Ontvangen 5 februari 2013
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel I, onderdeel C, onder 2, wordt in het nieuwe lid 1a, na «ten aanzien van het onderwijs» ingevoegd: artikel 7.2.7, eerste lid, niet in acht behoeft te worden genomen voor wat betreft de eisen met betrekking tot voldoende begeleide onderwijsuren en uren beroepspraktijkvorming en.
B
In artikel I, onderdeel P, komt artikel 7.2.7 als volgt te luiden:
Artikel 7.2.7. Inrichting beroepsopleidingen
1. Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat beroepsopleidingen zodanig zijn ingericht dat deelnemers, ongeacht of zij eerst worden ingeschreven voor een opleidingsdomein of voor een kwalificatiedossier, de kwalificatie binnen de vastgestelde studieduur kunnen bereiken en dat het onderwijsprogramma evenwichtig is ingedeeld, alsmede voldoende begeleide onderwijsuren en uren beroepspraktijkvorming omvat.
2. Beroepsopleidingen in de beroepsopleidende leerweg en in de beroepsbegeleidende leerweg zijn voltijds ingericht en hebben per volledig studiejaar een studielast van ten minste 1600 klokuren.
3. Het onderwijsprogramma voor een opleiding in de beroepsopleidende leerweg voldoet aan de eisen met betrekking tot voldoende begeleide onderwijsuren en uren beroepspraktijkvorming, bedoeld in het eerste lid, indien het bevoegd gezag voor de deelnemer een onderwijsprogramma verzorgt dat:
a. voor de entreeopleiding ten minste 1000 klokuren omvat waarvan ten minste 600 begeleide onderwijsuren;
b. voor een eenjarige basisberoepsopleiding en voor de specialistenopleiding ten minste 1000 klokuren omvat, waarvan ten minste 700 begeleide onderwijsuren en ten minste 250 klokuren beroepspraktijkvorming;
c. voor een tweejarige basisberoepsopleiding en voor een tweejarige vakopleiding ten minste 2000 klokuren omvat, waarvan ten minste 1250 begeleide onderwijsuren en ten minste 450 klokuren beroepspraktijkvorming, met dien verstande dat in het eerste studiejaar ten minste 700 begeleide onderwijsuren worden verzorgd;
d. voor een driejarige vakopleiding en de middenkaderopleiding ten minste 3000 klokuren omvat, waarvan ten minste 1800 begeleide onderwijsuren en ten minste 900 klokuren beroepspraktijkvorming, met dien verstande dat in het eerste studiejaar ten minste 700 begeleide onderwijsuren worden verzorgd.
Het bevoegd gezag kan een onderwijsprogramma verzorgen dat minder uren omvat dan de onder a tot en met d genoemde aantallen mits de opleiding aantoonbaar van voldoende kwaliteit is. In het geval het onderwijsprogramma minder uren omvat, legt het bevoegd gezag hierover verantwoording af in het jaarverslag, bedoeld in artikel 2.5.4 dan wel, bij toepassing van artikel 1.4.1, eerste lid, in het verslag, bedoeld in artikel 1.4.1, derde lid.
4. Het onderwijsprogramma voor een opleiding in de beroepsbegeleidende leerweg voldoet aan de eisen met betrekking tot voldoende begeleide onderwijsuren en uren beroepspraktijkvorming, bedoeld in het eerste lid, indien het bevoegd gezag voor de deelnemer een onderwijsprogramma verzorgt dat elk studiejaar ten minste 850 klokuren omvat, waarvan ten minste 200 begeleide onderwijsuren en ten minste 610 klokuren beroepspraktijkvorming. Het bevoegd gezag kan een onderwijsprogramma verzorgen dat minder uren omvat dan de genoemde aantallen mits de opleiding aantoonbaar van voldoende kwaliteit is. In het geval het onderwijsprogramma minder uren omvat, legt het bevoegd gezag hierover verantwoording af in het jaarverslag, bedoeld in artikel 2.5.4 dan wel, bij toepassing van artikel 1.4.1, eerste lid, in het verslag, bedoeld in artikel 1.4.1, derde lid.
5. Het onderwijsprogramma, bedoeld in het derde en vierde lid, omvat alle onderwijsactiviteiten, gericht op het bereiken van de onderwijs- en vormingsdoelen van de opleiding, waaraan door de deelnemer wordt deelgenomen onder verantwoordelijkheid en toezicht van het bevoegd gezag en bestaat uitsluitend uit begeleide onderwijsuren en beroepspraktijkvorming.
6. De begeleide onderwijsuren, bedoeld in het eerste, derde, vierde en vijfde lid, zijn klokuren waarin onderwijs wordt gegeven onder verantwoordelijkheid en met actieve betrokkenheid van onderwijspersoneel als bedoeld in de artikelen 4.2.1 en 4.2.2, niet zijnde uren die deel uit maken van de beroepspraktijkvorming.
7. Indien in het laatste studiejaar van de basisberoepsopleiding of de vakopleiding de studieduur van de opleiding gerekend vanaf 1 september en naar boven afgerond op hele maanden minder is dan 10 maanden, worden het aantal begeleide onderwijsuren en het aantal klokuren beroepspraktijkvorming, genoemd in het derde lid, onder b, c en d en het vierde lid, in dat studiejaar evenredig verlaagd. De laatste twee volzinnen van het derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
8. Voor opleidingen waarvan op grond van artikel 7.2.4a, vierde lid, een studieduur is vastgesteld van meer dan drie volledige studiejaren wordt het onderwijsprogramma, bedoeld in het derde lid, onderdeel d, naar evenredigheid verhoogd met begeleide onderwijsuren en uren beroepspraktijkvorming. De laatste twee volzinnen van het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
C
In artikel I wordt na onderdeel BB een onderdeel ingevoegd, luidende:
BB1
Aan artikel 8a.2.2, derde lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel l door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
m. het onderwijsprogramma indien dit minder uren als bedoeld in artikel 7.2.7, derde of vierde lid, omvat.
D
In artikel I, onderdeel EE, worden in artikel 12.4a.2, eerste lid, de volgende volzinnen toegevoegd: Het bevoegd gezag kan een onderwijsprogramma verzorgen dat minder uren omvat dan de genoemde aantallen mits de opleiding aantoonbaar van voldoende kwaliteit is. In het geval het onderwijsprogramma minder uren omvat, heeft de deelnemersraad, bedoeld in artikel 8a.1.2, instemmingsbevoegdheid met betrekking tot een voorgenomen besluit daartoe en legt het bevoegd gezag hierover verantwoording af in het jaarverslag, bedoeld in artikel 2.5.4 dan wel, bij toepassing van artikel 1.4.1, eerste lid, in het verslag, bedoeld in artikel 1.4.1, derde lid.
E
In artikel V, onderdeel C, onder 2, wordt in het nieuwe negende lid, na «ten aanzien van het onderwijs» ingevoegd: artikel 7.2.6, eerste lid, niet in acht behoeft te worden genomen voor wat betreft de eisen met betrekking tot voldoende begeleide onderwijsuren en uren beroepspraktijkvorming en.
F
In artikel V, onderdeel L, komt artikel 7.2.6 als volgt te luiden:
Artikel 7.2.6. Inrichting beroepsopleidingen
1. Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat beroepsopleidingen zodanig zijn ingericht dat deelnemers, ongeacht of zij eerst worden ingeschreven voor een opleidingsdomein of voor een kwalificatiedossier, de kwalificatie binnen de vastgestelde studieduur kunnen bereiken en dat het onderwijsprogramma evenwichtig is ingedeeld, alsmede voldoende begeleide onderwijsuren en uren beroepspraktijkvorming omvat.
2. Beroepsopleidingen in de beroepsopleidende leerweg en in de beroepsbegeleidende leerweg zijn voltijds ingericht en hebben per volledig studiejaar een studielast van ten minste 1600 klokuren.
3. Het onderwijsprogramma voor een opleiding in de beroepsopleidende leerweg voldoet aan de eisen met betrekking tot voldoende begeleide onderwijsuren en uren beroepspraktijkvorming, bedoeld in het eerste lid, indien het bevoegd gezag voor de deelnemer een onderwijsprogramma verzorgt dat:
a. voor de entreeopleiding ten minste 1000 klokuren omvat waarvan ten minste 600 begeleide onderwijsuren;
b. voor een eenjarige basisberoepsopleiding en voor de specialistenopleiding ten minste 1000 klokuren omvat, waarvan ten minste 700 begeleide onderwijsuren en ten minste 250 klokuren beroepspraktijkvorming;
c. voor een tweejarige basisberoepsopleiding en voor een tweejarige vakopleiding ten minste 2000 klokuren omvat, waarvan ten minste 1250 begeleide onderwijsuren en ten minste 450 klokuren beroepspraktijkvorming, met dien verstande dat in het eerste studiejaar ten minste 700 begeleide onderwijsuren worden verzorgd;
d. voor een driejarige vakopleiding en de middenkaderopleiding ten minste 3000 klokuren omvat, waarvan ten minste 1800 begeleide onderwijsuren en ten minste 900 klokuren beroepspraktijkvorming, met dien verstande dat in het eerste studiejaar ten minste 700 begeleide onderwijsuren worden verzorgd.
Het bevoegd gezag kan een onderwijsprogramma verzorgen dat minder uren omvat dan de onder a tot en met d genoemde aantallen mits de opleiding aantoonbaar van voldoende kwaliteit is. In het geval het onderwijsprogramma minder uren omvat, legt het bevoegd gezag hierover verantwoording af in het jaarverslag, bedoeld in artikel 2.3.2 dan wel, bij toepassing van artikel 1.4.1, eerste lid, in het verslag, bedoeld in artikel 1.4.1, zevende lid.
4. Het onderwijsprogramma voor een opleiding in de beroepsbegeleidende leerweg voldoet aan de eisen met betrekking tot voldoende begeleide onderwijsuren en uren beroepspraktijkvorming, bedoeld in het eerste lid, indien het bevoegd gezag voor de deelnemer een onderwijsprogramma verzorgt dat elk studiejaar ten minste 850 klokuren omvat, waarvan ten minste 200 begeleide onderwijsuren en ten minste 610 klokuren beroepspraktijkvorming. Het bevoegd gezag kan een onderwijsprogramma verzorgen dat minder uren omvat dan de genoemde aantallen mits de opleiding aantoonbaar van voldoende kwaliteit is. In het geval het onderwijsprogramma minder uren omvat, legt het bevoegd gezag hierover verantwoording af in het jaarverslag, bedoeld in artikel 2.3.2 dan wel, bij toepassing van artikel 1.4.1, eerste lid, in het verslag, bedoeld in artikel 1.4.1, zevende lid.
5. Het onderwijsprogramma, bedoeld in het derde en vierde lid, omvat alle onderwijsactiviteiten, gericht op het bereiken van de onderwijs- en vormingsdoelen van de opleiding, waaraan door de deelnemer wordt deelgenomen onder verantwoordelijkheid en toezicht van het bevoegd gezag en bestaat uitsluitend uit begeleide onderwijsuren en beroepspraktijkvorming.
6. De begeleide onderwijsuren, bedoeld in het eerste, derde, vierde en vijfde lid, zijn klokuren waarin onderwijs wordt gegeven onder verantwoordelijkheid en met actieve betrokkenheid van onderwijspersoneel als bedoeld in de artikelen 4.2.1 en 4.2.2, niet zijnde uren die deel uit maken van de beroepspraktijkvorming.
7. Indien in het laatste studiejaar van de basisberoepsopleiding of de vakopleiding de studieduur van de opleiding gerekend vanaf 1 september en naar boven afgerond op hele maanden minder is dan 10 maanden, worden het aantal begeleide onderwijsuren en het aantal klokuren beroepspraktijkvorming, genoemd in het derde lid, onder b, c en d en het vierde lid, in dat studiejaar evenredig verlaagd. De laatste twee volzinnen van het derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
8. Voor opleidingen waarvan op grond van artikel 7.2.4a, vierde lid, een studieduur is vastgesteld van meer dan drie volledige studiejaren wordt het onderwijsprogramma, bedoeld in het derde lid, onderdeel d, naar evenredigheid verhoogd met begeleide onderwijsuren en uren beroepspraktijkvorming. De laatste twee volzinnen van het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
G
In artikel XI, zesde lid, wordt «eerder in werking is getreden of treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als» vervangen door: later in werking treedt dan.
H
In artikel XI, zevende lid, wordt «later in werking treedt dan» vervangen door: eerder in werking is getreden of treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als.
Deze toelichting wordt mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken gegeven.
Deze nota van wijziging strekt ertoe om instellingen ruimte te bieden om voor opleidingen een onderwijsprogramma aan te bieden dat niet volledig aan de urennormen voldoet, als de kwaliteit van die opleiding desondanks is gewaarborgd. Dit moet blijken uit studenttevredenheid, tevredenheid van het afnemend veld en studiesucces.
Het is van groot belang dat opleidingen voldoende intensief zijn. Immers, contact tussen student en docent is een belangrijke indicator voor de kwaliteit van het onderwijs. Maar de urennormen zijn geen doel op zich, zij zijn een middel om een doel te bereiken: goed onderwijs, effectieve en efficiënte leerroutes, goede resultaten, tevredenheid van de belanghebbenden, dus de studenten en hun ouders en het bedrijfsleven. Het gaat erom dat de kwaliteit van de opleiding op orde is en de genoemde belanghebbenden tevreden zijn over die kwaliteit. Dat is de uitdaging waarvoor de onderwijsteams zich vanuit hun professionele houding gesteld zien, daarin ondersteund door de afspraken die zijn opgenomen in het Professioneel Statuut.
Het leveren van kwaliteit door de verschillende teams is waar de inspanningen van een instelling op gericht moeten zijn en dat is waar het toezicht van de inspectie zich ook primair op richt.
A
Deze wijziging hangt samen met de hieronder onder B, C en D beschreven aanpassingen met betrekking tot de urennormen. Voor de zogenoemde derde leerweg (de leerweg die naast de bol en de bbl mogelijk wordt gemaakt voor het niet bekostigd onderwijs) gelden geen urennormen en geen eisen ten aanzien van een alternatieve invulling.
B, C, D
Deze wijzigingen betreffen aanpassingen met betrekking tot de urennorm. Omwille van de leesbaarheid van deze nota van wijziging is ervoor gekozen het gehele artikel te vervangen in plaats van een hele serie aanpassingen die voor een groot deel redactioneel zijn. De aantallen uren zoals opgenomen in het derde en vierde lid, alsmede de definitie van begeleide onderwijsuren zijn ongewijzigd overgenomen in de nieuwe tekst.
In artikel 7.2.7 zijn normen neergelegd voor de urenaantallen van onderwijsprogramma’s en de begeleide onderwijsuren en uren beroepspraktijkvorming daarbinnen. Het betreft hier normen voor alle niveaus van het mbo-onderwijs: entreeopleiding (mbo 1), basisberoepsopleiding (mbo 2), vakopleiding (mbo 3), middenkaderopleiding (mbo 4) en specialistenopleiding (mbo 4). Als aan die minimumnormen wordt voldaan, dan is aan de wettelijke eisen ten aanzien van de onderwijstijd voldaan.
Ook een andere invulling van de onderwijsprogramma’s – met minder begeleide onderwijsuren of minder uren beroepspraktijkvorming – kan tot voldoende kwaliteit leiden. Deze nota van wijziging geeft de mogelijkheid voor zo’n andere invulling. De instelling kan zelf het best bepalen welke mix van werkvormen nodig is voor zo’n andere invulling en moet dan wel kunnen onderbouwen dat er kwaliteit geleverd wordt. Men zou kunnen denken aan te ontwikkelen combinaties van e-learning met face to face-onderwijs (blended learning) of andere innovatieve werkvormen, aan intensiever onderwijs op maat in kleinere groepen, zodat per saldo met minder uren volstaan kan worden, of het laten verzorgen van bepaalde lessen door vakkrachten uit het bedrijfsleven.
Het bevoegd gezag moet dan allereerst het onderbouwde voornemen om een onderwijsprogramma met minder uren aan te bieden, voorleggen aan de deelnemersraad (medezeggenschapsorgaan van studenten). Aan de deelnemersraad wordt een instemmingsrecht gegeven over dit onderwerp. Het onderwijsprogramma zal verder moeten worden uitgewerkt in de onderwijs- en examenregeling en alle studenten moeten tijdig worden geïnformeerd over de onderwijs- en examenregeling. Het bevoegd gezag moet kunnen onderbouwen welke onderwijskundige visie ten grondslag ligt aan de andere invulling van het onderwijsprogramma en moet de kwaliteit van de betreffende opleidingen kunnen waarborgen, moet vooraf kunnen aantonen op welke wijze de kwaliteit geborgd is en achteraf kunnen aantonen dat de kwaliteit ook wordt gerealiseerd; daarover moet worden gerapporteerd in het jaarverslag.
Er worden daarmee geen nieuwe instrumenten ingezet voor de kwaliteitsbewaking; er is geen andere kwaliteitszorg dan die welke al van de instelling gevraagd wordt. Verantwoording geschiedt eveneens via de normale weg van de jaarverslaglegging. Transparantie staat voorop, en op het terrein van kwaliteit en rendement is de benchmark in ontwikkeling. Met de Benchmark middelbaar beroepsonderwijs laat de sector zien hoe de instellingen hun budget besteden (Financiële prestaties), hoeveel deelnemers het mbo gediplomeerd verlaten (Studiesucces) en wat de deelnemers vinden van het onderwijs (Deelnemersoordeel).
E en F
Hierin zijn de analoge bepalingen voor de WEB BES opgenomen.
G en H
In het samenloopartikel XI zijn enkele tekstuele onvolkomenheden hersteld.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker