Ontvangen 19 februari 2014
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
Artikel I, onderdeel Cb, derde punt, wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gebieden worden aangewezen waarbinnen colleges met het oog op de samenhangende uitvoering van de aan de colleges en de gemeenteraden bij of krachtens deze wet en andere wetten opgedragen taken samenwerken, uitsluitend indien de noodzakelijke samenwerking in deze gebieden ontbreekt en nadat Onze Minister op overeenstemming gericht overleg heeft gevoerd met de betrokken colleges.
2. Aan het slot van het derde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Deze voordracht wordt niet gedaan dan nadat het ontwerp in de Staatscourant is bekendgemaakt en aan een ieder de gelegenheid is geboden om binnen vier weken na de dag waarop de bekendmaking is geschied, wensen en bedenkingen ter kennis van Onze Minister te brengen. Gelijktijdig met de bekendmaking wordt het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd.
Voor de samenhangende uitvoering van de in de Participatiewet en daaraan gerelateerde wetten geregelde taken is het belangrijk dat colleges samenwerken in regio’s. Het initiatief daarvoor ligt bij de colleges. Wanneer colleges er niet in slagen tot noodzakelijke samenwerking te komen dient de minister in de gelegenheid te zijn bij algemene maatregel van bestuur gebieden vast te stellen waarin colleges samenwerken. Dit amendement regelt dat die bevoegdheid slechts bestaat nadat de minister op overeenstemming gericht overleg heeft gevoerd met de betrokken colleges. Ten minste vier weken voordat een voordracht gedaan wordt voor de maatregel wordt het ontwerp aan de Staten-Generaal overgelegd en aan een ieder bekend gemaakt. Deze aanwijzingsbevoegdheid uit de Participatiewet ziet niet op de samenwerking van gemeenten in de Werkbedrijven.
Dijkgraaf Potters