Ontvangen 18 februari 2014
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
In artikel I, onderdeel F, wordt «Na artikel 10a worden vijf artikelen ingevoegd, luidende» vervangen door: Na artikel 10a worden zeven artikelen ingevoegd, luidende.
II
Aan artikel I, onderdeel F, worden twee artikelen toegevoegd, luidende:
1. Het college kan:
a. ambtshalve vaststellen of een persoon die algemene bijstand ontvangt niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon;
b. op schriftelijke aanvraag van een persoon die algemene bijstand ontvangt of van een niet-uitkeringsgerechtigde vaststellen of hij in niet staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon.
2. Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, kan slechts eenmaal per twaalf maanden worden ingediend.
1. Indien een werkgever voornemens is een dienstbetrekking aan te gaan met een persoon van wie op grond van artikel 10g is vastgesteld dat hij met voltijdse arbeid niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, vermindert het college de hoogte van de aanspraak van die persoon op een geldelijke beloning voor de verrichte arbeid tot de loonwaarde, in afwijking van hetgeen bij en krachtens de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag is bepaald.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien:
a. de arbeid wordt verricht in een dienstbetrekking als bedoeld in de artikelen 2 en 7 van de Wet sociale werkvoorziening; of
b. met betrekking tot de dienstbetrekking een proeftijd geldt en het derde lid is toegepast.
3. Het college kan een persoon die algemene bijstand ontvangt en van wie op grond van artikel 10g is vastgesteld dat hij met voltijdse arbeid niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, gedurende maximaal drie maanden bij een werkgever onbeloonde werkzaamheden laten verrichten met het oog op een reële vaststelling van de loonwaarde.
4. Het college dat de hoogte van de aanspraak, bedoeld in het eerste lid, heeft verminderd, stelt na aanvang van de dienstbetrekking telkens binnen een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen periode:
a. ambtshalve vast of een persoon niet in staat is het wettelijk minimumloon te verdienen overeenkomstig artikel 10g;
b. de hoogte van de aanspraak op een geldelijke beloning voor de verrichte arbeid ambtshalve vast overeenkomstig het eerste lid.
5. Het eerste tot en met vierde lid zijn niet langer op een persoon van toepassing, vanaf het moment dat:
a. de op grond van het eerste of vierde lid vastgestelde aanspraak op een geldelijke beloning voor die persoon ten minste het wettelijk minimumloon zou bedragen;
b. op grond van het vierde lid is vastgesteld dat die persoon in staat is het wettelijk minimumloon te verdienen.
Voor sommige werknemers met een arbeidshandicap is het via loondispensatie wel mogelijk om een baan bij een werkgever te krijgen en via loonkostensubsidie niet. Het moet daarom mogelijk blijven om naast loonkostensubsidie ook loondispensatie als middel in te zetten om mensen met een arbeidshandicap aan het werk te helpen.
P. Heerma