Dit wetsvoorstel strekt ertoe invulling te geven aan de verplichtingen voor Nederland die voortvloeien uit Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PbEG 1996, L 292) (hierna: Verordening 2185/96). Het onderhavige wetsvoorstel maakt onderdeel uit van het pakket Fiscale verzamelwet 2012.
Verordening 2185/96 is een zogenoemde horizontale regeling die ertoe strekt fraude en andere onregelmatigheden te voorkomen en te bestrijden op alle gebieden van de uitgaven van de EU en de ontvangsten waardoor de financiële belangen van de EU worden of kunnen worden geschaad. Verordening 2185/96 stelt bepalingen vast voor controles en verificaties ter plaatse, ter uitwerking van artikel 10 van Verordening 2988/951. Verordening 2988/95 stelt een aantal algemene beginselen vast en bevat een kader voor maatregelen van de Europese Commissie tegen fraude in alle sectoren van de EU begroting. Verordening 2185/96 verleent de Europese Commissie de bevoegdheid om op eigen gezag en onder eigen verantwoordelijkheid in de lidstaten controles en verificaties ter plaatse uit te voeren (artikel 6, eerste lid). Artikel 7 van Verordening 2185/96 regelt de operationele onderzoeksbevoegdheden van de controleurs van de Europese Commissie en daarmee ook de middelen voor bewijsgaring.
De controles en verificaties ter plaatse kunnen plaatsvinden bij marktdeelnemers als bedoeld in artikel 5 van Verordening 2185/96. Voor de invulling van het begrip marktdeelnemer verwijst genoemd artikel 5 naar artikel 7 van Verordening 2988/95. Ingevolge laatstgenoemd artikel worden onder marktdeelnemers verstaan natuurlijke personen, rechtspersonen of andere eenheden, die naar nationaal recht als rechtssubject worden aangemerkt. Indien nodig, kan de bevoegdheid van de Europese Commissie om een controle en verificatie ter plaatse uit te voeren zich ook uitstrekken tot marktdeelnemers waartegen geen directe vermoedens bestaan dat die onregelmatigheden hebben begaan, maar die wel over informatie beschikken over feiten waarop de controle en verificatie ter plaatse betrekking heeft. Zo kan de Europese Commissie bijvoorbeeld controles en verificaties ter plaatse uitvoeren in het kader van de aanbesteding van ontwikkelingsprojecten die gefinancierd zijn ten laste van de EU-begroting.
De onderzoekstaken die aan de Europese Commissie zijn toevertrouwd voor de bestrijding van bedoelde fraude en andere onregelmatigheden en de uitoefening van de bevoegdheden die aan de Europese Commissie zijn toegekend bij Verordening 2185/96 worden veelal verricht door het in 1999 opgerichte Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (hierna: het Bureau). Dit bureau is een directoraat-generaal van de Europese Commissie, maar is in functioneel opzicht onafhankelijk wat betreft zijn onderzoekswerkzaamheden. Het Bureau kan op grond van artikel 2 van Verordening 2185/96 ter bestrijding van fraude met EU-gelden binnen de EU-grenzen controles en verificaties ter plaatse uitvoeren op alle activiteitsgebieden van de EU:
a) hetzij met het oog op onderzoek van het vermoeden van ernstige of transnationale onregelmatigheden of onregelmatigheden waarbij marktdeelnemers betrokken kunnen zijn die in verscheidene lidstaten actief zijn;
b) hetzij met het oog op onderzoek van het vermoeden van onregelmatigheden indien de situatie in de lidstaat het in een bijzonder geval noodzakelijk maakt de controles en verificaties ter plaatse te versterken teneinde de doeltreffendheid van de bescherming van de financiële belangen te verbeteren en aldus binnen de EU een gelijkwaardig beschermingsniveau te waarborgen;
c) hetzij op verzoek van een lidstaat zelf.
Voor de uitvoering van taken baseert het Bureau zich mede op het communautaire wettelijke kader dat thans wordt gevormd door Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor de fraudebestrijding (OLAF) (PbEG 1999, L 136) en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad van 25 mei 1999 betreffende de door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) verrichte onderzoeken (PbEG 1999, L 136), die bepalingen bevatten welke op alle door het Bureau in te stellen onderzoeken van toepassing zijn.
Marktdeelnemers worden van tevoren ingelicht indien controleurs van het Bureau een onderzoek in hun gebouwen willen verrichten om de administratie te raadplegen. De betrokken marktdeelnemers zijn verplicht op grond van artikel 5 van Verordening 2185/96 hun medewerking aan het Bureau te verlenen.
Ingevolge Verordening 2185/96 is het verlenen van bijstand aan de Europese Commissie voor controles en verificaties ter plaatse een verplichting voor de lidstaten. De bijstandverlening beperkt zich niet tot het geven van ondersteuning aan de Europese Commissie, maar kan ook inhouden dat nationale functionarissen actief aan de door de Europese Commissie uitgevoerde controles en verificaties ter plaatse deelnemen. Lidstaten dienen desgevraagd op grond van artikel 7, tweede lid, van Verordening 2185/96 ook de benodigde voorzorgsmaatregelen te treffen, opdat de Europese Commissie haar controles en verificaties ter plaatse op een effectieve en efficiënte wijze kan uitvoeren.
Naast de bevoegdheid op basis van Verordening 2185/96 controles en verificaties ter plaatse in te stellen, heeft de Europese Commissie ook op grond van sectoriële communautaire regelgeving de bevoegdheid zelfstandig audits ter plaatse te verrichten dan wel lidstaten te verzoeken administratieve onderzoeken in te stellen ter bestrijding van fraude. Verordening 2185/96 is in deze gevallen niet van toepassing. Het wetsvoorstel heeft niet betrekking op onderzoeken die plaatsvinden op grond van communautaire sectoriële regelingen. Dergelijke onderzoeken betreffen veelal het management- en controlesysteem, dat de betrokken lidstaat in het leven heeft geroepen om uitvoering te geven aan de desbetreffende communautaire regelgeving. Voorbeelden van sectoriële regelingen op het terrein van de structuurfondsen zijn Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1260/1999 (PbEG 2006, L 210) en Verordening (EG) nr. 1828/2006 van de Commissie van 8 december 2006 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1083/2006 en van Verordening (EG) nr. 1080/2006 (PbEG 2006, L 371). Op grond van artikel 72 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 kunnen, onverminderd de audits van de lidstaten, daartoe bevoegde ambtenaren van de Europese Commissie audits ter plaatse verrichten. Aan deze audits mogen ambtenaren van de lidstaat deelnemen. De Europese Commissie kan een lidstaat verzoeken een audit ter plaatse uit te voeren. Aan deze audits mogen ambtenaren van de Europese Commissie deelnemen. Verordening (EG) nr. 1828/2006 verplicht de lidstaten tot het melden van onregelmatigheden (artikel 28) en het doen van vervolgmeldingen (artikel 30).
Voor de bestrijding van fraude en onregelmatigheden met betrekking tot het gemeenschappelijk landbouwbeleid zijn van belang Verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad van 21 juni 2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PbEG 2005, L 209) (hierna: Verordening nr. 1290/2005) en Verordening (EG) nr. 1848/2006 van de Commissie van 14 december 2006 betreffende onregelmatigheden in het kader van de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en terugvordering van bedragen die in dat kader onverschuldigd zijn betaald, alsmede de organisatie van een informatiesysteem op dit gebied (PbEG 2006, L355). Ingevolge artikel 37, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1290/2005 kan de Europese Commissie controles ter plaatse organiseren. Artikel 37, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1290/2005 bepaalt dat op verzoek van de Europese Commissie door de bevoegde instanties van de lidstaat aanvullende controles of andere onderzoekingen worden verricht en dat daartoe gemachtigde personeelsleden van de Europese Commissie daaraan kunnen deelnemen. Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1848/2006 bepaalt dat de lidstaten de Europese Commissie, en zo nodig de andere betrokken lidstaten moeten informeren over geconstateerde onregelmatigheden.
Op het terrein van de visserij zijn belangrijk Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van 27 juli 2006 inzake het Europees Visserijfonds (PbEG 2006, L 223) (hierna: Verordening nr. 1198/2006) en Verordening (EG) nr. 498/2007 van de Commissie van 26 maart 2007 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad inzake het Europees Visserijfonds (hierna: Verordening nr. 1198/2006). Op grond van artikel 72, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1198/2006 kunnen daartoe bevoegde ambtenaren van de Europese Commissie audits ter plaatse verrichten. Op grond van artikel 72, derde lid, van Verordening (EG) nr. 1198/2006 kan de Europese Commissie een lidstaat verzoeken een audit ter plaatse uit te voeren, waaraan ambtenaren van de Europese Commissie mogen deelnemen. Verordening (EG) nr. 498/2007 verplicht de lidstaten onregelmatigheden te melden (artikel 55) en vervolgmeldingen te doen over terugvorderingen van ten onrechte betaalde bedragen en over eventueel opgelegde sancties (artikel 57).
Het is mogelijk dat een controle en verificatie ter plaatse op grond van Verordening 2185/96 plaatsvindt op het terrein van een van de sectoriële verordeningen, aangezien Verordening 2185/96 van toepassing is op alle activiteitsgebieden van de EU. In dat geval zijn de regels van Verordening 2185/96 van toepassing. Artikel 3 van Verordening 2185/96 bepaalt in dat kader dat de Europese Commissie erop toeziet dat niet tegelijkertijd een controle en verificatie ter plaatse plaatsvindt op grond van Verordening 2185/96 en een onderzoek op grond van een sectoriële verordening. Ook bepaalt dat artikel dat niet sprake mag zijn van samenloop met een nationaal onderzoek.
Op verzoek van de Europese Commissie wordt met dit wetsvoorstel verduidelijkt op welke wijze Nederland bijstand verleent bij onderzoeken op basis van Verordening 2185/96. Het wetsvoorstel bevat daartoe nadere regels over het door Nederland verlenen van de in Verordening 2185/96 bedoelde bijstand daaronder begrepen regels over de nationale functionarissen die de Europese Commissie bijstaan bij de controles en verificaties ter plaatse en over de bevoegdheden die de nationale functionarissen in dit kader hebben.
In artikel 1 zijn de definities opgenomen van enige begrippen die in dit wetsvoorstel worden gebruikt.
In artikel 2 is de wettelijke grondslag voor het verlenen van bijstand aan de Europese Commissie opgenomen alsmede de aanwijzing van de minister die verantwoordelijk is voor de verlening van de bijstand.
In artikel 3 worden bevoegdheden en verplichtingen geregeld in het kader van uit te voeren controles en verificaties ter plaatse op basis van Verordening 2185/96. Marktdeelnemers zijn verplicht desgevraagd alle medewerking te verlenen aan de Europese Commissie en aan een aangewezen functionaris bij de uitoefening van hun taken en bevoegdheden in het kader van Verordening 2185/96 en dit wetsvoorstel. Zo zijn marktdeelnemers bijvoorbeeld verplicht aan de Europese Commissie of aan een aangewezen functionaris toegang te verlenen tot lokalen, terreinen, vervoermiddelen en andere plaatsen voor zakelijk gebruik, alsmede tot alle voor een controle en verificatie ter plaatse relevante gegevens en documenten, ongeacht de dragers waarop die gegevens zich bevinden.
Het wetsvoorstel verhoogt de uitvoerbaarheid van de regelgeving omdat er onder andere duidelijkheid komt over de vraag tot wie de Europese Commissie zich kan wenden indien zij een controle en verificatie ter plaatse wil instellen. Er zullen goede samenwerkingsafspraken worden gemaakt tussen de ministeries om de daadwerkelijke inzet van aangewezen functionarissen in voorkomende gevallen gestalte te kunnen geven al naar gelang de aard van de bijstand die in het geding is.
Vanwege het feit dat de meeste onderzoeken op de beleidsterreinen van Financiën liggen (Belastingdienst, douane en financieel toezicht), is de minister van Financiën in het wetsvoorstel aangewezen als primair verantwoordelijke minister die het aangaat voor kennisgevingen door de Europese Commissie over in te stellen controles en verificaties ter plaatse.
Dit wetsvoorstel leidt niet tot nieuwe uitvoeringskosten voor de overheid omdat het slechts gaat om een beperkt aantal verzoeken die vallen onder de bestaande reguliere werkzaamheden.
Als blijkt of vermoed wordt dat niet de medewerking is verleend, bedoeld in artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), dat wil zeggen dat een marktdeelnemer niet of onvoldoende medewerking verleent aan het in te stellen onderzoek, is de handhaving een taak van de politie. De aangewezen functionaris neemt de nodige stappen om de politie in te kunnen schakelen. Het openbaar ministerie beslist omtrent vervolging.
Het systeem van vaste verandermomenten wordt voor dit wetsvoorstel niet voorgesteld. De reden
daarvoor is dat het wetsvoorstel geen noodzaak met zich meebrengt voor de marktdeelnemers op de nieuwe wetgeving te anticiperen. Omdat het wenselijk is de Europese Commissie zo snel mogelijk duidelijkheid te bieden bij in te stellen controles en verificaties ter plaatse, wordt voorgesteld in dit geval af te zien van toepassing van het systeem van vaste verandermomenten en de regeling zo spoedig mogelijk in werking te doen treden.
Het wetsvoorstel leidt niet tot hogere administratieve lasten voor bedrijven, instellingen en burgers. Het wetsvoorstel bevat immers slechts nadere regels voor de verlening van bijstand aan de Europese Commissie bij de uitoefening van controles en verificaties ter plaatse die al sinds de inwerkingtreding van Verordening 2185/96 plaatsvinden. Het gaat om enkele onderzoeken per jaar.
De kosten die de onder een minister ressorterende diensten in voorkomende gevallen moeten maken voor het verlenen van bijstand in het kader van Verordening 2185/96 worden in beginsel gedekt binnen de begroting van de desbetreffende diensten. Het voorstel leidt derhalve niet tot additionele budgettaire lasten.
Artikel 1
Dit artikel bevat de definitiebepalingen van enkele begrippen die in dit wetsvoorstel voorkomen.
Artikel 2
Het eerste lid bevat de aanwijzing van de minister van Financiën als de bevoegde autoriteit in de zin van artikel 4 van Verordening 2185/96 aan wie de Europese Commissie haar voornemen om een controle en verificatie ter plaatse te verrichten ter kennis brengt teneinde alle benodigde bijstand te verkrijgen. Omwille van een vlotte en efficiënte communicatie, is het wenselijk dat, mede richting de Europese Commissie, duidelijkheid wordt geboden wie voor de Europese Commissie het aanspreekpunt is. Voor de minister van Financiën is gekozen vanwege de aard van de financiële belangen van de Europese Unie die veelal in het geding zijn en het feit dat het ministerie van Financiën veel ervaring heeft met onderzoekswerkzaamheden op financieel terrein en fraudebestrijding en de daarvoor benodigde expertise in huis heeft. De praktijk van dergelijke verzoeken om bijstand in het verleden toont voorts aan dat veel van de onderzoeken op de beleidsterreinen fiscaliteit en financieel toezicht van het ministerie van Financiën betrekking hebben.
Het tweede tot en met vierde lid bevatten bepalingen welke minister bevoegd is de benodigde bijstand te verlenen aan de Europese Commissie indien laatstgenoemde in Nederland een controle en verificatie ter plaatse wil verrichten op grond van Verordening 2185/96. Onder bijstand wordt mede begrepen de hulp, bedoeld in de artikelen 4 en 6 van Verordening 2185/96.
Het vijfde lid bepaalt dat de minister die het aangaat of mede aangaat functionarissen aanwijst die in de praktijk de ingevolge Verordening 2185/96 benodigde bijstand te verlenen.
De aanwijzing van een functionaris is in beginsel vormvrij en is afhankelijk van de aard van de verzochte bijstand. Wel verdient het aanbeveling, indien mogelijk, de aanwijzing te vervatten in een schriftelijk stuk dat desgewenst als legitimatie kan dienen voor de desbetreffende functionaris. De aanwijzing zal veelal geschieden in de in het bestuursrecht gebruikelijke vorm van mandaat of ondermandaat. Naar verwachting zal de minister mandaat verlenen aan een onder hem ressorterende ambtenaar die de daadwerkelijke aanwijzingen in concrete individuele gevallen in ondermandaat verricht. In de wellicht theoretische situatie dat een niet-ambtenaar als functionaris wordt aangewezen kan de aanwijzing geschieden in de vorm van een machtigingsbesluit.
Het ligt in de rede dat de Europese Commissie ten behoeve van een vlotte communicatie en afstemming zo spoedig mogelijk in kennis wordt gesteld van de namen en contactgegevens van de aangewezen functionarissen.
Het zesde en zevende lid regelen de instemming en de toestemming, bedoeld in de artikelen 6, tweede lid, eerste alinea, en 8, eerste lid, tweede alinea, van Verordening 2185/96. Artikel 6, tweede lid, eerste alinea, van Verordening 2185/96 bepaalt dat de Europese Commissie de hulp kan inroepen van functionarissen van andere lidstaten in de hoedanigheid van waarnemers en voor technische hulp gebruik kan maken van externe organisaties die onder haar verantwoordelijkheid handelen, met instemming van de betrokken lidstaat. Artikel 2, zesde lid, van dit wetsvoorstel bepaalt dat de minister die het aangaat deze instemming verleent. In de situatie waarbij de Europese Commissie verzoekt een functionaris ter beschikking te stellen voor een controle en verificatie ter plaatse in een andere lidstaat, is de minister die het aangaat bevoegd daartoe een functionaris aan te wijzen conform artikel 2, zesde lid, van dit wetsvoorstel.
Indien een lidstaat gegevens die zijn verzameld door onder zijn gezag werkende functionarissen die overeenkomstig artikel 6, tweede lid, van Verordening 2185/96 als waarnemers deelnemen aan een controle en verificatie ter plaatse in een andere lidstaat, voor enig ander doel wil gebruiken dan een doeltreffende bescherming van de financiële belangen van de EU in alle lidstaten, vraagt hij op grond van artikel 8, eerste lid, tweede alinea, van de Verordening 2185/96 de toestemming van de lidstaat waar deze gegevens werden verzameld.
Ingevolge artikel 2, zevende lid, van dit wetsvoorstel verleent de minister die het aangaat de hier bedoelde toestemming en vraagt hij in voorkomend geval de toestemming van een andere lidstaat indien een Nederlandse functionaris aldaar aan een controle en verificatie ter plaatse heeft deelgenomen en hij de daarbij verkregen gegevens voor enig ander doel wil gebruiken dan hiervoor bedoeld.
Artikel 3
Op grond van het eerste lid zijn de artikelen 5:15 tot en met 5:19 van de Awb van overeenkomstige toepassing op aangewezen functionarissen als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van dit wetsvoorstel. Gezien het belang van de Europese Commissie om controles en verificaties ter plaatse uit te voeren voor de preventie en effectieve bestrijding van fraude en andere onregelmatigheden is het noodzakelijk aan een aangewezen functionaris een aantal concrete bevoegdheden en controlemiddelen te geven die hetzelfde zijn voor alle onderzoeken die de Europese Commissie wil instellen op grond van verordening 2185/96. De in titel 5.2 van de Awb opgenomen toezichtbepalingen bieden daarvoor een uitstekend kader. Deze bepalingen gelden bij alle handelingen die nodig zijn om de bijstand te verlenen, bijvoorbeeld ook bij het nemen van voorzorgsmaatregelen als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van Verordening 2185/96. Het eventueel treffen van dergelijke voorzorgsmaatregelen geschiedt immers in het kader van de te verlenen bijstand, bedoeld in Verordening 2185/96.
De in de artikelen 5:15 tot en met 5:19 van de Awb opgenomen controlebepalingen zien onder meer op het betreden van plaatsen, het vragen van inlichtingen en zakelijke gegevens en het onderzoeken van vervoermiddelen. Met het van overeenkomstige toepassing verklaren van genoemde standaardbepalingen van de Awb is duidelijk welke concrete maatregelen een aangewezen functionaris kan nemen. Ingevolge Verordening 2185/96 beschikt de Europese Commissie na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel over dezelfde bevoegdheden als die welke dit wetsvoorstel regelt ten aanzien van de aangewezen functionarissen nu immers artikel 7, aanhef, van Verordening 2185/96 bepaalt dat de controleurs van de Europese Commissie met inachtneming van de nationale wetgeving onder dezelfde voorwaarden als de nationale administratieve controleurs en met dezelfde materiële controlemiddelen de controles en verificaties ter plaatse kunnen verrichten.
In het tweede lid zijn de artikelen 2:5 en 5:20 van de Awb (hierna: Awb) van overeenkomstige toepassing verklaard. Artikel 2:5 van de Awb is opgenomen in verband met de geheimhoudingsplicht die voor eenieder dient te gelden die betrokken is bij een controle en verificatie ter plaatse als bedoeld in Verordening 2185/96.
Artikel 5:20 Awb bevat een zogenoemde medewerkingsplicht. De van overeenkomstige toepassing verklaring van dit artikel betekent dat een marktdeelnemer verplicht is alle medewerking te verlenen aan de Europese Commissie en aan een aangewezen functionaris bij het uitoefenen van hun bevoegdheden in het kader van de onderhavige regeling. De plicht tot medewerking houdt onder andere in het verschaffen van toegang tot lokalen en tot computerbestanden, het verstrekken van inlichtingen en het verstrekken van inzage in of de afgifte van boeken en bescheiden. Aan een verzoek tot medewerking zal op eerste vordering door de betrokkene moeten worden voldaan. Voor de strafrechtelijke handhaving van de plicht tot medewerking opgenomen in artikel 5:20 van de Awb bevat artikel 184, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht de strafbepaling en sanctie.
Het uitoefenen van geweld of bedreiging met geweld tegen een aangewezen functionaris in zijn hoedanigheid van ambtenaar die daardoor zijn rechtmatige ambtsverrichtingen niet kan uitvoeren, is strafbaar gesteld in artikel 179 van het Wetboek van Strafrecht. De aanwending van geweld of bedreiging met geweld tegen bijvoorbeeld controleurs van de Europese Commissie waardoor een controle of verificatie ter plaatse niet of niet volledig kan worden uitgevoerd is strafbaar ingevolge artikel 179 van het Wetboek van Strafrecht in samenhang met artikel 185a van het Wetboek van Strafrecht.
Het derde lid houdt voor een aangewezen functionaris een toonplicht in van een geldig identiteitsbewijs en een document waaruit blijkt dat hij als zodanig is aangewezen. De toonplicht geldt alleen als daar door de betrokken marktdeelnemer om wordt gevraagd.
Artikel 4
Dit artikel regelt de datum van inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Voorts is in dit artikel de citeertitel opgenomen.
De staatssecretaris van Financiën, F. H. H. Weekers