Ontvangen 7 februari 2013
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
In artikel I, onderdeel C, onder 2, vervalt de zinsnede «artikel 7.2.7, eerste lid, niet in acht behoeft te worden genomen voor wat betreft de eisen met betrekking tot voldoende begeleide onderwijsuren en uren beroepspraktijkvorming en» en wordt «tweede tot en met achtste lid» vervangen door: tweede tot en met zesde lid.
II
In artikel I, onderdeel P, wordt artikel 7.2.7, als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid komt te luiden:
3. Het onderwijsprogramma voor een opleiding in de beroepsopleidende leerweg voldoet aan de eisen met betrekking tot voldoende begeleide onderwijsuren en uren beroepspraktijkvorming, bedoeld in het eerste lid, indien het bevoegd gezag voor de deelnemer een onderwijsprogramma verzorgt dat voor ten minste 20% en voor ten hoogste voor 60% bestaat uit beroepspraktijkvorming.
2. Het vierde lid komt te luiden:
4. Het onderwijsprogramma voor een opleiding in de beroepsbegeleidende leerweg voldoet aan de eisen met betrekking tot voldoende begeleide onderwijsuren en uren beroepspraktijkvorming, bedoeld in het eerste lid, indien het bevoegd gezag voor de deelnemer een onderwijsprogramma verzorgt dat voor ten minste 60% bestaat uit beroepspraktijkvorming.
3. In het vijfde lid vervalt: en bestaat uitsluitend uit begeleide onderwijsuren en beroepspraktijkvorming.
4. In het zesde lid wordt «De begeleide onderwijsuren, bedoeld in het eerste, derde, vierde en vijfde lid» vervangen door: Begeleide onderwijsuren.
5. Het zevende lid vervalt.
6. Het achtste lid vervalt.
III
In artikel I, onderdeel R, onder 2, wordt «vierde, zesde, zevende en achtste» vervangen door: vierde en zesde.
IV
In artikel I, onderdeel BB1, vervalt: indien dit minder uren als bedoeld in artikel 7.2.7, derde of vierde lid, omvat.
V
In artikel I, onderdeel EE, wordt in artikel 12.4a.2, eerste lid, als volgt gewijzigd:
1. De zinsnede «elk studiejaar ten minste 850 klokuren omvat, waarvan ten minste 200 begeleide onderwijsuren en ten minste 610 klokuren voor de» wordt vervangen door: voor ten minste 60% bestaat uit.
2. De derde en vierde volzin vervallen.
VI
In artikel V, onderdeel C, onder 2, vervalt de zinsnede «artikel 7.2.6, eerste lid, niet in acht behoeft te worden genomen voor wat betreft de eisen met betrekking tot voldoende begeleide onderwijsuren en uren beroepspraktijkvorming en» en wordt «tweede tot en met achtste lid» vervangen door: tweede tot en met zesde lid.
VII
In artikel V, onderdeel L, wordt artikel 7.2.6, als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid komt te luiden:
3. Het onderwijsprogramma voor een opleiding in de beroepsopleidende leerweg voldoet aan de eisen met betrekking tot voldoende begeleide onderwijsuren en uren beroepspraktijkvorming, bedoeld in het eerste lid, indien het bevoegd gezag voor de deelnemer een onderwijsprogramma verzorgt dat voor ten minste 20% en voor ten hoogste voor 60% bestaat uit beroepspraktijkvorming.
2. Het vierde lid komt te luiden:
4. Het onderwijsprogramma voor een opleiding in de beroepsbegeleidende leerweg voldoet aan de eisen met betrekking tot voldoende begeleide onderwijsuren en uren beroepspraktijkvorming, bedoeld in het eerste lid, indien het bevoegd gezag voor de deelnemer een onderwijsprogramma verzorgt dat voor ten minste 60% bestaat uit beroepspraktijkvorming.
3. In het vijfde lid vervalt: en bestaat uitsluitend uit begeleide onderwijsuren en beroepspraktijkvorming.
4. In het zesde lid wordt «De begeleide onderwijsuren, bedoeld in het eerste, derde, vierde en vijfde lid» vervangen door: Begeleide onderwijsuren.
5. Het zevende lid vervalt.
6. Het achtste lid vervalt.
Dit amendement regelt dat opleidingen zelf de verhouding tussen het aantal begeleide onderwijsuren en het aantal klokuren voor beroepspraktijkvorming in het onderwijsprogramma kunnen vaststellen. Onderwijsinstellingen kunnen volgens de indiener namelijk zelf het beste bepalen hoe het onderwijsprogramma dient te worden ingevuld, en welke mix van werkvormen daarvoor nodig is. Voor vaststelling van het onderwijsprogramma dient de onderwijsinstelling verantwoording af te leggen aan de medezeggenschapsorganen, die daarop instemmingsrecht hebben. De medezeggenschaporganen zijn immers degene die het beste zicht hebben op invulling van opleidingen en bijbehorend onderwijsprogramma. Kwaliteit van de opleiding wordt daarbij gewaarborgd op basis van de voorgestelde kwaliteitseisen studenttevredenheid, tevredenheid van het afnemend veld en studiesucces. De inspectie houdt hierop haar reguliere toezicht, dat zij ingevolge de WOT uitoefent.
Van Meenen