Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 april 2013
Bij de behandeling van de Begroting 2012 van OCW op 1 december 2011 is door de leden Van der Ham en Biskop een motie ingediend over (her)invoering meestertitel (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 33 000 VIII, nr. 144). In vervolg hierop is bij de behandeling van het wetsvoorstel doelmatige leerwegen en het moderniseren van de bekostiging van het beroepsonderwijs op 12 februari 2013 (Handelingen II 2012/13, nr. 51, item 18) door de leden Rog en Van Meenen een motie ingediend over invoering van de meester- en gezeltitels in het beroepsonderwijs (Tweede Kamer vergaderjaar 2012–2013, 33 187, nr. 34).
In reactie op de motie uit 2011 heeft mijn ambtsvoorganger de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) gevraagd een advies op te stellen over de mogelijkheden om de «Meestertitel» een plek te geven in beroepsopleidingen. Het advies treft u als bijlage aan.1
In deze brief zal ik op beide moties reageren.
Aandacht voor toptalent
Genoemde moties zijn ingegeven door het belang dat de indieners hechten aan excellentie in vakmanschap. Dat belang erken ik uiteraard ten volle. Onze economie heeft dringend behoefte aan professionals, die op topniveau een vak kunnen uitoefenen. Tegelijkertijd krijgen het beroepsonderwijs en het vakmanschap niet altijd de waardering die zij verdienen. Dit heeft negatieve effecten op de instroom in het beroepsonderwijs. Aandacht voor toptalent in vakmanschap kan het imago van het beroepsonderwijs verbeteren en ervoor zorgen dat jongeren voor vakopleidingen blijven kiezen. Verder leidt de aandacht voor toptalent ertoe dat studenten in het beroepsonderwijs meer worden uitgedaagd. Op die manier is er ook sprake van positief effect op de kwaliteit van het onderwijs.
De afgelopen jaren zijn daarom verschillende initiatieven in gang gezet om toptalent in vakmanschap te bevorderen en meer zichtbaar te maken. Ik noem hier met name:
– De activiteiten van Skills Netherlands, die zijn gezicht op het promoten van het belang van het vakmanschap en het beroepsonderwijs in Nederland. Daarbij baseert Skills Netherlands zicht op drie pijlers: imagoverbetering, talentontwikkeling en beroeps- en loopbaanoriëntatie (LOB). In het oog springende activiteiten zijn o.a. de kampioenschappen voor vakmanschap Skillsmasters, Euroskills en Worldskills.
– De Centra voor Innovatief Vakmanschap, die zijn gericht op een betere aansluiting van het beroepsonderwijs op de arbeidsmarkt. De focus ligt daarbij op bètatechniek. De Centra moeten uitgroeien tot kwalitatief hoogstaande (inter)nationale kenniscentra, waar de meest bekwame studenten en docenten studeren en werken. In de Centra wordt nauw samengewerkt met het (regionale) bedrijfsleven.
Deze initiatieven worden mede ondersteund door OCW en EZ.
Meestertitel
In overleg met brancheorganisaties heeft SBB geïnventariseerd of er behoefte bestaat aan invoering van de meestertitel in het middelbaar beroepsonderwijs. Op dit moment zijn er zeven branches, die een meestertitel voeren (bijvoorbeeld meesterkok, meestergoudsmid en meesterparketteur). In de meeste gevallen wordt deze branchemeestertitel gebruikt als hoogste erkenning van vakmanschap, gebaseerd op o.a. jarenlange ervaring, excellent presteren, het volgen van een extra opleiding en het doen van een proeve van bekwaamheid. De meestertitel is een middel om vakmensen van uitzonderlijk niveau te bekronen. In een aantal gevallen is het meesterschap ook verbonden met de overdracht van het vak op studenten.
Het voeren van een meestertitel kan waardevol zijn: excellente vakmensen krijgen waardering voor hun werk en hun bereidheid om zich te blijven ontwikkelen. De meestertitel maakt vakmanschap zichtbaar en biedt doorgroeiperspectief binnen het vak en daarmee een perspectief in het kader van een Leven Lang Leren.
Dat maakt echter nog niet dat de meestertitel ook in het mbo-stelsel generiek ingevoerd zou moeten worden. Het mbo-stelsel leidt op tot het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar. Dat niveau is uiteraard niet hetzelfde als dat van een vakman/-vrouw met jarenlange ervaring. De meester is een persoon die zich na zijn of haar opleiding in de praktijk volop heeft doorontwikkeld.
Tegen deze achtergrond is het goed een onderscheid te maken tussen de verantwoordelijkheid van het onderwijs en die van de branche. De fase van opleiding naar het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar is de verantwoordelijkheid van het publiek bekostigde middelbaar beroepsonderwijs. Hierna ontwikkelt de afgestudeerde zich verder in de praktijk; dit is een private verantwoordelijkheid. De ontwikkeling in de praktijk wordt ingericht en bekostigd door de branche. De meestertitel valt onder de verantwoordelijkheid van de branche en is in die zin een professionele standaard voor prestaties in het vak. Binnen het mbo-stelsel kan een student zich op verschillende niveaus kwalificeren als beginnend beroepsbeoefenaar. Vervolgens zal een klein deel daarvan zich in de praktijk, afhankelijk van de branche of sector, verder ontwikkelen naar de top: het meesterschap.
Aangezien de meestertitel het initiatief is van de branches, ziet SBB geen mogelijkheden het meesterschap formeel te positioneren binnen het stelsel van mbo-opleidingen. Ik onderschrijf dit en neem het advies dan ook over. In het SBB advies worden niettemin wel mogelijkheden benadrukt tot verbinding tussen het mbo-stelsel en de meestertitel, zoals het verbinden van de door de sector te ontwikkelen standaarden voor de meestertitel met de standaarden voor de vakwedstrijden ter bevordering van excellentie in het mbo en de mogelijkheid voor praktijkleiders om zich als excellent te onderscheiden.
Gezeltitel
Met de motie van 12 februari jl. wordt de regering onder meer gevraagd te bevorderen dat studenten met een diploma mbo-4-niveau de gezeltitel kunnen voeren. De titel gezel komt nu voor bij vier kwalificaties op niveau 3 (o.a. schilder en stukadoor). Ook zijn er brancheopleidingen die gebruik maken van de term gezel, bijv. gezelschoorsteenveger en gezelcoupeur. In de horeca bestaat een gezelopleiding op niveau 4, maar dat betreft een «sterklas»: kandidaten moeten eerst een selectieprocedure doorlopen en een leerbaan vinden bij een meesterkok. Het generiek invoeren van een gezeltitel voor alle niveau 4 gediplomeerden vind ik tegen de achtergrond van deze praktijk niet aan te bevelen: enerzijds wordt er dan mogelijk afbreuk gedaan aan de waarde van de titel gezel in de horeca, anderzijds zou een dergelijke invoering zich niet goed verhouden tot de genoemde kwalificaties bij niveau 3 opleidingen.
Het heeft dan ook mijn voorkeur dat het onderwijsveld en het bedrijfsleven in overleg de naam van een kwalificatie bepalen. Indien de partijen dit noodzakelijk vinden, kan daarbij de term gezel worden gebruikt.
Vervolgacties
Het is belangrijk om excellentie en de zichtbaarheid daarvan in het middelbaar beroepsonderwijs te bevorderen. Daarom zal ik met SBB en de MBO Raad overleg voeren over wat er nodig is om het tot stand komen van deze verbindingen tussen het mbo-stelsel en de meester -en gezeltitels te bevorderen. Hoewel ik de verantwoordelijkheid voor genoemde titels bij de branches laat, wil ik stimuleren dat meer branches meesterschap of vakmanschap op uitzonderlijk niveau nadrukkelijk zichtbaar maken (in de vorm van genoemde titel dan wel op andere manieren). Ook zou ik binnen het mbo uitbreiding van initiatieven als de sterklas in de horeca-opleidingen willen bevorderen, omdat de sterklas bij uitstek een voorbeeld is van differentiatie en excellentie. Mogelijk kunnen dergelijke sterklassen aansluiten op trajecten die opleiden voor de meestertitel.
Met de MBO Raad en de Inspectie wil ik ook verkennen hoe excellentie zichtbaarder kan worden in de kwaliteitsoordelen over het onderwijs.
Dit kan bijdragen aan meer aandacht voor toptalent in beroepsonderwijs en beroepsuitoefening, zoals in de inleiding van deze brief is bepleit.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker