Ontvangen 18 april 2012
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
1
In artikel I, onderdeel C, vervalt: 1. Het eerste lid komt te luiden:
2
In artikel I wordt na onderdeel D een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
Da
In artikel 9a, twaalfde lid, wordt «artikel 8, eerste lid, onderdeel h,» vervangen door: artikel 8, eerste lid, onderdeel e,.
3
In artikel I wordt na onderdeel F een onderdeel ingevoegd, luidende:
Fa
Artikel 17, tweede lid, komt te luiden:
2. De belanghebbende is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet, waaronder in ieder geval wordt verstaan het verlenen van medewerking aan een oproep om op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen in verband met zijn arbeidsinschakeling.
4
Artikel I, onderdeel I, komt te luiden:
I
Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onderdelen q en w, wordt «Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten» vervangen door: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.
2. Het vijfde lid vervalt.
5
In artikel I wordt na onderdeel Kc een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
Kd
In artikel 78a wordt «artikel 8, eerste lid, onderdeel c» vervangen door: artikel 8, eerste lid, onderdeel b.
6
In het in artikel IV, onderdeel D, voorgestelde artikel 3a wordt in onderdeel a «functionele beperkingen» vervangen door: functionele beperking.
7
In artikel VII wordt voor onderdeel 0A een onderdeel ingevoegd, luidende:
00A
Aan artikel 6, derde lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: Indien de verzekerde arbeid verricht of laatst heeft verricht waarvoor de geldelijke beloning, in afwijking van hetgeen bij en krachtens de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag is bepaald, op grond van artikel 10c, eerste lid, van de Wet werken naar vermogen verminderd is of was tot de loonwaarde van de verzekerde, wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 4, eerste lid, en 5, tevens verstaan de arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is, die verricht wordt tegen een, in afwijking van hetgeen bij en krachtens de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag is bepaald, verminderde geldelijke beloning.
Onderdelen 1, 2 en 5
Dit betreft het herstel van technische omissies in de artikelen 8, 9a en 78a van de Wet werk en bijstand. Met de inwerkingtreding van de Invoeringswet Wet werken naar vermogen wordt de citeertitel van de Wet werk en bijstand (WWB) veranderd in Wet werken naar vermogen (WWNV). Om onduidelijkheid te voorkomen, wordt in deze toelichting reeds de nieuwe citeertitel gebruikt.
Onderdeel 3
De wijziging van artikel 17, tweede lid, van de WWNV strekt ertoe om de reikwijdte van artikel 54 van de WWNV te verbreden. Deze wijziging is mede op verzoek van gemeenten.
In artikel 54, eerste lid, is geregeld dat als niet aan de inlichtingenplicht (artikel 17) is voldaan of indien anderszins «onvoldoende medewerking» wordt verleend, het recht op bijstand kan worden opgeschort.
Uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep volgt dat onder dit «anderszins onvoldoende medewerking verlenen» niet valt:
– het niet meewerken aan een oproep om op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen in verband met het aanbieden van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling; of
– het niet meewerken aan een onderzoek naar de voortgang van een aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling1;
Dit omdat deze verplichtingen niet uit artikel 17, tweede lid (medewerkingsplicht in relatie tot de informatieverplichting) voort zouden vloeien en aan anderszins onvoldoende medewerking verlenen «geen ruimere strekking toekomt dan de in artikel 17, tweede lid, neergelegde medewerkingverplichting»2.
Om deze reden wordt voorgesteld om in artikel 17, tweede lid, te verduidelijken dat het meewerken aan de genoemde activiteiten wel onder de medewerkingplicht vallen en dus ook onder de reikwijdte van artikel 54, eerste lid, vallen.
Wellicht ten overvloede wordt gemeld dat deze verplichtingen geen overlap vertonen met de in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de WWNV opgenomen verplichting om mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
Dit omdat bij de in artikel 9, eerste lid, onder b, opgenomen medewerkingsverplichtingen het recht op bijstand (mede in relatie tot het voldoen aan de arbeidsverplichting en het opstellen van het plan van aanpak) vast staat. Bij het niet nakomen van die verplichtingen is het bepaalde in artikel 18, tweede lid, van de WWNV van toepassing. Bij het niet nakomen van de in artikel 17, tweede lid, geëxpliciteerde medewerkingsverplichting staat het recht op bijstand niet vast. Door geen gevolg te geven aan een oproep maakt betrokkene het immers voor het college onmogelijk om zijn recht op bijstand in relatie met de arbeidsverplichting dan wel het plan van aanpak vast te stellen.
Toepassing van artikel 18, tweede lid, van de WWNV kan alleen aan de orde komen indien het recht op bijstand of het voortduren van het recht op bijstand in volle omvang kan worden vastgesteld. In alle situaties waarin het college het recht op bijstand niet of niet ten volle kan vaststellen doordat de betrokkene in onvoldoende mate de gevraagde medewerking verleent, is artikel 54 aan de orde.
Onderdeel 4
In het vijfde lid van artikel 31 van de WWNV is bepaald dat een aantal middelen die op grond van het tweede lid van dat artikel worden vrijgelaten, niet worden vrijgelaten voor mensen jonger dan 27 jaar. Dit lid komt te vervallen zodat deze middelen wel weer worden vrijgelaten voor mensen jonger dan 27 jaar. De regering is van mening dat het daardoor voor jongeren die te maken krijgen met de gezinsbijstand en de huishoudinkomentoets lonender wordt om te gaan werken. Aanleiding hiertoe is het verhandelde in de Eerste Kamer bij de behandeling van de wet van 20 december 2011 tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden (Stb. 650) naar aanleiding van een vraag van het lid Terpstra over het lonender maken van werk als jongeren gaan werken in het kader van de huishoudinkomenstoets (Handelingen EK 2011–2012, nr. 14).
Onderdeel 6
Dit betreft een technische correctie in de tekst van het voorgestelde artikel 3a, onderdeel a, van de Wet participatiebudget.
Onderdeel 7
Deze wijziging van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) strekt ertoe het criterium aan de hand waarvan wordt bepaald of sprake is van volledige of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wet WIA aan te passen voor bepaalde mensen. Het betreft mensen die op grond van de WWNV met loondispensatie werkten op het moment waarop ze arbeidsongeschikt werden. Zoals toegezegd aan de Tweede Kamer wordt met dit aangepaste criterium voorkomen dat werknemers die werken met loondispensatie en ziek worden, altijd volledig arbeidsongeschikt worden verklaard op grond van de Wet WIA. Een aangepast criterium is nodig omdat in de huidige systematiek van de Wet WIA het loonverlies wordt afgezet tegen functies vanaf het wettelijk minimumloon. Verzekerden die met loondispensatie hebben gewerkt konden deze arbeid voordat ze arbeidsongeschikt werden al niet verrichten en zouden daardoor altijd volledig arbeidsongeschikt worden verklaard.
De wijziging van artikel 6 van de Wet WIA regelt dat voor mensen die met loondispensatie werkten op het moment dat ze arbeidsongeschikt werden, bij het berekenen van de verdiencapaciteit ook kan worden bekeken wat zij nog kunnen verdienen met arbeid waartegen geen geldelijke beloning van ten minste het wettelijke minimumloon staat in ogenschouw mag worden genomen. De mensen die het betreft behoren, ook als ze recht op een WIA-uitkering krijgen, tevens altijd tot de doelgroep loondispensatie als bedoeld in de WWNV. De mogelijkheid om in de functies die voor hen geduid kunnen worden weer met loondispensatie te gaan werken staat derhalve voor hen open.
De wijziging van artikel 6 geeft de ruimte de regels die in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten worden gesteld aan de arbeid die wordt gebruikt voor de schatting aan te passen. Hierdoor wordt het onder meer mogelijk om functies te beschrijven met een loonwaarde onder het wettelijke minimumloon voor de schatting van de groep die met loondispensatie heeft gewerkt.
De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, P. de Krom