Vastgesteld 12 april 2012
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.
Inhoudsopgave |
blz. |
|
1. |
Inleiding |
1 |
2. |
Aanleiding |
2 |
3. |
Uitgangspunten |
3 |
4. |
Inhoud van het wetsvoorstel |
5 |
a. De Les- en cursusgeldwet |
6 |
|
5. |
Kenmerken van de doelgroep |
6 |
6. |
Onderscheid op grond van leeftijd |
8 |
7. |
Leven Lang Leren |
8 |
8. |
Uitwerking overgangsrecht |
8 |
9. |
Reacties uit het onderwijsveld en werkgevers |
9 |
10 |
Uitvoerbaarheid |
9 |
11. |
Financiële gevolgen rijksbegroting |
9 |
12. |
Administratieve lasten |
10 |
13. |
Gevolgen voor Caribisch Nederland |
10 |
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij onderschrijven de doelstelling en de financiële ombuiging. Wel zien zij aanleiding tot het stellen van enkele vragen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met gevoelens van onvrede kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij zijn van oordeel dat het concept van een Leven Lang Leren van essentiële waarde is voor de Nederlandse arbeidsmarkt en voor onze kenniseconomie in het algemeen, maar helaas moeten zij constateren dat het onderhavige wetsvoorstel juist afbreuk doet aan mogelijkheden om een leven lang te leren: voor mensen ouder dan dertig jaar worden de mogelijkheden om een mbo2-opleiding te volgen ingeperkt. De leden vinden dit vooral ook een kwalijke ontwikkeling omdat het mbo de hofleverancier is voor de Nederlandse arbeidsmarkt wanneer het gaat om al die vakmensen die zo keihard nodig zijn in ons land.
De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. De leden zien aanleiding tot het stellen van enige vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Wel hebben zij nog enkele vragen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en het advies van de Raad van State. Zij vragen een toelichting op het volgende. Voor het hoger onderwijs wijzigt de regering wetten zodat studenten die nog geen diploma hebben voor het hoger onderwijs, alsnog een dergelijk diploma kunnen halen, ook al ben je ouder dan dertig jaar. Voor het middelbaar beroepsonderwijs wordt het juist duurder om een opleiding te volgen wanneer men dertig jaar of ouder is. Zij vragen de regering deze tegenstrijdigheid toe te lichten. Waarom wordt niet één lijn getrokken? De leden zien ook een tegenstrijdig beleid met het uitgangspunt van een «Leven Lang Leren». Laatbloeiers en omscholers worden door de regering in financiële moeilijkheden gebracht. Het onderwijs verschuift op deze wijze van de publieke sector naar de private sector.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel dat een wijziging beoogt van onder meer de wet educatie en beroepsonderwijs in verband met het invoeren van een nieuw arrangement voor de bekostiging van het beroepsonderwijs voor deelnemers van dertig jaar en ouder. De leden delen de zorg van de regering om de overheidsfinanciën op orde te brengen en begrijpen de noodzaak van hervormingen in het volwassenenonderwijs, maar vrezen dat de gevolgen van deze wetswijziging negatief zullen uitpakken voor ambities als «Leven Lang Leren». De leden hebben dan ook diverse vragen die zij graag aan de regering willen voorleggen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van onder meer de Wet educatie beroepsonderwijs in verband met het invoeren van een nieuw arrangement voor de bekostiging van het beroepsonderwijs voor deelnemers van dertig jaar en ouder. Zij steunen de gedachte dat de kosten van volwassenenonderwijs mede voor rekening moeten komen van deelnemers en werkgevers, maar hebben ook zorgen over de groeiende werkloosheid onder bepaalde groepen, in het bijzonder 45-plussers. Zij stellen enkele vragen.
De leden van de PvdA-fractie erkennen vanzelfsprekend dat dit wetsvoorstel niet is gekomen als een donderslag bij heldere hemel en dat dit wetsvoorstel nog slechter had kunnen uitpakken gezien de formuleringen van het regeerakkoord. Zij hadden echter liever gezien dat de regering gehoor had gegeven aan de aangehouden motie-Cohen c.s.3 door de gehele 30-plusmaatregel af te blazen. Ook als nu een coalitie met de PvdA-fractie had geregeerd, dan zouden pijnlijke bezuinigingen niet kunnen worden uitgesloten, maar nu deze regering per saldo geen cent extra investeert in onderwijs en er wel geld wordt uitgetrokken voor dubieuze plannetjes zoals de invoering van een prestatiebeloning voor leraren, kan dit wetsvoorstel in de ogen van deze leden geen genade vinden.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de totstandkoming van dit wetsvoorstel een resultaat is van een open debat tussen de regering en de Kamer. Toen tijdens het debat over de regeringsverklaring bleek dat het onttrekken van het opleiden van volwassenen ouder dan dertig jaar aan overheidsbekostiging, tegenstand ondervond in de Kamer, heeft de minister-president toegezegd opnieuw naar de maatregel te kijken. Uiteindelijk heeft dit geleid tot het wetsvoorstel dat thans voorligt en waarvan de contouren eerder al door de Kamer met de minister zijn besproken. De uitgangspunten van de wet worden door de voornoemde leden onderschreven. Het wetsvoorstel gaat met name in op opleidingen voor werkende 30-plussers. De leden erkennen dat opleidingen voor werkenden een opdracht zijn voor werkgevers en werkenden, die beiden ook profiteren van een hoger opleidingsniveau. Dat de overheid dit stimuleert is een goede zaak. Vraag is wel hoe de regering aankijkt tegen de groep 30-plussers die niet werkt en toch een opleiding wil doen. De genoemde leden vragen welke bekostiging de regering daarbij voor zich ziet.
De leden van de VVD-fractie zien in het postinitieel onderwijs geen taak voor de overheid maar voor de private sector. De enige aanleiding voor overheidsingrijpen kan het stimuleren van de markt zijn door fiscale maatregelen of anderszins. Zo is het in het hoger onderwijs onlangs aangekondigd de markt voor deeltijdonderwijs anders in te richten en over te gaan tot vraaggestuurde financiering. In het wetsvoorstel modernisering bekostiging mbo4 is juist voorgesteld het bekostigde deeltijdonderwijs te schrappen. Toch wordt in dit wetsvoorstel aangekondigd dat de regeling voor de wet fiscale afdrachtsvermindering wordt verruimd. De leden vragen of de regering kan aangeven waarom niet gekozen is voor een traject dat aansluit bij het hoger onderwijs. Is het niet mogelijk om dat alsnog te doen?
Bij de uitgangspunten geeft de regering aan dat naar verwachting het curriculum voor 30-plussers in de beroepsopleidende leerweg er anders uit komt te zien dan voor studenten die jonger zijn dan dertig jaar. Zij vragen of de regering deze opmerking kan toelichten. Sinds wanneer worden curricula opgesteld aan de hand van leeftijd, Zo vragen de aan het woord zijnde leden. Erkenning van Verworven Competenties (EVC’s) worden in de toekomst steeds belangrijker. Zij vragen of deze EVC’s niet individueel zijn, zodat hier geen curriculum aanpassing voor nodig is. Tevens vragen zij of de regering voorts kan toelichten hoe de stand van zaken is met betrekking tot de praktische uitwerking van EVC’s. Zijn er nog problemen op te lossen alvorens dit wetsvoorstel ingevoerd kan worden en optimaal kan worden toegepast? De verruiming van de fiscale afdrachtsvermindering wordt beperkt tot het bekostigde onderwijs. Zij is niet van toepassing op studenten aan niet-bekostigde opleidingen, omdat deze niet cursusgeldplichtig zijn. De voornoemde leden vragen of de regering van mening is dat ze hiermee het gelijke speelveld tussen het bekostigde en niet-bekostigde onderwijs aantast. Hoe worden de beschikbare 47 000 opleidingsplaatsen verdeeld over instellingen en studenten en wie bepaalt dat? De leden vragen of dat gaat voor studenten op basis van kwaliteit of op basis van datum van aanmelding. Ten slotte vragen zij of de regering van mening is dat deze verdeling tot willekeur leidt.
De leden van de PVV-fractie vragen of er niet sprake is van een ongelijk speelveld door de fiscale afdrachtvermindering bbl5 (AV bbl) alleen van toepassing te laten zijn op het bekostigd onderwijs.
De leden van de CDA-fractie komt de keuze om te komen tot een bestuurlijk arrangement als deugdelijk voor. De stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) is naar de mening van deze leden het gremium om dit arrangement uit te werken. Daarbij wordt uitgegaan van een beperking tot 47 000 plaatsen. De leden vragen of de regering bereid is om het huidige voorstel te heroverwegen als op goede gronden, al dan niet tijdelijk, meer dan 47 000 opleidingsplaatsen nodig zijn. Het laten vervallen van de eisen van loopbaan en burgerschap lijkt logisch, omdat van werkende 30-plussers verwacht mag worden dat zij zich al op hun loopbaan en op deelname aan de samenleving hebben georiënteerd. Dit zal echter niet voor alle deelnemers gelden. Als een werkende 30-plusser zich recent in Nederland heeft gevestigd, loopt deze een dergelijke opleiding mis. De leden vragen of het niet verstandig zou zijn om de beperking voor loopbaan en burgerschap alleen te doen voor bijvoorbeeld cursisten die al langer in Nederland wonen. In het regeerakkoord staat dat laaggeletterdheid bij (vrijwillige) inburgeraars gedeelde verantwoordelijkheid is voor zowel rijk, werkgevers als werknemers. De leden van deze fractie vragen hoe deze wet zich hiermee verhoudt. Immers het is in belang van zowel werkgever als werknemer dat een slecht Nederlands sprekende inburgeraar beter Nederlands leert spreken. Laaggeletterdheid kan immers ook belemmering zijn voor vinden of behouden van een baan.
De leden van de D66-fractie delen de constatering van de regering dat het met het oog op de toekomstige personeelstekorten in de zorg, landbouw en techniek noodzakelijk is om voldoende werknemers op te leiden. Hoewel de leden zich achter de keuze van de regering scharen om 47 000 van deze toekomstige werknemers met publieke middelen te blijven opleiden, betreuren de leden van de fractie dat de regering hiermee een grens stelt op het aantal werkenden dat door wil leren of zich wil laten bij- of omscholen. De leden zouden dan ook van de regering willen horen of zij van mening is dat deze maatregel niet averechts werkt als het gaat om het terugdringen van de personeelstekorten in diverse sectoren. De voornoemde leden zouden ook graag vernemen wat de reactie van de regering is op signalen uit het veld, waaruit zou blijken dat de wetswijziging ten gevolge heeft dat het animo voor beroepsonderwijs onder 30-plussers mogelijk zo sterk daalt, dat het begrootte aantal van 47 000 studenten niet gehaald zal worden.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom is gekozen voor het bekostigen van maximaal 47 000 leerplaatsen per jaar en waar dit aantal op gebaseerd is. Waarom wordt niet per jaar gekeken wat de behoefte is aan leerplaatsen in aansluiting op de vraag op de arbeidsmarkt? De leden vragen wat de verwachtingen van de regering zijn met betrekking tot het aantal aanmeldingen van 30-plussers in het mbo. In het studiejaar 2009–2010 waren er 61 000 voor bekostiging aangemelde 30-plussers in het mbo, terwijl het aantal bekostigde plaatsen via deze wet wordt gemaximeerd op 47 000 plaatsen. De leden vragen bovendien of instellingen met wachtlijsten gaan werken of selectie aan de poort zullen gaan hanteren, als gevolg van het maximum aantal leerplaatsen. De leden vragen eveneens of mensen zonder baan voorrang krijgen bij de bekostigde 30-plusplaatsen in het mbo. Kan van herintreders en zij-instromers worden verwacht dat zij de opleiding die ze nodig hebben kunnen betalen om weer de arbeidsmarkt op te gaan? Zij vragen of er faciliteiten nodig zijn voor deze groep om de opleiding te kunnen bekostigen, zoals een sociaal leenstelsel. De voornoemde leden vragen ten slotte op welke manier het wetsvoorstel aansluit op de behoefte aan geschoold personeel op de arbeidsmarkt en op conjuncturele ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Is in alle sectoren te verwachten dat investeringen in opleidingen van personeel op peil zijn na invoering van deze wetgeving? Verwacht de regering een ontmoedigend effect voor de doelstellingen rondom Leven Lang Leren, zo vragen de aan het woord zijnde leden.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat zeker binnen het beroepsonderwijs een grote verscheidenheid in de deelnemerspopulatie bestaat. De mogelijkheden om opleidingen te stapelen vormen naar het oordeel van de voornoemde leden een essentieel element bij het noodzakelijke maatwerk dat recht moet doen aan alle verschillen die er bestaan tussen laatbloeiers, deelnemers met een beperking, mensen die beter leren met hun handen dan met hun hoofd. Zij vragen of de regering deze mening deelt. Tevens vragen zij in hoeverre daarvan iets valt te bespeuren binnen de wijze waarop de regering het wetsvoorstel heeft geformuleerd.
De regering beweert in de memorie van toelichting dat beter wordt aangesloten bij de behoefte van de arbeidsmarkt door uitsluitend de beroepsbegeleidende leerweg nog te bekostigen. De leden vragen de regering een nadere toelichting op deze bewering. Betekent haar redenering dat de beroepsopleidende leerweg op den duur op termijn ook voor deelnemers onder de dertig jaar bij bezuinigingen in het vizier komt? De genoemde leden vragen wat straks nog de opleidingskansen zijn voor mensen die niet beschikken over een beroepspraktijkvormingsovereenkomst. Wat worden de mogelijkheden voor werklozen om via het mbo zich alsnog te kwalificeren voor een plaats op de arbeidsmarkt? Zij vragen of andere ministeries dan OCW bereid zijn om het gat dat er wordt geslagen in de opleidingsmogelijkheden geheel of gedeeltelijk op te vangen.
De leden maken zich zorgen over de personeelstekorten die dreigen te ontstaan in het onderwijs en de zorg. Zij weten dat mensen in het bijzonder in de zorg vaak pas op latere leeftijd de keuze maken om daar te gaan werken. Kan de regering nader toelichten in hoeverre het een reële verwachting is dat werkgevers in de zorg zullen kunnen bijdragen aan het cursusgeld?
De regering wil dat bij de leerplaatsen die nog worden bekostigd, het aantal van 47 000 plaatsen niet wordt overschreden en kondigt aan dat zowel het bedrag per student als de afdrachtvermindering bbl omlaag zullen gaan, mocht het aantal van 47 000 plaatsen toch worden overschreden. Hoe rechtvaardigt de regering zo’n ingreep tegenover individuele mbo’ers? De voornoemde leden vragen ten slotte of de regering van oordeel is dat deze mbo’ers maar zelf in de gaten moeten houden of ze met hun 47-duizenden zijn of meer.
De leden van de PVV-fractie vragen wat de bezwaren zijn om een verdeelsleutel van het budget te baseren op t-1.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de verkorting van de opleidingsduur onder meer wordt beargumenteerd vanuit de gedachte dat een 30-plusser al werkervaring heeft opgedaan en wellicht door middel van EVC-vrijstellingen voor delen van de opleiding kan verkrijgen. Dit zal ongetwijfeld voor een deel van de 30-plussers gelden, maar wat als de 30-plusser geen relevante werkervaring heeft opgedaan en niet door middel van de EVC's vrijstellingen kan verkrijgen. Hoe zal het opleidingsproces dan verlopen, vragen de voornoemde leden. De keuze voor een verkorte opleiding en de inzet van eerder verworven competenties zullen nog in 2012 nader worden uitgewerkt, zo lezen de voornoemde leden in de memorie van toelichting. Zij vragen of dit tijdpad haalbaar is, gelet op de weg die deze wet nog te gaan heeft.
De leden van de SP-fractie merken op dat voor mbo-studenten van dertig jaar en ouder die een beroepsopleidende leerweg (bol) volgen, er geen sprake meer is van bekostiging van de opleiding. Voor studenten van de beroepsbegeleidende leerweg is er ruimte voor 47 000 studenten. De leden vragen waarom deze uitzondering enkel geldt voor bbl-studenten. Hoeveel studenten bol van dertig jaar en ouder zijn er nu en hoeveel verwacht de regering dat het er zijn enkele jaren na invoering van dit wetsvoorstel, zo vragen deze leden.
Hoe is de regering gekomen tot het aantal van 47 000 bekostigde bbl-studenten? Zij vragen waar de overige 14 000 mbo-studenten van dertig jaar en ouder zich geldt opleiden en wie dat gaat betalen. Waarom wil de regering de opleiding van deze studenten niet bekostigen en die van de overige 47 000 wel, zo vragen de leden. Tevens vragen de voornoemde leden hoe onderscheid wordt gemaakt voor welke student wel of niet de opleiding te bekostigen.
Met de verruiming van de afdrachtsvermindering onderwijs bbl voor mbo 30-plussers komen twee andere regelingen te vervallen: de afdrachtsvermindering onderwijs voor startkwalificatie en het toetsloon voor de varianten bbl en werkend-leren op hbo6-niveau. Kan voor beide regelingen worden aangegeven om welke bedragen het gaat? Kan voor beide regelingen worden aangegeven wat de consequenties zijn van het afschaffen van deze regelingen, zo vragen de voornoemde leden.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat de regering aankondigt dat het cursusgeldtarief vanaf het cursusjaar 2013–2014 per studiejaar per student, ongeacht het niveau, wordt vastgesteld op € 1261. Dat betekent een forse verhoging ten opzichte van de huidige tarieven van € 517 voor de niveaus 3 en 4 maar helemaal voor de niveaus 1 en 2 waar men nu € 213 betaalt. Welke gevolgen voorziet de regering voor de mate waarin mensen zich in de toekomst kwalificeren met opleidingen voor de niveaus 1 en 2? De voornoemde leden vragen of de regering verwacht dat werkgevers en werknemers de verantwoordelijkheid zullen oppikken om ook voor deze niveaus bij te dragen aan (postinitieel) onderwijs. Ten slotte vragen zij in hoeverre zij dit in kaart heeft gebracht
De leden van de D66-fractie constateren dat er vanaf het cursusjaar 2013–2014 een forse verhoging van het cursusgeld is ingepland. Deze forse stijging is ingepland met het oog op de verwachte bijdrage van de werkgever. De leden zouden graag van de regering horen of er uitzonderingsposities bestaan voor personen die wel overeenstemming bereiken met hun werkgever over het feit dat zij een opleiding volgen, maar voor wie geen budget van minimaal € 1000 beschikbaar is. Ook zouden de voornoemde leden graag vernemen wat er wordt verstaan onder de «redelijke termijn», waarbinnen huidige studenten in staat worden gesteld hun opleiding te voltooien.
De leden van de VVD-fractie constateren dat deeltijdonderwijs in het mbo geschrapt wordt en dat de 30-plus studenten dus louter voltijdstudenten kunnen zijn. Nu het echter om een bbl-opleiding gaat, is het te combineren met de arbeidsmarkt. De leden vragen hoe de regering de verhouding ziet met het private deeltijd- of bbl-onderwijs. Wat zijn daarvoor de kosten voor de overheid? Een 30-plus arrangement bestaat voor twee jaar, terwijl een opleiding drie jaar duurt. De voornoemde leden vragen of er een risico bestaat dat de opleiding niet afgemaakt wordt. De leden vragen voorts waarom de 47 000 opleidingsplaatsen worden gefinancierd in plaats van enige vorm van vraagfinanciering via student/werkgever, zoals in het hoger onderwijs. Ook daar kan de overheid aan bijdragen door te betalen voor welke opleiding er beurzen beschikbaar komen. Zij vragen wat de reactie van de regering hierop is.
De leden van de SP-fractie merken op dat de regering er vanuit gaat dat werkgevers voor een groot deel zullen meebetalen aan de opleiding van mbo-studenten van dertig jaar en ouder. Zij vragen welke afspraken de regering hierover heeft gemaakt met de werkgeversorganisaties. Werkgevers zullen minder vaak meebetalen aan mensen die zich willen omscholen naar een ander beroep, zij lopen dan op tegen hoge opleidingskosten. De voornoemde leden vragen of kan worden aangegeven hoeveel van de studenten van dertig jaar en ouder een opleiding doen die anders is dan het werk dat zij doen. Opleidingen die normaal drie jaar duren, zullen voor 30-plus studenten nog slechts twee jaar duren. De reden die hiervoor wordt aangedragen is dat deze studenten al werkervaring hebben. Bij studenten die zich omscholen, is dit niet het geval. De voornoemde leden vragen of de regering toch denkt dat zij in twee jaar een volledige opleiding kunnen voltooien. Hetzelfde vragen deze leden voor studenten van dertig jaar en ouder die nog geen diploma hebben. Gelden voor 30-plus studenten dezelfde taal- en rekeneisen als voor andere studenten? Het gaat om een groep die mogelijk bij de eerste opleiding nog niet te maken heeft gehad met deze eisen. De genoemde leden vragen of zij extra ondersteuning krijgen op deze vakken in de twee jaar die voor de opleiding staat.
De regering met deels dezelfde bewindspersonen sprak vaak van het zogenaamde «Leven Lang Leren». De genoemde leden vragen of de regering nog steeds ambities heeft voor een Leven Lang Leren? De leden menen dat dit wetsvoorstel lijnrecht tegenover het uitgangspunt van een Leven Lang Leren staat. Zij vragen daarom waarom de draai rondom onderwijs voor volwassenen wordt gemaakt. Zij verwijzen hierbij ook naar het wetsvoorstel waarin een nieuwe bekostiging wordt voorgesteld voor het mbo7, waardoor het stapelen van mbo-diploma's lastiger wordt voor studenten en duurder wordt voor onderwijsinstellingen. Aanvankelijk bestond het plan om de opleiding van geen enkele mbo-student ouder dan dertig te bekostigen. Dit is teruggedraaid en wordt mede betaald uit de VOA8-gelden bestemd voor voorbereidende en ondersteunende activiteiten om 30-plussers te laten instromen in mbo, zodat deze een diploma halen. De genoemde leden vragen of en op welke wijze deze doelgroep nog steeds wordt gestimuleerd hun diploma te behalen.
De leden van de D66-fractie constateren dat Nederland rond het OESO-gemiddelde schommelt waar het gaat om het volgen van onderwijs voor volwassenen (42% van de Nederlanders van vijfentwintig jaar en ouder, nadat zij initieel onderwijs genoten hadden). De leden zouden graag van de regering horen welke middelen zij wil inzetten om dit percentage te laten stijgen naar de top van de OESO-landen, waar het percentage boven de 70% uitstijgt. De aan het woord zijnde leden spreken de wens uit dat werknemers en arbeidszoekenden zich tot aan hun pensioneren blijven bij- en omscholen. Zij stellen echter vast dat oudere werknemers, in vergelijking met bijvoorbeeld Scandinavische landen, in slechts zeer beperkte mate dit soort onderwijs volgen. Deze leden vragen om actuele cijfers betreffende de om- en bijscholing van oudere werknemers in vergelijking met andere Europese landen, in het bijzonder Scandinavische landen, en verzoeken de regering dit van een commentaar te voorzien aangaande de verschillen, de oorzaken en de mogelijke leerpunten. Deze leden vragen voorts om een onderbouwing of onderhavig wetsvoorstel, met de begrenzing die de regering hieraan wenst te stellen, zal bijdragen onze achterstand ten opzichte van de best scorende landen in te halen. De genoemde leden willen van de regering graag een reactie op signalen uit het veld, waaruit zou blijken dat binnen bepaalde sectoren, zoals de zorg, het gebruikelijk is om in plaats van reguliere bbl-opleidingen deeltijd bol-opleidingen te volgen, die met deze wetswijziging op de tocht komen te staan. Zij vragen of de regering een inschatting kan geven van de problemen die dit kan opleveren. Ook zouden de leden graag een reactie van de regering ontvangen op de problemen die wetswijziging veroorzaakt voor zij-instromers.
De leden van ChristenUnie-fractie vragen nadere informatie over de groep 45-plussers, aangezien deze groep meer dan verdubbeld is in de afgelopen vier jaar. De genoemde leden vragen welke oorzaken aan deze stijging ten grondslag liggen. Welk deel van deze groep studenten heeft een baan ten tijde van de opleiding?
De leden van de VVD-fractie merken op dat de regering aangeeft dat er in 2010 ruim 61 000 studenten van dertig jaar of ouder deelnamen aan het mbo. Zij vragen of dat allemaal voltijdstudenten waren. Volgens de regering is onderscheid op basis van leeftijd toegestaan als een onderscheid objectief kan worden gerechtvaardigd. Kan de regering helder toelichten waarom de regering meent dat dat hier het geval is, zo vragen zij. Waarom is niet aangesloten bij de leeftijd van zevenentwintig jaar, zoals in de door de regering aangehaalde memorie van toelichting van de vorige regering inzake de werkleerplicht9?
De leden van de CDA-fractie merken op dat het wetsvoorstel uitsluitend betrekking heeft op cursisten in het bekostigd onderwijs. Zij vragen hoe de regering dit wetsvoorstel ziet in relatie tot het Leven Lang Leren, dat zich niet beperkt tot leren in bekostigde instellingen. Welke relatie ziet de regering tussen dit wetsvoorstel en het duurzame leren op de werkvloer, Leven Lang Leren en de rol van de O&O fondsen10, zo vragen de voornoemde leden.
De leden van de D66-fractie zijn bezorgd over de visie van deze regering over Leven Lang Leren. Zij constateren in het voorliggende wetsvoorstel een te eenzijdige benadering van Leven Lang Leren, dat voornamelijk gericht is op de korte termijn kosten en baten van werknemer en werkgever. Graag zouden de leden dan ook een reactie krijgen van de regering op de vraag hoe deze wetswijziging zich in breder verband verhoudt tot Leven Lang Leren en haar doelstellingen. Hierbij kan gedacht worden aan het voorbereiden van werknemers op een flexibeler en langer werkend leven, op het minder en korter afhankelijk zijn van de voorzieningen van de verzorgingsstaat.
De leden van de CDA-fractie merken op dat om de wet te stroomlijnen met de huidige regelgeving, voorzien is in een overgangsregeling. Deze stelt dat cursisten hun opleiding binnen een redelijke termijn afronden. Wat wordt door de regering gezien als een redelijke termijn en hoe onderbouwt zij deze termijn, zo vragen de aan het woord zijnde leden.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat de regering een positief beeld schetst van de reacties uit het onderwijsveld: MBO-Raad, VNO-NCW en MKB-Nederland zouden verheugd hebben gereageerd op het alternatieve bekostigingsarrangement en enkel de FNV waarschuwde dat hogere cursusgelden voor de doelgroep 30-plus een belemmering kunnen zijn om een opleiding te gaan volgen. De leden vermoeden dat de verheugdheid die de regering rapporteert, eerder opluchting betekent dat de ingreep niet zó draconisch gaat uitpakken als het regeerakkoord deed vrezen, dan dat de grote bezwaren die in eerste instantie werden geuit, voor een noemenswaardig deel zijn weggenomen. Zij vragen of de regering ook maar één van de betrokken organisaties kan noemen als principiële voorstander van de 30- plusmaatregel en welke organisatie het dan betreft.
De leden van de CDA-fractie merken op dat bij de reacties uit het werkveld in de memorie van toelichting wordt aangegeven dat zowel vanuit de onderwijsinstellingen als vanuit de werkgevers- en werknemersorganisaties na het bekend worden van het alternatief, verheugd is gereageerd en dat daarom is afgezien van internetconsultatie. Onduidelijk blijft daarmee hoe het werkveld het wetsvoorstel waardeert, waarin het alternatief voor 30-plussers nader is uitgewerkt.
De leden van de D66-fractie constateren dat er door het instellen van een maximum aantal leerplaatsen er mogelijk studenten geweigerd zullen moeten worden, als de leerinstellingen niet te maken willen krijgen met een versplinterd budget. Zij vragen of de regering kan ingaan op de gronden op basis waarvan deze selectie plaats zal moeten vinden. Indien de regering vindt dat dit aan de leerinstellingen is, dan zouden de leden graag een visie van de regering ontvangen op hoe leerinstellingen hiermee om moeten gaan.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of er voldoende voorbereidings- en implementatietijd is voor instellingen om het nieuwe arrangement voor 30-plusonderwijs in te voeren per 1 augustus 2013. Zij wijzen op het totaal aan ingrijpende vernieuwingen in het mbo, waaronder ook modernisering van de kwalificatiestructuur.
De leden van de VVD-fractie vragen wat de motivatie is van de financiële verschuiving om de volledige structurele opbrengst in 2014 te plaatsen. Is deze stroom vervroegd om het overgangsrecht te financieren of is dat andersom besloten, zo vragen de voornoemde leden. Waar komt deze € 60 miljoen vandaan? Voorts vragen de leden hoe de € 170 miljoen aan opbrengsten zich verhoudt tot de € 71 miljoen publieke middelen uit de € 130 miljoen in de financieringsbox? Zij vragen of de regering tot slot kan aangeven wat de financiële consequenties zijn van de verruiming en vereenvoudiging van de wet vermindering afdracht loonbelasting. Deze zijn niet duidelijk af te leiden uit de financiële tabellen in de memorie van toelichting.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat dit wetsvoorstel structureel een bezuiniging moet opleveren van € 170 miljoen. Zij vragen of de regering ook heeft laten becijferen welke negatieve gevolgen er zijn te verwachten voor het opleidingsniveau van de Nederlandse beroepsbevolking op de langere termijn. Kan zij deze cijfers dan ook openbaar maken, opdat de Kamer alle gevolgen zinvol kan afwegen, zo vragen de voornoemde leden.
De leden van de D66-fractie begrijpen dat de regering in financieel moeilijke tijden de verantwoordelijkheid voor het volgen van onderwijs voor werkenden graag bij werknemers en werkgevers legt. Echter, in een veranderende wereld met een steeds flexibelere arbeidsmarkt is het van groot belang het volgen van onderwijs door volwassenen te stimuleren. Zo stelde de OESO dat regelmatige investeringen in onderwijs en training voor werkenden het niveau van arbeidskrachten, en de economie in het algemeen, verhogen. De leden van de fractie vragen zich dan ook af of de keuze om door middel van deze maatregel € 170 miljoen te besparen niet nadelig uitpakt voor de Nederlandse economie op middellange en lange termijn. Graag ontvangen de leden hierop een reactie van de regering. De voornoemde leden vinden dat met de flankerende belastingmaatregel een treffende manier is gevonden om de werkgever te interesseren voor het (mede-) financieren van een opleiding voor zijn personeel. Zij vragen of de regering ook overwogen heeft om een vergelijkbare maatregel toe te passen richting de werknemer, waarmee hij of zij extra belastingvoordeel verkrijgt op basis van deze kosten van het onderwijs en zo nee, waarom niet.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de verzwaring van administratieve lasten zich verhoudt tot een alternatief stelsel voor postinitieel onderwijs zoals dat in het hoger onderwijs wordt voorgesteld
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe op dit moment de bekostiging van het beroepsonderwijs voor volwassenen op de BES-eilanden11 is vormgegeven. Kan de regering aangeven op welke manier voorliggend wetsvoorstel aansluit op de behoefte op de arbeidsmarkt op de BES? Tevens vragen zij hoe dit wetsvoorstel past in het bestrijden van achterstanden en laaggeletterdheid op de BES. Wordt ook op de BES een plafond ingevoerd voor bekostiging van 30-plusonderwijs, zo vragen de voornoemde leden.
De voorzitter van de commissie, Van Bochove
De adjunct-griffier van de commissie, Arends