Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 6 april 2012 en het nader rapport d.d. 20 april 2012, aangeboden aan de Koningin door de staatssecretaris van Financiën. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 8 maart 2012, no. 12.000553, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Financiën, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot uitvoering van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PbEG 1996, L 292) (Wet op de verstrekking van hulp aan de Europese Commissie bij controles en verificaties ter plaatse), met memorie van toelichting.
Het voorstel strekt ertoe invulling te geven aan enkele verplichtingen die voor Nederland voortvloeien uit Verordening 2185/96. De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt daarbij opmerkingen met betrekking tot het bereik van het voorstel en het begripsgebruik. Zij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het voorstel wenselijk is.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 8 maart 2012, nr. 12.000553, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 6 april 2012, nr. W06.12.0066/III, bied ik U hierbij aan.
Naar aanleiding van het advies merk ik het volgende op.
Omdat het van belang is «fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschappen worden geschaad, op alle beleidsgebieden te bestrijden» voorziet Verordening 2988/95 in «een algemene regeling inzake homogene controles en administratieve maatregelen en sancties met betrekking tot onregelmatigheden ten aanzien van het Gemeenschapsrecht».2 Onderdeel van deze algemene regeling vormt de bevoegdheid van de Europese Commissie (hierna: de Commissie) om controles en verificaties ter plaatse te verrichten.3 Aanvullende algemene bepalingen betreffende deze bevoegdheid van de Commissie zijn opgenomen4 in Verordening 2185/96.5 Op verzoek van de Commissie wordt met voorliggend voorstel verduidelijkt op welke wijze Nederland uitvoering geeft aan laatstgenoemde Verordening 2185/96, aldus de memorie van toelichting.6 Daartoe bevat het voorstel nadere regels, onder meer over degene die als aanspreekpunt functioneert in gevallen waarin de Commissie een controle en verificatie ter plaatse wil verrichten, over degene die de Commissie de in Verordening 2185/96 bedoelde hulp verstrekt, en over de aan te wijzen Nederlandse functionarissen die de Commissie terzijde staan en hun bevoegdheden.7
Zoals hiervoor al is aangegeven, zien de beide verordeningen op fraudebestrijding op alle beleidsterreinen. Uit artikel 1, tweede alinea, van Verordening 2185/96 blijkt dat er ten tijde van de totstandkoming van die verordening sectoriële communautaire regelingen bestonden.8
De Afdeling adviseert in de toelichting uiteen te zetten welke regelingen dat zijn, voor zover thans nog relevant, en hoe de bijstand op de desbetreffende beleidsterreinen met de Commissie (en met andere lidstaten)9 is geregeld.
Overeenkomstig het advies van de Afdeling is de memorie van toelichting aangepast en verduidelijkt. In het algemeen deel van de memorie van toelichting wordt nu omschreven hoe Verordening 2185/96 en de sectoriële communautaire regelingen zich tot elkaar verhouden, met name ten aanzien van de bevoegdheden van de Europese Commissie tot het instellen van onderzoeken ter bestrijding van fraude waardoor de financiële belangen van de EU worden geschaad en de verplichtingen die uit bedoelde communautaire regelingen voor de lidstaten jegens de Europese Commissie voortvloeien. In de memorie van toelichting worden voorbeelden gegeven van relevante sectoriële communautaire regelingen en wordt nader verduidelijkt welke onderzoeken wel en welke niet onder het bereik van het voorstel van wet vallen.
In de citeertitel, alsmede in artikel 2, leden 2, 3, 4 en 5, wordt het begrip «hulp» gebruikt. Dit zelfde begrip staat (in de Nederlandse tekst) ook in de artikelen 4 en 6 van Verordening 2185/96. Daarentegen wordt in overweging 10 van de considerans en in artikel 9 van deze Verordening de term «bijstand» gebruikt. De Afdeling is van oordeel dat met dit laatste begrip het oogmerk van de Verordening, en daarmee van het voorstel, beter tot uitdrukking wordt gebracht.
Zou niettemin het begrip «hulp» worden gehandhaafd, dan zou de bijzin in artikel 2, tweede lid, moeten worden gepreciseerd tot: bedoeld in de artikelen 4 en 6 van Verordening 2185/96.
De Afdeling adviseert in de toelichting op het voorgaande in te gaan, en het voorstel zo nodig aan te passen.
Conform het advies van de Afdeling is de term «hulp» in de citeertitel, alsmede in artikel 2, tweede, derde, vierde en vijfde lid, van het voorstel van wet en in de memorie van toelichting vervangen door «bijstand». Met het begrip bijstand wordt iedere activiteit bedoeld waartoe Nederland verplicht is op grond van en ter uitvoering van Verordening 2185/96.
De eerste redactionele kanttekening van de Afdeling die ziet op de toevoeging van het zinsdeel «en als bedoeld in Verordening 1073/1999» aan artikel 1, onderdeel b, van het voorstel van wet na «Verordening 2185/96», is niet overgenomen. De reden hiervoor is dat Verordening 2185/96 een zogenoemde horizontale regeling is die ter bescherming van de financiële belangen van de EU betrekking heeft op alle activiteitsgebieden van de EU. Binnen het kader van deze horizontale regeling zijn de voornaamste taken en bevoegdheden toebedeeld aan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (hierna: het Bureau). Het takenpakket van het Bureau is nader geregeld in Verordening 1073/199910 en in Verordening 1074/199911. Deze verordeningen verwijzen wat betreft het verrichten van controles en verificaties ter plaatse door het Bureau naar de voorwaarden en regels van Verordening 2185/96. Nu Verordening 2185/96 derhalve de basisregeling bevat voor het instellen van controles en verificaties ter plaatse en de beide andere verordeningen meer organisatorische interne regelingen betreffen van het Bureau is verwijzing naar Verordening 2185/96 voldoende.
Aan de tweede redactionele kanttekening is geen gevolg gegeven omdat het Bureau niet wordt genoemd in Verordening 2185/96. Het communautair wettelijke kader voor het Bureau wordt gevormd door Verordening 1073/1999 en Verordening 1074/1999. Dit is in het algemeen deel van de memorie van toelichting toegelicht.
Aan de derde redactionele kanttekening van de Afdeling om de tekst van artikel 2, eerste lid, van het voorstel van wet te vervangen, is gevolg gegeven.
Conform de vierde redactionele kanttekening van de Afdeling is artikel 3, eerste lid, van het voorstel van wet aangepast. Terecht merkt de Afdeling op dat artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht niet het toekennen van een bevoegdheid aan aangewezen functionarissen betreft, maar een verplichting tot medewerking behelst voor marktdeelnemers. Die verplichting is nu opgenomen in artikel 3, tweede lid, van het voorstel van wet.
Ten slotte is van de gelegenheid gebruikgemaakt om de memorie van toelichting redactioneel aan te passen en te stroomlijnen.
De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
De vice-president van de Raad van State,
J. P. H. Donner
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De staatssecretaris van Financiën, F. H. H. Weekers
– Aan artikel 1, onderdeel b, van het voorstel na «Verordening 2185/96» toevoegen «en als bedoeld in Verordening 1073/1999». Voorts deze laatste Verordening in een apart onderdeel uitschrijven zoals in artikel 1, onderdeel a, is geregeld met betrekking tot Verordening 2185/96.
– Aan artikel 1, onderdeel c, van het voorstel na «de Europese Commissie» toevoegen «, in het bijzonder het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF)».
– De tekst van artikel 2, eerste lid, van het voorstel vervangen door: Onze Minister van Financiën wordt aangewezen als de bevoegde autoriteit in de zin van artikel 4 van Verordening 2185/96 aan wie de Commissie haar voornemen ter kennis brengt om op grond van deze Verordening een controle en verificatie ter plaatse te verrichten.
– In artikel 3, eerste lid, van het voorstel «de artikelen 5:15 tot en met 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht» vervangen door «de artikelen 5:15 tot en met 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht». Voorts het van overeenkomstige toepassing verklaren van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht regelen in een aparte bepaling, aangezien het van overeenkomstige toepassing verklaren van dit artikel niet het toekennen van een bevoegdheid aan aangewezen functionarissen betreft, maar ziet op een verplichting voor marktdeelnemers.