Ontvangen 20 juni 2012
Goedkeuring van het op 9 december 2011 te Brussel tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, de Tsjechische Republiek, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, Ierland, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, Roemenië, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (lidstaten van de Europese Unie), en de Republiek Kroatië betreffende de toetreding van de Republiek Kroatië tot de Europese Unie (Trb. 2012, 24).
Het Kabinet dankt de vaste commissie voor Europese Zaken van de Tweede Kamer der Staten-Generaal voor haar verslag met betrekking tot het voorstel van wet tot goedkeuring van het bovengenoemde verdrag. In deze nota naar aanleiding van het verslag worden de vragen van de commissie beantwoord, waarbij zoveel mogelijk de volgorde van de vragen wordt aangehouden en vragen met dezelfde strekking worden samengevoegd en in één keer beantwoord.
Algemeen deel (paragrafen 1.1 tot en met 1.4)
De leden van de VVD-fractie vragen wat volgens het Kabinet geleerd is van de onderhandelingen met Kroatië over toetreding tot de EU. Wat zijn zaken die in de toekomst beter moeten en wat zijn zaken die juist tot tevredenheid zijn verlopen?
De leden van de CDA-fractie vragen of het Kabinet nog punten van verbetering ziet in het proces tussen lidstaten, de Commissie, de Raad en het Europees Parlement. Die CDA-haakt met deze vraag aan bij de constatering van het Kabinet, dat het tevreden was over het feit dat de Europese Commissie in haar conclusies en aanbevelingen goed rekening hield met de ervaringen die waren opgedaan in eerdere uitbreidingsrondes en met de opvattingen die door diverse lidstaten naar voren werden gebracht.
Het Kabinet is tevreden over het feit dat de EU gedurende de toetredingsonderhandelingen met Kroatië, opvolging heeft gegeven aan de verscherpte uitbreidingsstrategie van december 2006 en de geleerde lessen uit voorgaande toetredingen.
Na de laatste toetreding (van Roemenië en Bulgarije in 2007) – en in het kader van de verscherpte uitbreidingsstrategie van 2006 – is onder meer het stelsel met openings- en sluitingsijkpunten
ingevoerd. Deze aanzienlijke aanscherping van de methodiek van de toetredingsonderhandelingen – die voor het eerst werd toegepast in de onderhandelingen met Turkije en Kroatië – maakte het mogelijk de voortgang op specifieke onderhandelingshoofdstukken/beleidsterreinen inzichtelijk en meetbaar te maken. Deze methodiek hielp zeker te stellen dat Kroatië op het moment van toetreding niet alleen het acquis van de EU heeft overgenomen, maar ook in staat is dat effectief toe te passen.
Ook de samenwerking met gelijkgezinde lidstaten is naar tevredenheid verlopen. Door dergelijke samenwerking slaagde het Kabinet erin om op de Europese Raad van 23-24 juni 2011 overeenstemming te bereiken over het versterkte toezicht (monitoring) op de hervormingen in Kroatië in de periode tussen het moment van de afronding van de toetredingsonderhandelingen tot het moment van daadwerkelijke toetreding tot de EU.
De belangrijkste les uit de toetredingsonderhandelingen is gebaseerd op de ervaringen met de belangrijke onderhandelingshoofdstukken 23 (Rechterlijke macht en fundamentele rechten) en 24 (Justitie, vrijheid en veiligheid). Hoofdstuk 23 werd pas relatief laat in de onderhandelingen geopend (omdat Kroatië aanvankelijk niet volledig samenwerkte met het Joegoslaviëtribunaal), waardoor de afronding van de onderhandelingen over dit hoofdstuk pas in de slotfase van de toetredingsonderhandelingen kon plaatsvinden. Er ontstond politieke druk in de Raad van de zijde van de leden die sterk voorstander van Kroatische toetreding zijn, om tot spoedige afronding van de onderhandelingen over dit hoofdstuk te komen.
Nederland kon uiteindelijk instemmen met sluiting van hoofdstuk 23, met als extra zekerheid dat het (bovengenoemde) versterkte toezicht op de hervormingen in Kroatië zou worden ingesteld. Onder dit versterkte toezicht vallen in het bijzonder de onderwerpen onder hoofdstuk 23, hoofdstuk 24 en hoofdstuk 8 (Mededinging).
Omdat de Raad erkende dat de voortgang op hoofdstukken 23 en 24 centraal staat in de toenadering tot de EU, werd in december 2011 door de Raad besloten tot de invoering van een nieuwe methodiek voor toekomstige onderhandelingen over deze twee cruciale hoofdstukken. In het kader van deze methodiek zullen hoofdstukken 23 en 24 voortaan als een van de eerste op tafel moeten komen en moeten bij terugval op het gebied van de rechtsstaat of fundamentele vrijheden «correctieve maatregelen» door de EU kunnen worden genomen (zie verslag van de Raad Algemene Zaken van 5 december 2011, nr 21 501-02 nr 1110).
De VVD-fractie maakt melding van enkele honderden zaken van lokale berechting van verdachten van oorlogsmisdaden die nog niet zijn afgerond en vraagt naar de stand van zaken. Heeft het Kabinet vertrouwen in de afloop hiervan?
Ook de CDA-fractie vraagt hoe het staat met de vervolging door lokale rechtbanken van personen die verdacht worden van oorlogsmisdaden? Is hierop vooruitgang geboekt?
De CDA-fractie vraagt daarnaast of na de veroordeling van Gotovina door het Joegoslavië Tribunaal op 15 april 2011 nog andere rechtszaken te verwachten zijn waarin Kroatië dient samen te werken met het Joegoslavië Tribunaal? Is de huidige samenwerking onomkeerbaar van de juiste kwaliteit?
Op 24 april 2012 verscheen de eerste voortgangsrapportage onder het door de Europese Raad van 23-24 juni 2011 ingestelde versterkte toezicht (monitoring) op de hervormingen in Kroatië. De kabinetsappreciatie van deze voortgangsrapportage werd de Tweede Kamer op 7 mei jl. toegestuurd (Zie Kamerstuk 23 987 nr. 123) en kwam aan de orde tijdens het Algemeen Overleg over de Raad Algemene Zaken van 16 mei jl. In de kabinetsappreciatie onderschrijft het Kabinet het oordeel van de Commissie dat de Kroatische regering voortgang heeft laten zien op het terrein van de lokale afhandeling van oorlogsstrafzaken. Er is in de afgelopen periode sprake geweest van nieuwe arrestaties, aanklachten en daadwerkelijke veroordelingen. Ook gingen recentelijk rechtszaken van start tegen een voormalige topambtenaar van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en tegen twee medewerkers van de nationale politie. Voorts is er voortgang wat betreft de afhandeling van oorlogsstrafzaken door lokale rechtbanken, zijn meer oorlogsmisdaadzaken door (regionale) rechtbanken overgedragen aan vier speciaal hiervoor aangewezen rechtbanken, en werd het getuigenbeschermingssysteem bij enkele rechtbanken versterkt.
Tegelijkertijd is het Kabinet – samen met de Europese Commissie – van mening dat Kroatië nog vele jaren hard zal moeten blijven werken op dit voor verzoening en gerechtigheid zo belangrijke terrein.
Kroatië zal in de komende monitoringsrapportages (te verschijnen, respectievelijk, in oktober 2012 en maart 2013) blijvende voortgang moeten laten zien.
Wat het Joegoslaviëtribunaal (ICTY) betreft wordt nog in een aantal lopende straf- en beroepszaken een beroep gedaan op medewerking van de Kroatische autoriteiten. In het afgelopen half jaar heeft de Hoofdaanklager 18 van dergelijke verzoeken (o.a. toegang tot bewijsmateriaal en getuigen) aan Kroatië gedaan. Kroatië is volgens de Hoofdaanklager op snelle en adequate wijze aan deze verzoeken tegemoet gekomen. Kroatische samenwerking met het ICTY zal in de komende jaren nodig blijven. De Europese Commissie zal in haar volgende monitoringsrapporten over deze samenwerking blijven rapporteren.
De VVD-fractie vraagt of het Kabinet er vertrouwen in heeft dat Kroatië nog meer vooruitgang zal boeken in de bestrijding van corruptie en welke stappen worden ondernomen wanneer dit niet het geval is?
De PVV-fractie vraagt hoe het Kabinet op dit moment de corruptie en georganiseerde misdaad in Kroatië beoordeelt en wat de gevolgen voor Nederland zijn indien het toetredingsverdrag definitief wordt geratificeerd.
In haar voortgangsrapportage van 24 april 2012 constateert de Europese Commissie dat het Kroatische track record op het gebied van corruptiebestrijding en het tegengaan van belangenverstrengeling zich verder heeft ontwikkeld. Zo zijn beeldbepalende zaken aanhangig gemaakt bij rechtbanken door het hele land, waaronder tegen personen van hoog politiek niveau. In april 2012 ging de zogenoemde Fimi Media zaak van start, in het kader waarvan o.a. oud-premier Ivo Sanader terecht staat op verdenking van corruptiepraktijken. Voorts constateert de Europese Commissie dat Kroatië zijn track record op het gebied van de bestrijding van georganiseerde misdaad heeft ontwikkeld (in het
bijzonder op het gebied van de aanpak van drugssmokkel).
Tegelijk constateert de Commissie dat de Kroatische regering zal moeten blijven werken aan bestaande tekortkomingen. Zo is versterkte aandacht nodig voor corruptie op lokaal niveau (in het bijzonder op het gebied van openbare aanbestedingen).
Verdere voortgang zal bevestigd moeten worden in de volgende voortgangsrapportages onder het versterkte toezicht (te verschijnen, respectievelijk in oktober 2012 en maart 2013).
De leden van de PVV-fractie willen weten wat het standpunt van het Kabinet is ten aanzien van het wel of niet uitgeput zijn van het absorptievermogen van de EU na de toetreding van tien nieuwe lidstaten in 2004. Acht het Kabinet tevens, evenals de meerderheid van de Nederlandse Europarlementariërs, dat toekomstige toetreding van Servië, Kosovo, Montenegro en Turkije tot de Europese Unie wenselijk is? Hoe beoordeelt het Kabinet het absorptievermogen van de Europese Unie op dit moment, ook in het licht van de toekomstige toetreding van Kroatië? Acht het Kabinet zichzelf nog geloofwaardig als het instemt met toetreding van Kroatië terwijl een meerderheid van de Nederlanders hier niet op zit te wachten?
Het uitbreidingsproces is mede afhankelijk van de absorptiecapaciteit (of, zoals de Commissie het noemt, «integratiecapaciteit») van de EU. De uitbreidingsstrategie (2006) benadrukt dat het van belang is dat de EU haar eigen ontwikkeling kan handhaven en verdiepen. Het tempo van uitbreiding moet worden afgestemd op de capaciteit van de EU om nieuwe leden op te nemen.
Mede naar aanleiding van de vraag of het absorptievermogen van de EU na de toetreding van tien nieuwe lidstaten in 2004 (en de toetreding van Roemenië en Bulgarije in 2007) uitgeput was, deed het Kabinet samen met de Tweede Kamer op 20 december 2009 een verzoek aan de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) een advies te formuleren over het vermogen van de Europese Unie om nieuwe leden op te nemen. In juli 2010 werd dit advies aan Kabinet en Tweede Kamer aangeboden. De kabinetsappreciatie werd op 29 november 2010 naar de Tweede Kamer gestuurd (kamerstuk 23 987 nr. 112).
Het Kabinet onderschrijft de notie in het adviesrapport van de AIV dat het begrip absorptiecapaciteit een dynamisch begrip is en afhankelijk van de tijd en omstandigheden met verschillende accenten ingekleed kan worden. Zo zal het vermogen van de EU om de gevolgen van de economische crisis aan te pakken thans een grotere rol spelen dan een aantal jaren geleden kon worden voorzien.
Het uitbreidingsproces is aan strikte regels gebonden. Het Kabinet zal erop blijven toezien dat die regels worden nageleefd en dat daarna geen concessies worden gedaan. Het adagium luidt daarbij «strikt en fair». Kandidaat-lidstaten kunnen pas toetreden tot de EU als zij onomstotelijk hebben aangetoond dat de hervormingen die zij hebben doorgevoerd duurzaam en onomkeerbaar zijn. Alleen een kwalitatief hoogstaand uitbreidingsbeleid is in het belang van Nederland. Uitbreiding vergroot het gebied in Europa waar de lat op het gebied van mededinging, consumentenbescherming, investeringszekerheid en rechtsstaat hoog ligt. Dit zijn cruciale voorwaarden voor handel en investeringen. Lidmaatschap van de EU bevordert ook de stabiliteit van ons continent mits de uitbreidingskandidaten voldoen aan strenge voorwaarden.
De CDA-fractie vraagt hoe het gesteld is met de andere mensen- en fundamentele rechten die blijvend aandacht nodig hebben: de minderheden (Kroatische Serviërs) en de problematiek van de terugkeer naar gebieden waaruit zij verdreven zijn?
In haar monitoringsrapport van 24 april 2012 constateert de Europese Commissie dat de bescherming van minderheden in Kroatië verder is verbeterd. Bij de parlementsverkiezingen van december 2011 zijn acht vertegenwoordigers van minderheden tot parlementslid gekozen; drie van hen vertegenwoordigen de Servische minderheid. Ofschoon geen van de minderhedenpartijen deel uitmaken van de regeringscoalitie, is de samenwerking met de Kroatische regering over het algemeen goed. Wat de terugkeer van vluchtelingen betreft constateert de Commissie eveneens voortgang in Kroatië: de implementatie van de bestaande huisvestingsprogramma’s gaat gestaag door en met de buurlanden Servië, Montenegro en Bosnië-Herzegovina is in november 2011 overeenstemming bereikt (in het kader van het zogenoemde «Sarajevo-proces») over een regionale oplossing voor de duurzame huisvesting van vluchtelingen.
De Commissie is echter van mening dat de Kroatische overheid de positie van minderheden (met name de Servische minderheid en de Roma) verder dient te verbeteren en een track record op het gebied van de vervolging van zogenoemde hate crimes dient op te bouwen. Het Kabinet onderschrijft dit oordeel van de Commissie.
De leden van de CDA-fractie vragen wanneer de datum van 1 juli 2013 voor Kroatië in zicht is gekomen. De CDA-fractie vraagt dit, omdat in de verscherpte uitbreidingsstrategie (van december 2006) is vastgelegd dat de EU niet meer ruim van te voren toetredingsdata zal vaststellen en dat het noemen van een streefdatum voor toetreding pas zal geschieden wanneer de onderhandelingen zich nabij het moment van afronding bevinden. Tevens vraagt de CDA-fractie wat het verschil is tussen een streefdatum en een technisch-hypothetische toetredingsdatum.
Op 10 juni 2011 adviseerde de Commissie de Raad om – in het kader van de toetredingsonderhandelingen met Kroatië – ook de resterende vier openstaande onderhandelingshoofdstukken te sluiten. Kroatië had de voorgaande maanden het hervormingstempo verder opgevoerd en een aantal belangrijke stappen genomen, met name op onderhandelingshoofdstuk 23 (Rechterlijke macht en fundamentele rechten).
Volgens de Commissie zou de afronding van de onderhandelingen de weg vrijmaken voor de toetreding van Kroatië als 28ste EU-lidstaat op 1 juli 2013.
Omdat de toetredingsonderhandelingen zich op 10 juni 2011 nabij het moment van afronding bevonden (afronding op 30 juni 2011) was het noemen door de Commissie van een streefdatum in overeenstemming met de verscherpte uitbreidingsstrategie van december 2006.
Er bestaat geen wezenlijk verschil tussen de termen «streefdatum» en «technische-hypothetische» toetredingsdatum: het gaat in beide gevallen om een indicatieve toetredingsdatum , die afhankelijk is en blijft van de nationale ratificaties van het Toetredingsverdrag van Kroatië door de EU-lidstaten. Dat een dergelijke datum op een gegeven moment moet worden genoemd is met name van belang om institutionele en budgettaire planningsredenen (o.m. relevant in het kader van onderhandelingshoofdstuk 33 inzake financiële en budgettaire bepalingen en hoofdstuk 35 inzake o.m. institutionele bepalingen).
De SP-fractie vraagt het Kabinet of er nog bilaterale conflicten tussen Kroatië en buurlanden zijn die later voor problemen kunnen zorgen.
De GroenLinks-fractie vraagt of alle grensconflicten op dit moment zijn opgelost.
De betrekkingen tussen Kroatië en zijn buurlanden c.q. naburige landen in de Westelijke Balkan zijn in de afgelopen jaren aanmerkelijk verbeterd. Vooral de relatie met Servië en Bosnië-Herzegovina, traditioneel beladen vanwege de oorlog en aanzienlijke Kroatische gemeenschappen in deze landen, is in grote mate genormaliseerd. De presidenten van deze landen hebben hiertoe belangrijke, op verzoening gerichte initiatieven genomen.
Niettemin kent Kroatië nog een aantal niet opgeloste geschillen met zijn buurlanden. Het betreft deels grensafbakeningskwesties: met Servië, Montenegro en Bosnië-Herzegovina is nog geen definitieve overeenstemming bereikt over (kleine delen van) de grensafbakening. Er zijn speciale werkgroepen ingesteld om hierover te onderhandelen en deze onderhandelingen zijn gaande.
In de relatie met Servië speelt, naast het geschil over een deel van de grens, nog een aantal gevoelige kwesties als gevolg van de oorlog. Beide landen hebben genocide-aanklachten jegens elkaar lopen bij het Internationaal Gerechtshof. Het Kroatische parlement heeft in 2011 een resolutie aangenomen waarin het verklaart de EU-toenadering van deze buurlanden niet te zullen frustreren als gevolg van de nog niet opgeloste grensgeschillen. Kroatië is voorstander van verdere EU-toenadering van zijn buurlanden.
De Commissie zal over ontwikkelingen op dit terrein (gerelateerd aan hoofdstuk 23 van de toetredingsonderhandelingen) blijven rapporteren in komende monitoringsrapporten.
De leden van de D66–fractie refereren aan het principe van de verscherpte uitbreidingsstrategie, volgens welke het noemen van streefdata pas moet plaatsvinden, wanneer de onderhandelingen zich nabij het moment van afronding bevinden. Vervolgens refereert de D66-fractie aan de oorspronkelijk door Commissaris Füle voorgestelde en door vervolgens door de Raad goedgekeurde nieuwe benadering van onderhandelingshoofdstukken 23 (Rechterlijke macht en fundamentele rechten) en 24 (Justitie, vrijheid en veiligheid), in het kader waarvan deze hoofdstukken in toekomstige toetredingsonderhandelingen als een van de eerste geopend zullen worden. De D66-fractie vraagt of deze nieuwe benadering van hoofdstukken 23 en 24 het vierde principe van de verscherpte uitbreidingsstrategie is. Zo neen, wat is het verschil tussen deze twee principes van de uitbreidingsstrategie?
Het principe van de verscherpte uitbreidingsstrategie volgens welke het noemen van streefdata pas moet plaatsvinden, wanneer de onderhandelingen zich nabij het moment van afronding bevinden, is onderdeel van de uitbreidingsstrategie, zoals die werd vastgesteld door de Europese Raad in december 2006.
De nieuwe benadering van onderhandelingshoofdstukken 23 (Rechterlijke macht en fundamentele rechten) en 24 (Justitie, vrijheid en veiligheid) werd vastgesteld door de Raad van 5 december 2011 en geldt als aanvullend op de verscherpte uitbreidingsstrategie van december 2006, en bouwt voort op de aanzienlijk aangescherpte onderhandelingsmethodiek in het kader van deze strategie.
Het belangrijkste verschil tussen beide principes is dat, terwijl het eerste principe is vastgesteld om te voorkomen dat door het te snel noemen van streefdata de druk op kandidaat-lidstaten om te blijven hervormen wordt verminderd, de nieuwe benadering van hoofdstukken 23 en 24 met name bedoeld is om de hervormingen (in kandidaat-lidstaten) gerelateerd aan deze twee hoofdstukken, zo vroeg mogelijk in het onderhandelingsproces in gang te zetten.
Dus beide principes zijn complementair aan elkaar en komen ten goede aan de kwaliteit en duurzaamheid van de benodigde hervormingen in kandidaat-lidstaten in het kader van de toetredingsonderhandelingen.
De GroenLinks-fractie geeft aan voorstander te zijn van uitbreiding van de Europese Unie op voorwaarde dat de kandidaat-lidstaat volledig aan de Kopenhagen-criteria voldoet en dat dit in het wederzijds belang van de EU en de kandidaat-lidstaat is. Deelt het Kabinet deze mening en is het bereid deze ook actief uit te dragen? De GroenLinks-fractie geeft voorts aan dat monitoring op de steun van GroenLinks kan rekenen, met dien verstande dat het hier niet om extra criteria gaat, maar om een langdurigere controle van het voldoen aan de voorwaarden. Deelt het Kabinet deze interpretatie?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen daarnaast of het Kabinet zich, wat de historische achtergrond betreft, gebonden voelt aan de conclusies van de Europese Raad te Thessaloniki van 2003 en of het regeringsbeleid daarmee in overeenstemming is.
Het Kabinet deelt de opvatting van de GroenLinks-fractie: Toetreding van nieuwe lidstaten tot de EU vindt plaats wanneer zij voldoen aan de strikte criteria daarvoor, met name de Kopenhagen-criteria, en aan de uitbreidingsstrategie van 2006.
Het Kabinet draagt dit beleid actief uit (zowel in EU-verband, als bilateraal richting kandidaat-lidstaten) en zal dit blijven doen.
Wat betreft het door de Europese Raad van 23-24 juni 2011 ingestelde versterkte toezicht op de hervormingen in Kroatië (monitoring), deelt het Kabinet de interpretatie van de GroenLinks-fractie: bij dit versterkte toezicht gaat het niet om extra criteria, maar om de monitoring van de mate waarin aan bestaande voorwaarden/criteria wordt voldaan.
De conclusies van de Europese Raad te Thessaloniki van 19-20 juni 2003 bevestigden ondubbelzinnig het lidmaatschapsperspectief voor de landen van de Westelijke Balkan. Het Kabinet voelt zich gebonden aan deze conclusies en komt niet terug op gedane toezeggingen over dit (geconditioneerde) lidmaatschapsperspectief.
Paragraaf 1.5: Monitoring
De leden van de VVD-fractie geven aan het van belang te achten dat een kandidaat-lidstaat wanneer deze toetreedt tot de EU, niet alleen het acquis communautaire heeft overgenomen, maar ook al bewezen heeft dit in de praktijk toe te passen en zo een duurzaam en onomkeerbaar track record opgebouwd te hebben. Is het Kabinet van mening dat dit bij Kroatië op eerder geconstateerde kritieke punten zoals bescherming van minderheden, corruptiebestrijding en onafhankelijkheid van de rechterlijke macht inmiddels het geval is? Zo nee, is er voldoende vooruitgang om in juli 2013 wel positief van oordeel te zijn met betrekking tot track records op deze punten? Op welke punten gaat dit volgens het Kabinet moeizaam?
De onderwerpen bescherming van minderheden, corruptiebestrijding en onafhankelijkheid van de rechterlijke macht vallen onder onderhandelingshoofdstuk 23 (Rechterlijke macht en fundamentele rechten) en daarmee onder het versterkte toezicht op de hervormingen in Kroatië. In het kader van dit stevige toezicht wordt niet alleen de overname van het EU-acquis door Kroatië onder de loep gelegd, maar worden met name ook de vorderingen bekeken wat betreft de opbouw van een track record op de onder het versterkte toezicht vallende onderwerpen/gebieden.
De Commissie is in de eerste voortgangsrapportage (d.d. 24 april jl.) van oordeel dat Kroatië op het gebied van de rechterlijke macht en fundamentele rechten voldoende op schema ligt. Zo heeft Kroatië o.m. verdere stappen gezet op het gebied van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechterlijke macht. De hervormingen van de twee justitiële instellingen State Judicial Council en State Prosecutorial Council, hebben aan de resulterende versterkte onafhankelijkheid van de rechterlijke macht bijgedragen.
In het rapport wijst de Commissie tevens op de verdere ontwikkeling van het Kroatische track record op het gebied van corruptiebestrijding. Bovendien is de bescherming van minderheden in Kroatië verbeterd, o.m. door de implementatie van verdere maatregelen op dit gebied, waaronder de constitutional act on the rights of national minorities (CARNM). Hieronder valt o.m. een actieplan voor de periode van 2011–14 met betrekking tot de bevordering van de werkgelegenheid onder minderheden. Ook is een duidelijk toenadering van de Kroatische regering tot LGBT-ngo’s waarneembaar en spant de regering zich in om een cultuur van tolerantie voor seksuele minderheden te bevorderen.
De Commissie constateert dat er wat betreft de bescherming van minderheden en corruptiebestrijding, nog een aantal uitdagingen resteert. Zo vraagt de Commissie versterkte aandacht voor corruptie op lokaal niveau (in het bijzonder op het gebied van openbare aanbestedingen) en moet Kroatië voortgang boeken bij de verbetering van de positie van minderheden (met name de Servische minderheid en de Roma. Voorts moet Kroatë een track record op het gebied van de vervolging van zogenoemde hate crimes (waaronder tegen seksuele minderheden) opbouwen.
Het Kabinet onderschrijft de hoofdlijnen van het oordeel van de Commissie, ook wat de door VVD-fractie (in deze vraag) aangehaalde drie onderwerpen betreft: Kroatië ligt op schema met zijn lidmaatschapsverplichtingen, hoewel nog een aantal uitdagingen resteert. De verdere voortgang mbt de genoemde onderwerpen zal bevestigd moeten worden in de volgende voortgangsrapportages onder het versterkte toezicht ( te verschijnen, respectievelijk in oktober 2012 en maart 2013).
De leden van de VVD-fractie vragen aan het Kabinet hoe het voor het eerst gehanteerde monitoringsproces van Kroatië verloopt en of er al signalen zijn ontvangen hierover. In het geval van Kroatië is het nog mogelijk aan de noodrem te trekken wanneer het land niet voldoet aan de gestelde eisen. In welke gevallen zal het Kabinet van deze noodrem gebruik maken?
De Commissie stelt in haar eerste monitoringsrapport dat Kroatië in hoge mate voldoet aan de verplichtingen van het EU-acquis.
In de periode die het rapport beslaat (1 september 2011 – 29 februari 2012) heeft Kroatië voortgang geboekt op alle belangrijke aandachtsgebieden. Daarmee ligt Kroatië op schema met de voorbereidingen op het toekomstige EU-lidmaatschap.
Tegelijkertijd identificeert de Commissie in het rapport belangrijke kwesties die verdere aandacht en actie van de zijde van de Kroatische regering behoeven. De Commissie verwacht dan ook van de Kroatische autoriteiten dat deze maatregelen nemen om te verzekeren dat Kroatië op het moment van toetreding volledig is voorbereid op het EU-lidmaatschap.
De verdere voortgang van Kroatië zal opnieuw bevestigd moeten worden in de volgende monitoringsrapportages (te verschijnen, respectievelijk, in oktober 2012 en maart 2013).
Indien uit deze volgende voortgangsrapportages zal blijken dat er op bepaalde punten van (de overname en implementatie van) het EU-acquis sprake is van terugval van Kroatië en/of bij structurele problemen, kunnen «passende maatregelen» worden genomen door de Raad. De besluitvorming over het inroepen van deze maatregelen zal plaatsvinden met gekwalificeerde meerderheid op voorstel van de Commissie. Zoals het Kabinet stelde tijdens het plenair debat met de Tweede Kamer op 22 juni 2011, verstaat Nederland hieronder in ultimo ook de mogelijkheid om de toetreding van Kroatië uit te stellen (Zie ook Kamerstuk 33 183-(R1975) nr. 3).
De definitieve toetredingsdatum is afhankelijk van de nationale ratificaties van het Toetredingsverdrag.
De PvdA-fractie refereert aan een eerdere uitspraak van de minister van Buitenlandse Zaken (Tijdens het AO RAZ en RBZ d.d. 14 juni 2011, zie ook Kamerstuk 21 501-02, nr. 1067), waarin de laatste heeft aangegeven dat versterkte monitoring voor de periode tussen de afronding van de onderhandelingen en de daadwerkelijke toetreding een «verzekeringspolis» is, en dat bij terugval de mogelijkheid bestaat om de daadwerkelijke toetreding van Kroatië «simpelweg uit te stellen». De minister stelde tevens dat het Kabinet een huwelijk is aangegaan onder huwelijkse voorwaarden. De leden van de PvdA-fractie willen naar aanleiding van deze uitspraak graag een toelichting van het Kabinet over de «huwelijkse voorwaarden» en vragen zich af welke gebeurtenissen of tekortkomingen volgens het Kabinet zouden moeten leiden tot uitstel van toetreding van Kroatië tot de EU.
Met deze beeldspraak («huwelijkse voorwaarden») refereerde het Kabinet aan alle voorwaarden en criteria waar Kroatië als kandidaat-lidstaat aan moet voldoen om lid te kunnen worden van de EU.
Het uitbreidingsproces is aan strikte regels gebonden. Het Kabinet zal erop blijven toezien dat die regels worden nageleefd. Het adagium luidt daarbij «strikt en fair». Kandidaat-lidstaten kunnen pas toetreden tot de EU als zij onomstotelijk hebben aangetoond dat de hervormingen die zij hebben doorgevoerd duurzaam en onomkeerbaar zijn.
Indien uit de volgende voortgangsrapportages van de Commissie (te verschijnen in, respectievelijk, oktober 2012 en maart 2013) blijkt dat er op bepaalde punten van (de overname en implementatie) van het EU-acquis sprake is van terugval van Kroatië en/of bij structurele problemen, kunnen «passende maatregelen» worden genomen (referte ook de vraag van de VVD-fractie).
De leden van de PvdA-fractie vragen zich af hoe het Kabinet het «track record» van Kroatië aangaande onderhandelingshoofdstuk 23 (Rechterlijke macht en fundamentele rechten) beoordeelt. Tevens willen de leden van de PvdA-fractie weten wat de resultaten zijn van de Nederlandse inzet om de voortgang ten aanzien van hoofdstuk 23 mee te nemen in de beoordeling of Kroatië in aanmerking komt voor toetreding tot de Schengenzone.
De onderwerpen onder onderhandelingshoofdstuk 23 vallen onder het ingestelde monitoringsmechanisme voor Kroatië.
Nederland heeft zich er gedurende de onderhandelingen voor ingezet dat de resultaten op het gebied van hoofdstuk 23 te zijner tijd worden meegenomen in de beoordeling of Kroatië in aanmerking komt voor toetreding tot de Schengenzone. De onderhandelingen met betrekking tot dit onderwerp resulteerden uiteindelijk in het volgende:
Als Kroatië eenmaal lid is van de EU, zal de Commissie te zijner tijd een rapport opstellen dat zal worden meegewogen bij het besluit dat de Raad zal nemen over de eventuele toetreding van Kroatië tot de Schengenzone. In dit rapport zullen expliciet de verplichtingen aan de orde komen die Kroatië is aangegaan in de toetredingsonderhandelingen op onderwerpen die relevant zijn voor het Schengenacquis. Dit met inbegrip van de effectieve toepassing van alle Schengen-regels in overeenstemming met gezamenlijke standaarden en fundamentele normen.
Tot nu toe beoordeelde de Commissie in de Schengenevaluaties enkel of landen hadden voldaan aan alle (technische) voorwaarden voor opheffing van de personen-controles aan de binnengrenzen (zoals effectieve buitengrenscontrole en het operationeel zijn van het Schengen-Informatiesysteem II).
Deze (nieuwe) aanpak is vastgelegd in artikel 4 van de Toetredingsakte.
De CDA-fractie vraagt hoe Kroatië heeft gereageerd op het versterkte toezicht (i.e. de monitoring) tussen afronding van de toetredingsonderhandelingen en de daadwerkelijke EU-toetreding.
Kroatië heeft positief gereageerd op het versterkte toezicht dat tot het moment van daadwerkelijke EU-toetreding zal gelden. De Kroatische autoriteiten benadrukken de door de EU gevraagde hervormingen te zien als maatregelen die in het eigen belang van Kroatië zijn.
De leden van de CDA-fractie vragen of door het Kabinet kan worden aangegeven hoe Kroatië scoort op het terrein van de rechterlijke macht en fundamentele rechten, justitie en veiligheid en mededinging in vergelijking met Bulgarije en Roemenië op dit moment?
Wordt de nieuwe «robuuste» monitoringsstructuur, samen met de in 2006 aangescherpte methodiek van de toetredingsonderhandelingen, ook van toepassing op alle komende, toekomstige, uitbreidingen?
Toen Bulgarije en Roemenië in 2007 toetraden tot de EU, waren met name de onafhankelijkheid van het rechtssysteem en bestrijding van corruptie nog onder de maat. Een herhaling van een dergelijke, bij nader inzien, premature toetreding moest in de toekomst worden vermeden, hetgeen aanleiding gaf voor (de door de Europese Raad van december 2006 goedgekeurde) verscherpte uitbreidingsstrategie. Kroatië en Turkije waren de eerste twee landen waarmee de toetredingsonderhandelingen werden gevoerd volgens de strengere regels van deze strategie, waaronder ook de aangescherpte methodiek van de toetredingsonderhandelingen. Bovendien werd in de onderhandelingen met Kroatië voor het eerst ook het onderhandelingshoofdstuk 23 geïntroduceerd.
Er bestaan geen universele en objectieve criteria om te beoordelen hoe landen in vergelijking tot elkaar scoren op het terrein van de rechterlijke macht en fundamentele rechten, justitie en veiligheid, en mededinging. Wel zijn er belangrijke «scorecards» (zoals bv van transparency international) die richtinggevend zijn. Nederland organiseert eind juni 2012 een seminar om te spreken over een meetinstrument inzake rechtsstatelijkheid en manieren waarop dergelijk instrument ingebouwd zou kunnen worden in het EU-raamwerk.
Naast het feit dat de onderhandelingen met Kroatië werden gevoerd volgens de aanzienlijke strengere regels uit de uitbreidingsstrategie van december 2006, werden mede op Nederlands aandringen nog «extra zekerheden» ingebouwd voor de periode tussen het afronden van de onderhandelingen en de daadwerkelijke toetreding van Kroatië. Nederland zou hiervoor pleiten, mede in verband met met het zich nog ontwikkelende track record van Kroatië, met name op het gebied van de rechtsstaat.
Deze «extra zekerheden» kregen uiteindelijk gestalte in de vorm van het versterkte toezicht (monitoring) op de hervormingen in Kroatië, in het kader waarvan de Commissie in het bijzonder aandacht besteedt aan het track record van Kroatië op de gebieden van de rechterlijke macht en fundamentele rechten (hoofdstuk 23), justitie en veiligheid (hoofdstuk 24) en mededinging (hoofdstuk 8). In het eerste monitoringsrapport is de Commissie van oordeel dat Kroatië op schema ligt met de voorbereidingen op het toekomstige EU-lidmaatschap.
De in 2006 aangescherpte methodiek van de toetredingsonderhandelingen zal ook van toepassing zijn in het kader van toekomstige toetredingsonderhandelingen. In dit kader is het relevant te vermelden dat de Raad van 5 december 2011 deze methodiek verder heeft aangevuld/aangescherpt, door een nieuwe methodiek voor toekomstige onderhandelingen over hoofdstukken 23 en 24 goed te keuren («Füle 2.0»). In het kader van deze methodiek zullen hoofdstukken 23 en 24 voortaan als een van de eerste op tafel moeten komen en moeten bij terugval op het gebied van de rechtsstaat of fundamentele vrijheden «correctieve maatregelen» door de EU genomen kunnen worden.
Tot nu is de ervaring van Nederland met het versterkte toezicht (monitoringsmechanisme) op de hervormingen in Kroatië positief. Indien het nut van dit toezicht zich ook in de rest van het toetredingsproces van Kroatië blijft bewijzen, ligt het in de rede om in het kader van toekomstige toetredingsonderhandelingen opnieuw voor het instellen van een dergelijk toezicht te pleiten.
De CDA-fractie vraagt hoe de voortgang is op de voor corruptiebestrijding belangrijke wetten op het gebied van belangenverstrengeling, vrije toegang tot informatie en de nieuwe politiewet.
Begin 2011 is in Kroatië een verbeterde wet op het gebied van belangenverstrengeling aangenomen. De implementatie daarvan is gaande, maar wordt enigszins bemoeilijkt door het feit dat nog geen Commissie voor Belangenverstrengelingszaken is benoemd. De wet op het gebied van toegang tot informatie is aangepast om invulling te geven aan het nieuwe grondwettelijke recht op toegang tot informatie. De nieuwe wet kent heldere procedures en deadlines voor de behandeling van informatieverzoeken en voorziet in een onafhankelijk orgaan dat toeziet op naleving. In maart 2011 is een nieuwe politiewet aangenomen die de politie verder professionaliseert en op grotere afstand van de politiek plaatst.
De leden van de CDA-fractie vragen of het Kabinet al een positie heeft ingenomen heeft ten aanzien van de vraag of zij gebruik zal maken van de algemene vrijwaringclausule en de twee specifieke vrijwaringclausules?
De algemene, economische, vrijwaringsclausule kan worden ingeroepen binnen een periode van drie jaar na toetreding. Het inroepen van deze vrijwaringclausule is pas mogelijk vanaf het moment dat Kroatië lid wordt van de EU en is thans derhalve niet aan de orde.
Wat betreft de specifieke vrijwaringsclausules gelden andere regels. Op grond van de specifieke vrijwaringsclausule uit artikel 38 van de Toetredingsakte kan de Commissie tot drie jaar na toetreding evenredige maatregelen treffen, indien Kroatië heeft verzuimd zijn uit de toetredingsonderhandelingen voortvloeiende verplichtingen na te komen, wat een inbreuk of dreigende inbreuk op het functioneren van de interne markt tot gevolg heeft. Ook al vóór toetreding kan op basis van de monitoringsrapportages worden besloten dat vanaf het moment van toetreding bepaalde maatregelen tegen Kroatië zullen worden genomen.
De specifieke vrijwaringsclausule in artikel 39 van de Toetredingsakte creëert de mogelijkheid om vrijwaringsmaatregelen in te stellen op het gebied van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht. Ook in dit geval kan al vóór toetreding op basis van de monitoring worden besloten dat vanaf het moment van toetreding bepaalde maatregelen tegen Kroatië zullen worden genomen. Ook hier is het aan de Commissie (en niet de lidstaten) om eventuele maatregelen vast te stellen. De eerste voortgangsrapportage onder het versterkte toezicht op de hervormingen in Kroatië gaf geen aanleiding om het inroepen van deze specifieke vrijwaringsclausules te overwegen.
Artikel 18 van de Toetredingsakte: overgangsmaatregelen
De leden van de CDA-fractie stellen vast dat het Kabinet aangeeft dat er een overgangsregime inzake het werknemersverkeer in deze Toetredingsakte is ingesteld. Dit overgangsregime is identiek aan het overgangsregime dat in de Toetredingsakte van 2005 is opgenomen. Na de toetreding van de tien Midden-Europese lidstaten (2004) en van Bulgarije en Roemenië (2007) heeft Nederland gebruik gemaakt van deze overgangsbepalingen. De CDA-fractie stelt dat het Kabinet heeft geschreven dat Nederland hiervan ook gebruik zal maken na de toetreding van Kroatië. Kan zij aangeven welke andere EU-lidstaten ook gebruik zullen maken van deze overgangsbepalingen voor Kroatië?
De leden van de SP-fractie vragen het Kabinet welke definitie het hanteert om te bepalen of er straks sprake is van een ernstige verstoring op de nationale arbeidsmarkt.
Nederland heeft op dit moment nog geen positie ingenomen ten aanzien van het toepassen van het overgangsregime met betrekking tot specifieke werknemers uit Kroatië, maar overweegt om gebruik te maken van tenminste de eerste fase van het betreffende overgangsregime (tot 30 juni 2015).
Het Kabinet acht Nederland nog niet klaar voor het ontvangen van nog meer arbeidsmigranten uit de Midden en Oost Europese EU-lidstaten, naast de ruim 300 000 die al in Nederland verblijven.
De combinatie van oplopende werkloosheid – vooral aan de onderkant van de arbeidsmarkt –, verdringing van onbenut arbeidspotentieel in Nederland, en nog niet opgeloste problemen met onder andere malafide uitzendbureaus, huisvesting en registratie, kunnen volgens het Kabinet leiden tot ernstige verstoring van de Nederlandse arbeidsmarkt.
Het is op dit moment nog onbekend welke andere EU-lidstaten gebruik zullen maken van deze overgangsbepalingen voor Kroatië.
De leden van de SP-fractie constateren dat in het kader van het monitoringsmechanisme voor Kroatië ook wordt gelet op de naleving van de mededingingsregels, specifiek de hervorming van de staalindustrie en scheepswerven. De SP-fractie is in dit verband benieuwd naar de laatste stand van zaken wat betreft de naleving van de mededingingsregels, specifiek de hervorming van de staalindustrie en scheepswerven in Kroatië. De SP-fractie wil met name weten in welke mate de EU bijdraagt aan een nieuw perspectief op werk voor de werknemers die door de EU-eisen hun baan kwijtraken.
Uit monitoringsrapport (d.d. 24 april jl.) is gebleken dat Kroatië in de rapportageperiode zijn inspanningen heeft voortgezet om de Europese mededingingsregels uit te voeren (o.a. op het gebied van anti-kartelvorming, staatssteun en fusies). De Kroatische mededingingsautoriteit is volledig operationeel en onafhankelijk. Kroatië voldoet daarnaast aan zijn verplichting om periodiek te rapporteren over de terugvordering van de staatssteun in de staalsector en de vereiste herstructurering/privatisering van de vier staatsscheepswerven.
Kroatië dient haast te maken met de voorgenomen verkoop van de scheepswerf in Split en zo snel mogelijk een oplossing te vinden voor twee scheepswerven waarvoor nog geen investeerder is gevonden.
Kroatië ontvangt in de periode van 2007–2013, € 1 mrd. aan pre-toetredingssteun van de EU. Deze financiële middelen zijn bedoeld als ondersteuning van Kroatië bij de aanpassingen die noodzakelijk zijn ten behoeve van het toekomstige EU-lidmaatschap. Een van de prioriteiten waar Kroatië (een deel van) dit geld voor kan inzetten is Human Resource Development, waaronder onder meer het versterken van «menselijk kapitaal» door onderwijs en training.
Voorts zal Kroatië na toetreding tot de EU structuur- en cohesiefondsen ontvangen: vastgesteld is dat Kroatië, indien het land zal toetreden op de indicatieve toetredingsdatum van 1 juli 2013, voor de rest van 2013, ca. € 450 mln. (huidige prijzen) uit deze fondsen zal ontvangen.
Bovendien zal Kroatië in het kader van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) voor de gehele periode van 2014–20 – als bescheiden netto-ontvanger – in aanmerking komen voor middelen uit de structuurfondsen en het cohesiefonds (de hoogte van deze middelen is vanwege de nog lopende onderhandelingen over het nieuwe MFK nog onbekend). Met name het deel van deze middelen dat afkomstig is uit het Europees Sociaal Fonds, zal door de Kroatische overheid kunnen worden ingezet om bij te dragen aan een nieuw perspectief voor onder meer de werknemers, die mogelijk zullen worden getroffen door de aanpassingen in de scheepswerven en in de staalsector.
Het is op dit moment nog niet mogelijk om specifieke informatie te geven over hoe deze middelen ingezet zullen worden ten behoeve van werknemers in deze sectoren: de herstructurering van onder meer de scheepswerven moet immers voor een belangrijk deel nog in de praktijk doorgevoerd worden en de precieze gevolgen van deze aanpassingen voor de werkgelegenheid zijn nog niet geheel duidelijk.
Het zal te zijner tijd aan de Kroatische autoriteiten zelf zijn om te bepalen óf en hoe de beschikbare EU-middelen specifiek zullen worden ingezet.
De SP-fractie vraagt, naar aanleiding van de opmerking in de Memorie van Toelichting dat de Kroatische economie «structureel kwetsbaar» is, of dit erop wijst dat het maar de vraag is of Kroatië duurzaam kan voldoen aan de toetredingscriteria en (indien dit er niet op wijst) of het Kabinet kan uitleggen wat het met deze passage bedoelt?
De PVV-fractie vraagt naar de mening van het Kabinet ten aanzien van de dramatische economische situatie in Kroatië. Is dit geen reden om onmiddellijk op de rem te trappen?
De CDA-fractie vraagt of de bewering nog steeds correct is dat Kroatië een functionerende markteconomie is die een zeer vergaande mate van vrijhandel kent met de EU; dat het, beter dan de overige landen in de regio, in staat is geweest het hoofd te bieden aan de economische crisis van 2008; en dat het ook een aantal economische kwetsbaarheden kent.
Sinds de publicatie van de Memorie van Toelichting bij het toetredingsverdrag zijn enkele economische indicatoren voor Kroatië, zoals groei en werkgelegenheid, verslechterd. Dit komt deels door het gebrek aan economische groei in de Eurozone waarvan de Kroatische export- en toerismebranche hinder ondervinden. Een deel van de afgenomen werkgelegenheid is daarnaast een korte-termijn effect van hervormingen die Kroatië zich tot dusverre heeft getroost om toe te kunnen treden tot de EU (o.a. het afschaffen van de staatssteun aan de metaal- en scheepsbouwsectoren). Diezelfde hervormingen zullen echter op de langere termijn de Kroatische economie ten goede komen. De Kroatische werkloosheid zal volgens onafhankelijke analisten dan ook naar verwachting vanaf 2013 geleidelijk afnemen.
De nauwe verwevenheid met de Eurozone (onder andere door de informele «currency peg» met de euro en de hoge penetratiegraad van buitenlandse banken) betekent dat de Kroatische economie gevoelig is voor spillover effecten van de schuldencrisis in de Eurozone. Het terugdringen van de staatsschuld en het begrotingstekort vormt om die reden een prioriteit voor de Kroatische regering. Hiertoe wordt momenteel een pakket van strikte bezuinigingen doorgevoerd.
Enkele van de in de Memorie van Toelichting genoemde kwetsbaarheden betreffen beleidsterreinen waarop Kroatië nog niet geheel voldoet aan het EU-acquis. De Commissie benoemt deze terreinen in haar eerste voortgangsrapportage onder het versterkte toezicht op de hervormingen in Kroatië en zal hier ook in de volgende monitoringsrapporten aandacht aan schenken. Niettemin is het algemene oordeel van de Commissie dat Kroatië bijna geheel voldoet aan de economische hoofdstukken van het EU-acquis. Het Kabinet onderschrijft deze analyse: Kroatië is een functionerende markteconomie die reeds een zeer vergaande mate van vrijhandel kent met de EU. Het macro-economische en monetaire beleid van Kroatië is adequaat en in overeenstemming met het acquis van de Unie.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen het Kabinet of de bescherming van minderheden ook onder het monitoringsinstrument valt. Als dit niet het geval is, is het Kabinet dan van plan om Kroatië hier zo nodig op een andere wijze op aan te spreken?
De bescherming van minderheden valt onder onderhandelingshoofdstuk 23 (Rechterlijke macht en fundamentele rechten) en valt daarmee derhalve onder het door de Europese Raad van 23–24 juni 2011 ingestelde versterkte toezicht op de hervormingen in Kroatië (monitoring).
Het Kabinet spreekt de Kroatische autoriteiten overigens regelmatig in bilateraal verband aan op de bescherming van minderheden, waaronder seksuele minderheden (LGBT). Ik deed dit laatstelijk tijdens mijn bezoek aan Kroatië op 5 maart jl.
Paragrafen 1.6 tot en met 1.10
De PVV-fractie vraagt, verwijzend naar de Split Pride van vorig jaar, in hoeverre de rechten van minderheden momenteel beschermd zijn in Kroatië.
De GroenLinks-fractie vraagt wat de huidige staat is van de strijd tegen de homofobie in Kroatië en in welke vorm Nederland daar ondersteuning aan heeft geleverd?
De CDA-fractie vraagt hoe de fundamentele rechten van seksuele minderheden en de vrijheid van uitoefening zijn gewaarborgd in Kroatië en wat de inzet van de Europese Unie is op dit onderwerp.
Maatschappelijke discriminatie van seksuele minderheden en onvoldoende bescherming daartegen zijdens de overheid vormen in Kroatië nog steeds een aandachtspunt. Tijdens de Gay Pride in Split (juni 2011) slaagde de Kroatische politie er niet in de ca. 100 deelnemers (waaronder de Nederlandse ambassadeur en een Nederlandse europarlementariër) adequaat te beschermen tegen circa 10 000 tegendemonstranten. Het incident werd scherp veroordeeld door de Kroatische president. Overigens verliep de Gay Pride 2011 inZagreb, een week later, zonder noemenswaardige incidenten.
Naar aanleiding van het incident te Split heeft het Kabinet via de ambassade in Zagreb hulp aangeboden aan de toenmalige Kroatische regering bij het opstellen van een actieplan homofobie. Ook door andere partijen is druk uitgeoefend op Kroatië een tolerantere sfeer ten aanzien van seksuele minderheden te creëeren. Deze druk heeft tijdens het mandaat van de vorige Kroatische regering effect gehad: in november 2011 is in Kroatië door NGO’s de campagne Because we Care gelanceerd ter versterking van de publieke bewustwording van LGBT-rechten en vergroting van de tolerantie. Veel bekende Kroaten (zangers, acteurs, schrijvers, topsporters) participeren in deze campagne. Voorts werd eind 2011 bekend dat Kroatië in 2013 de jaarlijkse conferentie van het ILGA (International Lesbian and Gay Association) zal organiseren. Het betreft het grootste evenement in Europa ter promotie van de LGBT-rechten.
Onder de huidige Kroatische regering is de toonzetting over LGBT-zaken verder verbeterd. De Kroatische regering committeerde zich aan een veilig en incidentloos verloop van de Gay Pride te Split, die plaatsvond op 9 juni 2012. Het evenement verliep goed en naar tevredenheid van zowel autoriteiten als organisatoren. Ook vijf Kroatische ministers liepen mee met de optocht. De Kroatische autoriteiten namen ten behoeve van een goed verloop van de Pride adequate veiligheidsmaatregelen en verrichtten preventief arrestaties.
Voorts heeft de Kroatische regering in mei 2012 aangekondigd voornemens te zijn de wetgeving aan te passen teneinde geregistreerd partnerschap voor homoseksuelen mogelijk te maken. Nederland werd in dit verband door de Kroatische premier als één van de voorbeeldlanden genoemd.
Het Kabinet zal de Kroatische autoriteiten blijven aanspreken op de benodigde maatregelen in dit verband. Tegelijkertijd zal het bezien of (en zo ja op welke wijze) Nederland verdere assistentie kan verlenen, hetzij door expertise aan te bieden op overheidsniveau hetzij door de Kroatische LGBT-ngo’s – die in toenemende mate het luisterend oor hebben van de Kroatische overheid – te helpen zich verder te versterken.
Het Kabinet zal ook in EU-verband de situatie van seksuele minderheden in Kroatië blijven aankaarten. Nederland stelde dit vraagstuk aan de orde tijdens de Raad Algemene Zaken van 29 mei 2012. Het Kabinet is van mening dat de Commissie in haar eerste voortgangsrapportage onder het versterkte toezicht op de hervormingen in Kroatië, aan dit specifieke onderwerp explicieter aandacht had moeten besteden.
De PVV-fractie stelt dat er nauwelijks wordt gerept over ontslagen, ombuigingen of offers die het hele land (Kroatië) zal moeten brengen om aan de Europese richtlijnen te voldoen. Wat vindt het Kabinet van dit vooruitzicht? Toetreding tot de EU is toch een gegarandeerde voorbode voor toetreding tot de Eurozone op de langere termijn?
Kroatië heeft wat de invoering van de euro betreft geen opt-out bedongen in de toetredingsonderhandelingen (in tegenstelling tot Denemarken en het Verenigd Koninkrijk). Dit houdt in dat Kroatië op termijn zal toetreden tot de Eurozone. Uiteraard zal Kroatië niet eerder toetreden tot de Eurozone dan wanneer het land volledig voldoet aan een aantal strenge voorwaarden, de zogeheten convergentiecriteria, dat wil zeggen:
1) Een begrotingstekort niet hoger dan 3 procent van het Bruto Nationaal Product (BNP);
2) Een overheidsschuld lager dan 60 procent van het BNP;
3) Een inflatie niet hoger dan 1,5 procent boven de gemiddelde inflatie van de drie lidstaten met de laagste inflatie;
4) Een gemiddelde nominale langetermijnrente die niet meer dan 2% hoger ligt dan die van de drie lidstaten met de laagste inflatie;
5) Een wisselkoers die gedurende twee jaar vóór toetreding tot de euro zonder grote spanningen binnen de normale fluctuatiemarges van het wisselkoersmechanisme van het Europees Monetair Stelsel (EMS) is gebleven.
De PVV-fractie stelt dat het verleden leert dat bij het vaststellen van een toetredingsdatum de regels en criteria niet meer zo secuur gehandhaafd worden in Brussel (zie de EU-toetreding door Bulgarije en Roemenië). De PVV-fractie stelt dat de geschiedenis lijkt zich te herhalen, de resultaten van Kroatië zijn volgens de PVV-fractie nu immers ook onder de maat en het eerste Kopenhagencriterium wordt niet eens gehaald. Waarom is het Kabinet van mening dat het allemaal wel in orde zal komen?
De indicatieve toetredingsdatum van 1 juli 2013 is door de Europese Commissie eerst officieel voorgesteld op 10 juni 2011. Op deze datum adviseerde de Commissie de Raad om ook de resterende vier openstaande onderhandelingshoofdstukken te sluiten. De Commissie was van oordeel dat de ingezette koers duurzaam en onomkeerbaar was en stelde dat Kroatië nog moest werken aan de verdere opbouw van een track record. De Commissie was, op basis van de bovengenoemde vaststellingen, van oordeel dat de toetredingsonderhandelingen nog in de zomer van 2011 konden worden afgerond (zie Kamerstuk 21 501-20 nr. 549).
Omdat de toetredingsonderhandelingen zich op 10 juni 2011 nabij het moment van afronding bevonden (afronding op 30 juni 2011) was het noemen door de Commissie van een streefdatum in overeenstemming met de verscherpte uitbreidingsstrategie van december 2006.
De manier waarop de toetredingsonderhandelingen met Kroatië werden gevoerd, verschilt in een aantal belangrijke opzichten van de manier waarop deze werden gevoerd met Bulgarije en Roemenië (en is gebaseerd op de geleerde lessen uit de onderhandelingen met deze twee landen): naast het feit dat de onderhandelingen met Kroatië werden gevoerd volgens de aanzienlijke strengere regels uit de uitbreidingsstrategie van december 2006, werden mede op Nederlands aandringen nog «extra zekerheden» ingebouwd voor de periode tussen het afronden van de onderhandelingen en de daadwerkelijke toetreding van Kroatië. Deze extra zekerheden kregen uiteindelijk gestalte in de vorm van het versterkte toezicht (monitoring) op de hervormingen in Kroatië. Dit stevige monitoringsmechanisme waarborgt dat Kroatië bij toetreding geheel gereed is om volwaardig lid van de EU te worden (zie Kamerstuk 23 987 nr. 123).
De PVV-fractie stelt dat als het Kabinet daadwerkelijk lessen wil trekken uit de toetreding van Bulgarije en Roemenië, dan trapt het Kabinet nu op de rem. Minister Rosenthal van Buitenlandse Zaken stelde begin vorige maand dat er nog veel werk aan de winkel is voor Kroatië. Als Nederland echter deze zomer instemt met het Verdrag, is er toch geen weg meer terug en ligt het initiatief om aan de noodrem te trekken enkel nog in Brussel?
De definitieve toetredingsdatum is afhankelijk van de nationale ratificaties van het Toetredingsverdrag. De ratificatieprocedure in Nederland zal pas afgerond zijn, nadat zowel de Tweede Kamer als Eerste Kamer goedkeuring hebben gegeven aan het Toetredingsverdrag, én de akte van ratificatie – na de goedkeuring door de Staten-Generaal – voor Nederland is gedeponeerd in Rome.
Het Kabinet heeft de mogelijkheid om het deponeren van de akte van ratificatie uit te stellen tot na het verschijnen van de laatste voortgangsrapportage – in maart 2013- onder het versterkte toezicht op de hervormingen in Kroatië.
De leden van de CDA-fractie vragen het Kabinet een toelichting te geven op de cashflowfaciliteit van 75 miljoen euro in 2013 en 28,6 miljoen euro in 2014 om de nettopositie van Kroatië te ondersteunen? Wat houdt deze post precies in?
De cashflowfaciliteit zal ter beschikking worden gesteld aan Kroatië om de mogelijk negatieve effecten op de nettobegrotingspositie van Kroatië te ondervangen (met name in het eerste jaar na de toetreding): terwijl Kroatië direct na toetreding aan zijn financiële verplichtingen (afdracht eigen middelen) aan de EU dient te voldoen, zal er nog een tijd voorbijgaan, voordat de financiële middelen uit de EU-begroting waar Kroatië op aanspraak kan maken (met name de middelen uit de structuurfondsen en het cohesiefonds) beschikbaar zullen worden gesteld.
De CDA-fractie stelt dat de regionale grensbewaking een enorme uitdaging is voor Kroatië, in zowel financieel, economisch als organisatorisch opzicht. Welke steun krijgt het daarbij van de EU? Kan het Kabinet een toelichting geven op de opmerking «dat de kosten voor het onderdeel burgerschap, vrijheid en rechtvaardigheid relatief hoog uitvallen, omdat zij gebaseerd zijn op een verdeelsleutel die rekening houdt met de relatief lange buitengrens van Kroatië bij toetreding»? Welke kosten betreft dit specifiek? Kan het Kabinet ingaan op de risico’s van de lange buitengrens van Kroatië?
Kroatië ontvangt in de periode van 2007–2013, € 1 mrd. aan pre-toetredingssteun van de EU. Deze financiële middelen zijn bedoeld als ondersteuning van Kroatië bij de aanpassingen die noodzakelijk zijn ten behoeve van het toekomstige EU-lidmaatschap.
Eén van de prioriteiten waar Kroatië (een deel) dit geld voor kan inzetten is de prioriteit «Justitie, veiligheid en fundamentele rechten». Onder deze prioriteit vallen o.m. het Integrated Border Management (IBM) Action Plan en het Schengen Action Plan. Op basis van deze actieplannen wordt gewerkt aan het versterken van de externe grensbewaking van Kroatië (met name op de grens met Bosnië-Herzegovina, die ca. 900 km lang is), met het oog op het toekomstige Schengen-lidmaatschap van Kroatië.
Voor de prioriteit «Justitie, veiligheid en fundamentele rechten» is in het kader van de pre-toetredingssteun voor Kroatië in de periode van 2007–2013 in totaal een bedrag van € 120 mln. beschikbaar gesteld. Daarnaast zal voor Kroatië (net als voor Bulgarije en Roemenië destijds), voor twee jaar een separate Schengenfaciliteit (€ 40 miljoen in 2013 en € 80 miljoen in 2014) in het leven worden geroepen. De Schengenfaciliteit, net als een deel van de pre-toetredingssteun, kan door Kroatië ingezet worden voor maatregelen ten behoeve van de implementatie van het Schengenacquis en de externe grensbewaking.
De kosten voor het onderdeel «burgerschap, vrijheid en rechtvaardigheid» vallen in het geval van Kroatië relatief hoog uit, omdat zij gebaseerd zijn op een verdeelsleutel die rekening houdt met de relatief lange buitengrens van Kroatië bij toetreding. Deze buitengrens wordt een van de langste buitengrenzen van de Europese Unie.
De precieze manier van besteding van deze middelen is nog niet vasgesteld, aangezien deze pas beschikbaar zijn voor Kroatië vanaf het moment van toetreding. Het zal hierbij in ieder geval gaan om maatregelen o.m. ter versterking van de externe grensbewakingscapaciteit van Kroatië.
Een adequate, effectieve bewaking door Kroatië van de toekomstige lange buitengrens van de EU (en de inzet van voldoende middelen ten behoeve hiervan) is van belang teneinde risico’s op het gebied van o.m. grensoverschrijdende criminaliteit en illegale migratiestromen te voorkomen.
De CDA-fractie vraagt om een toelichting op de inzet op regionale bestrijding van criminaliteit en op de rol die Kroatië kan vervullen in het ondersteunen van andere Balkanlanden om zich rechtsstatelijk te versterken.
De samenwerking van Kroatië met andere landen in de regio ter bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit is in de afgelopen jaren sterk geïntensiveerd, onder meer in het kader van de Regionale Samenwerkingsraad. Er is sprake van goede operationale samenwerking, zowel bilateraal als in regionale fora, die inmiddels geleid heeft tot een toename van arrestaties, uitleveringen en veroordelingen. Bovendien werden bilaterale overeenkomsten afgesloten met Macedonië en Montenegro op het gebied van civiele- en strafzaken, onder meer betrekking tot de uitlevering van criminelen. Ook werkt Kroatië goed samen met Europol.
Ook de operationele samenwerking tussen de landen in de Westelijke Balkan (waaronder Kroatië) en landen in West-Europa (waaronder Nederland) is in recente jaren fors toegenomen in een gezamenlijke poging internationale criminele netwerken actief in drugs-, mensen- en wapenhandel het hoofd te bieden.
De EU zet o.m. financiële pre-toetredingssteun in om aspecten van de regionale samenwerking op dit gebied te stimuleren.
Eenmaal EU-lid, kan Kroatië uit de eigen ervaringen putten om een bijdrage te leveren aan de versterking van de rechtsstaat in Balkanlanden, bijvoorbeeld doormiddel van Twinning-projecten op dit gebied. Bovendien zal Kroatië als toekomstige EU-lidstaat deelnemen aan de toetredingsonderhandelingen met kandidaat-lidstaten op de Balkan. Deze onderhandelingen zullen ook voor een belangrijk deel gaan over de cruciale rechtsstatelijke hoofdstukken 23 en 24 en in dit kader kan Kroatië met zijn ervaringen een waardevolle bijdrage leveren.
De CDA-fractie vraagt welke effecten de toetreding van Kroatië zal hebben op de regionale economische samenwerking op de Balkan.
Kroatië heeft in het afgelopen decennium zijn handels- en investeringsrelaties met andere ex-republieken van het voormalige Joegoslavië, zoals Servië, Bosnië-Herzegovina en Montenegro, fors zien toenemen. Het land is sinds 2003 aangesloten bij het Central European Free Trade Agreement (CEFTA), een preferentieel handelsstelsel waartoe ook de overige landen van de Westelijke Balkan alsmede Moldavië behoren. Met de toetreding tot de Europese Unie zal Kroatië zijn lidmaatschap van het CEFTA moeten opzeggen en zal zijn grens met de buurlanden in de Westelijke Balkan een EU-buitengrens worden, met een beperkt aantal officiële grensovergangen (op de ca. 900 km lange grens met Bosnië-Herzegovina bijvoorbeeld slechts twee). Dit zou op de korte termijn nadelige consequenties kunnen hebben voor de handel met de CEFTA-landen. Maar aangezien de overige landen in de Westelijke Balkan een EU-toetredingsperspectief hebben, en reeds rechtenvrij hun producten in de EU kunnen afzetten zullen de gevolgen niet groot zijn.
De CDA-fractie verwijst naar pagina 17 van de memorie van toelichting, waar het Kabinet schrijft dat de kosten van toetreding van Kroatië (na verrekening van EU-bijdragen en EU-afdrachten) € 180 mln. bedragen voor de periode 2007–2013. Is het mogelijk een indicatie te geven van de kosten van toetreding van Bulgarije en Roemenië? En zo ja, waar liggen de verschillen tussen deze drie landen?
Een groot verschil tussen de toetredingsgerelateerde kosten (vanaf het moment van toetreding en in kader van Meerjarig Financieel Kader voor de periode van 2007–2013) voor Kroatië, Bulgarije en Roemenië is, dat terwijl Kroatië (uitgaande van toetreding op de indicatieve toetredingsdatum van 1 juli 2013) pas EU-lid wordt aan het einde van de periode van 2007–2013, Bulgarije en Roemenië dat werden aan het begin van dezelfde periode (1 januari 2007). De middelen voor Bulgarije en Roemenië, waren derhalve berekend op basis van de gehele periode van 2007–2013, terwijl het bedrag voor Kroatië (na verrekening van EU-bijdragen en EU-afdrachten) enkel berekend kon worden voor het laatste halfjaar van deze periode (dwz. van 1 juli 2013 – 31 december 2013). Om deze reden is er een groot verschil tussen de hoogte van toegekende EU-middelen voor deze drie landen:
voor Bulgarije en Roemenië is vastgesteld dat deze landen in de periode van 2007–2013 respectievelijk ca. € 6,9 mrd. en ca. € 19,7 mrd. uit de structuurfondsen en het cohesiefonds zullen ontvangen, terwijl dat voor Kroatië, voor dezelfde periode ca. € 450 mln. is (van deze bedragen zijn niet de (toekomstige) EU-afdrachten door deze drie landen afgetrokken).
De CDA-fractie vraagt voor welke Nederlandse economische sectoren de uitbreiding van de EU met Kroatië met name interessant is.
De Kroatische toerismesector en landbouwsector zijn interessant voor het Nederlandse bedrijfsleven. Meer specifiek bieden logistiek management, energie, jachtbouw, de tuinbouwbranche en milieutechnologie kansen voor Nederlandse ondernemers. De Kroatische toetreding tot de EU zal – onder meer vanwege het aldus ontstane level playing field en de toegenomen rechtszekerheid – het zaken doen in Kroatië faciliteren. Dit geldt ook voor de grootschalige investeringen die de Kroatische overheid momenteel doet in infrastructuur (spoorwegen, havens) en de energiesector (hernieuwbare en duurzame energie).
De leden van de GroenLinks-fractie hebben de indruk dat er in Nederland veel misverstanden bestaan over toetreding van Kroatië. Deelt het Kabinet de mening van GroenLinks dat het belangrijk is dat de Nederlandse bevolking op de hoogte is van de achtergrond en verwachte impact van de toetreding van Kroatië? Is het Kabinet van plan de in paragraaf 1.8 genoemde punten actief in de media uit te dragen?
Het Kabinet is zich er in sterke mate van bewust dat het van belang is, dat de Nederlandse bevolking op de hoogte is van de achtergrond en verwachte impact van de toetreding van Kroatië. In dit verband is het Kabinet zich eveneens bewust van het belang om de in paragraaf 1.8 van de Memorie van Toelichting genoemde punten (Kroatië is groeimarkt; het heeft een BNP/Capita dat hoger ligt dan dat van Roemenië, Bulgarije, Litouwen en Letland etc) actief in de media uit te dragen en zal het dan ook zeker niet nalaten dit op gepaste momenten te doen.
Overigen
De leden van de D66-fractie stellen dat Nederland – en enkele andere lidstaten – een zogenaamde «noodstop» voor toetreding wilden inbouwen. Kan het Kabinet aangeven waar deze noodstopprocedure precies terug te vinden is in de memorie van toelichting?
In het Toetredingsverdrag van Kroatië is een bepaling opgenomen waaruit volgt dat bij structurele problemen in de voorbereiding van Kroatië op het EU-lidmaatschap «passende maatregelen» kunnen worden genomen. De besluitvorming over het inroepen van deze maatregelen zal plaatsvinden met gekwalificeerde meerderheid op voorstel van de Commissie. Zoals het Kabinet stelde tijdens het plenair debat met de Tweede Kamer op 22 juni 2011, verstaat Nederland hieronder in ultimo ook de mogelijkheid om de toetredingsdatum voor Kroatië uit te stellen.
Het bovenstaande is ook terug te vinden op pagina 14 van de Memorie van Toelichting (zie ook Kamerstuk 33 183-(R1975) nr. 3).
Artikelsgewijze toelichting op het Toetredingsverdrag en de Toetredingsakte
Artikelen van het Toetredingsverdrag
De leden van de SP-fractie refereren aan het gegeven dat met de ratificatie van het toetredingsverdrag ook tegelijkertijd protocollen goedgekeurd zullen worden, inzake de uitzondering van Tsjechië met betrekking tot het Handvest van grondrechten en over de bezwaren van Ierland tegen het Verdrag van Lissabon. Zij vinden dit een oneigenlijke vermenging van zaken. Zij vragen het Kabinet aan te geven wat de gevolgen zijn indien deze protocollen met dit verdrag niet worden goedgekeurd.
Bij de totstandkoming van het Verdrag van Lissabon heeft de Europese Raad van december 2008 Ierland en Tsjechië juridische garanties in het vooruitzicht gesteld. Zonder deze garanties zouden deze twee landen niet kunnen instemmen met het Verdrag van Lissabon. De Europese Raad van 29 en 30 oktober 2009 bereikte overeenstemming over deze garanties: afgesproken werd dat bij de volgende toetreding van een kandidaat-lidstaat tot de EU twee protocollen aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zouden worden gehecht, en aan de nationale parlementen ter goedkeuring zou worden aangeboden.
Vanwege het EU-Toetredingsverdrag met Kroatië – de eerste mogelijke toetreding na het Raadsbesluit van oktober 2009 – hebben de Ierse en Tsjechische regering elk een voorstel voor een protocol ingediend.
De afspraak om de toevoeging van de protocollen te koppelen aan de eerstvolgende toetreding van een kandidaat-lidstaat is uit praktische overwegingen gemaakt. De twee protocollen worden elk afzonderlijk, net als het Toetredingsverdrag, ter goedkeuring aan het parlement voorgelegd, zodra de protocollen tot stand gekomen zijn (dus na ondertekening door alle lidstaten) en de adviesprocedure bij de Raad van State doorlopen is.
Op verzoek van Nederland is destijds over de tijdsbepaling «wanneer het volgende toetredingsverdrag wordt gesloten» expliciet door de Raad (van 18-19 juni 2009) uitgelegd dat dit niet kan betekenen dat bij de uitbreiding van de EU druk ontstaat om het toetredingsproces sneller te voltooien dan anderszins het geval zou zijn. De tijdsbepaling kan hooguit leiden tot vertraging van de toevoeging van de protocollen aan de EU-verdragen, niet tot versnelling van het EU-uitbreidingsproces.
Artikel 4 van de Toetredingsakte: Schengenacquis
De leden van de PvdA-fractie vragen het Kabinet meer uitleg te geven over het rapport dat de Europese Commissie te zijner tijd zal opstellen vóór toetreding van Kroatië tot de Schengenzone en dat meegewogen zal worden bij het besluit van de Raad over toetreding van Kroatië tot Schengen.
In dit verband vraagt de PvdA-fractie aan het Kabinet om aan te geven welke voorwaarden voor toekomstige toetreding van Kroatië tot de Schengenzone het het meest belangrijk of doorslaggevend vindt. Tevens vragen de leden van de PvdA-fractie het Kabinet welke maatregelen Kroatië volgens het Kabinet nu prioriteit moet geven in het traject van «ver-Schengen» (Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken, 21 501-20, nr. 1067).
De leden van de fractie van de SP vragen of het Kabinet kan bevestigen dat als voorwaarde voor de opheffing van grenscontroles voor Kroatië geldt dat er ook sprake moet zijn van een effectieve criminaliteitsbestrijding en effectief justitieoptreden. Kan het Kabinet aangeven hoe na toetreding te zijner tijd zal worden vastgesteld dat dit het geval is?
Als Kroatië eenmaal lid is van de EU, zal de Commissie te zijner tijd een rapport opstellen dat zal worden meegewogen bij het besluit dat de Raad zal nemen over de eventuele toetreding van Kroatië tot de Schengenzone. In dit rapport zullen expliciet de verplichtingen aan de orde komen die Kroatië is aangegaan in de toetredingsonderhandelingen op onderwerpen die relevant zijn voor het Schengenacquis. Dit met inbegrip van de effectieve toepassing van alle Schengen-regels in overeenstemming met gezamenlijke standaarden en fundamentele normen.
Nederland was tijdens het onderhandelingsproces sterk voorstander van deze (nieuwe) aanpak die is vastgelegd in artikel 4 van de Toetredingsakte. Hiermee zijn de bepalingen inzake de toetsing van toetreding tot de Schengenzone in de loop van de tijd aangescherpt: in de Toetredingsakte van 2005 (Bulgarije en Roemië) was een dergelijke evaluatie niet opgenomen (Zie ook Kamerstuk 33 183-(R1975) nr. 3). Tot nu toe beoordeelde de Commissie in de Schengenevaluaties enkel of landen hadden voldaan aan alle (technische) voorwaarden voor opheffing van de personen-controles aan de binnengrenzen (zoals effectieve buitengrenscontrole en het operationeel zijn van het Schengen-Informatiesysteem II).
Het Kabinet is van mening dat, voordat Kroatië kan toetreden tot de Schengenzone, het moet laten zien dat het voldoet aan alle voorwaarden voor opheffing van de personen-controles aan de binnengrenzen, waaronder een effectieve buitengrenscontrole en een operationeel Schengen-Informatiesysteem II (met andere woorden, de volledige implementatie van het Schengenacquis). Wat betreft deze criteria acht het Kabinet het o.m. van groot belang dat Kroatië de infrastructuur voor het grensbeheer (met name op de grens met Bosnië-Herzegovina) verder aanpast en versterkt, en voortgang boekt in de strijd tegen mensenhandel.
Tegelijkertijd moet Kroatië te zijner tijd laten zien dat het nog steeds voldoet aan de verplichtingen die door Kroatië zijn aangegaan in de toetredingsonderhandelingen en die relevant zijn voor het Schengenacquis, waaronder het Kabinet o.m verstaat een effectief justitieoptreden, een effectieve strijd tegen de corruptie en een effectieve bestrijding van de georganiseerde misdaad.
Toetreding tot Schengen blijft een besluit dat met unanimiteit moet worden genomen.
Artikel 5 van de Toetredingsakte: Economische en Monetaire Unie
De leden van de SP-fractie stellen vast dat toetreding tot de euro nu niet aan de orde is volgens het Kabinet. Volgens de leden van de SP-fractie is met de crisis duidelijk geworden dat het voor sommige landen zelfs onverstandig is om de euro in te voeren, zowel voor het land zelfs als voor de rest van de EU. Sommige lidstaten hebben zelfs besloten helemaal niet deel te nemen ondanks ze wel aan de voorwaarden voldoen en volgens het toetredingsverdrag zouden moeten. Deze leden vragen zich dan ook af of het niet geloofwaardiger en realistischer zou zijn geweest om de plicht om de euro op termijn in te voeren los te laten? Daarnaast zijn deze leden benieuwd hoe het land scoort op de «scoreboard» van macro-economische onevenwichtigheden.
De plicht van alle lidstaten (behalve Denemarken en het Verenigd Koninkrijk, die beide een opt-out uitonderhandelden) om de euro op termijn in te voeren is vastgelegd in het EU-Verdrag, een dergelijke plicht kan derhalve niet eenvoudig worden opgegeven.
Het scorebord voor macro-economische onevenwichtigheden bevat de volgende indicatoren:
– Netto Internationale Investeringspositie;
– 3-jaars gemiddelde van lopende rekening saldo;
– Reële Effectieve wisselkoers;
– Exportmarktaandeel;
– Arbeidskosten per eenheid product;
– Huizenprijzen;
– Private sectorschuld;
– Kredietgroei;
– Overheidsschuld;
– 3-jaars gemiddelde werkloosheid.
De macro-economische onevenwichtighedenprocedure geldt echter alleen voor EU-lidstaten. Voor Kroatië is daarom geen score berekend door de Commissie. Het is wel mogelijk om de score op een aantal indicatoren zelf te berekenen. Dit kan helaas niet voor alle indicatoren vanwege het feit dat niet alle Eurostat-datasets ook beschikbaar zijn voor Kroatië en andere internationale bronnen niet dezelfde definities hanteren.
Op basis van beschikbare gegevens, o.a. op basis van data van Eurostat, het IMF en de Wereldbank, kunnen voor Kroatië de volgende scores worden berekend:
– 3-jaars gemiddelde van lopende rekening saldo: – 5,0% BBP;
– verandering over drie jaar in de Reële Effectieve Wisselkoers: – 1,5%;
– Overheidsschuld: 41,2% van het Bruto Binnenlands Product (BBP);
– 3-jaars gemiddelde werkloosheid: 9,8%.
Conform het voor de rest van de EU-landen gepubliceerde scorebord is het jaar 2010 als uitgangspunt genomen.
Artikel 15 van de Toetredingsakte: aanpassingen secundaire wetgeving
De CDA-fractie vraagt hoe groot de Kroatische landbouwsector is in verhouding tot andere recentelijk toegetreden EU-lidstaten?
Net als de Bulgaarse landbouwsector draagt de Kroatische landbouwsector voor circa 5% bij aan het Bruto Binnenlands Product (Roemenië: circa 8%). Van deze drie landen heeft Kroatië het laagste percentage van de beroepsbevolking (5%) dat in de landbouwsector werkzaam is: in Bulgarije bedraagt dit aandeel 7% en in Roemenië zelfs 30%. De Kroatische beroepsbevolking bedraagt overigens tweederde van de Bulgaarse beroepsbevolking en nog niet eens een vijfde deel van de Roemeense beroepsbevolking.
De leden van de SP-fractie stellen vast dat Kroatië een derogatie heeft zodat daar ondernemingen met een jaaromzet tot € 35 000,- zijn vrijgesteld van BTW in tegenstelling tot de rest van de EU waar de grens ligt op € 5 000,-. Kan het Kabinet aangeven wat hiervoor de reden is? De leden van de SP-fractie vinden het een aanzienlijk verschil. Gaat dit niet in vooral de grensstreken voor concurrentieverschillen zorgen, vragen deze leden zich af.
Deze derogatie is ervoor bedoeld om kwetsbare Kroatische ondernemingen te ondersteunen, voor welke de BTW-administratie vaak te duur is. De BTW-regelgeving van de EU voorziet – in bepaalde omstandigheden – in een derogatiemogelijkheid tot een «plafond» van € 60 000 omzet. Ook op ondernemingen in buurlanden, zoals Hongarije en Slovenië, zijn vergelijkbare derogaties van toepassing.
Deelt het Kabinet de mening van GroenLinks dat het onwenselijk is dat Duitsland en Oostenrijk een uitzonderingspositie hebben bedongen op het vrij verkeer van diensten? Waarom is het Kabinet hiermee akkoord gegaan?
Nederland zag (tijdens onderhandelingen over onderhandelingshoofdstuk 3: recht van vestiging en vrije dienstverrichting) geen aanleiding om zich tegen een dergelijke uitzonderingspositie van Duitsland en Oostenrijk te verzetten; dit mede omdat de uitzonderingen gelden voor specifieke, gevoelige dienstensectoren in bepaalde regio’s en geenszins voor de dienstensector in deze landen als geheel.
Een dergelijke uitzondering voor Duitsland en Oostenrijk bestond ook al bij de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de EU.
Artikel 21 van de Toetredingsakte: Commissie
De leden van de SP-fractie missen duidelijkheid over de gevolgen voor de Europese Commissie als na toetreding weer een extra lid toetreedt. Wat zal zijn of haar taak zijn, vragen deze leden zich af.
De Europese Commissie bestaat op dit moment uit 27 leden: één lid per lidstaat. In het Toetredingsverdrag is vastgelegd dat op de datum van toetreding – tot en met 31 oktober 2014 – een Kroaat (of Kroatische) lid wordt van de Europese Commissie. Op 31 oktober 2014 eindigt immers het mandaat van de huidige Commissie. Het nieuwe Kroatische lid van de Commissie moet voldoen aan de reguliere eisen die aan een lid van de Commissie worden gesteld .
Het is nog onbekend welke portefeuille de nieuwe Kroatische Commissaris zal gaan beheren. De portefeuilleverdeling binnen de Europese Commissie is de verantwoordelijkheid van de voorzitter van de Europese Commissie en deze zal hier dan ook te zijner tijd een beslissing over moeten nemen.
De minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal