Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek te wijzigen in verband met het beperken van de duur van partneralimentatie en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te wijzigen in verband met het desverzocht verstrekken van berekeningen van draagkracht en behoefte in zaken betreffende partneralimentatie;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 157, derde en vierde lid, wordt «twaalf» vervangen door: vijf.
Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 805 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Bij een afschrift van een beschikking betreffende een verplichting van een gewezen echtgenoot om uit hoofde van echtscheiding levensonderhoud te verschaffen aan de wederpartij, verstrekt de griffier desverzocht aan de verzoeker en aan de verschenen belanghebbenden de berekeningen van de draagkracht en de behoefte die mede aan de beschikking ten grondslag liggen.
B
In artikel 822 wordt, onder vernummering van het tweede lid tot het derde lid, na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:
2. Ten aanzien van het bedrag als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, is artikel 805, derde lid, van overeenkomstige toepassing.
C
In artikel 827 wordt, onder vernummering van het tweede en derde lid tot het derde en vierde lid, na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:
2. Ten aanzien van een nevenvoorziening als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, is artikel 805, derde lid, van overeenkomstige toepassing.
1. Artikel I is alleen van toepassing op de uitkeringen tot levensonderhoud die na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet door de rechter zijn toegekend of tussen partijen zijn overeengekomen.
2. Uitkeringen tot levensonderhoud die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet door de rechter zijn toegekend of door partijen zijn overeengekomen, eindigen van rechtswege vijf jaren na dat tijdstip, tenzij de door de rechter vastgestelde of de door partijen overeengekomen termijn eerder eindigt.
3. Indien de beëindiging van de uitkering ten gevolge van het verstrijken van de in het tweede lid bedoelde termijn van vijf jaren van zo ingrijpende aard is dat ongewijzigde handhaving van die termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van degene die tot de uitkering gerechtigd is niet kan worden gevergd, kan de rechter op diens verzoek alsnog een termijn vaststellen. Het verzoek daartoe dient te worden ingediend voordat drie maanden sinds de beëindiging zijn verstreken. De rechter bepaalt bij de uitspraak of de verlenging van de termijn na ommekomst daarvan al dan niet mogelijk is.
4. De termijn die de rechter heeft vastgesteld op grond van het derde lid, kan op verzoek van een van de gewezen echtgenoten worden gewijzigd in geval van zodanig ingrijpende wijziging van omstandigheden dat ongewijzigde handhaving van de termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de verzoeker kan worden gevergd.
5. Op uitkeringen tot levensonderhoud die vóór 1 juli 1994 door de rechter zijn vastgesteld of door partijen zijn overeengekomen, zijn het tweede tot en met vierde lid niet van toepassing.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,