Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 januari 2014
In de door uw Kamer aangenomen motie d.d. 4 december 2013 van het lid Heerma1 wordt het kabinet verzocht om binnen Europa de discussie aan te gaan om te komen tot een exportverbod van de kinderbijslag binnen de Europese Unie. In verband met deze motie deel ik u het volgende mee.
In het exportbeleid van de kinderbijslag en het kindgebondenbudget buiten de Europese Unie is reeds ingegrepen. Sinds 1 juli 2012 (respectievelijk 1 januari 2013) wordt de hoogte van de kinderbijslag en het kindgebonden budget buiten de Europese Unie aangepast aan het koopkrachtniveau van het ontvangende land. Dit is neergelegd in de Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid.
Op 10 januari jl. heeft de rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een aantal zaken waarbij de kinderbijslag voor kinderen in de landen Marokko, Egypte en Turkije is verlaagd op grond van het woonlandbeginsel. De rechtbank heeft geoordeeld dat ten aanzien van Marokko het verdrag inzake sociale zekerheid dat gesloten is tussen Marokko en Nederland hieraan in de weg staat.
De uitspraken betreffende Turkije en Egypte zijn in beginsel gunstig, met dien verstande dat de rechtbank het niet terecht acht dat de onderhoudsbijdrage voor uitwonende kinderen niet is aangepast aan het koopkrachtniveau van het ontvangende land. De onderhoudsvoorwaarde houdt in dat indien het kind niet bij de verzekerde woont, aangetoond moet worden dat een bepaald minimumbedrag wordt betaald voor het onderhoud van dit kind. Als niet aan de onderhoudsvoorwaarde wordt voldaan bestaat geen recht op kinderbijslag. Omdat in de Egyptische zaak de onderhoudsvoorwaarde van toepassing is, is de rechtbank van oordeel dat het woonlandbeginsel in die zaak niet mag worden toegepast.
Het instellen van hoger beroep tegen bovengenoemde uitspraken ligt in de rede. Tevens zal onderzocht worden of er in onze eigen wet of via verdragswijzigingen, aanpassingen nodig zijn om eventuele kwetsbaarheden in de wetgeving te repareren.
Ten aanzien van de kinderbijslag en het kindgebondenbudget heeft het kabinet er voor gekozen om na het introduceren van het woonlandbeginsel nog een stap verder te gaan, te weten het stopzetten van de export van kinderbijslag en het kindgebondenbudget naar landen buiten de Europese Unie.
Uitgangspunt van het beleid van deze regering ten aanzien van de kinderbijslag en het kindgebonden budget is dat deze uit de belastingmiddelen gefinancierde uitkeringen bedoeld zijn voor een ondersteuning in het onderhoud van kinderen die in Nederland wonen. Voor zover voor het onderhoud van kinderen van staatswege ondersteuning moet worden geboden, is dit de verantwoordelijkheid van het land waar de kosten voor het kind worden gemaakt.
Dit standpunt is verwoord in het wetsvoorstel dat voorziet in wijziging van enkele socialezekerheidswetten in verband met een andere vormgeving van de exportbeperking in de Algemene Kinderbijslagwet en het regelen van overgangsrecht voor de situatie van opzegging of wijziging van een verdrag dan wel een daarmee gelijk te stellen situatie (Whek)2. Zoals gezegd geldt het wetsvoorstel Whek alleen voor landen buiten de Europese Unie.
Indien dit wetsvoorstel wordt aangenomen, wordt de export van kinderbijslag en kindgebonden budget naar 14 landen beëindigd. Voor het stopzetten van de export naar de andere 19 landen is aanpassing van de bilaterale verdragen inzake sociale zekerheid nodig. Aanname van het wetsvoorstel zal de onderhandelingspositie van Nederland bij de aanpassing van de bilaterale verdragen naar verwachting versterken. De Whek is aangenomen door uw Kamer en ligt momenteel ter behandeling in de Eerste Kamer.
Terecht wordt in de motie gesteld dat het beperken van export van kinderbijslag binnen de Europese Unie in het Europese recht nu niet mogelijk is. De lidstaten zijn gehouden aan Verordening 883/2004 betreffende de coördinatie van sociale zekerheidsstelsels. Deze verordening creëert voor de migrerende werknemer binnen de Europese Unie recht op gezinsuitkeringen, daar waar dit niet in de nationale wetgeving van de lidstaten is geregeld. Ook voorkomt de verordening dat een migrerende werknemer binnen de Europese Unie dubbele gezinsbijslagen ontvangt voor hetzelfde kind.
Bij de uitvoering van de motie acht het kabinet het allereerst van belang dat de toepassing van de Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid de toets van de (hoogste) rechter kan doorstaan. Het door uw Kamer breed gesteunde standpunt dat het exportbedrag van de kinderbijslag buiten de Europese Unie wordt aangepast aan het koopkrachtniveau van het woonland van het kind dient doorgang te vinden. Daarbij wordt onderzocht welke weg in verband met de uitspraken van de rechtbank de meest geëigende is, het instellen van hoger beroep en/of eventuele aanpassingen bij wet of verdrag.
De tweede stap is dat de Whek wordt aangenomen in de Eerste Kamer en dat de verdragsonderhandelingen worden gecontinueerd die zien op het beperken van de export van kinderbijslag naar derde landen buiten de Europese Unie.
Parlementaire steun voor het beperken van de export van kinderbijslag naar derde landen buiten de Europese Unie is immers van wezenlijk belang om de discussie binnen Europa aan te kunnen gaan.
Het kabinet kan vervolgens de mogelijkheden om de door de motie gevraagde discussie aan te gaan op hun merites bezien, daarbij rekening houdend met het belang van de voortgang van de discussie die het kabinet reeds in Europees verband voert over voorkoming van uitbuiting en oneerlijke concurrentie.
Een afschrift van deze brief wordt aan de Eerste Kamer verzonden.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher