Ontvangen 31 maart 2016
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
Na artikel 8.3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. In afwijking van artikel 7:1, eerste lid, onderdeel f, van de Algemene wet bestuursrecht kan degene aan wie het recht is toegekend beroep bij de bestuursrechter in te stellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit op grond van deze wet, alvorens beroep in te stellen bezwaar maken.
2. Het bezwaarschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen. Artikel 6:12, eerste en vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.
3. Artikel 6:20 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de in het eerste lid van dat artikel bedoelde verplichting niet geldt gedurende de periode dat het bezwaar aanhangig is.
4. De vergoeding van kosten op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht blijft achterwege, indien:
a. de indiener van het bezwaarschrift, gelet op de omvang van het verzoek, kennelijk onvoldoende heeft meegewerkt aan het bereiken van overeenstemming over een opschorting van de beslistermijn als bedoeld in artikel 4:15, tweede lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht, of
b. het niet tijdig nemen van een besluit kennelijk het gevolg is van de wijze van indiening van het verzoek.
Dit amendement beoogt om de bezwaarprocedure tegen het niet tijdig nemen van een besluit op grond van de Wet open overheid, zoals die bestond voor de inwerkingtreding van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen, weer in te voeren voor besluiten op grond van de Wet open overheid. Dit in aanvulling op de weg van rechtstreeks beroep bij de rechter, die destijds bij de invoering van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen werd ingevoerd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De verzoeker kan dus, bij niet tijdig beslissen van het bestuursorgaan, kiezen tussen het indienen van een bezwaarschrift of het instellen van rechtstreeks beroep bij de rechter. De reden voor het weer invoeren van de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen het niet tijdig nemen van een besluit op grond van de Wet open overheid, is dat rechtstreeks beroep een te hoge drempel kan zijn, en derhalve een laagdrempelig alternatief wenselijk wordt geacht. Daarnaast kan de mogelijkheid van rechtstreeks beroep het bestuursorgaan scherp houden. Het bestuursorgaan is immers de instantie die op het verzoek van indiener moet reageren.
Wetstechnisch is dit amendement vormgegeven door invoeging van een artikel 8.3a aan het wetsvoorstel.
In het tweede lid is, evenals in de oude situatie, bepaald dat het bezwaarschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is door het niet tijdig nemen van een besluit. Op bezwaarschriften zijn het eerste en vierde lid van artikel 6:12 van de Awb van overeenkomstige toepassing. Dit betekent dat het indienen van bezwaar in deze gevallen niet aan een termijn is gebonden en dat het bezwaar niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het bezwaarschrift onredelijk laat is ingediend.
In het derde lid is geregeld dat artikel 6:20 van de Awb van overeenkomstige toepassing is op bezwaar. Dat betekent ten eerste dat een bestuursorgaan, evenals in de oude situatie, verplicht blijft om in deze gevallen een besluit te nemen, tenzij de belanghebbende daarbij als gevolg van de beslissing op bezwaar geen belang meer heeft (art. 6:20, eerste lid). Tevens is, zoals ook voorheen gold, bepaald dat deze verplichting niet geldt gedurende de periode dat het bezwaar aanhangig is. De indiener van het bezwaarschrift mag dan spoedig een beslissing op zijn bezwaar verwachten. Het tweede tot en met vijfde lid van artikel 6:20 bevatten aanvullende bepalingen over onder andere de mededeling van het besluit en de omvang van het besluit.
Het vierde lid is in lijn met het bepaalde in artikel 8.4 en is erop gericht eventueel misbruik te voorkomen van de bezwaarprocedure bij niet tijdig beslissen door enkel bezwaarschriften in te dienen met het oog op de inning van proceskosten. Voorkomen moet worden dat het bestuursorgaan te lichtvaardig tot de conclusie komt dat de indiener onvoldoende heeft meegewerkt bij omvangrijke verzoeken (onderdeel a) of dat de wijze van indiening debet was aan het niet tijdig beslissen (onderdeel b). Om die reden wordt in beide gevallen met het begrip «kennelijk» uitgedrukt dat het aannemelijk moet zijn dat sprake is van een van beide uitzonderingsgronden om geen proceskosten te vergoeden.
Oosenbrug Fokke