Kinderen en jongeren in de jeugdzorg zijn doorgaans kwetsbaar. Voordat aan de bel wordt getrokken, is vaak een lange geschiedenis voorafgegaan. Het is belangrijk dat kinderen die (tijdelijk) niet meer thuis kunnen wonen, kunnen verblijven in een veilige en stabiele omgeving. Ook kinderen die nog wel bij hun ouders wonen, maar vormen van jeugdzorg ontvangen, zoals begeleiding of dagbehandeling, verdienen het beste, of het nu om reguliere of particuliere jeugdzorg gaat. Iedereen is het daar over eens.
De Verenigde Naties trekken zich het lot van kwetsbare kinderen ten zeerste aan. In het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (hierna: Verdrag) zijn duidelijke afspraken gemaakt over de zorg en bescherming van minderjarigen die afhankelijk zijn van jeugdzorg. In Artikel 3 wordt gesteld dat:
1. Bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging.
2. De Staten die partij zijn, verbinden zich ertoe het kind te verzekeren van de bescherming en de zorg die nodig zijn voor zijn of haar welzijn, rekening houdend met de rechten en plichten van zijn of haar ouders, wettige voogden of anderen die wettelijk verantwoordelijk voor het kind zijn, en nemen hiertoe alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen.
3. De Staten die partij zijn, waarborgen dat de instellingen, diensten en voorzieningen die verantwoordelijk zijn voor de zorg voor of de bescherming van kinderen voldoen aan de door de bevoegde autoriteiten vastgestelde normen, met name ten aanzien van de veiligheid, de gezondheid, het aantal personeelsleden en hun geschiktheid, alsmede bevoegd toezicht.
Nederland heeft zich aan deze internationale afspraken gecommitteerd. Om uitvoering aan het Verdrag te geven diende het Verdrag als richtsnoer bij de totstandkoming van de Wet op de jeugdzorg. Toch blijkt uit de praktijk dat kwalitatief goede jeugdzorg in een veilige omgeving niet altijd even vanzelfsprekend is. Zo werd de samenleving de laatste jaren regelmatig opgeschrikt door zorgwekkende berichten over misstanden bij particuliere zorgaanbieders en -eenheden die jeugdzorg verlenen (hierna: particuliere zorgaanbieders en/of -eenheden). Onlangs luidde de Inspectie voor de Jeugdzorg (hierna: de Inspectie) zelfs de noodklok over aanbieders en eenheden van jeugdzorg die niet door de overheid zijn bekostigd. De Inspectie constateerde dat het risico bestaat dat kinderen daar niet de zorg ontvangen die zij hard nodig hebben. Ook is de kans aanwezig dat de verleende zorg onverantwoord, onveilig en ondeskundig is. Bovendien wijst de Inspectie op het risico dat het winstoogmerk voor veel particuliere zorgaanbieders en -eenheden teveel de doorslag kan geven. Zij zouden er belang bij hebben om de kinderen langer dan gewenst opvang te bieden. De Inspectie spreekt van «onacceptabele risico’s voor kinderen die zorg nodig hebben».
Deze grote risico’s vloeien voort uit een gebrek aan goed toezicht op het welzijn van de kinderen en jongeren die gebruik maken van particuliere zorgaanbieders en -eenheden. In het huidige wettelijke stelsel is toezicht op dit aanbod niet geregeld en ontbreekt het aan wettelijke kwaliteitseisen. Bij gebrek aan registratie ontbreekt het bovendien aan overzicht en grip op het aanbod. In het maatschappelijke en politieke debat wordt de urgentie breed gevoeld dat registratie, kwaliteitseisen en toezicht op particuliere zorgaanbieders en -eenheden geregeld moet worden. Niet voor niets is dat wel geregeld voor andere vormen van jeugdzorg en -hulpverlening. Ouders moeten de garantie krijgen dat hun kinderen, waar die ook verblijven, verantwoorde hulp ontvangen. Dit voorstel tot wijziging van de Wet op de jeugdzorg voorziet in die behoefte.
Het is niet bekend hoeveel particuliere zorgaanbieders jeugdzorg er zijn. Naar schatting zijn er zo’n honderd zeer kleinschalige particuliere zorgeenheden of -aanbieders en enkele honderden zorgboerderijen in Nederland waar geen toezicht op is. Ook weten we niet hoeveel kinderen precies gebruik maken van particuliere aanbieders en eenheden. Het Interprovinciaal Overleg (hierna: IPO) schreef in augustus 2010 dat 113 jeugdigen via Bureau Jeugdzorg bij een particuliere zorgeenheid verbleven. Het aantal kinderen dat via andere wegen bij een particuliere zorgeenheid of -aanbieder terecht komt, moet hier nog bij worden opgeteld. Volgens de Inspectie varieert de duur van plaatsing van enkele weken tot enkele maanden, maar soms zelfs tot enkele jaren.
De kans dat kinderen onverantwoorde hulp ontvangen dreigt steeds groter en manifester te worden. Het aantal particuliere zorgaanbieders jeugdzorg lijkt de laatste jaren namelijk te groeien. De Inspectie laat weten steeds vaker situaties aan te treffen waarin in georganiseerd verband zorg wordt verleend aan kinderen, anders dan via de reguliere (jeugd)zorgaanbieders en reguliere jeugdzorginstellingen. Momenteel kan iedereen die maar wil, besluiten om te voorzien in het aanbod van jeugdhulpverlening. De particuliere zorgaanbieder of -eenheid kan crisiszorg aanbieden, evenals overbruggingszorg, verblijf, begeleiding en behandeling. Volgens de Inspectie vindt dat zowel in Nederland als in het buitenland plaats, in een huiselijke setting, een instelling of op een zorgboerderij. Het gaat dikwijls om kinderen die via provinciale jeugdzorg zijn geïndiceerd. Dat is opmerkelijk, aangezien op basis van de Wet op de Jeugdzorg ieder kind recht heeft op passende jeugdzorg. Een particuliere zorgaanbieder of -eenheid wordt daarbij niet als «jeugdzorg» in de zin van deze Wet opgevat. Een groot verschil tussen een particuliere aanbieder en de jeugdzorg als bedoeld in de Wet op de jeugdzorg is dat voor deze laatste categorie kwaliteitseisen gelden en toezicht is geregeld. Het IPO benadrukt dat de problematiek van plaatsing in een particuliere zorgaanbieder of -eenheid breder speelt. Kinderen en jongeren komen volgens het IPO ook in het particuliere circuit terecht via het CIZ (Centrum Indicatiestelling Zorg), de geestelijke gezondheidszorg voor de jeugd (jeugd-GGZ) en de zorg voor lichtverstandelijk gehandicapte jongeren (jeugd-LVG).
De vermeende groei van het aantal particuliere zorgaanbieders jeugdzorg hangt naar alle waarschijnlijkheid samen met enerzijds de groeiende vraag naar jeugdzorg en anderzijds de beperkte capaciteit in de reguliere sector om daarin te kunnen voorzien. Illustratief voor deze situatie is het voortslepende gevecht tegen de lange wachtlijsten. Eind 2009 moesten bijna 2000 kinderen langer dan negen weken wachten op de juiste zorg. Een kind in nood kan niet wachten. Wanneer sprake is van een crisissituatie, maar nergens plek is, komt het voor dat Bureau Jeugdzorg ter overbrugging van de wachtlijst een kind plaatst bij een particuliere zorgeenheid. Dit is dus niet expliciet geregeld in de Wet op de Jeugdzorg, waardoor het in deze sector ontbreekt aan toezicht en kwaliteitseisen. Wanneer er geen plek is in de reguliere sector, wordt uit pragmatisme toch gehandeld. Daarnaast komen kinderen terecht bij particuliere zorgaanbieders en -eenheden via het zogenaamde «onderaannemerschap». Daarbij plaatst een reguliere jeugdzorginstelling een kind door naar een particuliere zorgaanbieder, omdat het zelf geen plek kan aanbieden of omdat de instelling niet in staat is passende zorg te verlenen. Ten slotte zijn er ouders die gebruik maken van een persoonsgebonden budget (hierna: pgb). Met het pgb kunnen ouders zelfstandig jeugdzorg inkopen, ook bij een particuliere zorgaanbieder jeugdzorg. In het huidige systeem wordt ervan uit gegaan dat ouders van hulpbehoevende kinderen zelf in de gaten moeten houden of de particuliere zorgaanbieder jeugdzorg al dan niet bekwaam is.
In 2009 lieten de provincies, vertegenwoordigd in het IPO, en de minister voor Jeugd en Gezin weten dat er geen kinderen meer via Bureau Jeugdzorg zouden worden geplaatst bij een particuliere zorgaanbieder jeugdzorg. In antwoord op Kamervragen schreef de minister voor Jeugd en Gezin in augustus 2009 «tevreden (te zijn) dat de provincies (...) de bureaus jeugdzorg en de zorgaanbieders hebben opgelegd dat zij niet langer kinderen, die een formele indicatie voor jeugdzorg hebben gekregen, bij zorgaanbieders plaatsen die niet voldoen aan de eisen in de Wet op de jeugdzorg en de afspraken zoals vastgelegd in het protocol «Nieuwe Zorgaanbieders». Toch ving de Inspectie signalen op uit het veld dat dit nog wel gebeurde. In antwoord op vervolgvragen erkende de minister enkele maanden later «dat bleek dat drie provincies en één grootstedelijke regio niet voldoen aan de kwaliteitseisen». De inzet van particuliere zorgaanbieders voor kinderen met een jeugdzorgindicatie vond de minister «onwenselijk». Uit bezoeken van de Inspectie bleek namelijk dat «een aantal instellingen niet voldoet aan de voorwaarden en niet beschikt over de juiste deskundigheid die nodig is om jeugdzorg van voldoende kwaliteit te leveren aan kinderen die er verblijven», aldus de minister.
De Inspectie waarschuwde dat zolang de wachtlijstproblematiek voortduurt en het reguliere aanbod gebrekkig is, initiatieven voor particuliere zorgaanbieders naar alle waarschijnlijkheid blijven bestaan. Provincies, Bureau Jeugdzorg en zorgaanbieders zullen – met name in acute crisissituaties – noodgedwongen een beroep doen op het aanbod aldaar. Het is daarom zaak dat de jeugdzorg die particuliere zorgaanbieders aan kwetsbare kinderen en jongeren bieden te allen tijde verantwoord is. Daartoe is het noodzakelijk dat alle hulpverlening voor kinderen, ongeacht het wettelijke domein of de wijze van financiering, valt binnen een gecontroleerd systeem. Het is ten eerste van belang dat bekend is welke particuliere zorgaanbieders er in Nederland bestaan en welke Nederlandse particuliere zorgaanbieders in het buitenland zijn gevestigd, middels een registratieplicht. Hoewel particuliere instellingen een registratie/meldingsplicht op grond van de KWZI hebben, vindt in de praktijk niet altijd goede naleving plaats, aangezien het voor de inspectie gezondheidszorg niet altijd duidelijk is op wie zij toezicht moeten houden. Met een vergunningsplicht is dit probleem verholpen. Ten tweede dienen de particuliere zorgaanbieders te voldoen aan een minimaal aantal kwaliteitseisen, opdat jeugdigen verantwoorde, veilige en deskundige zorg ontvangen. Via een vergunningssysteem kan in beide eisen worden voorzien. Ten derde is het noodzakelijk dat de bevoegdheden van de Inspectie worden verruimd, zodat zij onaangekondigd op inspectiebezoek kan gaan bij particuliere zorgaanbieders en -eenheden. En dat de verantwoordelijke ministers bevoegdheden tot handhaving krijgen.
Indien de registratieverplichting, kwaliteitseisen, toezicht en handhaving van kracht worden, ontvangen kinderen die gebruik maken van het particuliere zorgaanbod verzekerd goede hulp in een veilige omgeving. Dat geldt met dit voorstel ook voor de kinderen en jongeren die nu buiten de Wet op de Jeugdzorg om, in noodsituaties door Bureau Jeugdzorg zijn doorverwezen in het Nederlandse particuliere zorgaanbod jeugdzorg. In zulke gevallen zal het budget dat gemoeid is met de indicatie gaan naar de betreffende particuliere zorgaanbieder. Plaatsing van het kind in het particuliere zorgaanbod dient echter nog altijd op basis van vrijwilligheid te gaan, tenzij sprake is van een onvrijwillige maatregel.
In Nederland zijn we al bekend met toezicht op particuliere zorgaanbieders, uitgevoerd door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Er is eveneens toezicht geregeld voor reguliere jeugdhulpverlening via de Wet op de Jeugdzorg en de Kwaliteitswet zorginstellingen (Kwzi). Nieuwe jeugdzorgaanbieders die een subsidierelatie aangaan met de provincies, moeten voldoen aan het Protocol Nieuwe Zorgaanbieders. Andere aanbieders zijn BIG-geregistreerd. Zorgaanbieders en -eenheden die reeds vallen onder een vorm van toezicht en/of controle zijn met dit wetsvoorstel uitgezonderd. Bovenstaande probleemschets maakt echter duidelijk dat het ook wenselijk is om een vorm van kwaliteitseisen, toezicht en handhaving te regelen voor alle Nederlandse particuliere zorgaanbieders jeugdzorg die in binnen- en buitenland zijn gevestigd. Voor de totstandkoming van onderhavig voorstel tot wijziging van de wet om dit toezicht in het leven te roepen is de Wet op de jeugdzorg leidraad geweest.
Er komt een vergunningsplicht voor iedere particuliere zorgaanbieder of -eenheid die in Nederland is gevestigd en niet via de bestaande wet- en regelgeving is geregistreerd. Met deze wet is dus elke particuliere zorginstelling vergunningplichtig, tenzij het een natuurlijk persoon betreft met BIG registratie. Met deze wetswijziging zijn alle mensen die BIG-geregistreerd zijn, uitgezonderd van de vergunningsplicht en van het toezicht van de IJZ, daar zij een eigen toezicht/tuchtrechtsysteem kennen.
Deze wet geldt voor Nederlandse en buitenlandse aanbieders die op Nederlands grondgebied jeugdzorg aanbieden. Het vergunningssysteem wordt landelijk opgezet en uitgevoerd. De vergunning kan worden aangevraagd bij de verantwoordelijke minister. De vergunning wordt verleend wanneer de aanvrager voldoet aan de afgesproken kwaliteitseisen, zoals geformuleerd in dit voorstel tot wijziging van de wet. De Inspectie voor de Jeugdzorg controleert of een aanbieder daar al dan niet aan voldoet. Nadat de minister de Inspectie heeft gehoord, beslist de minister over het al dan niet toekennen van de vergunning. Uiterlijk acht weken na de aanvraag geeft de verantwoordelijke minister een beschikking af aan de particuliere zorgaanbieder of -eenheid. Deze termijn volgt uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Wordt de vergunning niet toegekend, dan is de aanvrager niet bevoegd zich als particuliere zorgaanbieder aan te bieden. Een particuliere aanbieder die geen vergunning heeft maar wel jeugdzorg aanbiedt, kan rekenen op herstelsancties. De verantwoordelijke minister(s) is/zijn bevoegd de particuliere aanbieder die geen vergunning heeft met bestuursdwang te sluiten, of een dwangsom op te leggen.
Wordt de vergunning toegekend, dan is het een particuliere zorgaanbieder of -eenheid als vanzelfsprekend wel toegestaan om jeugdzorg aan te bieden. Het is noodzakelijk dat er een register particuliere zorgaanbieders in het leven wordt geroepen. Wanneer besloten is de vergunning toe te kennen, wordt de particuliere zorgaanbieder jeugdzorg in het register opgenomen. Iedere zorgaanbieder krijgt een uniek nummer. Het register is openbaar en kan kosteloos worden geraadpleegd. Na inschrijving laat de verantwoordelijke minister de aanvrager schriftelijk weten welke gegevens zijn verwerkt.
De verantwoordelijke minister draagt zorg voor de inrichting van het register ten behoeve van de waarborging van de kwaliteit en de rechtszekerheid en ten behoeve van het toezicht op en de handhaving van de gestelde regels. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent het register particuliere zorgaanbieders. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op:
• de vorm van het register;
• de in het register op te nemen gegevens;
• de vastlegging van gegevens in het register en de verwijdering van gegevens daaruit;
• de wijze waarop verbetering van onjuistheden in het register plaatsvindt;
• de verstrekking van gegevens;
• de openbaarheid van gegevens;
• de verantwoordelijkheden van degenen die gegevens aanleveren ten behoeve van het register.
De verantwoordelijke minister is bevoegd een vergunning van een particuliere zorgaanbieder of -eenheid in te trekken. Dat kan bijvoorbeeld wanneer een vergunning is verleend op basis van een onjuiste of onvolledige opgave, of wanneer de zorgaanbieder in de praktijk niet handelt conform de kwaliteitseisen, regels en voorschriften zoals vastgelegd na deze wetswijziging. Echter, voordat daadwerkelijk op intrekking wordt overgegaan, dient de zorgaanbieder in de gelegenheid te zijn gesteld alsnog te voldoen aan de afgesproken vergunningseisen. Indien de vergunning wordt ingetrokken, wordt de particuliere zorgaanbieder jeugdzorg uitgeschreven uit het register.
Voor de zorgaanbieders en -eenheden die in het buitenland zijn gevestigd, is geen vergunningsplicht opgenomen. Wel bestaat de mogelijkheid om deze aanbieders te registreren in een ander register dan bovengenoemde: het register buitenlandse particuliere zorgaanbieders. Wanneer een buitenlandse zorgaanbieder wordt opgenomen in het register geeft de verantwoordelijke minister hiermee aan dat het aannemelijk is dat de zorgaanbieder dezelfde kwaliteit biedt als een Nederlandse zorgaanbieder. De minister biedt hiermee dus geen garanties op dezelfde kwaliteit als een Nederlandse zorgaanbieder. De verplichting om een aanvraag te doen teneinde buitenlandse zorgaanbieders in het register op te nemen, ligt bij de ouder(s) van het kind.
Opname in dat register vindt slechts plaats, indien door de betreffende zorgaanbieder of -eenheid aannemelijk is gemaakt dat de kwaliteit van de voorziening naar aard en strekking overeenkomt met de kwaliteitseisen zoals geformuleerd in dit voorstel tot wijziging van de wet. Ook nu wordt schriftelijk meegedeeld dat de particuliere zorgaanbieder is opgenomen in het register buitenlandse particuliere zorgaanbieders. Indien blijkt dat de kwaliteit van de voorziening niet langer voldoet aan de opgestelde kwaliteitseisen wordt de buitenlandse particuliere zorgaanbieder uit het register verwijderd.
Het aan te leggen register dient alleen voor informatie. Het legt dus geenszins verplichtingen op aan een buitenlandse zorgaanbieder. De kwaliteitseisen zijn leidend voor opname in het register, maar gelden niet als voorwaarden voor het mogen aanbieden van jeugdzorg. Het register buitenlandse zorgaanbieders biedt een groot voordeel voor de ouders van kinderen. Middels raadpleging van het register kunnen zij immers zien dat het aannemelijk is dat een buitenlandse zorgaanbieder kwaliteit biedt of niet. Als een buitenlandse zorgaanbieder nog niet is geregistreerd moeten zij dit aanvragen. Een ouder kan er altijd voor kiezen zijn kind onder te brengen bij een ongeregistreerde buitenlandse zorgaanbieder.
Particuliere zorgaanbieders en -eenheden mogen pas hulp aan kinderen verlenen nadat de Inspectie heeft beoordeeld dat de zorgaanbieder voldoet aan een minimaal aantal kwaliteitseisen. Het voorstel van wet biedt geen volledige regeling van kwaliteitseisen voor particuliere zorgaanbieders. De verantwoordelijke minister(s) dient in nauwe samenwerking met het veld de volledige kwaliteitseisen vast te leggen.
De kwaliteitseisen die in ieder geval worden gesteld aan de rechtspersoon die de zorgaanbieder jeugdzorg in stand houdt en aan de zorgaanbieder zelf zijn:
• De hulp die wordt verleend is van goed niveau, doeltreffend, doelmatig, cliëntgericht en afgestemd op de reële behoefte van de cliënt.
• Een particuliere zorgaanbieder jeugdzorg die een accommodatie in stand houdt, stelt huisregels vast die betrekking hebben op een ordelijke gang van zaken, de veiligheid binnen de accommodatie en het waarborgen van een pedagogisch klimaat.
• Een particuliere zorgaanbieder jeugdzorg die aan een leerplichtige jeugdige verblijf biedt in een accommodatie is verantwoordelijk voor de vereisten zoals vastgelegd in de Leerplichtwet.
• De hulp die wordt verleend is gebaseerd op een individueel hulpverleningsplan dat is afgestemd op de behoeften van de cliënt. Het hulpverleningsplan wordt vastgesteld na overleg met en na instemming van de cliënt. Indien de cliënt minderjarig is, is instemming van zijn wettelijke vertegenwoordiger vereist.
• Een jeugdige of degene die het gezag over hem heeft kan een schriftelijke klacht indienen bij een onafhankelijke klachtencommissie. De klachtencommissie neemt zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen vier weken, te rekenen vanaf de datum waarop de klacht is ontvangen, een beslissing op de klacht.
Bij algemene maatregel van bestuur worden ten minste regels gesteld over de minimumvereisten waaraan de zorgaanbieder dient te voldoen:
• De particuliere zorgaanbieder jeugdzorg organiseert de zorgverlening zodanig dat de particuliere zorgeenheid beschikt over voldoende kwalitatief en kwantitatief personeel en materieel. Er worden regels gesteld over opleidingseisen van het personeel.
• Geregeld wordt dat persoonsgegevens, waaronder bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens, die worden verwerkt, slechts worden verwerkt voor het doel waarvoor ze zijn verzameld.
Ten slotte dienen personen die werkzaam zijn bij een particuliere zorgaanbieder jeugdzorg:
• In het bezit te zijn van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG), afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.
Voordat hij of zij begint wordt daarmee duidelijk dat gedrag uit het verleden geen belemmering vormt voor deze functie. Dat is niet alleen van belang bij personen die direct hulp verlenen, maar bijvoorbeeld ook wanneer iemand omgaat met vertrouwelijke gegevens of zich bezighoudt met financiële aangelegenheden.
De Inspectie voor de Jeugdzorg voert het toezicht op de particuliere zorgaanbieders jeugdzorg uit, tenzij de particuliere zorgaanbieder valt onder de KWZI en dus valt onder het toezicht van de IGZ. Zodoende zijn er geen twee toezichthouders tegelijkertijd actief.
De Inspectie ressorteert onder de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Zij heeft tot taak onderzoeken te verrichten naar de kwaliteit in algemene zin van de Bureaus jeugdzorg en de Jeugdzorg, de Justitiële Jeugdinrichtingen en de Raad voor de Kinderbescherming. Dit voorstel van wet breidt deze taak uit door bij deze taak de particuliere zorgaanbieders jeugdzorg toe te voegen. Het gaat dan om particuliere zorgaanbieders en -eenheden op Nederlandse grondgebied. Indien nodig krijgt de Inspectie met dit wetsvoorstel de bevoegdheid middelen aan te geven of middelen te bevorderen ter verbetering van de kwaliteit van de particuliere zorgaanbieder jeugdzorg.
Onderhavig wetsvoorstel maakt het mogelijk dat de Inspectie toezicht houdt op de naleving van de wet ten aanzien van particuliere zorgaanbieders jeugdzorg en – indien sprake is van een doorverwijzing door Bureau Jeugdzorg – op de rechtmatige en doelmatige besteding van subsidies. De Inspectie verricht onderzoek naar de kwaliteit van de particuliere zorgaanbieders jeugdzorg uit eigen beweging. De Inspectie brengt van haar bevindingen verslag uit bij degene aan wie het onderzoek is uitgevoerd en kan daarbij voorstellen doen tot verbetering van de kwaliteit. De Inspectie stelt de verantwoordelijke minister(s) schriftelijk op de hoogte van haar bevindingen.
Indien de verantwoordelijke minister van oordeel is dat de zorgaanbieder of -eenheid dit voorstel tot wijziging van de wet niet of in onvoldoende mate of op onjuiste wijze naleeft, kan zij de verantwoordelijke rechtspersoon van de zorgaanbieder jeugdzorg een schriftelijke aanwijzing geven. In de aanwijzing wordt met redenen omkleed welke punten niet, onvoldoende of onjuist worden nageleefd. Ook worden de te nemen maatregelen vastgelegd. Een aanwijzing bevat de termijn waarbinnen de verantwoordelijke rechtspersoon er aan moet voldoen. Mocht uitstel leiden tot een dusdanig gevaar voor een ernstige aantasting van de belangen van de cliënten, dan kan een schriftelijk bevel worden gegeven. Het bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen, welke door Onze Minister kan worden verlengd. De verantwoordelijke rechtspersoon is verplicht onmiddellijk binnen de daarbij gestelde termijn aan het bevel te voldoen.
Artikel I
Onderdeel A
De wijzigingen van artikel 1, eerste lid, zien op het toevoegen van nieuwe definities. Door deze wijzigingen wordt het begrip «particuliere zorgaanbieder» geïntroduceerd in de wet. Deze definitie verschilt met de al bestaande definitie van «zorgaanbieder». De zorgaanbieder verleent jeugdzorg waarop ingevolge de Wet op de jeugdzorg aanspraak bestaat, terwijl de particuliere zorgaanbieder jeugdzorg verleent, anders dan die waarop ingevolge de Wet op de jeugdzorg aanspraak bestaat. Tevens wordt de definitie van «particuliere zorgeenheid» aan de wet toegevoegd. Een particuliere zorgeenheid is een organisatie-eenheid, waarbinnen een particuliere zorgaanbieder een afgebakend geheel aan jeugdzorg verleent. De vergunningplicht geldt niet ten aanzien van personen die een BIG-registratie hebben.
Onderdeel B
Artikel 29z
Om de particuliere zorgaanbieder te reguleren en eisen te kunnen stellen alvorens deze dienstverlening aanbiedt, is gekozen voor een vergunningenstelsel. Een particuliere zorgaanbieder dient te beschikken over een vergunning alvorens deze zijn dienstverlening aanbiedt. Ook elke particuliere zorgeenheid dient te beschikken over een vergunning. Op deze wijze wordt voorkomen dat een vergunning wordt verleend aan een particuliere zorgaanbieder en vervolgens niet alle particuliere zorgeenheden voldoen aan de vereisten volgens de wet. De inspectie jeugdzorg wordt gehoord door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport alvorens deze de vergunning verleent. Bovendien kan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voorschriften of beperkingen verbinden aan de vergunning. De vergunning wordt slechts verleend indien naar oordeel van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de aanvrager van de vergunning naar verwachting zal voldoen aan de vereisten gesteld in de artikelen 29ab en 29ac.
Artikel 29aa
Indien een vergunning is verleend, wordt de vergunninghouder ingeschreven in het register particuliere zorgaanbieders. Dit kan dus een particuliere zorgaanbieder zijn of een particuliere zorgeenheid. Het register is openbaar en kan kosteloos worden geraadpleegd. Degenen die gebruik willen maken van een particuliere zorgaanbieder kunnen derhalve het register inzien of de gekozen particuliere zorgaanbieder geregistreerd is en dus een vergunninghouder is. De vergunninghouder is zelf verantwoordelijk voor de gegevens die in het register zijn opgenomen. Indien de gegevens van de vergunninghouder zijn gewijzigd, dient deze vergunninghouder deze wijzigingen zelf door te geven aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De verdere uitwerking van het register vindt, gezien het karakter van de te stellen regels, plaats middels algemene maatregel van bestuur.
Artikel 29ab
De dienstverlening van een particuliere zorgaanbieder dient te voldoen aan een aantal vereisten. Zo moet een particuliere zorgaanbieder voor iedere jeugdige een individueel hulpverleningsplan opstellen en moet elke jeugdige toegang tot onderwijs geboden krijgen. Indien sprake is van een particuliere zorgeenheid gelden deze vereisten onverkort. Middels het tweede lid kunnen opleidingseisen worden gesteld aan het personeel dat werkzaam is bij een particuliere zorgaanbieder en kunnen eisen worden gesteld aan de wijze waarop dient te worden omgegaan met privacygevoelige informatie. Het derde lid biedt nog de mogelijkheid om nadere regels te stellen omtrent de eisen uit de voorgaande leden.
Artikel 29ac
Personen die voor een particuliere zorgaanbieder of particuliere zorgeenheid gaan werken, zullen een verklaring omtrent het gedrag moeten overleggen. Indien de particuliere zorgaanbieder, de particuliere zorgeenheid of de inspectie redelijkerwijs het vermoeden heeft dat een werknemer niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, wordt van die werknemer een nieuwe verklaring omtrent het gedrag geëist.
Artikel 29ad
Met de introductie van de vergunningplicht voor particuliere zorgaanbieders is het voor hen verboden om de betreffende diensten aan te bieden zonder vergunning. Indien de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een particuliere zorgaanbieder aantreft die geen vergunning heeft, kan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport deze zorgaanbieder een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom opleggen. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport kan derhalve overgaan tot sluiting van een particuliere zorgaanbieder zonder vergunning, of deze een dwangsom opleggen voor elke periode dat hij diensten aanbiedt zonder over een vergunning te beschikken. Indien een particuliere zorgaanbieder wel al een aanvraag voor een vergunning heeft ingediend, is het denkbaar dat de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport niet direct overgaat tot het sluiten dan wel het opleggen van een dwangsom, maar hangende de vergunningaanvraag de activiteiten van de particuliere zorgaanbieder gedoogt.
Artikel 29ae
De vergunning van een particuliere zorgaanbieder kan worden ingetrokken. Dit gebeurt bijvoorbeeld wanneer de vergunning op onjuiste gronden is verleend of wanneer de vereisten uit de artikelen 29ab en 29ac niet worden nageleefd. De bevoegdheid om een vergunning in te trekken, ligt bij de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het intrekken van een vergunning kan pas nadat de vergunninghouder in de gelegenheid is gesteld om de situatie weer in lijn te brengen met de vergunning en de daarbij behorende regels. Wanneer de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport overgaat tot de intrekking van de vergunning wordt daarmee ook de registratie van de vergunninghouder doorgehaald.
Artikel 29af
Ten aanzien van de handhaving op de vergunninghouders wordt de reeds bestaande handhavingssystematiek uit de Wet op de jeugdzorg op de vergunninghouders van overeenkomstige toepassing verklaard. Hierdoor kunnen Gedeputeerde Staten een aanwijzing geven aan een particuliere zorgaanbieder, welke eventueel geëffectueerd kan worden middels een last onder bestuursdwang. In het geval van spoed kan een met toezicht belaste ambtenaar een schriftelijk bevel geven, hetgeen onmiddellijk dient te worden opgevolgd. Dit bevel kan indien de situatie nog niet is verbeterd worden verlengd door Gedeputeerde Staten. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport kan eventueel aanwijzingen geven aan Gedeputeerde Staten indien hij van mening is dat deze nalatig is in de uitoefening van de bevoegdheden.
Artikel 29ag
De inspectie kan in het kader van haar toezichthoudende werkzaamheden de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport verzoeken een particuliere zorgaanbieder die geen vergunning heeft, maar wel jeugdzorg verleent waarop ingevolge de Wet op de jeugdzorg geen aanspraak bestaat, een last onder bestuursdwang op te leggen. De inspectie dan wel de inspectie voor de gezondheidszorg heeft ook de mogelijkheid om in het kader van haar toezichthoudende werkzaamheden de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport te verzoeken om de vergunning van een vergunninghouder in te trekken.
Artikel 29ah tot en met artikel 29aj
Voor de buitenlandse particuliere zorgaanbieder wordt ten behoeve van de informatievoorziening voor de ouders, stiefouders of anderen, die een jeugdige als behorende bij hun gezin verzorgen en opvoeden, een register buitenlandse particuliere zorgaanbieders tot stand gebracht. Indien gebruik gemaakt gaat worden van een buitenlandse particuliere zorgaanbieder, wordt een aanvraag gedaan door de ouders, stiefouders of anderen, die een jeugdige als behorende bij hun gezin verzorgen en opvoeden, om deze buitenlandse particuliere zorgaanbieder op te nemen in het register. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport kan dan deze buitenlandse particuliere zorgaanbieder opnemen in het register indien hij van oordeel is dat de kwaliteit van deze in lijn is met de eisen die worden gesteld aan Nederlandse particuliere zorgaanbieders. Ook kan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op verzoek een buitenlandse particuliere zorgaanbieder inschrijven in het register. Het al dan niet opnemen van een buitenlandse particuliere zorgaanbieder in het register laat de mogelijkheden voor de ouders, stiefouders of anderen, die een jeugdige als behorende bij hun gezin verzorgen en opvoeden, onverlet om voor een buitenlandse aanbieder te kiezen die niet is opgenomen in het register.
Onderdeel C
De inspectie Jeugdzorg wordt de toezichthouder op de particuliere zorgaanbieders, tenzij een particuliere zorgaanbieder onder het regime van de KWZI valt en derhalve onder het toezicht van de inspectie voor de gezondheidszorg valt. De inspectie krijgt dezelfde taak omtrent de kwaliteitsbewaking die zij nu heeft ten aanzien van de reguliere zorgaanbieders. Dit houdt in dat de inspectie niet alleen toezicht houdt op de naleving van de kwaliteitseisen door een particuliere zorgaanbieder, maar ook dat de inspectie de kwaliteit van particuliere zorgaanbieders in algemene zin kan onderzoeken. Deze onderzoeken kunnen plaatsvinden uit eigen beweging of op verzoek van de minister van Justitie en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Artikel II
Dit artikel regelt de inwerkingtreding van de wet, welke is voorzien op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Dibi Dijsselbloem