baart als de moeder van het kind zal gelden, blijft wel gehandhaafd. Zou in dit geval van het nieuwe geslacht worden uitgegaan, dan zou het kind niet van rechtswege een juridische moeder hebben.
De ambtenaar van de burgerlijke stand pleegt bij de aangifte van een geboorte of de erkenning van een kind de gegevens omtrent diens ouders te ontlenen aan de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA). Uit de GBA is de geschiedenis van de geslachtswijziging van de ouder-transgender niet noodzakelijkerwijs kenbaar. Dit komt omdat het oude geslacht ingevolge artikel 81, derde lid, wet GBA van de persoonslijst kan zijn verwijderd. Anders dan het vorige geslacht van een persoon, kan het nieuwe geslacht van een transgender in alle gevallen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand aanstonds kenbaar zijn. Zie verder en uitvoeriger, met name hierna onder «Artikelsgewijs», bij artikel 28c, en de nota van wijziging, onderdeel c.
De voornaamswijziging zelf, die ingevolge het nieuwe artikel 28b lid 2 kan plaatsvinden indien tot wijziging van de vermelding van het geslacht in de geboorteakte wordt overgegaan, kan, zo antwoord ik de leden van de SP-fractie, direct en zonder kosten plaatsvinden. Blijkens de Wet rechten burgerlijke stand en het daarop gebaseerde Legesbesluit akten burgerlijke stand is voor de verstrekking van een afschrift of uittreksel van de desbetreffende akte wel een recht verschuldigd. In deze wet is de mogelijkheid opgenomen van vrijstelling van betaling van dat recht voor hen die een afschrift of uittreksel nodig hebben in hun persoonlijk belang, of van hun onvermogen doen blijken door een getuigschrift, door de burgemeester van hun woon- of verblijfplaats afgegeven.
De vraag van de leden van de CDA-fractie om verduidelijking van de rol van de deskundige en van de wijze waarop deze tot zijn of haar oordeel zou moeten komen, beantwoord ik in het licht van de gewijzigde tekst van artikel 28a als volgt. De deskundige bepaalt niet iemands genderidentiteit, daarover geeft alleen de betrokken persoon zelf uitsluitsel. De deskundige zal volgens de thans voorgestelde tekst van artikel 28a moeten vaststellen of hij met een ter zake van de wens tot wijziging van de vermelding van het geslacht wilsbekwaam te achten persoon van doen heeft en deze op adequate wijze moeten informeren over wat het betekent om tot het andere geslacht te behoren en daarin te leven. Vervolgens zal de deskundige hebben moeten kunnen vaststellen dat de betrokkene blijft bij zijn wens tot wijziging van de vermelding van het geslacht in de geboorteakte en dat het een duurzame overtuiging betreft. Zo wordt voorkomen dat toch twijfel zou bestaan ten aanzien de gegrondheid van de wens tot wijziging. In een aantal gevallen zal de deskundige meer dan één gesprek nodig hebben. Niet uit te sluiten is dat één sessie reeds voldoende is om tot een afgewogen oordeel te kunnen komen.
De leden van de fractie van D66 stelden een aantal vragen over de deskundigenverklaring. Behalve in Argentinië is de overlegging van een deskundigenverklaring voor zover mij bekend evenmin vereist in Portugal. Mij is niet bekend of en zo ja welke problemen in Argentinië zijn geconstateerd. De nieuwe wet aldaar is van recente datum, waardoor hierover nog weinig informatie bestaat. Identiteitsfraude is een niet uit te sluiten fenomeen. Niet valt te zeggen hoe vaak dit verschijnsel zich zou kunnen voordoen, de gevolgen van identiteitsfraude kunnen wel ingrijpend zijn. Vingerafdrukken kunnen dit probleem niet ondervangen, hetzelfde geldt voor irisscans en andere biometrische kenmerken. Daarbij gaat het om middelen en technieken waarmee fraude kan worden opgespoord, maar er zal juist behoefte zijn aan middelen in de preventieve sfeer, dus om identiteitsfraude te voorkomen.
De leden van D66-fractie menen dat de aangifte en de deskundigenverklaring uit een oogpunt van privacy zo kort mogelijk dienen te worden bewaard. Ik heb mij over deze in de memorie van toelichting (blz. 3) aangekondigde bewaarplicht nader beraden, en ben tot de conclusie gekomen dat van het stellen van een specifieke bewaartermijn kan worden afgezien. De in artikel 23 lid 3 van het Besluit burgerlijke stand 1994 bedoelde termijn van achttien maanden sedert de datum waarop de latere vermelding is opgemaakt kan ook hier voldoende worden geacht.
Met de bij nota van wijziging voorgestelde wijziging van de inhoud van de deskundigenverklaring hoop ik tegemoet te komen aan de wens van de leden van de D66-fractie, zo veel mogelijk recht te doen aan het zelfbeschikkingsrecht van de transgender.1 Voor het type van deskundigen waaraan de regering denkt verwijs ik naar de ontwerp-algemene maatregel van bestuur en de daarbij behorende nota van toelichting die bij deze nota zijn gevoegd. Vrees voor een te zware belasting van de transgenderzorg in deze behoeft niet te bestaan. Er zal in beginsel voldoende keuzevrijheid in het aanbod van deskundigen kunnen zijn. De kosten van de deskundigenverklaring behoeven niet hoog te zijn. De kosten zullen met name afhangen van het aantal en de intensiteit van de contacten die de deskundige behoeft om tot de afgifte van de verklaring te kunnen komen. Voor een transgender die reeds in een medisch traject zit, zal het verkrijgen van een verklaring eenvoudig zijn. De kosten zullen, voor zover het geen medisch onderzoek betreft, in beginsel niet ten laste van een ziektekostenverzekeraar kunnen worden gebracht.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom de regering vindt dat de eisen van lichamelijke aanpassing te ver strekken. Het verplicht stellen van lichamelijke aanpassing aan het gewenste geslacht moet voor het doel – het verkrijgen van een concrete en overtuigende aanwijzing voor de bestendigheid van de overtuiging tot het andere geslacht te behoren en voor de wijziging van de vermelding van het geslacht in de geboorteakte – een onnodig ingrijpende voorwaarde worden geacht. De Juridische subcommissie van de Gezondheidsraad was reeds in 1979 van oordeel dat de voorwaarde te zeer ingaat tegen de lichamelijke onschendbaarheid van de mens, ook al zijn er geen medische bezwaren (zie daarvoor de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel uit 1981, betreffende de Nadere regelen ten behoeve van transsexuelen omtrent het wijzigen van de vermelding van de kunne in de akte van geboorte, nr. 3, blz. 16, 17 297). Het vereiste van lichamelijke aanpassing raakt artikel 11 Grondwet, dat het recht op onschendbaarheid van het menselijk lichaam garandeert. Internationaal heeft het inzicht terrein gewonnen dat wettelijke erkenning van de genderidentiteit van een persoon niet afhankelijk mag worden gesteld van het ondergaan hebben verplichte «medical procedures, including sex reassignment surgery, sterilisation or hormonal therapy». In die zin onder andere Principle 3 van de zogenoemde Yogyakarta Principles.
De overtuiging in een verkeerd lichaam te zitten behoeft, dit in antwoord op een vraag van de leden van de ChristenUnie-fractie, niet een lastig criterium te zijn om de wijziging in de akte van geboorte door te voeren. Vastgesteld moet worden dat de desbetreffende persoon, nadat deze voldoende is voorgelicht over inhoud en reikwijdte in praktische zin van het tot het andere geslacht behoren, de wijziging van de vermelding van het geslacht weloverwogen, dus ter zake wilsbekwaam, blijft wensen. Dit vast te stellen is, zoals mij van deskundige zijde is bevestigd, zeer wel mogelijk. Het is niet bekend om hoeveel mensen het gaat die afzien van fysieke aanpassing aan het gewenste geslacht; ik wijs erop dat in verband met het in de memorie van toelichting (blz. 11) gememoreerde Duitse wetsvoorstel een percentage van 20 tot 30 wordt genoemd van erkende transgender personen dat niet tot aanpassing aan het gewenste geslacht is overgegaan.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen voorts waarom de zelfdiagnose van de transgender ertoe leidt dat de weg naar de rechter niet langer hoeft te worden gevolgd, maar kan worden volstaan met de gang naar de ambtenaar van de burgerlijke stand. De wens tot deze vereenvoudiging is inhoudelijk gegrond. Bij de overtuiging tot het andere geslacht te behoren dan in de akte van geboorte is vermeld, gaat het bij betrokkenen, zoals de memorie van toelichting aangeeft, primair om een niet-lichamelijk verschijnsel. Het belangrijkste criterium voor de vaststelling van de genderidentiteit is de zelfdiagnose van de betrokken persoon, welke door een schriftelijke verklaring van een specifiek deskundige is bevestigd. Dit zo zijnde kan het de vraag zijn welke toegevoegde waarde de beslissing van de rechter in deze nog zou hebben. Het vaststellen en -leggen van door een deskundige geconstateerde feiten staat centraal.
De aan het woord zijnde leden, vragen voorts of het wetsvoorstel er niet toe zal leiden dat er in de praktijk problemen ontstaan omtrent de afstamming van het kind. Dit zal niet het geval zijn. Een persoon die juridisch man is geworden en bevallen is van een kind zal ingevolge lid 3 van artikel 28c als de moeder van het kind gelden. Indien deze persoon zich desalniettemin aan het loket zou melden om het kind te erkennen zal dit voornemen niet kunnen worden uitgevoerd, namelijk als de ambtenaar van de burgerlijke stand vaststelt wie de in de akte van erkenning te vermelden moeder van het kind is. Dat is, door de werking van artikel 28c lid 3, dezelfde persoon als degene die wenst te erkennen. Een persoon kan niet zowel moeder als vader van het kind zijn.
Op de vraag van de leden van de fractie van de ChristenUnie of er tijdseisen aan de duur van de langdurige overtuiging zullen worden gesteld en hoe een blijvende overtuiging getoetst kan worden, ben ik hiervoor reeds ingegaan. Vastgesteld moet worden dat de desbetreffende persoon, nadat deze voldoende is voorgelicht over inhoud en reikwijdte in praktische zin van het tot het andere geslacht behoren en daarin te leven, de wijziging van de vermelding van het geslacht wens weloverwogen blijft wensen. Tijdseisen worden daarbij als zodanig niet gesteld, maar de omstandigheid dat iemand reeds geruime tijd in de andere gender heeft geleefd kan voor het deskundigenoordeel wel een relevant aspect zijn.
De leden van de SGP-fractie vragen zich af of het niet zo is dat over het deskundigenoordeel inzake genderdysforie veel meer discussie mogelijk is dan over het oordeel of iemand geboren dan wel overleden is. Bestaat er niet toch een risico dat de ambtenaar van de burgerlijke stand in een situatie komt dat hij toch moet vaststellen of het deskundigenoordeel in overeenstemming met de werkelijkheid is?
Ook het oordeel welk geslacht een pasgeborene heeft, kan in zeer bijzondere gevallen ingewikkeld zijn. De wetgever heeft daarvoor in een aparte procedure in het Burgerlijk Wetboek voorzien, zie artikel 19d. Voor de ambtenaar van de burgerlijke stand is de door de deskundigenverklaring bevestigde aangifte leidend. Hij zal niet hoeven vast te stellen over het deskundigenoordeel in overeenstemming met de werkelijkheid is.
De leden van de SGP-fractie stellen voorts de vraag of het denkbaar is dat er twee deskundigenrapporten zijn, die een van elkaar verschillend eindoordeel geven of die ruimte laten voor twijfel over bijvoorbeeld de duurzaamheid van de overtuiging? Het antwoord kan ook hier ontkennend luiden: het ligt niet voor de hand dat de transgender twee deskundigenrapporten die een verschillend oordeel bevatten, zal overleggen.
De mogelijkheid om de vermelding van het geslacht in de akte van geboorte te wijzigen is in beginsel niet eenmalig. Wel dient de aangifte bij de ambtenaar van de burgerlijke stand dan wederom vergezeld te gaan van overlegging van een deskundigenverklaring. Het antwoord op de vraag van deze leden welke deskundigen de verklaring zullen kunnen afgeven komt in de bij deze nota gevoegde ontwerp-algemene maatregel van bestuur aan de orde. De rol en bevoegdheid van de deskundige zoals die blijkens de nota van wijziging de regering voor ogen staan, kwamen hiervoor eveneens reeds aan de orde.
De aan het woord zijnde leden hebben voorts een aantal vragen over de voornaamswijziging op grond van het voorgestelde artikel 28b lid 2. De bevoegdheid van de ambtenaar van de burgerlijke stand om de voornaam te wijzigen zal bestaan zowel in het geval fysieke aanpassing aan het gewenste geslacht daadwerkelijk heeft plaatsgevonden als wanneer dat niet het geval is; artikel 28b lid 2 maakt immers ter zake geen onderscheid. Artikel 28b lid 2 heeft geen andere betekenis dan dat de ambtenaar van de burgerlijke stand, indien deze heeft vastgesteld tot wijziging van de vermelding van het geslacht in de akte van geboorte te kunnen overgaan, desverzocht tevens tot wijziging van de voornaam van de desbetreffende persoon kan overgaan. Het zal daarbij gaan om een voornaam die overeenstemt met het gewijzigde geslacht. De ambtenaar van de burgerlijke stand oefent hier een eigen bevoegdheid uit, maar doet dit wel binnen de grenzen die artikel 4 lid 2 daaraan stelt.
De leden van de SGP-fractie vragen of het stellen van de sterilisatie-eis wel daadwerkelijk tijdsbepaald is. Dat is naar de mening van de regering het geval. In de jaren tachtig van de vorige eeuw, toen het wetsvoorstel dat tot de huidige wetgeving heeft geleid werd voorbereid, lag het stellen van die eis voor de hand. Destijds kenden wij, evenals de rest van de internationale gemeenschap, het huwelijk uitsluitend als een band van een man en een vrouw, terwijl kinderen alleen een man en een vrouw als vader en moeder konden hebben. Het stellen van die eis was destijds dan ook nauwelijks een punt van discussie. Deze voorwaarde strookt niet met de huidige opvattingen. Personen van gelijk geslacht kunnen sinds 2001 met elkaar een huwelijk of een geregistreerd partnerschap aangaan. Sinds dat jaar kan een kind in Nederland eveneens door twee vrouwen of twee mannen worden geadopteerd. Een wetsvoorstel dat het ouderschap van de vrouwelijke partner van de moeder van een kind mogelijk wil maken via de band van het afstammingsrecht, is thans bij de Eerste Kamer aanhangig (Kamerstukken I, 2012/13, nr. 33 032, A). Het belang van het kind staat voorop, maar, anders dan in de jaren tachtig van de vorige eeuw, betekent dit niet meer dat kinderen geen twee ouders van hetzelfde geslacht kunnen hebben. Het vereiste van nooit meer kinderen kunnen verwekken of baren is ook om andere redenen niet meer terecht. Onderkend is dat naar hedendaags inzicht de ingreep die ertoe leidt dat betrokkene nooit meer kinderen kan verwekken of baren, disproportioneel moet worden geacht om het gewenste gevolg van de overtuiging tot het andere geslacht te behoren te bewerkstelligen: wijziging van de vermelding van het geslacht in de akte van geboorte. In de eerste plaats omdat bij genderdysforie in wezen sprake is van een onwrikbare overtuiging tot het andere geslacht te behoren. Het gaat dus om een primair niet-lichamelijk verschijnsel. Het belangrijkste criterium tot het vaststellen van de genderidentiteit is de zelfdiagnose van de betrokkene. De verandering van de geslachtsaanduiding is een zaak die de openbare orde raakt. Daaruit vloeien immers belangrijke consequenties in de verhoudingen tussen individuen voort. Dit behoeft evenwel niet te betekenen dat onvruchtbaarheid voorwaarde moet zijn voor wijziging van de vermelding van het geslacht in de geboorteakte.
Inderdaad betekent schrapping van de eis van onvruchtbaarheid dat iemand die volgens de gewijzigde vermelding van het geslacht in de akte van geboorte een man is, toch een kind kan baren en omgekeerd dat een man die volgens de gewijzigde geboorteakte een vrouw is, een kind kan verwekken. Dit is, zo reageer ik op een vraag van de leden van de SGP-fractie, niet een door de regering beoogd effect, maar een mogelijk gevolg van het schrappen van de eis van onvruchtbaarheid. Daarmee wordt rekening gehouden in artikel 28c lid 3. Blijkens deze bepaling wordt, indien de betrokken persoon na de wijziging van de vermelding van het geslacht in de geboorteakte een kind baart, voor de toepassing van titel 11 Afstamming, en hetgeen daaruit voortvloeit, uitgegaan van het geslacht dat deze vóór de wijziging had. Inderdaad vloeit uit artikel 28c lid 3 voort dat de regel van artikel 2, die het belang van de ongeboren humane vrucht beschermt, ook van toepassing is ingeval een persoon zwanger is van een kind en deze volgens de gewijzigde vermelding van het geslacht juridisch man is.
Het is mij bekend dat er personen zijn die zich vrouw noch man voelen en om die reden moeite hebben met iedere vorm van registratie. De leden van de fracties van de VVD en D66 vragen aandacht voor deze groep. Het onderwerp is complex, en heeft behalve medische ook juridische aspecten. Zoals in de memorie van toelichting (blz. 5) is aangekondigd, heb ik besloten dit vraagstuk apart, buiten het bestek van dit voorstel, te gaan bezien.
De leden van de PvdA-fractie delen de mening dat het aan de betrokkene zelf is om, indien hij of zij medische hulp nodig heeft waarbij het relevant is dat de hulpverlener het biologische geslacht van de betrokken kent, die informatie met de hulpverlener te delen. De verplichting daartoe vloeit rechtstreeks uit artikel 7:452 BW. Voor het vastleggen van patiëntgegevens is er op dit punt geen verschil met de omgang met en de toegang tot de andere gegevens omtrent de desbetreffende patiënt.
Het gewijzigde geslacht en de nieuwe voornaam of voornamen kunnen met terugwerkende kracht, dat wil zeggen onder aanduiding van de datum waarop het examen met goed gevolg werd gedaan, op een diploma worden vermeld. De ter zake nodige wijzigingen van het Eindexamenbesluit VO en het Staatsexamenbesluit VO in verband met het verstrekken van een vervangend opleidingsdocument bij naams- en geslachtsverandering zijn in procedure gebracht.
De leden van de SP-fractie zeg ik gaarne toe dat een zorgvuldige voorlichting van betrokkenen zal plaatsvinden omtrent de consequenties van het wetsvoorstel. Ik verwacht in dit licht ook veel van belangenorganisaties, zoals met name Transgender Netwerk Nederland (TNN) en COC-Nederland.
De enige in dit onderdeel van het verslag vermelde vraag van de leden van de fractie van D66 die niet hiervoor reeds beantwoord is, betreft de doorwerking van de wijziging van de vermelding van het geslacht in andere documenten: wijziging van het trouwboekje behoeft geen probleem op te leveren, het gaat hier niet om een officieel document. Niet-overheid gerelateerde instellingen zijn strikt genomen niet verplicht om documenten aan te passen aan het nieuwe geslacht, maar het ligt voor de hand dat wijzigingen in de geboorteakte en als gevolg daarvan in het GBA ook doorwerken in andere documenten dan die van overheidsinstanties.
De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen er terecht op dat de voorgestelde wijziging ook maatschappelijke consequenties kan hebben, bij voorbeeld waar het de topsport betreft. Het moge duidelijk zijn dat aan een gewijzigde vermelding van het geslacht in de geboorteakte in gevallen waarin geen fysieke aanpassing aan het nieuwe juridische geslacht heeft plaatsgehad, niet zonder meer gevolgen behoeven te worden verbonden als voor de aan topsport gerelateerde activiteit het fysieke geslacht van doorslaggevende betekenis zou zijn. Gaat het om breedtesport dan kunnen transgenders altijd meesporten bij het geslacht waarmee zij zich het meest identificeren. De vereisten bij de internationale topsport worden momenteel door internationale sportbonden en het IOC bezien.
Artikel I
Artikel 28
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering geen aanleiding ziet om het in artikel 28 aangehouden minimum leeftijdsvereiste van zestien jaar te verlagen, bijvoorbeeld tot twaalf jaar. De leden van de D66-fractie bepleiten verlaging tot de leeftijd van twaalf jaar, mits de ouders met de wens van hun kind tot wijziging van de vermelding van het geslacht in de geboorteakte instemmen. Wijziging van de vermelding van het geslacht is in de praktijk vanwege de geldende vereisten van onvruchtbaarheid en fysieke aanpassing aan het verlangde geslacht en door de behandelprotocollen van de genderteams, bij minderjarigen in het geheel niet aan de orde. Ik acht het nog steeds verantwoord de leeftijd van zestien jaar aan te houden. Wijziging van de vermelding van het geslacht in de akte van geboorte is immers een ingrijpende aangelegenheid, ook indien niet tevens van onvruchtbaarheid sprake is en lichamelijke aanpassing aan het gewenste geslacht niet heeft plaatsgevonden. Bedacht zij ook dat medicatie met onomkeerbare gevolgen bij personen onder de zestien jaar thans niet plaatsvindt.
De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen erop dat het voorkomt dat transgenders al voor hun achttiende levensjaar niet naar hun geboortegeslacht leven. Dat is dan ook voor de regering reden geweest om het verantwoord te achten om hier een lagere leeftijd aan te houden dan die waarop in de regel de meerderjarigheid wordt bereikt. Redenen van wetssystematiek nopen niet tot het aanhouden van de leeftijd van achttien jaar, zo antwoord ik de leden van de fractie van de SGP.
Artikel 28c
De leden van de SP-fractie begrijpen de keuze voor de regel van artikel 28c lid 3 vanuit juridisch en wetsystematisch oogpunt, maar menen dat deze tot de vreemde situatie leidt dat de juridische afstammingsrelatie (vader of moeder) niet overeenkomt met de feitelijke situatie. De leden van de CDA-fractie wijzen erop dat dit problematisch kan zijn voor de identiteitsvorming van het kind en vragen waarom de regering de suggestie van de Raad voor de rechtspraak om de desbetreffende persoon als ouder aan te duiden, niet heeft gevolgd. De leden van de SGP-fractie zeggen de logica van dit voorstel niet te begrijpen.
Over dit aspect is zorgvuldig nagedacht. In het voorstel zoals ingediend werd aangesloten bij de reeds bestaande regel met betrekking tot kinderen die ten tijde van de wijziging van de vermelding van het geslacht van hun ouder reeds zijn geboren: de desbetreffende persoon blijft juridisch de ouder die deze tevoren was, dus de vader of de moeder van het kind. Bij nader inzien meen ik dat de analogie met reeds geboren kinderen toch niet zonder meer voor de hand ligt. Thans wordt voorgesteld om voor de toepassing van de regels van het afstammingsrecht (titel 11) uit te gaan van het nieuwe geslacht van de betrokken persoon. Met één uitzondering: de regel van artikel 28c lid 3, volgens welke de transman (voormalige vrouw) die een kind baart als de moeder van het kind zal gelden, blijft wel gehandhaafd. Zou in dit geval van het nieuwe geslacht worden uitgegaan, dan zou het kind niet van rechtswege een juridische moeder hebben. Dit zou niet in overeenstemming zijn met het hier te lande, en in de regel ook elders vanouds gehuldigde uitgangspunt dat de vrouw uit wie het kind is geboren, de moeder is van het kind. Een andere benadering zou ook tot verwarring kunnen leiden over de persoon van de biologische moeder van het kind. Ik teken daarbij wel aan dat, indien al, deze situatie zich naar verwachting zeer zelden zal voordoen.
Met betrekking tot andere gevallen, zoals die van de partner van de moeder, betekent de in de nota van wijziging voorgestelde opzet, dat voor de toepassing van titel 11 aangesloten wordt bij zijn of haar nieuwe geslacht. Dit houdt in dat een transman (voormalige vrouw) het ouderschap van een kind zal kunnen verkrijgen via de band van het afstammingsrecht, en wel door erkenning. Een transvrouw (voormalige man) zal het ouderschap kunnen verkrijgen door het kind te adopteren. Daarbij ligt het in de rede dat de rechter in die situatie niet de toetsingsgrond van het derde lid, maar die van het vierde lid van dat artikel 227 aanlegt. De adoptie kan plaatsvinden met toepassing van de regels die gelden voor de adoptie van een kind dat wordt geboren binnen de relatie van de moeder met een partner van gelijk geslacht. Indien wetsvoorstel 33 032, A (lesbisch ouderschap) tot wet wordt verheven en in werking treedt, zal de weg van adoptie niet meer behoeven te worden gevolgd.
De aanduiding «ouder» kan als verzamelbegrip zeker worden gebruikt, maar dit doet niet af aan de omstandigheid dat het Burgerlijk Wetboek als ouders van een kind de categorieën «vader» en «moeder» kent.
Artikel III
De benadering waarbij geen terugwerkende kracht wordt verleend aan de gevolgen van de wijziging van de vermelding van het geslacht voor zover het zaken betreft waarop Boek 1 BW ziet, stemt overeen met de bepaling van het huidige artikel 28c lid 2, eerste volzin. Daarvoor is destijds gekozen om reden van rechtszekerheid en omdat de belangen van derden, waaronder de kinderen van transgenders, zouden kunnen worden aangetast (zie de toelichting op het toenmalige ontwerp-artikel 29d lid 2, Kamerstukken II, 1981/82, 17 297, nr. 3, blz. 25). Ik heb geen reden om daarover nu anders te denken.
Evaluatie
Evaluatie van de werking van de wet, en in het bijzonder waar het de deskundigenverklaring, de leeftijdsgrens van zestien jaar en de gevolgen in het afstammingsrecht betreft, zeg ik gaarne toe. Ik denk daarbij aan een termijn van vijf jaar na inwerkingtreding van de wet. In deze evaluatie kan ook aandacht worden geschonken aan ervaringen in andere landen met andere stelsels, waaronder Argentinië.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt het wetsvoorstel ook op een niet in het verslag genoemd punt te wijzigen. Het gaat hier om het herstellen van een vergissing bij de voorgestelde wijziging van artikel 20 lid 1, aanhef. Zie daarvoor de nota van wijziging.
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven