Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de Pandhuiswet 1910 wordt ingetrokken en het wenselijk is een nieuwe titel betreffende de overeenkomst van pandbelening op te nemen in Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;
Zo is het, dat Wij de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
In Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt na titel 2C een nieuwe titel 2D ingevoegd, luidende:
1. De overeenkomst van pandbelening is de overeenkomst waarbij de ene partij, het pandhuis, aan de andere partij, de pandbelener, een geldsom ter beschikking stelt en de pandbelener daartegenover een roerende zaak, niet zijnde een registergoed, in de macht van het pandhuis brengt met het beding:
a. hetzij dat het pandhuis de zaak aan de pandbelener teruggeeft, indien deze binnen de beleentermijn de geldsom volledig aan het pandhuis heeft terugbetaald en de pandbeleningsvergoeding volledig heeft voldaan, en dat het pandhuis eigenaar van de zaak wordt, indien volledige terugbetaling van de geldsom en volledige voldoening van de pandbeleningsvergoeding binnen de beleentermijn uitblijft;
b. hetzij dat de pandbelener de zaak terstond aan het pandhuis in eigendom overdraagt, maar het pandhuis gehouden is de zaak aan de pandbelener terug te geven, indien deze binnen de beleentermijn de geldsom volledig aan het pandhuis heeft terugbetaald en de pandbeleningsvergoeding volledig heeft voldaan.
2. De onderhavige titel is mede van toepassing op iedere overeenkomst, aangegaan onder welke vorm of benaming dan ook, met dezelfde strekking als een overeenkomst van pandbelening als bedoeld in lid 1.
In deze titel wordt verstaan onder
een natuurlijke persoon of rechtspersoon die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf pandbeleningen aanbiedt;
de in de overeenkomst van pandbelening overeengekomen termijn waarbinnen de pandbelener de hem ter beschikking gestelde geldsom moet terugbetalen en de pandbeleningsvergoeding moet voldoen, voordat het pandhuis verplicht is de zaak aan de pandbelener terug te geven;
alle beloningen en vergoedingen in welke vorm dan ook die het pandhuis in het kader van de overeenkomst van pandbelening in rekening brengt of ontvangt;
kalendermaand dan wel de periode tussen een dag van een kalendermaand en het einde van de overeenkomstige dag van de volgende kalendermaand.
Deze titel is slechts van toepassing, indien de pandbelener een natuurlijke persoon is die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
Onverminderd het bepaalde in de artikelen 193c–193e van Boek 6 stelt het pandhuis, voordat de pandbelener aan de overeenkomst van pandbelening is gebonden, deze in staat om kennis te nemen van de volgende informatie:
a. de pandbeleningsvergoeding per maand uitgedrukt in een percentage van de ter beschikking gestelde geldsom;
b. de lengte van de beleentermijn.
1. De overeenkomst van pandbelening wordt op papier of op een andere duurzame drager aangegaan. Het pandhuis verstrekt de pandbelener een exemplaar van de overeenkomst van pandbelening en behoudt zelf ook een exemplaar.
2. In de overeenkomst van pandbelening worden op duidelijke en beknopte wijze vermeld:
a. de identiteit en geografische adressen van de pandbelener en het pandhuis en van de eventueel opgetreden tussenpersoon;
b. een omschrijving van de beleende zaak;
c. de aan de pandbelener ter beschikking gestelde geldsom;
d. de lengte van de beleentermijn;
e. het beding bedoeld in artikel 130 lid 1 onder a dan wel het beding bedoeld in artikel 130 lid 1 onder b;
f. de pandbeleningsvergoeding per maand, uitgedrukt in een percentage van de ter beschikking gestelde geldsom, en de wijze waarop deze vergoeding berekend is;
g. het totale bedrag dat de pandbelener binnen de beleentermijn moet betalen om recht op teruggave van de zaak te hebben, uitgaande van voldoening van dat bedrag op de laatste dag van de beleentermijn en met aanduiding van de wijze waarop dat bedrag bij eerdere voldoening wordt berekend;
h. de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de beleentermijn kan worden verlengd;
i. het recht van de pandbelener op onverwijlde afgifte bedoeld in artikel 135 lid 2;
j. de verdere voorwaarden die op de overeenkomst van toepassing zijn.
1. De beleentermijn bedraagt ten minste twee maanden.
2. Gedurende de beleentermijn en, in geval van verlenging, gedurende de verlengde beleentermijn, heeft de pandbelener te allen tijde recht op onverwijlde afgifte van de beleende zaak tegen terugbetaling van de ter beschikking gestelde geldsom en voldoening van de pandbeleningsvergoeding.
Indien bij de overeenkomst van pandbelening het beding, bedoeld in artikel 130 lid 1 onder b is gemaakt, heeft volledige terugbetaling van de geldsom en volledige voldoening van de pandbeleningsvergoeding tot gevolg dat de pandbelener de eigendom van de zaak van rechtswege de zaak opnieuw verkrijgt, als ware de overdracht aan het pandhuis onder de ontbindende voorwaarde van deze terugbetaling geschied.
De pandbeleningsvergoeding wordt berekend in de vorm van een maandrente van ten hoogste een bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld percentage van de in artikel 130 lid 1 bedoelde geldsom.
Op een overeenkomst van pandbelening als bedoeld in artikel 130 lid 1, aanhef en onder a, zijn de regels betreffende pandrecht op roerende zaken van toepassing behoudens de artikelen 233, 234, 235, 237, 241, 242, 243 lid 2, 244, 248, 249, 250, 251, 252, 253, 254 en 256 van Boek 3.
In de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek wordt na artikel 199 een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
De Wet handhaving consumentenbescherming wordt gewijzigd als volgt:
A
Aan artikel 8.1, tweede lid, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
een natuurlijke persoon of rechtspersoon die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf pandbeleningen aanbiedt als bedoeld in artikel 130 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
B
Na artikel 8.9 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
C
In onderdeel b van de bijlage bij de Wet handhaving consumentenbescherming wordt in de rechterkolom na «artikel 8.9 van deze wet» ingevoegd: artikel 8.10 van deze wet.
De Pandhuiswet 1910 wordt ingetrokken.
De wet van 28 oktober 1946 betreffende opheffing particuliere banken van leening wordt ingetrokken.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Veiligheid en Justitie,
De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,