Ontvangen 4 mei 2012
Doel van het wetsvoorstel
Met genoegen heb ik kunnen vaststellen dat de meeste leden van de aan het woord zijnde fracties in het algemeen met de inhoud van het wetsvoorstel kunnen instemmen, met dien verstande dat sommige leden graag verdere aanvulling zien en nadere vragen hebben gesteld en opmerkingen hebben gemaakt. Graag zeg ik deze leden dank voor hun positieve benadering van de inhoud van het wetsvoorstel; hierna zal ik op de gestelde vragen en gemaakte opmerkingen nader ingaan.
Ik stel het op prijs om op voorhand aan te tekenen dat het mij om een beperkte aanpassing van het spreekrecht gaat, waarbij de nadruk ligt op het oplossen van knelpunten die in de praktijk zijn gebleken. Uit de evaluatie van het spreekrecht, toegezonden bij brief van 29 oktober 2010 (Kamerstukken II 2010/11, 32 500 VI, nr. 9), is gebleken dat het voor een overgroot deel voldoet aan de wensen van slachtoffers en in overeenstemming is met de oorspronkelijke bedoeling van de initiatiefvoorstellers, de toenmalige kamerleden, Dittrich en Schonewille. Het ging hen om erkenning van de positie van het slachtoffer op de openbare terechtzitting en het bijdragen aan herstel van de emotionele schade die het slachtoffer heeft geleden als gevolg van het strafbaar feit, dat aan het oordeel van de rechter is onderworpen. Voorts dient het spreekrecht tot informatieverschaffing ten behoeve van het rechterlijk oordeel en past het in de doelstelling van generale en speciale preventie. De initiatiefvoorstellers hebben destijds bewust gekozen voor het toekennen van beperkt spreekrecht vanwege het risico van secundaire victimisatie. Het is van belang om ons nu te concentreren op een goede uitvoering van de versterkte positie van het slachtoffer in het strafproces. Daartoe is door de organen van de strafrechtspleging en Slachtofferhulp Nederland al een aanzienlijke inspanning geleverd. Niettemin is, zoals hieronder staat aangegeven, nog ruimte voor verbetering aanwezig. Ik roep in herinnering dat de kentering die heeft plaatsgevonden in het Nederlandse strafprocesrecht, waarbij het slachtoffer niet meer werd gezien als object van onderzoek, maar als een procesdeelnemer met eigen belangen, rechten en plichten, pas in het begin van de jaren negentig is ingezet. Het is mij thans evenwel niet te doen om een fundamentele herziening van het spreekrecht of de regeling van het onderzoek op de terechtzitting en van de beraadslaging en de rechterlijke beslissing, maar als gezegd om een verbetering van de praktijk van het spreekrecht. Voor zover niet uitdrukkelijk anders is aangegeven, hebben alle genoemde artikelen betrekking op het Wetboek van Strafvordering.
De leden van de VVD-fractie onderschrijven het belang van het versterken van de rol van het slachtoffer in het strafproces door de toekenning en uitbreiding van het spreekrecht, maar zien in aanvulling daarop graag nog enige verduidelijking aangebracht. Zij bepleiten de toekenning van een volwaardig spreekrecht aan het slachtoffer en besteden daaraan nader aandacht in hun verdere vragen over de omvang van het spreekrecht. Ik beantwoord deze vragen hierna in dat kader. Zij vragen voorts om een betere inbedding van het spreekrecht en baseren zich daarbij op het artikel van Fernhout en Spronken (NJB 2005, p. 150–157), die klagen over de spreiding van de artikelen over het spreekrecht in het Wetboek van Strafvordering. Zij suggereren het samenbrengen van de artikelen in een afzonderlijke afdeling in het wetboek. Deze suggestie is grotendeels al uitgevoerd door het overbrengen van de voormalige artikelen 336 en 337 naar de Eerste afdeling in het Eerste Boek van het wetboek: Rechten van slachtoffers, als artikel 51e. De nadruk ligt dan op het recht om ter terechtzitting een verklaring af te leggen. Daarnaast blijven bepalingen betreffende het uitoefenen van het spreekrecht staan in andere delen van het wetboek, omdat deze betrekking hebben op de hoedanigheid van het slachtoffer als procesdeelnemer. Het gaat om artikel 260 dat de oproeping van getuigen, deskundigen, tolken en spreekgerechtigden voor de terechtzitting regelt; artikel 288a over de volgorde waarin getuigen, deskundigen en spreekgerechtigden worden gehoord; artikelen 302 en 303 over het daadwerkelijk afleggen en horen van de verklaring van het slachtoffer en de artikelen 413 en 414 over de behandeling in hoger beroep. Het betreft hier specifieke ordeningsvoorschriften die gerelateerd zijn aan de fase waarin zij moeten worden toegepast ten aanzien van verschillende procesdeelnemers. Het samenbrengen van alle voorschriften betreffende het spreekrecht voor slachtoffers in één titel is vanuit het oogpunt van wetgevingssystematiek onwenselijk, omdat de ordeningsvoorschriften die hiervoor zijn opgesomd: artikelen 260, 288a, 302 en 303, betrekking hebben op een specifieke fase in het strafproces:het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Hetzelfde geldt voor de artikelen 413 en 414 voor de behandeling van de zaak in hoger beroep.
Ik dank de leden van de PvdA-fractie voor hun positieve beoordeling van het wetsvoorstel en de leden van de PVV-fractie en de leden van de CDA-fractie voor hun uitgesproken belangstelling.
De leden van de CDA-fractie kunnen weliswaar voor een belangrijk deel met het voorliggende voorstel instemmen, maar hebben nog aanvullende wensen.
Zij spreken hun zorg uit over de uitvoering van de bestaande voorzieningen voor het slachtoffer in de praktijk en hebben kennisgenomen van de haperingen daarin. Zij hebben evenwel ook vastgesteld dat de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak en de top van het openbaar ministerie te kennen hebben gegeven dat zij zich de klachten aantrekken. Deze leden dringen aan op het monitoren en wegnemen van de gebleken knelpunten.
Ik onderschrijf het belang van goede uitvoering en monitoring. Voor de dienstverlening aan slachtoffers is de afgelopen jaren veel tot stand gebracht. Werkprocessen zijn aangepast, ict-toepassingen zijn ontwikkeld, de OM-Aanwijzing Slachtofferzorg is uitgewerkt en vernieuwd en professionals zijn voorgelicht en getraind. Met de ketenpartners in de slachtofferketen, waaronder de Raad voor de rechtspraak en het College van Procureurs-Generaal, heb ik desondanks geconstateerd dat de uitvoering nog niet in alle gevallen correct verloopt. Er wordt nog te vaak gedacht vanuit de eigen organisatie en te weinig vanuit de positie van slachtoffers. Slachtoffers worden nog niet altijd (tijdig) geïnformeerd gedurende het strafproces en tijdens de fase van tenuitvoerlegging. Daarnaast zijn de mogelijkheden voor slachtoffers om schade te verhalen ingewikkeld en gefragmenteerd. Deze knelpunten hebben de aandacht van de ketenpartners. De ketenpartners achten de belangrijkste uitdaging in de komende periode dan ook om «wat we moeten doen goed te doen».
Met de ketenpartners is afgesproken een drietal processen opnieuw in te richten als ketenproces vanuit het perspectief van het slachtoffer. Het proces van schadeverhaal wordt vereenvoudigd, de informatievoorziening aan slachtoffers wordt verbeterd en onderzocht wordt op welke wijze de belangen van slachtoffers in de fase van tenuitvoerlegging kunnen worden meegewogen. In het verbeterproces gericht op de informatievoorziening is onder meer de vraag aan de orde in welke vorm en langs welke weg informatie eenvoudig en betrouwbaar voor het slachtoffer toegankelijk wordt. De politie werkt op dit moment aan een landelijk Aangifte Volg Systeem (AVS). Of een dergelijk elektronisch volgsysteem ook gewenst is voor de vervolgingsfase en tenuitvoerleggingsfase wordt bezien in het traject van herinrichting.
Daarnaast is een verdere cultuuromslag nodig bij alle partners in de strafrechtsketen om ervoor te zorgen dat rekening wordt gehouden met de positie van slachtoffers. Correcte bejegening wordt integraal meegenomen in de herinrichting van bovengenoemde processen. Om de voortgang van dit traject zorgvuldig te monitoren worden keten prestatie-indicatoren (KPI’s) vastgesteld.
Ten aanzien van ongewenste confrontatie van slachtoffers met verdachten wijs ik op de «modelregeling inzake passende verblijfsomgeving slachtoffers»1 die recent is vastgesteld door de Raad voor de rechtspraak. Gerechten dienen te beschikken over een aparte wachtruimte voor slachtoffers en in elke zittingszaal komt een eigen plaats voor het slachtoffer.
De leden van het CDA vragen of een landelijke uitrol van de regeling voor juridische opvang van slachtoffers van zedenmisdrijven (JOS-piketregeling) mogelijk is.
Voor slachtoffers van ernstige zedenzaken is rechtsbijstand kosteloos (artikel 44, vierde lid, Wet op de rechtsbijstand). Naast deze juridische bijstand moet ook sociaal-emotionele en praktische hulp direct beschikbaar zijn. Het is dus van belang dat Slachtofferhulp Nederland, de Raad voor rechtsbijstand en de advocatuur goede werkafspraken maken, zodat zedenslachtoffers krijgen waar ze recht op hebben. Slachtofferhulp Nederland bereidt een overleg met de Raad voor rechtsbijstand voor om over een aantal knelpunten in de praktijk werkafspraken te maken. Een vergelijkbaar gesprek zal Slachtofferhulp voeren met het Landelijk Advocatennetwerk Zedenslachtoffers. In juni 2012 zullen de uitkomsten van dat overleg beschikbaar zijn. Ik wacht de uitkomsten van dat overleg af. De leden van de SP-fractie zeg ik graag dank voor hun steun voor het wetsvoorstel. Zij vragen vervolgens naar de reden van het tijdsverloop tussen het aannemen van de motie-Gerkens (Kamerstuk 32 123 VI, nr. 29) in november 2009 en het in procedure brengen van het wetsvoorstel dat strekt tot uitbreiding van het spreekrecht. Ik heb mij reeds eerder voorstander van deze uitbreiding getoond. Dit onderwerp is als onderdeel van de afspraken in het regeerakkoord over de vergroting van de aandacht voor het slachtoffer bij het aantreden van dit kabinet in 2010 als prioriteit opgenomen in het wetgevingsprogramma. De voorbereiding is daarna aangevangen en in het voorjaar van 2011 is een conceptwetsvoorstel voor consultatie voorgelegd. Mede gelet op de omvang van het wetgevingsprogramma en de beschikbare wetgevingscapaciteit kon niet meer spoed worden betracht.
De leden van de SP-fractie hebben vragen over de uitvoering slachtoffer-dadergesprekken en de resultaten van de proef «Mediation naast strafrecht».
De slachtoffer–dader gesprekken zijn in de afgelopen jaren uitgebreid. Bij de start van Slachtoffer in Beeld (SiB) in 2007, betrof het 366 zaken per jaar. In 2011 heeft SiB 1211 zaken afgesloten.
SiB heeft in de afgelopen jaren actief contact gezocht met penitentiaire inrichtingen en justitiële jeugdinrichtingen. Inmiddels zijn binnen verschillende penitentiaire inrichtingen en justitiële jeugdinrichtingen cursussen gegeven door SiB. Vanaf 2009 is een toename van ruim 35% zichtbaar in de aanmeldingen voor de slachtoffer-dadergesprekken vanuit de Dienst Justitiële Inrichtingen..
De pilot «mediation naast het strafrecht» in Amsterdam liep van oktober 2010 tot mei 2011. Inmiddels is de pilot geëvalueerd. Uit deze evaluatie komt naar voren dat mediation naast het strafrecht in een aantal gevallen zinvol is, vooral wanneer het slachtoffer genoegdoening ervaart door de afspraken die zijn gemaakt en de dader verantwoordelijkheid neemt voor zijn daad. Deze pilot is te klein om definitieve conclusies te trekken over mediation naast het strafrecht. Meer experimenten zijn nodig om te kunnen beoordelen of, in welke gevallen en onder welke voorwaarden mediation zinvol is. De rechterlijke macht bekijkt de organisatorische en financiële mogelijkheden van uitbreiding van de pilots op basis van een concept plan van aanpak dat op dit moment met verschillende partijen, waaronder de advocatuur, de reclassering en Slachtoffer in Beeld wordt besproken. Overigens kent mediation een ander doel dan de slachtoffer-dadergesprekken, zoals begeleid door SIB. Mediation, zoals in Amsterdam beproefd, vindt plaats naast het strafrecht, er is een vastgesteld moment waarop het wordt aangeboden, afspraken worden vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst. Bij slachtoffer-dader gesprekken staan de (emotionele) behoeften van het slachtoffer en de dader centraal, het slachtoffer en de dader worden (op basis van vrijwilligheid) met elkaar in contact gebracht, op een moment dat zij daar behoefte aan hebben. In een gesprek worden de gevolgen van, motieven en vragen rondom het misdrijf besproken onder leiding van een onafhankelijke bemiddelaar, maar dit hoeft niet te leiden tot een overeenkomst of afspraken.
De leden van de D66-fractie hebben sympathie voor het wetsvoorstel dat past bij de versterkte positie van het slachtoffer, maar zij zijn ook beducht voor te grote uitbreiding van de kring van spreekgerechtigden en de gevolgen voor de werklast en de zittingscapaciteit. Ik zal hierop in het navolgende verder ingaan.
Ook de leden van de fracties van de ChristenUnie en van de SGP konden de strekking van het wetsvoorstel onderschrijven, zo heb ik met genoegen mogen vaststellen.
Uitbreiding van personen aan wie het spreekrecht toekomt
De leden van de VVD-fractie merken op dat zij het wenselijk achten dat er voor minderjarigen van 0–18 jaar één regime voor het uitoefenen van het spreekrecht zou gelden.
In de regeling, zoals aangevuld volgens het voorstel, kunnen voor minderjarigen die zelf niet kunnen of willen spreken, hun ouders of voogden gebruikmaken van een eigen spreekrecht. In die zin is sprake van één regime.
Naarmate een minderjarige zich verder ontwikkelt, kan aan hem worden overgelaten of hij ter terechtzitting wil spreken. Het spreekrecht is primair bedoeld voor de verwerking van zijn eigen leed. Hij kan bij die keuze worden voorbereid en bijgestaan door zijn ouders of medewerkers van Slachtofferhulp Nederland. Indien hij zich niet in staat acht om zelf op de zitting te spreken, kan hij ervoor kiezen zijn ervaring neer te (doen) leggen in een schriftelijke verklaring of deze ervaring te laten vertolken door zijn ouders, een raadsman of een medewerker van Slachtofferhulp Nederland.
Deze leden spreken sympathie uit voor het voorstel van het OM om een hardheidsclausule op te nemen voor het geval van een oude vriend die jaren met het slachtoffer heeft opgetrokken en gebruik wil maken van het spreekrecht en informeren naar mijn opvatting daarover. Zij vragen in het verlengde daarvan eveneens naar de mogelijkheden voor toekenning van het spreekrecht aan personen die niet voldoen aan de wettelijke criteria.
Eigen aan regelgeving is dat met iedere grens die wordt getrokken, gevallen denkbaar zijn waarin strikte toepassing niet tot het meest wenselijke of billijkste resultaat leidt. Ik geef er de voorkeur aan de grenzen nu weliswaar te verruimen, maar niet nog met een extra hardheidsclausule te nuanceren. Het staat ter beoordeling van de rechter wie hij uit hoofde van zijn eigen verantwoordelijkheid voor de omvang en volledigheid van het onderzoek op de terechtzitting wenst te horen. De rechter kan deze bevoegdheid ambtshalve toepassen, en daaraan onmiddellijk uitvoering geven ten aanzien van personen die reeds ter terechtzitting aanwezig zijn. Dat geldt ook voor personen die om toelating tot het spreekrecht verzoeken, al dan niet nadat zij daartoe eerder hun wens schriftelijk of mondeling hebben laten blijken. In zijn arrest van 6 maart 2012 (LJN BR1149) heeft de Hoge Raad overwogen dat de wettelijke regeling en haar wetsgeschiedenis meebrengen dat de rechter een verzoek om uitoefening van het spreekrecht van een persoon buiten de kring van degenen aan wie spreekrecht is toegekend, gegrond kan afwijzen. Nu aan betrokkene evenwel op de terechtzitting de gelegenheid is geboden zich uit te laten over de directe gevolgen van het strafbaar feit, behoort aan deze beslissing niet de zware sanctie te worden verbonden dat het onderzoek om die reden nietig is. De Hoge Raad tekent daarbij voorts aan dat deze gang van zaken niet wezenlijk verschilt van die, waarin de schriftelijke verklaring, ook die van een ander dan een spreekgerechtigde, door het OM bij de processtukken is gevoegd en van de inhoud waarvan door de rechter op de terechtzitting kennis is genomen en mededeling wordt gedaan. De Hoge Raad overweegt , dat het gerechtshof door het betrekken van deze verklaring bij de motivering van de strafoplegging daaraan een zeer beperkt gewicht heeft toegekend, dat niet verder ging dan een bevestiging van het beeld dat uit het dossier reeds was verkregen. Tegelijkertijd is de verdediging in de gelegenheid gesteld om tegen de verklaring in te brengen wat zij noodzakelijk achtte; daarmee heeft het gerechtshof aan deze verklaring een zodanige beperkte betekenis toegekend, dat dit niet tot cassatie behoeft te leiden.
Ik ben enerzijds voor het verstrekken van duidelijke voorschriften aan de rechter, maar meen anderzijds dat het aan de rechter kan worden overgelaten om rekening te houden met de concrete uitzonderlijke omstandigheden van een geval, hetgeen kan betekenen dat aan personen die niet tot de formele kring van spreekgerechtigden behoren, de gelegenheid wordt gegeven een verklaring af te leggen. Dit ligt reeds in de bevoegdheden en de verantwoordelijkheid die de rechter tijdens het onderzoek op de terechtzitting voor de inhoud en de omvang van dat onderzoek heeft, besloten. Ik onderschrijf voorts in dit verband de door de Hoge Raad gemaakte vergelijking met de schriftelijke verklaring die in het dossier is gevoegd. In het algemeen geldt dat de in de wet voorziene kring van spreekgerechtigden toereikend is. De omstandigheid dat niet op voorhand is te voorzien dat deze kring altijd toereikend is, leidt niet tot het opnemen van een wettelijke hardheidsclausule, maar evenmin tot een aansporing tot draconische of mechanische toepassing van de getrokken grens.
De leden van de PvdA-fractie hebben behoefte aan een diepgaander bespreking van de door de NOVA opgeworpen bezwaren tegen verdere uitbreiding van het spreekrecht, dat zou leiden tot een verdere verschuiving van het evenwicht tussen de belangen van het slachtoffer en die van de verdachte. Het onderhavige voorstel zie ik als een noodzakelijke doch beperkte aanpassing die tot doel heeft mogelijk te maken dat de belangen van het slachtoffer dat daartoe niet meer bij machte is, omdat hij is overleden of dat daartoe nog niet bij machte is omdat hij zich niet kan uiten, ten volle op de openbare terechtzitting aan de orde komen. Voorts worden de belangen van nabestaanden en van ouders van zeer jeugdige kinderen uitdrukkelijk erkend. De door de initiatiefvoorstellers eerder geuite beduchtheid voor een onevenredige belasting van de zittingscapaciteit en verlenging van de procedure is aanleiding geweest voor een strikte en beperkte opzet van het spreekrecht. Nu uit de evaluatie van het spreekrecht, toegezonden bij brief van 29 oktober 2010 (Kamerstukken II 2010/11, 32 500 VI, nr. 9) blijkt dat de belasting voor het strafproces uiteindelijk gering is, kan verantwoord worden overgegaan tot uitbreiding van de kring van spreekgerechtigden. Daarmee wordt voorzien in gebleken behoeften, en het sluit voorts aan bij een breed gevoelde en gegroeide maatschappelijke overtuiging. Het betreft hier een uitbreiding binnen de door de initiatiefvoorstellers voorziene kaders en geen fundamentele heroriëntatie of herziening van de grondslag van het spreekrecht. Het onderhavige voorstel leidt dan ook niet tot een wezenlijke verschuiving van het evenwicht tussen de belangen van het slachtoffer en die van de verdachte.
Deze leden verzoeken voorts om een reactie op de opmerkingen van de NOVA over de gevolgen van de uitbreiding van het spreekrecht voor de doorlooptijden. Terecht heeft de NOVA gewezen op de praktische en logistieke inspanningen die moeten worden verricht om meer spreekgerechtigden tijdig voor de uitoefening van het spreekrecht op te roepen. Wellicht kan worden bezien of nadere afspraken tussen het OM en Slachtofferhulp Nederland kunnen worden gemaakt opdat de spreekgerechtigden zich tijdig bewust worden van het belang van hun aanwezigheid en van het voldoen aan de oproeping. Zoals bij de behandeling van de totstandkoming van het spreekrecht al is gestipuleerd, dient toekenning van het spreekrecht er niet toe te leiden dat de behandeling van de strafzaak tegen de verdachte aanzienlijke vertraging oploopt omdat spreekgerechtigden die te kennen gaven van hun spreekrecht gebruik te zullen maken, niet aanwezig zijn. Er zijn mij thans geen cijfers bekend over het anatal zaken dat wordt aangehouden omdat een spreekgerechtigde niet op de terechtzitting aanwezig is. Het recht van de verdachte op behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn loopt veelal parallel met het belang van het slachtoffer bij een tijdige afdoening, maar daaraan wordt afbreuk gedaan door herhaalde aanhouding. In het algemeen lijkt het niet onredelijk dat een zaak waarin de spreekgerechtigde niet aanwezig is in beginsel één maal om die reden wordt aangehouden. Aan de rechter is echter de feitelijke beoordeling van de noodzaak van aanhouding in het concrete geval. Hij zal daarbij het belang van de voortgang van de zaak, het belang van het slachtoffer en dat van de verdachte zorgvuldig moeten afwegen.
Deze leden stellen vervolgens aan de orde of ouders die spreekrecht willen uitoefenen ten behoeve van hun minderjarige kinderen die slachtoffer werden van een strafbaar feit en die daartoe zelf niet bij machte zijn, een ander (een raadsman of een medewerkerker van slachtofferhulp) kunnen vragen hun verhaal over te brengen. Deze vraag beantwoord ik positief. Ouders die het van belang vinden dat de rechter op de terechtzitting mondeling kennis neemt van hun ervaring, maar liever niet zelf aldaar het woord voeren, kunnen een ander (raadsman of een medewerker van slachtofferhulp) vragen dat voor hen te doen. Het gaat dan om uitoefening van spreekrecht dat aan hen in hun hoedanigheid van ouder is toegekend.
De leden van de CDA-fractie en de leden van de SP-fractie verzoeken mij in te gaan op het reeds vaker geopperde idee van het twee-fasenproces voor zware strafzaken. Dit heeft in het bijzonder voor het slachtoffer het voordeel dat hij zich niet behoeft te onthouden van een oordeel over de schuld van de verdachte aan het bewezenverklaarde en dat hij zich ook zou kunnen uitlaten over de gewenste oplegging van straf of maatregel.
Ik waardeer de beweegredenen van deze leden die zich laten leiden door het belang van het slachtoffer ten zeerste. Niettemin meen ik dat het niet wenselijk is om de vraag of tot zo’n ingrijpende verandering in de structuur van het onderzoek op de terechtzitting en de rechterlijke beslissing moet worden overgegaan, uitsluitend te bezien vanuit het belang van het slachtoffer. Tegelijkertijd zijn aan een dergelijke wijziging ook nadelen verbonden voor het slachtoffer. Een volledig overzicht van de pro’s en contra’s van een dergelijke ingreep en inhoudelijke waardering daarvan gaat het bestek van deze beperkte wijziging te buiten. Bovendien wijs ik op het experiment bij de rechtbank Amsterdam dat de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak heeft aangekondigd op een symposium ter gelegenheid van de internationale dag van het slachtoffer, 22 maart j.l. Het ligt in de rede om de aldaar opgedane ervaringen waarvan de Raad verslag zal doen, af te wachten en de discussie over de wenselijkheid van de invoering van het twee-fasenproces in breder verband , later ten gronde te voeren. In dat kader zal ook moeten worden gelet op de belangen van de verdachte en de verhouding tussen een bewezenverklaring van subjectieve elementen als schuld en opzet enerzijds en het aannemen van gehele of gedeeltelijke toerekeningsvatbaarheid in het kader van de straftoemeting anderzijds. Omde volledige omvang van de problematiek beter en evenwichtig in kaart laten brengen.heb ik aan het WODC van mijn ministerie verzocht een onderzoeksvoorstel ter zake te initiëren. Pas als een inzicht is verkregen in de consequenties van zo’n verandering, kan een verantwoorde beslissing over invoering worden genomen.
De leden van de D66-fractie vragen naar de grond van mijn eerdere conclusie dat door deze uitbreiding geen verschuiving in het strafproces zal plaats vinden in de richting van het slachtoffer. Ik verwijs deze leden naar mijn antwoord op de vraag met dezelfde strekking van de leden van de PvdA-fractie. Dit komt erop neer dat het hier een uitbreiding betreft binnen de door de initiatiefvoorstellers voorziene kaders en niet om een fundamentele heroriëntatie of herziening van de grondslag van het spreekrecht. Het onderhavige voorstel leidt dan ook geenszins tot een wezenlijke verschuiving van het evenwicht tussen de belangen van het slachtoffer en die van de verdachte, anders dan door de invoering van het spreekrecht reeds daadwerkelijk teweeg is gebracht.
Nabestaanden
De leden van de PVV-fractie, van de CU-fractie en van de SGP-fractie informeren naar de ratio en achtergrond van het beperken van de kring van spreekgerechtigden tot drie personen naast de echtgenoot of partner van het overleden slachtoffer. De leden van de PVV-fractie en de leden van de SGP-fractie vragen zich af hoe de rechter tot een keuze komt indien meer dan drie spreekgerechtigden zich hebben aangemeld en onderling geen overstemming kunnen bereiken over wie van hen het woord zal voeren.
De leden van de CU-fractie en van de SGP-fractie merken op dat zij de uitbreiding naar alle nabestaanden in de rechte lijn en tot in de vierde graad in de zijlijn zeer ruim vinden. Voor deze ruime uitbreiding is gekozen om te voorkomen dat formele beletselen aan het uitoefenen van spreekrecht binnen de familie aan het uitoefenen van het spreekrecht in de weg staat. Het komt voorts tegemoet aan feitelijk bestaande affectieve relaties tussen familieleden, die kunnen betekenen dat (achter)neven, (achter)nichten of kleinkinderen soms een hechtere band met het overleden slachtoffer hebben gehad dan personen die familierechtelijk dichterbij staan, maar die al jaren feitelijk vervreemd zijn of anderszins het contact verloren hebben.
De leden van de SGP-fractie vragen naar een rechtvaardiging voor de grens van de vierde graad in de zijlijn. Ik geef deze leden graag toe dat iedere grens een min of meer willekeurige is; dat zelfde geldt voor het gekozen maximum van drie. Objectieve afbakeningscriteria ontbreken immers op dit terrein. In de praktijk zal moet blijken of de gekozen afbakening voldoende en bruikbaar is. Uit de evaluatie van het spreekrecht is gebleken dat het te nauw trekken van de kring van spreekgerechtigden in een enkel geval tot een schrijnende situatie heeft geleid. In het algemeen verwacht ik niet dat de voorgestelde regeling aanleiding zal geven tot grote conflicten, met dien verstande dat de uiteindelijke beslissing over wie ter terechtzitting kan spreken aan de rechter blijft opgedragen.. Niet voor de hand ligt dat binnen de relatief ruim getrokken familiekring zich veel concurrentie tussen de spreekgerechtigden zal voordoen. Uit de eerder aangehaalde evaluatie van het spreekrecht blijkt voorts dat het uitoefenen van het spreekrecht voor de spreekgerechtigde een aanzienlijke emotionele belasting oplevert. Een aanvraag voor het uitoefenen van spreekrecht zal zeker niet lichtvaardig worden gedaan.
Indien zich niettemin meer dan drie nabestaanden melden, die onderling geen afspraken kunnen maken, zal de rechter een beslissing moeten nemen, zo mogelijk aan de hand van inhoudelijk gemotiveerde verzoeken of in het kader van een regiezitting voorafgaande aan de feitelijke behandeling. Tegen deze achtergrond is het niet zinvol om een andere rangorde aan te brengen dan in de regeling ligt besloten; een echtgenoot of partner van een nabestaande heeft altijd spreekrecht en daarnaast nog maximaal drie familieleden. Hiermee beantwoord ik ook de hiervoor vermelde vragen van de leden van de fracties van de PVV en de ChristenUnie.
Kan de rechter meer personen toelaten, zo vragen de leden van de SGP-fractie? Dat lijkt, in aansluiting op mijn eerdere antwoord op vragen van de leden van de VVD-fractie, in beginsel niet onmogelijk, maar zij kunnen er geen aanspraak op maken. De rechter is verantwoordelijk voor de orde op de terechtzitting en de omvang van het onderzoek; hij kan de betrokken personen als getuige horen; zij kunnen hun opvatting ook met behulp van een schriftelijke slachtofferverklaring aan de officier van justitie en de rechtbank zenden. Hij kan ook weigeren degene die om spreekrecht verzoekt en niet binnen de wettelijke criteria valt, te horen. Ik roep in dit verband het hiervoor besproken recente arrest van de Hoge Raad van 6 maart 2012 in herinnering, waaruit een zeer beperkte bruikbaarheid van een verklaring afgelegd door een persoon aan wie geen spreekrecht toekomt, voor de beantwoording van de vragen van artikelen 348 en 350 blijkt.
(Wettelijke) vertegenwoordigers/kring van spreekgerechtigden
De leden van de PVV-fractie onderschrijven de gemaakte uitzondering voor het uitoefenen waarin de ouder zelf belang heeft bij het verzachten van de gevolgen van het strafbare feit dat wordt berecht.
Zij vragen of het spreekrecht van de ouders in de plaats komt van het spreekrecht van de minderjarige beneden de twaalf jaar. In het verlengde daarvan werpen zij op of er sprake is van een soort glijdende schaal om als ouder namens het minderjarige kind te spreken en of de minderjarige zijn ouder(s) kan tegenhouden om op de terechtzitting het woord te voeren.
Uitgangspunt blijft dat het spreekrecht primair bedoeld is om het slachtoffer – ook als hij minderjarig is – zelf het woord te geven op de terechtzitting, opdat hij rechtstreeks kan meedelen welke gevolgen het strafbaar feit voor hem heeft gehad. Pas als hij daartoe wegens jeugdige leeftijd of staat van ontwikkeling niet in staat of bereid is, komt aan de ouders het recht toe om verslag te doen van de gevolgen van het strafbaar feit, zoals zij dat hebben waargenomen. In het geval van kinderen die nog geheel niet of met een zeer beperkte woordenschat kunnen communiceren, treedt het spreekrecht van de ouders in de plaats van dat van de minderjarige. Naarmate jeugdigen zich meer ontwikkelen zal met hen moeten worden gesproken over hun wensen ten aanzien van het uitoefenen van spreekrecht. Dat moet in ieder geval vanaf de leeftijd van 12 jaar, maar kan ook al eerder aan de orde zijn, namelijk indien het slachtoffer in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake. Ouders en het slachtoffer zullen een beslissing nemen over de wijze waarop van het spreekrecht gebruik wordt gemaakt. Slachtofferhulp Nederland zal hen daarbij kunnen ondersteunen en kunnen informeren over de bestaande mogelijkheden. Als het slachtoffer geen gebruik maakt van zijn spreekrecht, kunnen zijn ouders hun spreekrecht uitoefenen.
Voor de beantwoording van de vraag van de leden van de SGP-fractie of elke ouder het woord kan voeren ten behoeve van zijn minderjarige kind en de vraag of de ouders het woord kunnen voeren als het slachtoffer zelf van zijn spreekrecht gebruik maakt, verwijs ik deze leden naar mijn antwoorden op de vragen van de leden van de PVV-fractie. Het spreekrecht van de ouders of wettelijke vertegenwoordiger treedt in de plaats van het minderjarige slachtoffer dat zijn eigen belangen niet kan waarderen en verwoorden.
Ten aanzien van de voorgestelde uitzondering voor ouders aan wie geen spreekrecht toekomt indien dat in strijd is met het belang van de minderjarige, menen deze leden dat de uitzondering stelliger moet worden geformuleerd. Zij geven de voorkeur aan een verplichting om van het spreekrecht af te zien, b.v. in het geval dat een ouder zelf verdachte is. Hoewel uitsluiting van het spreekrecht in het door deze leden bedoelde geval zonder meer in de rede ligt, wil ik de mogelijkheid van toepassing in meer gevallen open houden. Ik denk daarbij aan gevallen van ouders die weliswaar niet zelf als verdachte zijn aangemerkt, maar wisten van seksueel misbruik van hun dochter door hun zoon. Datzelfde geldt ook voor moeders die wisten van misbruik van kinderen door hun echtgenoot. Andere ouders – evenmin zelf verdacht – kunnen hebben tegengehouden dat het slachtoffer aangifte deed, omdat zij dat in bepaalde omstandigheden vanwege het verband van familie, vrienden of de kerk niet wenselijk achtten. Het is in deze gevallen aan de rechter om – als het slachtoffer zelf niet van spreekrecht gebruik maakt – te beoordelen of er geen sprake is van een mogelijke belangentegenstelling tussen ouder en slachtoffer. Hij zal zich bij een dergelijke tegenstelling tussen een minderjarig slachtoffer en zijn ouders in het bijzonder laten leiden door het belang van het slachtoffer.
Reikwijdte van het spreekrecht
Omvang spreekrecht
De leden van de VVD-fractie bepleiten een uitbreiding van het spreekrecht in de zin dat het slachtoffer zich ook mag uitlaten over de aan de verdachte op te leggen straf of maatregel. Dit zou naar hun mening niet tot gevolg mogen hebben dat de verdachte ten aanzien van de uitlatingen van het slachtoffer over de straftoemeting ondervragingsrecht zou moeten krijgen.
Deze leden menen dat een eventuele nadere beperking zou kunnen worden aangebracht bij zware misdrijven waarbij de lichamelijk integriteit van het slachtoffer ernstig is geschonden.
Ook ten aanzien van dit voorstel tot verdere uitbreiding van het spreekrecht moet ik in de eerste plaats aan tekenen dat dit niet zonder meer past op de beperkte leest waarop het wetsvoorstel thans geschoeid is. Het gaat immers niet om het simpelweg schrappen van de bewoordingen «over de gevolgen die het strafbaar feit bij hem teweeg heeft gebracht» in artikel 51e, eerste lid. Uitbreiding van het spreekrecht in de door deze leden gewenste zin heeft mogelijk nadelige gevolgen voor de positie van het slachtoffer en voor de wijze van procesvoering in het strafprocesrecht.
In de literatuur is veelvuldig gewezen op de belasting en de mogelijkheden van secundaire victimisatie voor het slachtoffer, als niet duidelijk is dat het slachtoffer ongehinderd zijn verklaring kan afleggen en geen vragen van de verdediging behoeft te dulden (zie ook T&C Strafvordering, aant. 9 op artikel 51e). De huidige regeling houdt in dat de officier van justitie en de verdediging het slachtoffer naar aanleiding van zijn afgelegde verklaring via de voorzitter van de rechtbank vragen kunnen voorleggen, maar het slachtoffer is niet gehouden deze te beantwoorden en een antwoord kan niet worden afgedwongen. Als wettelijk mogelijk wordt dat het slachtoffer zich ook over de strafmaat uitlaat, kan een aanvullende voorziening ten behoeve van de verdediging in het kader van de eisen van een behoorlijke procedure (hoor en wederhoor) niet uitblijven.
De leden van de VVD-fractie merken op dat zij zich ervan bewust zijn dat op het moment dat het slachtoffer op de terechtzitting het woord voert, de schuld van de verdachte nog niet is vastgesteld, maar dat zij erop vertrouwen dat rechters de juiste afweging zullen maken. Ik deel het vertrouwen van deze leden, maar het gaat er ook om dat moet worden verzekerd dat de verdachte tijdens het onderzoek op de terechtzitting de gelegenheid moet krijgen om op al het belastende materiaal dat tegen hem is ingebracht en ter zitting ter sprake is gebracht een reactie te geven. Daartoe is aan hem het ondervragingsrecht toegekend (artikel 6, derde lid, sub d, EVRM). Aan de huidige opzet van de regeling van het onderzoek op de terechtzitting ligt een gesloten stelsel van informanten voor de rechter ten grondslag. Dit zorgt ervoor dat er geen materiaal gebezigd kan worden dat niet op de terechtzitting aan de orde is gesteld, maar waarborgt ook dat de informatie, zoals meegedeeld door getuigen of deskundigen, ter discussie kan worden gesteld en weersproken. De enige uitzondering die daarop is gemaakt is de verklaring van het slachtoffer over de gevolgen van het strafbaar feit, omdat die zich niet voor feitelijke weerlegging door de verdediging leent. Dat wordt anders als het slachtoffer zich expliciet uitlaat over de op te leggen straf of maatregel. Dan moet in het kader van hoor en wederhoor de verdediging in de gelegenheid worden gesteld haar visie op deze mening te geven. Na het requisitoir krijgt de verdediging het woord om zich uit te laten over de in dat requisitoir vervatte waardering van de zaak en het onderzoek door de officier van justitie, in de meeste gevallen culminerend in de strafeis. In het verlengde daarvan zal de verdachte ook willen reageren op de mening van het slachtoffer over de straftoemeting. Als hij het slachtoffer ook vragen wil stellen zal de rechter het slachtoffer als getuige moeten beëdigen. Tot beëdiging moet niet lichtvaardig worden overgegaan.
De leden van de VVD-fractie menen dat het toekennen van een ondervragingsrecht niet nodig zou zijn, en verwijzen naar het hiervoor vermelde vertrouwen in de rechter.
Uit de meer genoemde evaluatie van het spreekrecht blijkt dat rechters in de praktijk de regel dat het slachtoffer zich uitsluitend mag uitlaten over de gevolgen die het strafbaar feit voor hem heeft gehad, niet heel strikt handhaven. De veronderstelling van de onderzoekers is dat de wettelijke grens ertoe dient dat slachtoffers die echt te ver gaan, tot de orde kunnen worden geroepen. Het resultaat van deze evaluatie brengt mij inderdaad nog niet zonder meer tot de conclusie dat het wettelijk criterium kan worden geschrapt. Datzelfde geldt voor de door deze leden aangehaalde opmerking van de Nederlandse vereniging voor rechtspraak dat de invoering van de huidige vorm van spreekrecht beperkte gevolgen heeft gehad voor de zittingscapaciteit. Ik geef er de voorkeur aan de uitkomst van het door de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak aangekondigde experiment met een variant op het splitsen van het eindonderzoek in een deel over bewezenverklaring en kwalificatie en een deel over de straftoemeting, af te wachten. Ik meen dat terughoudendheid past bij het zetten van dergelijke stappen met grote gevolgen voor de procesvoering, te meer daar nog geen duidelijk zicht bestaat op verdere nadelige gevolgen voor het slachtoffer en de gevolgen voor de verdediging.
Voor zover deze leden opperen dat een verruiming van het spreekrecht in de onderhavige zin beperkt zou kunnen blijven tot slachtoffers van zeer ernstige misdrijven, waardeer ik het meedenken om de belasting van de rechtspraktijk.
De leden van de PvdA-fractie stellen aan de orde dat er sprake kan zijn van spanning tussen het moment waarop het slachtoffer op de terechtzitting van zijn spreekrecht gebruik maakt, de sluiting van het onderzoek en de daaropvolgende beraadslaging over de bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit en de straftoemeting. Zij vragen zich – ook met de leden van de VVD-fractie af – of niet aan de rechter in het kader van het bewaken van de orde op de terechtzitting kan worden overgelaten in welke mate het slachtoffer van een uitgebreid spreekrecht gebruik kan maken. Ook de leden van de CDA-fractie wijzen erop dat de huidige grenzen van het spreekrecht door sommige slachtoffers als te beperkend worden ervaren. Ik verwijs de leden van beide fracties graag naar mijn boven staande antwoord op de suggesties van de leden van de VVD-fractie, waarbij ik hoop te hebben verduidelijkt dat het niet alleen gaat om het bewaken van de orde op de terechtzitting (wie wordt gehoord), maar ook om de bruikbaarheid van afgelegde verklaringen voor de beraadslaging en de motivering van het vonnis.
Deze leden vragen voorts of nabestaanden gebruik kunnen maken van gesubsidieerde rechtsbijstand. Op grond van artikel 44, vierde lid, van de wet op de rechtsbijstand is de rechtsbijstand van een advocaat voor slachtoffers van ernstige gewelds- en zedenmisdrijven en voor nabestaanden kosteloos. Voor slachtoffers van andere delicten is de vraag of zij in aanmerking komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand afhankelijk van het inkomen en vermogen van het slachtoffer.
De leden van de CDA-fractie merken op dat een slachtoffer, ook in het voorliggende voorstel, louter mag spreken over de gevolgen van het strafbare feit en strikt genomen niet over zaken zoals de impact, het verdriet en de pijn. Dit wordt door slachtoffers als zeer beperkend ervaren. Zij vragen waarom de regering ervoor heeft gekozen het spreekrecht beperkt te houden tot de gevolgen van het strafbare feit (voorgestelde artikel 51e, tweede, derde, zesde en zevende lid). Deze leden zien graag dat slachtoffers meer ruimte wordt geboden.
De stelling dat slachtoffers niet over hun verdriet en pijn zouden mogen spreken deel ik niet. Spreken over de impact op het persoonlijk leven van het slachtoffer of de nabestaanden, over de eigen ervaringen als gevolg van wat hen is aangedaan, zijn bij uitstek onderwerpen die in de verklaring ter terechtzitting aan de orde kunnen komen. Het is de kern van het spreekrecht, één van de doelen van het spreekrecht is immers het confronteren van de verdachte met de gevolgen voor het slachtoffer, waaronder de emotionele en fysieke gevolgen. Juist op dit punt hebben slachtoffers de ruimte om vrijuit te spreken.
De leden van de SP-fractie vragen of in het onderhavige voorstel voldoende duidelijk is dat vertegenwoordigers van zeer jonge kinderen zich niet alleen tot tolk zullen maken van de gevolgen die zij bij die kinderen hebben waargenomen, ook mededeling kunnen doen van hun eigen ervaringen. Ik beantwoord deze vraag bevestigend. Het spreekrecht van de ouders komt in de plaats van het minderjarige slachtoffer dat dat zelf niet kan of wil uitoefenen. De ouders kunnen daarbij mededeling van de gevolgen die het strafbaar feit voor hen heeft gehad.
De leden van de D66-fractie vragen of zij terecht hebben afgeleid dat de rechter de mogelijkheid heeft om meer dan vier personen toe te staan om op de openbare terechtzitting te spreken. Ik beantwoord deze vraag met verwijzing naar mijn antwoord op een vraag van dezelfde strekking van de leden van de SGP-fractie. Het is niet onmogelijk, maar zij kunnen er geen aanspraak op maken en de bruikbaarheid van deze verklaring is zeer beperkt.
De leden van de D66-fractie vragen welke toename gemiddeld te verwachten is in zaken waarin ouders gebruik maken van hun zelfstandig spreekrecht. De kwantitatieve effecten van de uitbreiding van het spreekrecht voor ouders zijn op voorhand lastig te beoordelen. Die toename is mede afhankelijk van het aantal spreekrechtwaardige delicten met (zeer jonge) minderjarigen als slachtoffer. De schatting is dat dit aantal relatief beperkt zal blijven.
De vraag van de leden van de PVV-fractie hoe vaak een zaak vanwege het niet juist oproepen van spreekgerechtigden moest worden aangehouden, is op basis van de reguliere registratie van de gerechten niet te beantwoorden. Zij registreren in het algemeen of een zaak vanwege het belang van het slachtoffer wordt aangehouden, maar niet specifiek of dat het geval is vanwege het niet juist oproepen van het spreekgerechtigde slachtoffer.
Vervolgens verzoeken deze leden om een motivering voor de handhaving van het aantal delicten voor welke spreekrecht is toegestaan. De reden voor handhaving is dat de destijds door de initiatiefvoorstellers gemaakte selectie, neergelegd in artikel 51e, eerste lid, in de praktijk blijkt te functioneren.
Praktische gevolgen van de uitbreiding van het spreekrecht
De leden van de VVD-fractie, de leden van de SP-fractie en de leden van de D66-fractie besteden aandacht aan de wijze waarop in de praktijk nabestaanden van het slachtoffer zullen worden opgeroepen. Zij onderkennen de problemen die het openbaar ministerie zou kunnen ondervinden bij het achterhalen van de namen en de adressen van nabestaanden die voor de uitoefening van spreekrecht in aanmerking willen komen. Ik meen dat het initiatief zou moeten uitgaan van de nabestaande; hij kan zich aanmelden voor informatie en oproeping voor de zitting. In het algemeen kan – zeker na verruiming van de kring van nabestaanden die voor uitoefening van spreekrecht in aanmerking kunnen komen – niet van het openbaar ministerie worden gevergd dat het zelfstandig op zoek gaat naar personen die voor uitoefening van het spreekrecht in aanmerking kunnen komen. In de praktijk zal een overgebleven partner of naast familielid meteen na het bekend worden van het overlijden van het slachtoffer worden geïnformeerd; zij krijgen slachtofferhulp aangeboden, in de persoon van een casemanager levensdelicten. De casemanager werkt nauw samen met de zaakscoördinator van het openbaar ministerie. Zij zullen de nabestaanden wijzen op het spreekrecht voor bloedverwanten en hen vragen de namen en adressen van overige nabestaanden die graag in aanmerking zouden komen voor een oproeping, op te geven.
De leden van de VVD-fractie vernemen graag het standpunt van de regering over het organiseren van aparte schadezittingen bij de kantonrechter voor slachtoffers met schadeclaims, nadat de strafzaak door de strafrechter is afgedaan.
Hoewel het idee mij in beginsel sympathiek is, moet ik vaststellen dat dit onderwerp buiten het bestek van het onderhavige wetsvoorstel valt.
De leden van de CDA-fractie vragen of het mogelijk is dat een slachtoffer of nabestaande die niet eerder te kennen heeft gegeven van zijn spreekrecht gebruik te zullen maken en pas op de zitting daartoe moed vindt, toch door de rechter wordt gehoord. Gelet op de omstandigheid dat in dat concrete geval de betrokkene reeds op de zitting aanwezig is en geen oproeping meer nodig heeft, zie ik voor de rechter in de praktijk geen beletsel om aan het verzoek te voldoen. Iets anders is het als tegen het eind van het onderzoek een schriftelijk verzoek binnen komt van een niet aanwezig slachtoffer of nabestaande om alsnog het spreekrecht uit te oefenen. Dan zal de rechter moeten beoordelen of de zaak moet worden aangehouden en de belangen van het slachtoffer, overige nabestaanden en de verdachte bij een spoedige afdoening moeten afwegen.
Financiële paragraaf
De leden van de VVD-fractie merken op dat de Raad voor de rechtspraak (Rvdr) aangeeft dat het verhoogde aantal spreekgerechtigden zal leiden tot een toename in de kosten van € 250 000. Deze leden verzoeken de regering hierop in te gaan en aan te geven of deze berekening klopt. Ik ben van oordeel dat de door de Rvdr gemaakte schatting van de kosten plausibel is. Uiteraard zal in de praktijk moeten blijken hoe de feitelijke omvang van beide effecten – meer sprekers, en meer aanhoudingen – zich zullen ontwikkelen.
De leden van de SP-fractie vragen hoe het kan dat de Rvdr berekent dat dit wetsvoorstel zal leiden tot een toename van de kosten van ongeveer € 250 000 en dat de regering zegt dat de effecten gering zijn en uit de beschikbare budgetten kunnen worden gedekt. Zij vragen zich af waar dit verschil in berekening vandaan komt. Hier is echter, naar mijn mening, geen verschil in berekening. Ten opzichte van het totale budget van de Rvdr van ruim 1 miljard euro zijn de door de Rvdr geraamde kosten gering en vergen geen additioneel dekkingsvoorstel.
Artikelsgewijs
Artikel 1
Onderdeel c
De leden van de VVD-fractie verzoeken een nadere toelichting op mijn eerder ingenomen standpunt dat de rechter over voldoende ruimte beschikt om een verantwoorde beslissing te nemen over de vraag of de behandeling van een zaak moet worden aangehouden of kan worden voortgezet, omdat een slachtoffer of nabestaande niet in staat is ter zitting te verschijnen en het spreekrecht uit te oefenen. Zoals hierboven al is opgemerkt in antwoord op vragen van de leden van de CDA-fractie, zal de rechter de verschillende belangen, die mogelijk tegengesteld zijn, bij zijn beslissing moeten afwegen. Indien twee nabestaanden gebruik hebben gemaakt van hun spreekrecht en een derde nabestaande heeft laten weten wel te willen spreken, maar geen indicatie kan geven wanneer hij daartoe in de gelegenheid zal zijn, zal het belang van voortvarende behandeling licht de doorslag geven. Een mogelijkheid is ook om de betrokkene uit te nodigen zijn visie schriftelijk mee te delen. Indien het echter gaat om een slachtoffer dat onverhoopt vlak voor de terechtzitting ziek is geworden of in een ziekenhuis is opgenomen, zal hem een redelijke kans moeten worden geboden het spreekrecht alsnog uit te oefenen, tenzij hij op voorhand laat weten ook in te stemmen met een schriftelijke verklaring. Meer dan deze casuïstische uitersten kan ik thans niet bespreken, maar er zijn geen procedurele voorschriften die de rechter in alle gevallen tot aanhouding dwingen.
De leden van de SP-fractie vragen zich af waarom in de reeks van delicten voor welke het spreekrecht mag worden uitgeoefend, artikel 273f Sr nog afzonderlijk wordt genoemd, nu het ook al tot de delicten behoort, waarvoor een gevangenisstraf van acht jaar of hoger mag worden opgelegd. Deze leden wijzen er terecht op dat de strafbedreiging voor mensenhandel inmiddels bij de wet van 12 juni 2009, Stb. 245, tot acht jaar is verhoogd, zodat het niet meer afzonderlijk genoemd behoeft te worden. Een daartoe strekkende nota van wijziging is bij de nota naar aanleiding van het verslag gevoegd.
De leden van de CU-fractie vragen naar de wijze van beoordeling van de vraag of een zaak moet worden aangehouden of verder kan worden behandeld, als wordt vastgesteld dat een van de spreekgerechtigden niet aanwezig is. Ik verwijs deze leden kortheidshalve naar mijn antwoord op een soortgelijke vraag van de leden van de CDA-fractie.
De leden van de CU-fractie informeren naar de wijze waarop de voorzitter beslist indien meer dan drie nabestaanden gebruik willen maken van hun spreekrecht en zij het onderling niet eens kunnen worden. De voorzitter zal dan beslissen op grond van wat verzoekers daar als beweegreden voor opgeven. Indien hij daartoe aanleiding ziet kan hij daarover ook de opvatting van de partner van het slachtoffer vragen, maar dat is te zijner beoordeling.
Deze leden verzoeken verduidelijking van de mogelijkheid van wettelijke vertegenwoordigers om op de zitting te verklaren over de gevolgen van het strafbaar feit waarvan hun kinderen slachtoffer zijn geworden. Zij spreken dan over de gevolgen voor die kinderen én voor henzelf. Het ligt voor de hand dat bij zeer jeugdige kinderen die zelf geen uiting kunnen geven aan hun ervaringen de wettelijke vertegenwoordigers ook verslag zullen doen van hun waarnemingen en ervaringen. Dit behoeft naar mijn oordeel geen verduidelijking. Ik verwijs voorts naar mijn reactie op een soortgelijke opmerking van de Afdeling advisering van de Raad van State in het Nader rapport.
Vervolgens vragen deze leden zich af hoe in geval van artikel 51e, zevende lid, wordt beslist of het slachtoffer feitelijk bij machte is het spreekrecht uit te oefenen en wie er dan voor hem het spreekrecht mag uitoefenen. Zij uiten beduchtheid voor de mogelijkheid dat het spreekrecht wordt uitgeoefend door een persoon die niet het belang van het slachtoffer dient doch zijn eigen belang. Uit het proces-verbaal zal veelal voldoende blijken in welke toestand het slachtoffer als gevolg van het strafbaar feit is komen te verkeren. Ook de officier van justitie zal zich over de actuele toestand van het slachtoffer in de aanloop naar de zitting, mogelijk in het kader van het zo genoemde officiersgesprek, aanvullend laten inlichten. Het proces-verbaal zal eveneens voldoende informatie bevatten over de context waarin het feit is gepleegd en de betrokkenheid van een familielid dat spreekrecht aanvraagt.
Indien onverhoopt op de zitting zou blijken dat een persoon wiens verzoek om het woord te voeren namens het slachtoffer dit niet benut ten behoeve van het slachtoffer, kan de voorzitter hem het woord ontnemen. Hij is immers in het algemeen verantwoordelijk voor de orde tijdens het onderzoek en wat daarin aan de orde komt. Het benutten van het spreekrecht voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven, is een voldoende reden voor het beëindigen daarvan. Anders dan deze leden zie ik geen noodzaak voor het opnemen van een specifieke bevoegdheid, omdat er al een algemene bevoegdheid bestaat.
Artikel II
De vraag van de leden van de D66-fractie naar mijn voornemen om in het wetsvoorstel een evaluatiebepaling op te nemen, beantwoord ik ontkennend. Een dergelijk voornemen leent zich naar mijn oordeel niet voor wettelijke regeling. Indien een meerderheid van uw kamer daarop prijs stelt, zal ik dit graag toezeggen.
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven