Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is enkele wetten op het terrein van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, te wijzigen in verband met geconstateerde wetstechnische gebreken, dat in enkele onderwijswetten voor bepaalde gevallen niet langer dient te worden voorzien in de mogelijkheid tot afwijking van de wet bij lagere regelgeving en dat in verband daarmee die wetten dienen te worden aangepast, dat het wenselijk is te komen tot een opschoning van het in diverse wijzigingswetten opgenomen overgangsrecht, het uitgewerkte overgangsrecht uit die wijzigingswetten te laten vervallen en het nog geldend recht op te nemen in de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra en dat het wenselijk is enkele wetten op het terrein van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, te wijzigingen in verband met de veranderde naamgeving van de ministeries;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet op het primair onderwijs wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 43, zesde lid, wordt na «bedoeld in artikel 28c, van de Wet op de expertisecentra» toegevoegd: , dan wel een verzoek van het bevoegd gezag op grond van artikel 70b.
B
In artikel 93, eerste lid, onderdeel c, wordt « en voor voorbereidend beroepsonderwijs» vervangen door: , voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs.
C
In artikel 178b, eerste en tweede lid, wordt «zij» telkens vervangen door: hij.
De Wet op het voortgezet onderwijs wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de begripsbepaling van «College voor examens», wordt de tweede «College voor examens» vervangen door «het College voor examens» en wordt «als bedoeld» vervangen door:, bedoeld.
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van de begripsbepaling van College voor examens door een puntkomma, wordt een begripsbepaling toegevoegd, luidende: basisregister onderwijs: het basisregister onderwijs, bedoeld in artikel 24b van de Wet op het onderwijstoezicht.
B
In artikel 10b5, derde lid, wordt «De artikelen 2.4.1, 2.4.2, 2.5.2 tot en met 2.5.9 en 11.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs» vervangen door: De artikelen 2.4.1, 2.4.2, 2.5.3 tot en met 2.5.9 en 11.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs.
C
In artikel 10b7, eerste lid, vervalt «, een regionaal opleidingencentrum in een samenwerkingsverband».
D
Artikel 10d, vierde lid, onderdeel c, komt te luiden:
c. een vrij deel, dat bestaat uit een door de leerling te kiezen afdelingsvak, intrasectorale programma’s of intersectorale programma’s.
E
In artikel 37f, wordt «artikel 19» vervangen door: artikel 16.
F
Artikel 53b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel d, vervalt de zinsnede «waaronder begrepen formatierekeneenheden die zijn toegekend op basis van bekostiging voor zorgvoorzieningen, bedoeld in artikel 120, vierde lid, of artikel 132 van de Wet op het primair onderwijs,».
2. In het zesde lid wordt «De artikelen 40b, 52 en 52a» vervangen door: De artikelen 52 en 52a.
G
In artikel 60, zesde lid, wordt «De staatsexamens omvatten» vervangen door: Het staatsexamen, bedoeld in het eerste lid, omvat.
H
Artikel 72, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a, vervalt de zinsnede «aa. wordt niet vastgesteld voordat over een concept van het plan op overeenstemming gericht overleg is gevoerd met burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente of gemeenten, overeenkomstig een procedure die daartoe is vastgesteld door de samenwerkende bevoegde gezagsorganen en burgemeester en wethouders van die gemeente of gemeenten, welke procedure een voorziening voor het beslechten van geschillen bevat,».
2. Na onderdeel a wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
aa. wordt niet vastgesteld voordat over een concept van het plan op overeenstemming gericht overleg is gevoerd met burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente of gemeenten, overeenkomstig een procedure die daartoe is vastgesteld door de samenwerkende bevoegde gezagsorganen en burgemeester en wethouders van die gemeente of gemeenten, welke procedure een voorziening voor het beslechten van geschillen bevat,.
I
In artikel 84, vierde lid, wordt «artikel 75c» vervangen door: artikel 69.
J
In artikel 86, derde lid, onderdeel d, wordt «artikel 75c» vervangen door: artikel 69.
K
Artikel 96i, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De eerste volzin vervalt.
2. In de laatste volzin wordt «worden voorts buiten beschouwing gelaten» vervangen door: worden buiten beschouwing gelaten.
L
In artikel 103c, eerste en tweede lid, wordt «zij» telkens vervangen door: hij.
M
In artikel 105, wordt «in de artikelen 83, 85a, 89 en 104» vervangen door: in de artikelen 85a, 89 en 104.
N
Na artikel 109 wordt een nieuw artikel 110 ingevoegd, luidende:
O
In artikel 110a, eerste lid, onderdeel a, wordt na «ingevolge artikel 107» ingevoegd: of 110.
De Wet op de expertisecentra wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 91, eerste lid, onderdeel d, wordt « en voor voorbereidend beroepsonderwijs» vervangen door: , voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs.
B
In artikel 164a, tweede lid, onderdeel f, wordt «artikel 1 van het Formatiebesluit WEC» vervangen door: artikel 1 van het Besluit bekostiging WEC.
C
In artikel 164b, eerste en tweede lid, wordt «zij» telkens vervangen door: hij.
De Leerplichtwet 1969 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b, onder 4, wordt «artikel 1a, onder a,» vervangen door: artikel 1a, eerste lid, onder a,.
2. In onderdeel c, onder 2, wordt «artikel 1a, onder b,» vervangen door: artikel 1a, eerste lid, onder b,.
B
In artikel 1a1, vierde lid, wordt «of verzekert hij», vervangen door: of verzekeren zij.
C
In artikel 3a, eerste lid, wordt «in de artikelen 11a, tweede lid, 11c, 11d en 11e van de Wet op het voortgezet onderwijs» vervangen door: in de artikelen 11b, eerste lid, 11c, 11d en 11e van de Wet op het voortgezet onderwijs.
In artikel 2.5.5b, eerste en tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs wordt «zij» telkens vervangen door: hij.
De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan het slot van artikel 1.1, onderdeel x1, wordt de punt vervangen door een puntkomma.
B
Artikel 2.5 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor het eerste lid wordt de aanduiding «1.» Geplaatst.
2. Lid 1a vervalt.
C
Aan het slot van artikel 2.8, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: De besturen van de instellingen, genoemd in artikel 1.5, zenden de begroting, alsmede wijzigingen van de begroting, binnen veertien dagen na de vaststelling ter kennis aan Onze minister.
D
Artikel 5a.9, achtste lid, komt te luiden:
8. Indien een instellingsbestuur binnen de termijn, bedoeld in het tweede lid, een aanvraag om accreditatie heeft ingediend, is, in afwijking van het zevende lid, de periode van de accreditatie verlengd tot het moment dat op de aanvraag om accreditatie is beslist indien het accreditatieorgaan niet voor afloop van de periode, bedoeld in het zevende lid, een besluit heeft genomen. In dat geval wordt de periode van de accreditatie verlengd tot aan het einde van het studiejaar of, indien nodig, tot aan het einde van het daarop volgende studiejaar.
E
Artikel 5a.10, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De zinsnede «legt haar oordeel vast» wordt vervangen door: legt zijn oordeel vast.
2. Aan het slot van onderdeel c wordt «of» vervangen door: en in voorkomende gevallen.
F
In artikel 5a.11, vijfde lid en zesde lid, onder d, wordt «registeren» vervangen door: registreren.
G
In artikel 5a.13a wordt «Een instelling voor hoger onderwijs» vervangen door: Het bestuur van een instelling voor hoger onderwijs.
H
In het opschrift van artikel 5a.13c wordt «Aanvraag» vervangen door: Besluit.
I
Artikel 5a.13f wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef van het eerste lid, wordt «wordt beoordeeld» vervangen door: worden beoordeeld.
2. In het tweede lid, wordt «wordt bedoeld» vervangen door: worden bedoeld.
J
Artikel 5a.13g wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef van het eerste lid, wordt «wordt beoordeeld» vervangen door: worden beoordeeld.
2. In het tweede lid, wordt «wordt bedoeld» vervangen door: worden bedoeld.
K
Artikel 6.12 vervalt.
L
In artikel 6.14, vijfde lid, wordt «de Informatie Beheer Groep» telkens vervangen door: de Dienst Uitvoering Onderwijs.
M
Artikel 7.1, tweede lid, komt te luiden:
2. De titels 1 en 2 van dit hoofdstuk, met uitzondering van de artikelen 7.8b, 7.17, 7.17a, 7.18, 7.22, 7.25 en 7.30a, zijn van toepassing op de rechtspersonen voor hoger onderwijs. Van artikel 7.30b is het eerste lid, vierde volzin, van toepassing met dien verstande dat de toelatingseisen naast kennis, inzicht en vaardigheden die kunnen zijn verworven bij beëindiging van een bacheloropleiding ook op andere zaken betrekking kunnen hebben.
N
In artikel 7.3c, eerste lid, wordt «7.12» vervangen door: 7.12a.
O
In artikel 7.18, vijfde lid, vervalt «en».
P
Artikel 7.24 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «artikel 7 van de Wet voortgezet onderwijs BES» vervangen door: artikel 13, eerste lid, van de Wet voortgezet onderwijs BES.
2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. in onderdeel b wordt «artikel 7 van de Wet voortgezet onderwijs BES» vervangen door «artikel 13, eerste lid, van de Wet voortgezet onderwijs BES»;
b. in onderdeel d wordt «artikel 8 van de Wet voortgezet onderwijs BES» vervangen door «artikel 14 van de Wet voortgezet onderwijs BES»;
c. aan het slot van onderdeel e vervalt «of»;
d. na onderdeel e wordt een nieuw onderdeel f ingevoegd luidende:
f. het diploma van een middenkaderopleiding of van een specialistenopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder d, onderscheidenlijk e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES,
e. onderdeel f (oud) wordt verletterd tot onderdeel g, waarbij de punt aan het slot wordt vervangen door: , of;
f. na onderdeel g wordt een onderdeel h toegevoegd luidende:
h. het diploma van de bij ministeriële regeling aangewezen vakopleidingen, bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder c, van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES.
Q
In artikel 7.25, eerste lid, onderdeel b, wordt «artikel 7 van de Wet voortgezet onderwijs BES» vervangen door «artikel 13 van de Wet voortgezet onderwijs BES»en wordt in onderdeel d «artikel 8 van de Wet voortgezet onderwijs BES» vervangen door «artikel 14 van de Wet voortgezet onderwijs BES».
R
In artikel 7.57b, vijfde lid, wordt «door haar» vervangen door: door hem.
S
In artikel 7a.1, onderdeel b, wordt «artikel 148 van de Wet primair onderwijs BES» vervangen door «artikel 141 van de Wet primair onderwijs BES» en wordt «artikel 203 van de Wet voortgezet onderwijs BES» vervangen door «artikel 201 van de Wet voortgezet onderwijs BES».
T
In artikel 7a.2 wordt «artikel 149 van de Wet primair onderwijs BES» vervangen door «artikel 142 van de Wet primair onderwijs BES» en wordt «artikel 204 van de Wet voortgezet onderwijs BES» vervangen door «artikel 202 van de Wet voortgezet onderwijs BES».
U
In artikel 10.3d, vierde lid, vervallen de laatste twee volzinnen.
V
In artikel 10.19 wordt het bij wet van 4 februari 2010 (Stb. 119) ingevoegde zesde lid vernummerd tot vijfde lid.
W
In artikel 10.20, eerste lid, onder h, wordt «bedoeld in het vijfde lid» vervangen door: bedoeld in het vierde lid.
X
In artikel 14.1, tweede lid, onder c, wordt «5a.13, tweede en zesde lid,» vervangen door: 5a.13e, tweede en zesde lid,.
Y
In artikel 15.6, eerste lid, wordt «de artikelen 7.10a, 7.18 en 7.19» vervangen door: de artikelen 7.10a, 7.10b, 7.18 en 7.19a.
Z
Artikel 18.14 vervalt.
AA
In artikel 18.32c, derde lid, wordt «is de duur van het besluit om accreditatie en of toets nieuwe opleiding 3 jaar» vervangen door: vervallen de besluiten tot het verlenen van accreditatie en tot het verlenen van een toets nieuwe opleiding na 3 jaar.
Onder vervanging van de punt aan het slot van artikel 12.10a van de Wet studiefinanciering 2000 door een komma, wordt een zinsnede toegevoegd, luidende: en wordt, indien het rentepercentage, vastgesteld overeenkomstig artikel 6.3, 1,65 procent of lager bedraagt, gesteld op nul.
In artikel 2, van de Wet College voor examens wordt na het tweede lid een lid ingevoegd:
2a. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op de rekentoets, bedoeld in de artikelen 29, vijfde lid, en 60, zesde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, en artikel 7.4.11, derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de daarop berustende bepalingen.
De Mediawet 2008 wordt gewijzigd als volgt:
A
In artikel 2.108, eerste lid, wordt «artikel 2.88a» vervangen door: artikel 2.88b.
B
In artikel 2.116, eerste lid, vervalt «en de gelden die op grond van artikel 2.158 ter beschikking zijn gesteld voor het verzorgen van media-aanbod,».
C
In artikel 7.11, eerste lid, onderdeel a, vervalt «2.158,».
De Wet primair onderwijs BES wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 75 worden lid 1a en het tweede lid vernummerd tot het tweede en derde lid.
B
In artikel 110, eerste lid, wordt «de artikelen 101, en 102» vervangen door: de artikelen 101 en 102.
C
In artikel 167a, tweede lid, wordt na «bedoeld in artikel» ingevoegd: 91 van de.
De Wet voortgezet onderwijs BES wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 worden aan het slot van de begripsbepalingen van «deelnemers» en «Raad onderwijs arbeidsmarkt» een puntkomma ingevoegd en wordt de komma aan het slot van de begripsbepaling van «scholengemeenschap» vervangen door een puntkomma.
B
Het opschrift van artikel 214 komt te luiden: Artikel 214. Bestrijding voortijdig schoolverlaten
De Wet educatie en beroepsonderwijs BES wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 8.1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vijfde lid wordt «de vierde volzin van het eerste lid en het zevende lid» vervangen door: het tweede lid.
2. In het zevende lid wordt «de vierde volzin van het eerste lid» vervangen door: het tweede lid.
B
In artikel 8.3.2, eerste en tweede lid, wordt «artikel 9.1.7» wordt telkens vervangen door: artikel 8.1.8.
C
Het opschrift van artikel 11.6 komt te luiden: Artikel 11.6. Bestrijding voortijdig schoolverlaten
In artikel 3, tweede lid, van de Mediawet BES wordt «Wet op de telecommunicatievoorzieningen BES» vervangen door: Wet telecommunicatievoorzieningen BES.
In artikel III van de Wet van 6 juli 2004 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met onder meer vereenvoudiging van de bekostigingsbepalingen wordt «volgend op de ingang van het zevende schooljaar» vervangen door: volgend op de ingang van het negende schooljaar.
Artikel 5 van de Mediaregeling BES wordt goedgekeurd.
De wet van ...... tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met onderwijskwaliteit, onderwijstijd en vakanties (Stb. ...) wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel IV, onderdeel D, wordt «de kwantitatieve en kwalitatieve invulling van een onderwijsprogramma» vervangen door: het totaal aantal uren en het soort activiteiten dat als onderwijstijd als bedoeld in artikel 6g, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs wordt geprogrammeerd.
B
In artikel IVB, onderdeel I, wordt de zinsnede »de wijze waarop een onderwijsprogramma als bedoeld in artikel 12a, eerste lid, kwantitatief en kwalitatief wordt ingevuld» vervangen door: het totaal aantal uren en het soort activiteiten dat als onderwijstijd als bedoeld in artikel 12a, eerste lid, wordt geprogrammeerd.
C
In artikel IVC, onderdeel C, wordt de zinsnede «de wijze waarop een onderwijsprogramma als bedoeld in artikel 6g, eerste lid, kwantitatief en kwalitatief wordt ingevuld» vervangen door: het totaal aantal uren en het soort activiteiten dat als onderwijstijd als bedoeld in artikel 6g, eerste lid, wordt geprogrammeerd.
Artikel 38a, derde lid, van de Wet op het primair onderwijs komt te luiden:
3. Voor zover betrokkene de werkzaamheden ten aanzien waarvan hem een geschiktheidsverklaring is verstrekt, verricht bij twee of meer bevoegde gezagsorganen, dragen deze bevoegde gezagsorganen er zorg voor dat de overeenkomsten, bedoeld in het eerste lid, waarbij zij ten aanzien van betrokkene partij zijn, op elkaar worden afgestemd. Zonodig wordt een al gesloten overeenkomst daartoe gewijzigd.
Artikel 38a, derde lid, van de Wet op de expertisecentra komt te luiden:
3. Voor zover betrokkene de werkzaamheden ten aanzien waarvan hem een geschiktheidsverklaring is verstrekt, verricht bij twee of meer bevoegde gezagsorganen, dragen deze bevoegde gezagsorganen er zorg voor dat de overeenkomsten, bedoeld in het eerste lid, waarbij zij ten aanzien van betrokkene partij zijn, op elkaar worden afgestemd. Zonodig wordt een al gesloten overeenkomst daartoe gewijzigd.
De Wet op het voortgezet onderwijs wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 25a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. aan het slot van onderdeel a wordt de komma vervangen door: ,en.
b. onderdeel b vervalt.
c. onderdeel c wordt verletterd tot onderdeel b.
2. Onder vernummering van het vijfde lid tot zesde lid, wordt na het vierde lid een lid ingevoegd, luidende:
5. De artikelen 10, 10b, 10d, 13 tot en met 15, 22, 29, 33 tot en met 36 en 60 zijn niet van toepassing. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen deze artikelen geheel of gedeeltelijk van toepassing of overeenkomstige toepassing worden verklaard ter bereiking van de doelen, genoemd in het eerste lid, juncto tweede lid, onder a en b.
B
Artikel 30a vervalt.
C
Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: De eerste en tweede volzin zijn niet van toepassing op benoeming of tewerkstelling van leraren voor het verzorgen van een vak of ander programmaonderdeel dat niet door het bevoegd gezag is vastgesteld, uitgezonderd godsdienstonderwijs en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs.
2. Het dertiende lid komt te luiden:
13. Voor door het bevoegd gezag vastgestelde vakken en andere programma-onderdelen, uitgezonderd godsdienstonderwijs en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs, kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden vastgesteld ten aanzien van benoeming dan wel tewerkstelling zonder benoeming. Bij deze algemene maatregel van bestuur kan het eerste lid geheel of gedeeltelijk van toepassing of overeenkomstige toepassing worden verklaard.
D
Artikel 38, derde lid, komt te luiden:
3. Voor zover betrokkene de werkzaamheden ten aanzien waarvan hem een geschiktheidsverklaring is verstrekt, verricht bij twee of meer bevoegde gezagsorganen, dragen deze bevoegde gezagsorganen er zorg voor dat de overeenkomsten, bedoeld in het eerste lid, waarbij zij ten aanzien van betrokkene partij zijn, op elkaar worden afgestemd. Zonodig wordt een al gesloten overeenkomst daartoe gewijzigd.
E
In artikel 61, tweede lid, vervalt: Daarbij kan, voor zover noodzakelijk, worden afgeweken van het bij of krachtens deze wet bepaalde.
F
Artikel 77 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «met inachtneming van de artikelen 78 tot en met 106» vervangen door: met inachtneming van de artikelen 77, derde lid, en 78 tot en met 106.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Met betrekking tot een scholengemeenschap of een school waaraan een cursus is verbonden als bedoeld in artikel 73, eerste lid, worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voorschriften gegeven over de grondslagen en wijze der bekostiging. Daarbij kunnen bij of krachtens deze afdeling vastgestelde voorschriften geheel of gedeeltelijk van toepassing of overeenkomstige toepassing worden verklaard.
De Wet educatie en beroepsonderwijs wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2.6, derde lid, komt te luiden:
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ter uitvoering van deze wet voorschriften worden gegeven ten aanzien van scholengemeenschappen als bedoeld in het eerste lid. Daarbij kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald welke voorschriften van deze wet geheel of gedeeltelijk van toepassing of overeenkomstige toepassing zijn.
B
Artikel 7.4.2, vierde lid, vervalt.
C
Artikel 7.4.11, zesde lid, vervalt.
D
In artikel 12.3.8, tweede lid, vervalt: Daarbij kan, voor zover noodzakelijk, worden afgeweken van het bij of krachtens deze wet bepaalde.
E
In artikel 12.3.9, tweede lid, vervalt: Daarbij kan, voor zover noodzakelijk, worden afgeweken van het bij of krachtens deze wet bepaalde.
Artikel 12, vijfde lid, van de Wet op de erkende onderwijsinstellingen komt te luiden:
5. De examenopgaven dienen na afloop van een examen op verzoek en desgewenst tegen betaling bij de instelling verkrijgbaar te worden gesteld, behalve in gevallen waarin Onze Minister toestaat dat examenopgaven niet op deze wijze verkrijgbaar worden gesteld.
Artikel 42, derde lid, van de Wet primair onderwijs BES komt te luiden:
3. Voor zover betrokkene de werkzaamheden ten aanzien waarvan hem een geschiktheidsverklaring is verstrekt, verricht bij twee of meer bevoegde gezagsorganen, dragen deze bevoegde gezagsorganen er zorg voor dat de overeenkomsten, bedoeld in het eerste lid, waarbij zij ten aanzien van betrokkene partij zijn, op elkaar worden afgestemd. Zonodig wordt een al gesloten overeenkomst daartoe gewijzigd.
De Wet voortgezet onderwijs BES wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 62 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. aan het slot van onderdeel a wordt de komma vervangen door: ,en.
b. onderdeel b vervalt.
c. onderdeel c wordt verletterd tot onderdeel b.
2. Onder vernummering van het vijfde lid tot zesde lid, wordt na het vierde lid een lid ingevoegd, luidende:
5. De artikelen 16, 18, 29, 39 tot en met 41, 45, 72, 80 tot en met 86 en 116 zijn niet van toepassing. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen deze artikelen geheel of gedeeltelijk van toepassing of overeenkomstige toepassing worden verklaard ter bereiking van de doelen, genoemd in het eerste lid, juncto tweede lid, onder a en b.
B
Artikel 75 vervalt.
C
Artikel 80 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: De eerste en tweede volzin zijn niet van toepassing op benoeming of tewerkstelling van leraren voor het verzorgen van een vak of ander programmaonderdeel dat niet door het bevoegd gezag is vastgesteld, uitgezonderd godsdienstonderwijs en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs.
2. Het veertiende lid komt te luiden:
14. Voor door het bevoegd gezag vastgestelde vakken en andere programma-onderdelen, uitgezonderd godsdienstonderwijs en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs, kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden vastgesteld ten aanzien van benoeming dan wel tewerkstelling zonder benoeming. Bij deze algemene maatregel van bestuur kan het eerste lid geheel of gedeeltelijk van toepassing of overeenkomstige toepassing worden verklaard.
D
Artikel 89, derde lid, komt te luiden:
3. Voor zover betrokkene de werkzaamheden ten aanzien waarvan hem een geschiktheidsverklaring is verstrekt, verricht bij twee of meer bevoegde gezagsorganen, dragen deze bevoegde gezagsorganen er zorg voor dat de overeenkomsten, bedoeld in het eerste lid, waarbij zij ten aanzien van betrokkene partij zijn, op elkaar worden afgestemd. Zonodig wordt een al gesloten overeenkomst daartoe gewijzigd.
E
In artikel 117, tweede lid, vervalt: Daarbij kan, voor zover noodzakelijk, worden afgeweken van het bij of krachtens deze wet bepaalde.
De artikelen III en IV van de wet van 2 mei 1986 (Stb. 1986, 255) vervallen.
De artikelen III, V en VI van de wet van 24 december 1986 (Stb. 1986, 719) vervallen.
Artikel V van de wet van 28 maart 1987 (Stb. 1987, 157) vervalt.
Artikel II van de wet van 29 april 1987 (Stb. 1987, 198) vervalt.
De artikelen II en III van de wet van 23 december 1987 (Stb. 1987, 611) vervallen.
Artikel II van de wet van 4 juli 1990 (Stb. 1990, 361) vervalt.
De artikelen III, IV, V, VI, VII, VIII en IX, tweede en derde lid, van de wet van 28 oktober 1991 (Stb. 1991, 543) vervallen.
De artikelen V, VI, VII, VIII, IX en X van de wet van 27 februari 1992 (Stb. 1992, 113) vervallen.
De artikelen V, VI en VII van de wet van 21 mei 1992 (Stb. 1992, 245) vervallen.
De artikelen III, IV en V, tweede en derde lid, van de wet van 18 juni 1992 (Stb. 1992, 310) vervallen.
Artikel 2 van hoofdstuk XIV van de wet van 4 juni 1992 (Stb. 1992, 422) vervalt.
De artikelen XV en XVI van de wet van 3 december 1992 (Stb. 1992, 662) vervallen.
Artikel IV van de wet van 21 april 1993 (Stb. 1993, 253) vervalt.
Artikel XIV van de wet van 7 juli 1993 (Stb. 1993, 405) vervalt.
De artikelen IV, V, VII, VIII, X tot en met XXII van de wet van 15 december 1993 (Stb. 1993, 716) vervallen.
Artikel III van de wet van 1 december 1994 (Stb. 1994, 848) vervalt.
Artikel V van de wet van 23 december 1994 (Stb. 1994, 940) vervalt.
De artikelen IX, X en XII van de wet van 9 maart 1995 (Stb. 1995, 155) vervallen.
De artikelen X tot en met XIX van de wet van 31 mei 1995 (Stb. 1995, 319) vervallen.
Artikel VI van de wet van 30 november 1995 (Stb. 1995, 612) vervalt.
Artikel IV van de wet van 16 november 1995 (Stb. 1995, 616) vervalt.
De artikelen V, VI en VII van de wet van 25 april 1996 (Stb. 1996, 271) vervallen.
De artikelen IX tot en met XVI, XIX, eerste lid, en XX tot en met XXII van de wet van 4 juli 1996 (Stb. 1996, 402) vervallen.
De artikelen III, IV, V, VB en VII van de wet van 4 juli 1996 (Stb. 1996, 403) vervallen.
Artikel IV van de wet van 14 november 1996 (Stb. 1996, 580) vervalt.
Artikel V van de wet van 19 december 1996 (Stb. 1996, 649) vervalt.
De artikelen VI en VII van de wet van 14 februari 1997 (Stb. 1997, 105) vervallen.
De artikelen V tot en met VII en IX tot en met XI van de wet van 15 mei 1997 (Stb. 1997, 237) vervallen.
De artikelen B4 tot en met B7 van artikel V en artikel VI van de wet van 15 mei 1997 (Stb. 1997, 252) vervallen.
De artikelen V en VI van de wet van 6 november 1997 (Stb. 1997, 542) vervallen.
De Wet op het primair onderwijs wordt als volgt gewijzigd:
A
Het opschrift van hoofdstuk III komt te luiden: Hoofdstuk III. Bevoegdheden t.a.v. de rechtspersoon, bedoeld in artikel 183 en 184 en evaluatie
B
Na artikel 188a wordt, onder vernummering van artikel 189 tot artikel 194 een nieuw hoofdstuk ingevoerd, luidende:
1. Aan degene die de bevoegdheid tot het geven van onderwijs krachtens artikel 4 van de Wet op het basisonderwijs (Stb. 1984, 2) voor 17 april 1982 heeft verloren en deze bevoegdheid niet voordien onvoorwaardelijk is teruggegeven, is deze bevoegdheid alsnog teruggegeven op 17 april 1987.
2. Aan degene die de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, vijf jaar of minder voor 17 april 1987 krachtens de in het eerste lid bedoelde bepalingen heeft verloren en deze bevoegdheid niet voordien onvoorwaardelijk is teruggegeven, is deze bevoegdheid vijf jaar na het verlies daarvan alsnog teruggegeven.
3. Onze minister kan in bijzondere gevallen de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, die krachtens de in het eerste lid bedoelde bepalingen is verloren en voor 17 april 1987 niet is teruggegeven, al dan niet onder voorwaarden, op schriftelijk verzoek van de betrokkene alsnog teruggeven. Deze voorwaarden vervallen vijf jaar na het verlies van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.
1. De vergoeding voor een schoolterrein die voor 1 juni 1992 is aangevangen en plaatsvindt met toepassing van artikel 98, derde lid, van de Wet op het basisonderwijs, of artikel E 29, E 32 of E 43 van de Overgangswet WBO, zoals die voorschriften luidden op 31 mei 1992, wordt met ingang van 1 juni 1992 gewijzigd in een vergoeding ter grootte van twee-derde deel van de rente op basis van een fictieve lening voor de noodzakelijk geachte kosten, met een lineaire aflossing en, gerekend vanaf het tijdstip waarop voor het eerst een vergoeding voor het schoolterrein werd verleend, een looptijd van 40 jaar. Bij de toepassing van de eerste volzin wordt gerekend met het rentepercentage dat zou gelden voor een lening met een lineaire aflossing en een looptijd van 20 jaar, uitgaande van een herziening van het rentepercentage per 1 januari volgend op een periode van 20 kalenderjaren waarin vergoeding werd verleend. Onze minister is bevoegd om in verband met de rentestand tot bijstelling van een ingevolge de tweede volzin geldend rentepercentage over te gaan. Indien Onze minister tot bijstelling van het rentepercentage is overgegaan, wordt in afwijking van de tweede volzin uitgegaan van een herziening van het rentepercentage per 1 januari volgend op een periode van 20 kalenderjaren sinds die bijstelling, het kalenderjaar waarin die bijstelling plaatsvond daarbij inbegrepen.
2. De vergoeding voor de niet op het schoolterrein betrekking hebbende kosten van stichting en eerste inrichting van een voorziening in de huisvesting bestemd voor blijvend gebruik die plaatsvindt met toepassing van artikel 98, eerste lid, van de Wet op het basisonderwijs of artikel E 32 of E 43 van de Overgangswet WBO, zoals die voorschriften luidden op 31 december 1991, wordt met ingang van 1 januari 1992 vastgesteld op een vergoeding ter grootte van de rente en aflossing op basis van een fictieve lening voor de noodzakelijk geachte kosten met een lineaire aflossing en een looptijd van 60 jaar. Indien de vergoeding voor 1 januari 1992 is aangevangen, wordt deze met ingang van 1 januari 1992 vastgesteld op een vergoeding ter grootte van de rente en aflossing op basis van een fictieve lening voor de op die datum nog niet vergoede noodzakelijk geachte kosten met een lineaire aflossing en, gerekend vanaf 1 januari 1992, een looptijd van 60 jaar verminderd met het aantal jaren waarover reeds een vergoeding is verleend.
3. Bij de toepassing van het tweede lid wordt gerekend met het rentepercentage dat zou gelden voor een lening met een lineaire aflossing en een looptijd van 20 jaar, uitgaande van een herziening van het rentepercentage telkens per 1 januari volgend op een periode van 20 kalenderjaren waarin vergoeding werd verleend. Onze minister is bevoegd om in verband met de rentestand tot bijstelling van een ingevolge de eerste volzin geldend rentepercentage over te gaan. Indien Onze minister tot bijstelling van het rentepercentage is overgegaan, wordt in afwijking van de eerste volzin uitgegaan van een herziening van het rentepercentage telkens per 1 januari volgend op een periode van 20 kalenderjaren sinds die bijstelling, het kalenderjaar waarin die bijstelling plaatsvond daarbij inbegrepen.
1. Besparingen voor het Rijk als gevolg van de vermindering van het aantal basisscholen door de Tijdelijke wet bekostiging nieuwe basisscholen en de wet van 15 december 1993, Stb. 716, worden, voor zover deze een extra bijdrage aan het Gemeentefonds, bedoeld in artikel 3 van de Financiële-verhoudingswet 1984, in verband met extra uitgaven op grond van artikel 45 van de Wet op het basisonderwijs als gevolg van die vermindering overstijgen, door het Rijk besteed ten behoeve van het basisonderwijs.
2. De besparingen als gevolg van de vermindering van het aantal basisscholen worden jaarlijks bepaald door de kosten van het aantal door het Rijk bekostigde basisscholen op 1 augustus van dat jaar te vergelijken met de kosten van het aantal bassischolen dat naar verwachting zou worden bekostigd zonder de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet bekostiging nieuwe basisscholen en de wet van 15 december 1993, Stb. 716, te weten:
per 1 augustus 1992 8436 basisscholen,
per 1 augustus 1993 8416 basisscholen,
per 1 augustus 1994 8396 basisscholen,
per 1 augustus 1995 8376 basisscholen,
per 1 augustus 1996 en
daaropvolgende jaren 8 356 basisscholen.
3. De ingevolge het tweede lid voor de jaren 1994 en volgende berekende besparingen worden telkens verwerkt in de Rijksbegroting voor het daaropvolgende jaar.
4. Over de besteding van de besparingen vindt overleg plaats met de landelijke organisaties van schoolbesturen, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de landelijke organisaties van ouders en de landelijke organisaties van onderwijspersoneel
1. Ten aanzien van de bijdrage die een gemeente in de ontslaguitkeringskosten dient te verstrekken bij of krachtens artikel 102 van de Wet op de onderwijsverzorging zoals die voorschriften luidden op 31 december 1997, blijven die voorschriften van kracht gedurende de periode waarover ontslaguitkeringen worden uitgekeerd.
2. Een schoolbegeleidingsdienst dient aan Onze minister op diens verzoek de kosten van werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden te voldoen:
a. voor zover het betreft uitkeringen die zijn ontstaan voor 1 januari 1998: indien die kosten bij of krachtens de artikelen 90 en 102 van de Wet op de onderwijsverzorging zoals die voorschriften luidden op 31 december 1997, zouden worden ingehouden op de rijksvergoeding aan die schoolbegeleidingsdienst, en
b. voor zover het betreft uitkeringen die zijn ontstaan na 31 december 1997: indien de rechtspersoon, bedoeld in artikel 114b van de Wet op het basisonderwijs, zoals die bepaling luidde ten tijde van deze uitkeringen, op een daartoe strekkend verzoek van het bestuur van de schoolbegeleidingsdienst, voorafgaand aan het ontslag niet heeft ingestemd met het ten laste van die rechtspersoon brengen van de kosten van werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden.
1. Met betrekking tot de op 31 december 1997 door het Rijk nog niet vastgestelde of uitgekeerde bedragen, blijven van toepassing de bij of krachtens de Wet op de onderwijsverzorging gegeven voorschriften die betrekking hebben op de schoolbegeleidingsdiensten, bedoeld in Hoofdstuk II, Titel II, van die wet.
2. Met betrekking tot de op 31 december 2001 door het Rijk nog niet vastgestelde of uitgekeerde bedragen, blijven van toepassing de bij of krachtens artikel V, Titel A, van de wet van 15 mei 1997, Stb. 252, gegeven voorschriften.
De Wet op de expertisecentra wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 63 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Zolang een of meer nevenvestigingen als bedoeld in het tweede lid van artikel 89 aan een instelling zijn verbonden, wordt met betrekking tot die instelling in het eerste lid, onder i, voor «een andere school of andere scholen» gelezen «een andere school, instelling, hoofdvestiging of nevenvestiging, dan wel andere scholen, instellingen, hoofdvestigingen of nevenvestigingen. 2. In het derde lid (nieuw) wordt «het vorige lid» vervangen door: het eerste lid.
B
Na artikel 71c wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Voor de toepassing van de wet en de ter uitvoering daarvan vastgestelde voorschriften wordt onder het aantal leerlingen van een instelling, bedoeld in het tweede lid van artikel 89, verstaan het aantal leerlingen van de hoofdvestiging en de nevenvestiging of nevenvestigingen van de instelling te zamen, tenzij in bedoelde voorschriften anders is bepaald.
C
Aan artikel 76b wordt een derde lid toegevoegd, luidende:
3. De nevenvestigingen van instellingen, genoemd in artikel X van de Wet van 31 mei 1995 (Stb. 1995, 319), zoals dat artikel luidde op 1 januari 2012, worden beschouwd als nevenvestiging in de zin van dit artikel.
D
In artikel 89, tweede lid, vervalt: «en een op het grondgebied van de gemeente gelegen nevenvestiging van een instelling, genoemd in artikel X van de wet van 31 mei 1995 (Stb. 1995, 319), waarvan de hoofdvestiging op het grondgebied van een andere gemeente is gelegen».
E
Na artikel 173 wordt, met vernummering van artikel 174 tot artikel 179 en Titel VII tot Titel VIII een nieuwe titel ingevoerd, luidende:
1. Aan degene die de bevoegdheid tot het geven van onderwijs krachtens artikel 4 van de Wet op het basisonderwijs (Stb. 1984, 2) voor 17 april 1982 heeft verloren en deze bevoegdheid niet voordien onvoorwaardelijk is teruggegeven, is deze bevoegdheid alsnog teruggegeven op 17 april 1987.
2. Aan degene die de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, vijf jaar of minder voor 17 april 1987 krachtens de in het eerste lid bedoelde bepalingen heeft verloren en deze bevoegdheid niet voordien onvoorwaardelijk is teruggegeven, is deze bevoegdheid vijf jaar na het verlies daarvan alsnog teruggegeven.
3. Onze minister kan in bijzondere gevallen de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, die krachtens de in het eerste lid bedoelde bepalingen is verloren en voor 17 april 1987 niet is teruggegeven, al dan niet onder voorwaarden, op schriftelijk verzoek van de betrokkene alsnog teruggeven. Deze voorwaarden vervallen vijf jaar na het verlies van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.
1. De vergoeding voor een schoolterrein die voor 1 juni 1992 is aangevangen en plaatsvindt met toepassing van artikel 95, derde lid, van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs of artikel E 23 van de Overgangswet ISOVSO, zoals die voorschriften luidden op 31 mei 1991, wordt met ingang van 1 juni 1992 gewijzigd in een vergoeding ter grootte van twee-derde deel van de rente op basis van een fictieve lening voor de noodzakelijk geachte kosten, met een lineaire aflossing en, gerekend vanaf het tijdstip waarop voor het eerst een vergoeding voor het schoolterrein werd verleend, een looptijd van 40 jaar. Bij de toepassing van de eerste volzin wordt gerekend met het rentepercentage dat zou gelden voor een lening met een lineaire aflossing en een looptijd van 20 jaar, uitgaande van een herziening van het rentepercentage per 1 januari volgend op een periode van 20 kalenderjaren waarin vergoeding werd verleend. Onze minister is bevoegd om in verband met de rentestand tot bijstelling van een ingevolge de tweede volzin geldend rentepercentage over te gaan. Indien Onze minister tot bijstelling van het rentepercentage is overgegaan, wordt in afwijking van de tweede volzin uitgegaan van een herziening van het rentepercentage per 1 januari volgend op een periode van 20 kalenderjaren sinds die bijstelling, het kalenderjaar waarin die bijstelling plaatsvond daarbij inbegrepen.
2. De vergoeding voor de niet op het schoolterrein betrekking hebbende kosten van stichting en eerste inrichting van een voorziening in de huisvesting bestemd voor blijvend gebruik die plaatsvindt met toepassing van artikel 95, eerste lid, van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, zoals dat voorschrift luidde op 31 december 1991, wordt met ingang van 1 januari 1992 vastgesteld op een vergoeding ter grootte van de rente en aflossing op basis van een fictieve lening voor de noodzakelijk geachte kosten met een lineaire aflossing en een looptijd van 60 jaar. Indien de vergoeding voor 1 januari 1992 is aangevangen, wordt deze met ingang van 1 januari 1992 vastgesteld op een vergoeding ter grootte van de rente en aflossing op basis van een fictieve lening voor de op die datum nog niet vergoede noodzakelijk geachte kosten met een lineaire aflossing en, gerekend vanaf 1 januari 1992, een looptijd van 60 jaar verminderd met het aantal jaren waarover reeds een vergoeding is verleend.
3. De vergoeding voor de niet op het schoolterrein betrekking hebbende kosten van stichting en eerste inrichting van een voorziening in de huisvesting bestemd voor blijvend gebruik die plaatsvindt met toepassing van artikel E 23 van de Overgangswet ISOVSO, zoals dat voorschrift luidde op 31 december 1991, wordt met ingang van 1 januari 1992 vastgesteld op een vergoeding ter grootte van de rente en aflossing op basis van een fictieve lening voor de noodzakelijk geachte kosten met een lineaire aflossing en een looptijd van 60 jaar. Indien de vergoeding voor 1 januari 1992 is aangevangen, wordt deze met ingang van 1 januari 1992 vastgesteld op een vergoeding ter grootte van de rente en aflossing op basis van een fictieve lening met een lineaire aflossing voor de op die datum nog niet vergoede noodzakelijk geachte kosten, welke lening 20 jaar meer bestrijkt dan de periode waarover vanaf 1 januari 1992 nog vergoeding diende te worden verleend.
4. Bij de toepassing van het tweede en het derde lid wordt gerekend met het rentepercentage dat zou gelden voor een lening met een lineaire aflossing en een looptijd van 20 jaar, uitgaande van een herziening van het rentepercentage telkens per 1 januari volgend op een periode van 20 kalenderjaren waarin vergoeding werd verleend. Onze minister is bevoegd om in verband met de rentestand tot bijstelling van een ingevolge de eerste volzin geldend rentepercentage over te gaan. Indien Onze minister tot bijstelling van het rentepercentage is overgegaan, wordt in afwijking van de eerste volzin uitgegaan van een herziening van het rentepercentage telkens per 1 januari volgend op een periode van 20 kalenderjaren sinds die bijstelling, het kalenderjaar waarin die bijstelling plaatsvond daarbij inbegrepen.
1. De directeur van de instelling, bedoeld in het tweede lid van artikel 89, die op 31 juli 1995 als directeur in dienst was van het bevoegd gezag van de tot instelling omgezette school als bedoeld in dat lid, behoudt ten minste recht op salariëring volgens het functieniveau dat op 31 juli 1995 voor hem gold dan wel op de maximumschaal die daarvoor reeds 2 jaar formatief voor hem aanwezig was. Indien voor de functie van directeur van die instelling een hogere maximumschaal gold dan die welke op 31 juli 1995 voor de directeur gold dan wel formatief beschikbaar was, wordt hij vanaf die datum bezoldigd volgens het carrièrepatroon dat bij die hogere maximumschaal behoort en heeft hij bij de vaststelling van het salaris aanspraak op een bevorderingsperiodiek. Hij behoudt een blijvende aanspraak op de hogere maximumschaal, bedoeld in de vorige volzin, indien deze gedurende 3 achtereenvolgende schooljaren aan die instelling voor hem beschikbaar is geweest.
2. Indien een personeelslid van een instelling als bedoeld in het tweede lid van artikel 89, die op 31 juli 1995 als directeur in dienst was van het bevoegd gezag van de tot instelling omgezette school als bedoeld in dat lid, is benoemd in een functie waarvan het niveau en het carrièrepatroon zo veel mogelijk overeenkomt met het niveau en het carrièrepatroon dat is gegarandeerd in de oorspronkelijke functie, met dien verstande dat het niveau en het carrièrepatroon van de nieuwe functie ten minste gelijk zijn aan die van een normfunctie leraar, behoudt hij ten minste aanspraak op salariëring volgens het functieniveau dat voor hem gold op 31 juli 1995, in zijn functie als directeur van een school waaruit de instelling is ontstaan, of, indien hij 2 jaar of langer directeur is geweest van die school, de maximumschaal die op die dag reeds 2 jaar formatief voor hem aanwezig was indien deze maximumschaal hoger is dan het functieniveau dat voor hem gold op die dag.
1. Ten aanzien van de bijdrage die een gemeente in de ontslaguitkeringskosten dient te verstrekken bij of krachtens artikel 102 van de Wet op de onderwijsverzorging zoals die voorschriften luidden op 31 december 1997, blijven die voorschriften van kracht gedurende de periode waarover ontslaguitkeringen worden uitgekeerd.
2. Een schoolbegeleidingsdienst dient aan Onze minister op diens verzoek de kosten van werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden te voldoen:
a. voor zover het betreft uitkeringen die zijn ontstaan voor 1 januari 1998: indien die kosten bij of krachtens de artikelen 90 en 102 van de Wet op de onderwijsverzorging zoals die voorschriften luidden op 31 december 1997, zouden worden ingehouden op de rijksvergoeding aan die schoolbegeleidingsdienst, en
b. voor zover het betreft uitkeringen die zijn ontstaan na 31 december 1997: indien de rechtspersoon, bedoeld in artikel 110b van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, zoals die bepaling luidde ten tijde van deze uitkeringen, op een daartoe strekkend verzoek van het bestuur van de schoolbegeleidingsdienst, voorafgaand aan het ontslag niet heeft ingestemd met het ten laste van die rechtspersoon brengen van de kosten van werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden.
1. Met betrekking tot de op 31 december 1997 door het Rijk nog niet vastgestelde of uitgekeerde bedragen, blijven van toepassing de bij of krachtens de Wet op de onderwijsverzorging gegeven voorschriften die betrekking hebben op de schoolbegeleidingsdiensten, bedoeld in Hoofdstuk II, Titel II, van die wet.
2. Met betrekking tot de op 31 december 2001 door het Rijk nog niet vastgestelde of uitgekeerde bedragen, blijven van toepassing de bij of krachtens artikel V, Titel A, van de wet van 15 mei 1997, Stb. 252 gegeven voorschriften.
In de kolommen B tot en met D van de in onderstaande tabel aangeduide bepalingen van de in kolom A genoemde wetten wordt «Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit» vervangen door: Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
A |
B |
C |
D |
---|---|---|---|
Wet |
artikel |
lid |
onderdeel |
Wet educatie en beroepsonderwijs |
1.1.1 |
a |
|
Wet educatie en beroepsonderwijs |
8a.4.1 |
2 |
|
Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten |
1 |
a |
|
Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten |
7 |
2 |
|
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek |
1.1 |
a |
|
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek |
2.3 |
1 |
|
Experimentenwet vooropleidingseisen, selectie en collegegeldheffing |
12 |
1 |
|
Experimentenwet vooropleidingseisen, selectie en collegegeldheffing |
20 |
||
Wet medezeggenschap op scholen |
1 |
a |
|
Wet medezeggenschap op scholen |
46 |
||
Experimentenwet onderwijs |
1 |
||
Les- en cursusgeldwet |
1 |
d |
|
Tijdelijke wet aanwijzing bèta-opleidingen |
2 |
1 |
|
Wet College voor examens |
1 |
||
Wet op de beroepen in het onderwijs |
XIX: Evaluatie |
||
Wet op de Onderwijsraad |
2 |
1 |
b |
Wet op het voortgezet onderwijs |
1 |
||
Wet op de erkende onderwijsinstellingen |
3 |
||
Wet van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 6 december 2001 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op de expertisecentra in verband met de invoering van de verplichting voor het bevoegd gezag tot het melden van voortijdige schoolverlaters die niet meer leerplichtig zijn, alsmede van de verantwoordelijkheid van de gemeente voor het bestrijden van voortijdig schoolverlaten (regels inzake regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten) (Stb. 636) |
V |
In de kolommen B tot en met D van de in onderstaande tabel aangeduide bepalingen van de in kolom A genoemde wetten wordt «Justitie» vervangen door: Veiligheid en Justitie.
A |
B |
C |
D |
---|---|---|---|
Wet |
artikel |
lid |
onderdeel |
Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties |
34 |
4 |
|
Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties |
34a |
2 |
|
Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties |
34a |
3 |
|
Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties |
34a |
4 |
|
Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties |
34b |
1 |
|
Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties |
34b |
2 |
|
Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties |
34b |
3 |
|
Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties |
34b |
4 |
|
Wet op het onderwijstoezicht |
6 |
7 |
|
Wet studiefinanciering 2000 |
9.6c |
2 |
|
Wet tot behoud van cultuurbezit |
16 |
1 |
a |
Wet van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 6 december 2001 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op de expertisecentra in verband met de invoering van de verplichting voor het bevoegd gezag tot het melden van voortijdige schoolverlaters die niet meer leerplichtig zijn, alsmede van de verantwoordelijkheid van de gemeente voor het bestrijden van voortijdig schoolverlaten (regels inzake regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten) (Stb. 636) |
V |
In de kolommen B tot en met D van de in onderstaande tabel aangeduide bepalingen van de in kolom A genoemde wetten wordt «Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en Milieubeheer» vervangen door: Infrastructuur en Milieu.
A |
B |
C |
D |
---|---|---|---|
Wet |
artikel |
lid |
onderdeel |
Monumentenwet 1988 |
1 |
g |
|
Monumentenwet 1988 |
35 |
1 |
|
Monumentenwet 1988 |
35 |
3 |
Indien het bij Koninklijke boodschap van 29 november 2011 ingediende voorstel van wet tot wijziging van enkele onderwijswetten in verband met een herziening van de organisatie en financiering van de ondersteuning van leerlingen in het basisonderwijs, speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs (33 106), tot wet is of wordt verheven en:
a. artikel I, onderdeel W, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als artikel 1.1, onderdeel A, van deze wet, vervalt artikel 1.1, onderdeel A, van deze wet;
b. artikel II, onderdeel EE, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als artikel 3.32, onderdeel D, van deze wet, komt artikel 3.32, onderdeel D, van deze wet te luiden:
In artikel 89, tweede lid, vervalt «artikel X van de wet van 31 mei 1995 (Stb. 319) en».
c. artikel III, onderdeel M, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als artikel 1.2, onderdeel F, van deze wet, vervalt artikel 1.2, onderdeel F, eerste lid, van deze wet;
d. artikel III, onderdeel M, van die wet later in werking treedt dan artikel 1.2, onderdeel F, van deze wet, vervalt artikel III, onderdeel M, eerste lid, van die wet.
Indien het bij Koninklijke boodschap van 31 januari 2012 ingediende voorstel van centrale eindtoets en leerling- en onderwijsvolgsysteem primair onderwijs (33 157), tot wet is of wordt verheven en artikel V van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als artikel 1.2, onderdeel A, van deze wet, wordt in artikel 1.2, onderdeel A, eerste lid, van deze wet «College voor examens» telkens vervangen door: College voor toetsen en examens.
1. Indien het bij koninklijke boodschap van 24 juli 2010 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en aanverwante wetten met het oog op enige verbeteringen en vereenvoudigingen van het bestuursprocesrecht (Wet aanpassing bestuursprocesrecht) (32 450), tot wet is of wordt verheven en artikel XCIII, onderdeel B, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als artikel 1.6, onderdeel X, van deze wet, vervalt artikel 1.6, onderdeel X, van deze wet.
2. Indien het bij koninklijke boodschap van 24 juli 2010 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en aanverwante wetten met het oog op enige verbeteringen en vereenvoudigingen van het bestuursprocesrecht (Wet aanpassing bestuursprocesrecht) (32 450), tot wet is of wordt verheven en artikel XCV, onderdeel B, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als artikel 1.2, onderdeel M, van deze wet, vervalt artikel 1.2, onderdeel M, van deze wet.
Indien het bij Koninklijke boodschap van 25 februari 2012 ingediende voorstel van wet tot wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs ten behoeve van het bevorderen van meer doelmatige leerwegen in het beroepsonderwijs en het moderniseren van de bekostiging van het beroepsonderwijs (33 187), tot wet is of wordt verheven en artikel V, onderdeel N, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als artikel 1.12, onderdeel A, van deze wet, vervalt artikel 1.12, onderdeel A, van deze wet.
Indien het bij Koninklijke boodschap van 19 januari 2012 ingediende voorstel van wet tot wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake voortgezet algemeen volwassenenonderwijs en overige educatie (33 146), tot wet is of wordt verheven en artikel I, onderdeel U, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als artikel 2.4, onderdeel C, van deze wet, komt artikel 2.4, onderdeel C, van deze wet te luiden:
Artikel 7.4.11, zevende lid, vervalt.
Tot het tijdstip waarop voor het verzorgen van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs bekwaamheidseisen zijn vastgesteld op grond van artikel 36, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, is ten aanzien van dat onderwijs van toepassing het bepaalde in artikel 33 van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend op 31 juli 2006.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,