Nr. 112 NADER VERSLAG

Vastgesteld 23 januari 2014

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

 

I

ALGEMEEN

1

 

1.

Inleiding

3

 

2.

Meer banen voor mensen in de Participatiewet

5

 

3.

Ruimte voor maatwerk

10

 

4.

Loonkostensubsidie

17

 

5.

Voorziening beschut werk

23

 

6.

Afsluiten Wet sociale werkvoorziening

27

 

7.

Veranderingen in de Wajong

31

 

8.

Overige aspecten

37

 

9.

Ontvangen commentaren en adviezen

39

 

10.

Financiële aspecten

39

II

ARTIKELSGEWIJS

41

I ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben met veel belangstelling kennis genomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij menen dat dit wetsvoorstel belangrijke elementen bevat om iedereen met arbeidsvermogen een kans te bieden op een (reguliere) baan. Er wordt gekeken naar de eigen kracht van mensen, naar hun capaciteiten en talenten in plaats van naar beperkingen. Iedereen kan zo volwaardig mee doen. Voor mensen die echt niet kunnen blijft er een solide vangnet beschikbaar. De leden van de VVD-fractie zijn dan ook tevreden met deze wet die duidelijk voortborduurt op de Wet werken naar vermogen en belangrijke uitgangspunten als eigen verantwoordelijkheid, een integrale benadering van mensen met arbeidsvermogen en gemeentelijke autonomie. Zij hebben over deze vierde nota van wijziging nog wel enkele vragen ter verduidelijking.

De leden van de PvdA-fractie zijn verheugd dat voorliggende nota van wijziging – mede door afspraken in het regeerakkoord «Bruggen bouwen» en het afsluiten van het Sociaal Akkoord – op een aantal fundamentele punten verbeteringen doorvoert in de oorspronkelijke Wet Werken naar Vermogen. De leden van de PvdA-fractie zijn blij dat de regering afspraken heeft gemaakt met werkgevers over 125.000 extra banen. De regering moet alles op alles te zetten om te zorgen dat de beloofde extra banen er ook echt komen. Een wettelijk quotum wordt als stok achter de deur geactiveerd als dit nodig blijkt. Daarnaast gaan mensen loonkostensubsidie ontvangen in plaats van aan het werk met loondispensatie. Winst vinden de leden van de PvdA-fractie ook de afspraken die gemeenten, vakbonden en werkgevers met elkaar hebben gemaakt over nauwe samenwerking op regionaal niveau. De leden van de PvdA-fractie hebben nog enkele aanvullende vragen.

De Participatiewet sluit op termijn de sociale werkplaatsen in Nederland, brengt tienduizenden jonggehandicapten in grote onzekerheid door een massale herkeuringsoperatie, schrapt de noodzakelijke begeleiding van mensen met een beperking, duwt jonggehandicapten de bijstand in, beperkt de kansen op onderwijs en werk van jongeren met een beperking, laat mensen met een beperking werken zonder loon, zorgt voor forse kortingen op de uitkeringen, sociale uitsluiting en verarming. De leden van de SP-fractie maken zich grote zorgen om de positie van mensen met een arbeidsbeperking, werklozen en mensen met een laag inkomen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van de vierde nota van wijziging bij het wetsvoorstel werken naar vermogen. Zoals zij al eerder in de inbreng voor het verslag van de wet werken naar vermogen hebben aangegeven, onderstrepen zij van harte het streven om met dit wetsvoorstel een fundamentele omslag te bewerkstelligen in het denken over en omgaan met mensen met een arbeidsbeperking. Niet langer kijken naar wat mensen niet kunnen, maar naar wat mensen nog wel kunnen, moet leidraad zijn bij het aan het werk helpen van mensen. Zij ondersteunen het doel van de wet om de arbeidsparticipatie van kwetsbare groepen, zoals jongeren, ouderen, mensen met een (grote) afstand tot de arbeidsmarkt en mensen met een arbeidsbeperking te vergroten door bestaande schotten tussen de Wet Werk en Bijstand (WWB), de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong) en de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) te slechten en gemeenten meer ruimte tot maatwerk te geven door middel van decentralisatie van bevoegdheden. Hoewel de leden van de CDA-fractie het dus eens zijn met de hoofdlijnen van de wet, hebben zij nog wel een aantal kritische vragen bij de nota van wijziging.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden zijn van mening dat het belangrijk is dat mensen met een arbeidsbeperking een baan kunnen vinden bij reguliere werkgevers. Zij hebben echter zorgen of dit doel met de Participatiewet bereikt gaat worden en over de overgang naar de bijstand van herkeurde Wajongers met arbeidsvermogen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennis genomen van de Invoeringswet Participatiewet. Genoemde leden willen graag de onderstaande vragen ter beantwoording aan de regering stellen.

Hoewel de leden van de GroenLinks-fractie het ideaal van de inclusieve arbeidsmarkt, de ambitie dat iedereen in staat gesteld moet worden om als volwaardig burger mee te doen en de bedoelingen van de Invoeringswet Participatiewet om de re-integratietaken naar gemeenten te decentraliseren en ontschotting van de verantwoordelijkheden en budgetten kunnen onderschrijven, maken deze leden zich grote zorgen over de uitvoerbaarheid en de te verwachten arbeidsmarkt- en inkomensgevolgen van de Participatiewet voor degenen die onder de werkingssfeer van de wet zullen vallen.

De Participatiewet zal arbeidsgehandicapten hard in hun bestaanszekerheid treffen. De achterliggende gedachte daarvan komt erop neer dat de Participatiewet de zelfredzaamheid van arbeidsgehandicapten zal versterken. Tegelijkertijd blijft de quotumregeling voor de verplichte indienstneming van arbeidsgehandicapten vooralsnog ongeregeld. De leden van de GroenLinks-fractie onderschrijven ook de twijfel van de Raad van State of gemeenten wel voldoende in staat worden gesteld om de toebedeelde taken uit te voeren. Deze leden vrezen dat de inwerkingtreding van de Participatiewet niet zal bijdragen aan de beoogde zelfredzaamheid van arbeidsgehandicapten. Sterker nog: een duidelijk contraproductief effect valt te vrezen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de nota van wijziging. De vragen die zij ten aanzien van het wetsvoorstel zoals dat voor de nota van wijziging luidde hebben geformuleerd, blijven echter in belangrijke mate relevant. Zij vragen zich zowel af of de voorstellen voldoende prikkels bevatten om door te stromen naar regulier werk als wel of de voorgestelde structuren de kansen op werk voldoende bevorderen.

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een overzicht kan geven van alle zaken die gemeenten nu in een verordening moeten regelen.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan toelichten hoe de verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) voor de verschillende decentralisaties zich verhoudt tot de stelselverantwoordelijkheid van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) op het gebied van de Participatiewet.

Kan de regering nader toelichten waarop de verwachtingen voor de meerjarige toename van de doelgroep van de Participatiewet gebaseerd zijn?

In hoeverre hebben mensen zelf de regie binnen de Participatiewet? De Landelijke Cliëntenraad is van mening dat de burger en de gemeente een ongelijkwaardige positie hebben ten opzicht van elkaar. Graag een reactie. Kan de regering nader ingaan op de cliëntenparticipatie bij de uitwerking en uitvoering van de Participatiewet? Hoe moet worden omgegaan met verschillen tussen gemeenten als het gaat om de cliëntenparticipatie? En wat is in de nieuwe situatie nog de rol van de Landelijke cliëntenraad?

Hoe verloopt het overleg in de Werkkamer? Zijn er nadere afspraken gemaakt in de Werkkamer over onder andere de matching van mensen op banen, het instrumentarium voor burgers en voor de ontzorging van werkgevers, de overdracht van Wajongers, en afspraken rond loonwaardemeting? Op welk moment kunnen de leden van de PvdA-fractie afspraken hier over verwachten, en op welke manier worden deze afspraken wettelijk verankerd?

Degenen die volledig arbeidsongeschikt worden bevonden, maar niet duurzaam komt onder de Participatiewet te vallen. De leden van de PvdA-fractie wijzen erop, dat deze groep (nog) niet kan participeren. Hoe groot verwacht de regering dat deze groep zal zijn? Waar baseert de regering zich op? Wat kunnen gemeentes deze mensen bieden, die volledig maar (nog niet) duurzaam arbeidsongeschikt zijn? Wat gebeurt er als in een later stadium blijkt dat betrokkene toch volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is? In het rondetafelgesprek pleitten verschillende organisaties ervoor om deze groep onder de verantwoordelijkheid van het UWV te laten vallen. Graag een reactie van de regering hierop.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering bereid is om dit wetsvoorstel te toetsen aan het VN-verdrag voor mensen met een handicap. Er staan veel mooie woorden in deze wet en het einddoel – zoveel mogelijk mensen aan het werk – spreekt de leden van de SP-fractie zeker aan. Maar de uitwerking van de wet is miserabel. Het is ondoordacht, er wordt geen rekening gehouden met neveneffecten en de regering kijkt weg voor de heftige consequenties voor mensen met een beperking. Enige reflectie bij de regering op deze wet is op zijn plaats. De Participatiewet kent geen draakvlak bij werkgevers, werknemers, vakbonden, maatschappelijke organisaties en mensen met een beperking. Kan de regering een reactie geven op de forse kritiek en weerstand uit de samenleving op dit wetsvoorstel? Kan de regering toelichten waarom er niet voor is gekozen om de wijzigingen in de bijstand te behandelen als onderdeel van de Participatiewet – gezien de nauwe verwevenheid en de dramatische gevolgen voor mensen die straks aanspraak moeten maken op de Participatiewet? Is de regering bereid de invoeringsdatum van de gewijzigde bijstandswet gelijk te stellen aan de invoeringsdatum van de Participatiewet? Wat is de reden dat de quotumregeling geen onderdeel van de Participatiewet is, deze niet gelijktijdig wordt behandeld, terwijl beide wetten nauw met elkaar samenhangen? Veel maatschappelijke organisaties en uitvoeringsorganisaties geven aan dat de ingangsdatum van 1 januari 2015 niet realistisch is en zal leiden tot onzorgvuldige invoering en problematische uitvoering. Is de regering bereid om de ingangsdatum van de Participatiewet met een jaar uit te stellen?

Kan de regering de stelling onderbouwen dat de diverse regelingen verschillende rechten kennen en plichten te weinig activerend zijn? Hoe verhoudt dat zich tot de talrijke wets- en stelselwijzigingen van de afgelopen jaren? Is de regering bereid een overzicht te verstrekken van de wetswijzigingen op het terrein van de sociale zekerheid met daarbij een beschrijving van de aanpassingen, de daarmee samenhangende financiële gevolgen alsmede de onderbouwde resultaten van de diverse wetten op het terrein van werk en inkomen? Volgens de regering is de komende decennia iedereen nodig op de arbeidsmarkt, omdat de beroepsbevolking afneemt: kan de regering toelichten op welke wijze de stijging van het aantal werklozen en instroom van arbeidsmigranten in dit geheel moet worden gezien? Bedoelt de regering dat werklozen en mensen met een beperking «nu even niet, maar misschien over tien jaar» een eerlijke baan en eerlijk inkomen zullen krijgen? Waaruit blijkt volgens de regering dat bij grote krapte op de arbeidsmarkt werkgevers gedwongen zullen zijn om mensen met een arbeidshandicap in dienst te nemen? Kan de regering dit onderbouwen met voorbeelden uit het verleden? Wat is volgens de regering de definitie van «volwaardig burgerschap»? Valt het werken in de sociale werkplaats wel of niet onder «volwaardig burgerschap? En zo ja, waarom sluit de regering de sociale werkplaatsen dan vanaf 2015 af voor nieuwe instroom?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering kan ingaan op de ervaringen en bevindingen van de focusgemeenten. Deze leden willen weten welke best practices en knelpunten ten aanzien van de decentralisaties naar voren komen uit de focusgemeenten.

De leden van de ChristenUnie-fractie willen weten waarom de regering in de Participatiewet geen studieregeling opneemt, terwijl die wel in de Wajong aanwezig is. Hoe wordt voorkomen dat mensen met een arbeidsbeperking onder de Participatiewet niet gaan studeren omdat ze vanwege hun beperking onvoldoende kunnen bijverdienen naast hun studie, zo vragen deze leden.

De Participatiewet is één van de decentralisatietrajecten en één van de wetsvoorstellen met ingrijpende gevolgen voor betrokkenen. Kan de regering inzicht geven in de financiële gevolgen van de opeenstapelende wijzigingen in de sociale zekerheid, zoals bijvoorbeeld voortvloeien uit de wijzigingsvoorstellen van de Wet Werk en Bijstand (kostendelersnorm) en de aanpassingen in het persoonsgebonden budget.

2. Meer banen voor mensen in de Participatiewet

De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen over de banen die beschikbaar worden gesteld door de werkgevers voor mensen die niet zelfstandig het minimumloon kunnen verdienen. Kan de regering schematisch aangeven hoe het aantal banen dat beschikbaar wordt gesteld door werkgevers er uit gaan zien de komende jaren. De leden van de VVD-fractie gaan er vanuit dat het hier banen betreft voor 12 uur of meer? Kan een persoon ook meerdere banen hebben die tellen voor de genoemde garantie? Voor wie zijn de banen die werkgevers beschikbaar stellen? Zijn dit enkel mensen die zelfstandig niet het wettelijk minimumloon (WML) kunnen verdienen of voor alle mensen met een arbeidsbeperking (dus bijvoorbeeld ook mensen met een uitkering op grond van de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA))? Hoe werkt het quotum bij bijvoorbeeld franchise-ondernemers? Wordt er bij de baangarantie ook rekening gehouden met de plekken in Nederland waarbij veel mensen in de Participatiewet (of Wajong of Wsw) zitten (bijvoorbeeld Noordoost-Groningen of Zuid-Limburg)?

Kan de regering voorts aangeven hoe de quotumwet er uit gaat zien. Wanneer wordt deze van toepassing op werkgevers? Wat is de hoogte van de boete? Wie gaat deze boete innen? De leden van de VVD-fractie krijgen graag bevestigd van de regering dat het quotum pas geactiveerd wordt na overleg met de sociale partners en gemeenten, zoals in afspraak 21 van het Sociaal akkoord van 11 april 2013 genoemd wordt. De leden van de VVD-fractie respecteren de afspraken uit het Sociaal akkoord, maar pleiten wel voor maatwerk. In hoeverre kunnen werkgevers ook voor plaatsen zorgen bij andere bedrijven waarmee ze nauw samenwerken? Bijvoorbeeld bij inlenende bedrijven (bijvoorbeeld schoonmaak) waar het meer voor de hand ligt om mensen met een arbeidsbeperking een baan te kunnen bieden? Wat is nu precies de definitie van het begrip arbeidsbeperkten ten behoeve van het quotum? Ook zijn de leden van de VVD-fractie voorstander van dat de werkgevers ontzorgd worden. Wat gaat de regering hier aan doen?

Kan de regering aangeven hoeveel Wajongers er bij een reguliere werkgever aan de slag gaan. Wat is de trend de afgelopen jaren? Hoeveel Wajongers zijn überhaupt aan het werk?

Ook horen de leden van de VVD-fractie graag wat de uitslag van de nulmeting is die gebruikt gaat worden voor het meten van de nieuwe banen die aangeboden moeten gaan worden. En als de nulmeting nog niet heeft plaatsgevonden, wanneer kunnen we deze dan verwachten?

Waarom noemt de regering in deze wet de maatregelen van sociale partners om de instroom in de ZW en de WIA te beperken? Hoort dit niet in een andere wet thuis, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Als de regering dat niet van mening is, kan de regering dan aangeven waar het te besparen bedrag uit het Sociaal akkoord van € 150 miljoen op gebaseerd is? Overigens gaan de leden van de VVD-fractie er van uit dat het bedrag dat in de brief van het Sociaal akkoord genoemd staat (€ 15 miljoen) foutief is en € 150 miljoen bedraagt (dat ook in de financiële toelichting gebruikt wordt en gelijk is aan het afschaffen van de arbeidsverledeneis). Hoe wordt overigens voorkomen dat er afwenteling naar de Ziektewet (ZW) (of Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)) plaatsvindt door gemeenten?

Voor de leden van de PvdA-fractie zijn de Participatiewet en de aangekondigde Quotumwet onlosmakelijk met elkaar verbonden. Wanneer kunnen de leden van de PvdA-fractie de Quotumwet tegemoet zien?

Hoe worden de afspraken gematerialiseerd? Welke bijdrage wordt er van de sociale partners gevraagd, en hoe gaan de sociale partners deze afspraken realiseren? Op welk niveau worden afspraken gemaakt? Zullen werkgevers ook op meer lokaal/individueel niveau verplichtingen aangaan om mensen met een arbeidsbesparing aan te nemen? Hoe zal hierop worden gecontroleerd? Hoe zal worden geborgd dat de Participatiewet ook daadwerkelijk leidt tot extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking? Hoe zal worden voorkomen dat werkgevers niet een deel van het huidige personeelsbestand als de doelgroep bestempelen, waardoor er in feite geen extra banen bijkomen?

Kan de regering een toelichting geven op de twee verschillende definities die worden gebruikt voor de omschrijving van de doelgroep? De leden van de PvdA-fractie doelen op de definitie uit Kamerstuk 33 566-60: «1) Mensen uit de doelgroep van de Participatiewet met een arbeidsbeperking die niet zelfstandig het wettelijk minimumloon kunnen verdienen, en 2) mensen uit de doelgroep van de Participatiewet met een arbeidsbeperking die minimaal het WML kunnen verdienen door gebruik te maken van een voorziening gericht op persoonlijke ondersteuning op de werkplek (jobcoach)», en de definitie uit Kamerstuk 33 161-107: «Mensen met een arbeidsbeperking die niet het WML kunnen verdienen en vallen onder de Participatiewet, Wajongers en mensen met een Wsw-indicatie op de wachtlijst.»

Er lijkt binnen de regeling concurrentie te ontstaan door mensen op de wachtlijst voor de sociale werkvoorziening en de Wajongers voorrang te geven voor de extra banen. Graag een reactie hierop. Is er nog steeds sprake van ontschotting tussen de verschillende regelingen en verschillende doelgroepen?

Wordt de baangarantie gemeten in fte of in aantal personen? Klopt het dat eind 2015 gekeken wordt of op dat moment de banen die in 2014 én 2015 (cumulatief) zouden moeten zijn ingevuld ook zijn gerealiseerd, en niet alleen die van 2015?

De leden van de PvdA-fractie maken zich zorgen over de ongelijke oploop van de baangarantie en de mensen die hier voor in aanmerking komen. Graag een reactie van de regering.

De organisatie Ieder(in) heeft zorgen geuit over verschillen die kunnen ontstaan tussen hulp van de gemeenten voor diverse groepen mensen die onder de Participatiewet vallen. Ieder(in) is er beducht voor dat gemeenten zich bij de prioritering van werkbemiddeling zullen (moeten) laten leiden door de financiële voor- en nadelen van verschillende groepen mensen in de Participatiewet. Kan de regering hierop reageren?

Valt detachering vanuit de sociale werkplaatsen onder de 125.000 extra banen?

De leden van de PvdA-fractie maken zich zorgen over de baankansen voor mensen met een medische urenbeperking. Zij zijn vaak wel in staat om het wettelijk minimum uurloon te verdienen, maar vanwege de urenbeperking kunnen zij niet zelfstandig het wettelijk minimumloon verdienen. De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat werk ook voor hen moet lonen. Welke maatregelen gaat de regering hiervoor nemen?

De leden van de SP-fractie stellen dat de regering overal vol trots verkondigt dat de werkgevers in Nederland 125.000 banen voor mensen met arbeidshandicap gaan regelen. Welke garantie heeft de regering dat werkgevers zich aan hun woord houden? Wat is de reactie van de regering op het rapport van Regioplan waaruit blijkt dat deze 125.000 banen onrealistisch zijn en dit een zeer moeilijke opgave is? Had de regering gezien de uitkomsten van de pilot «meer werkplekken bij werkgevers» niet kunnen zien aankomen dat deze doelstelling onhaalbaar is? Is het waar dat de reeds gerealiseerde banen via detacheringsconstructies via de sociale werkplaatsen geen onderdeel zijn van de baangaranties of het eventuele quotum? Hoe verhoudt het feit dat er in 2017 slechts 33.000 banen volgens de regering zijn gerealiseerd zich tot dat er in dat jaar al 140.000 jonggehandicapten uit de Wajong naar de bijstand worden verplaatst? Hoe gaat de regering deze frictie oplossen?

Kan de regering met cijfers onderbouwen dat mensen met een beperking in de toekomst – vanwege de tekorten op de arbeidsmarkt – hard nodig zijn en het op langere termijn een kwestie is van vraag en aanbod wat elkaar zal vinden? Kan de regering toelichten waar in de CPB analyse van de economische effecten van het financieel kader van het coalitieakkoord staat dat er naar verwachting meer mensen vanuit een uitkering bij een reguliere werkgever aan het werk gaan? Hoe beoordeelt de regering de uitkomsten van het hoofdlijnenrapport sectorale arbeidsmarktinformatie van de RWI waaruit blijkt dat er geen krapte gaat ontstaan op de arbeidsmarkt die banen gaat opleveren voor mensen met een beperking? Kan de regering de stelling onderbouwen dat werkgevers er belang bij hebben om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan te nemen? Hoe beoordeelt de regering het feit dat de pilot «meer plekken bij werkgevers» ondanks forse inspanningen nauwelijks werkplekken voor mensen met een beperking heeft opgeleverd of werkplekken met een duurzaam karakter hebben gecreëerd?

Hoe ondervangt de regering de uitkomst uit het onderzoek van Regioplan dat werkgevers al snel zullen denken dat gemeenten niet in staat zijn om geschikte kandidaten te leveren? Hoe voorkomt de regering de oplopende spanning tussen gemeenten en werkgevers door de hoge verwachtingen en het strakke tijdschema? Hoe voorkomt de regering dat diverse groepen in de Participatiewet een grote risico hebben en daarom in mindere mate ondersteund zullen worden om in aanmerking te komen voor deze 125.000 banen, zoals:

  • jonggehandicapten zonder arbeidsmogelijkheden, situatie niet duurzaam.

  • klanten die zijn aangewezen op beschut werk.

  • jonggehandicapten met een loonwaarde van minder dan 50%.

  • klanten zonder uitkering, omdat zij samenwonen met werkende partner.

  • klanten met een verlaagde uitkering, omdat zij inwonen bij hun ouders.

  • het zittend bestand van jonggehandicapten en WWB’ers.

Wat is de reden dat mensen met een medische urenbeperking niet in aanmerking komen voor de 125.000 banen die de regering gaat regelen?

Hoeveel mensen met een arbeidsbeperking zijn werkloos? Wat was op 1 januari 2013 het aantal banen voor mensen met een beperking (nulmeting van het quotum) bij de overheid en in het bedrijfsleven? Waar staat de teller vandaag de dag op? Voldoen werkgevers tot op heden aan het gestelde tijdspad voor de realisatie van banen voor mensen met een arbeidsbeperking zoals opgenomen in de Participatiewet? Wat is de huidige arbeidsparticipatie van mensen met een arbeidsbeperking (zonder de banen in de sociale werkvoorziening)? Wat is de doelstelling ten aanzien van de arbeidsparticipatie van de regering met dit wetsvoorstel voor de komende jaren? Wat zijn de oorzaken van de lagere arbeidsparticipatie van mensen met een beperking of grote afstand tot de arbeidsmarkt? Hoe interpreteert de regering de forse daling van de arbeidsparticipatie van mensen met een beperking tussen 2009 en 2011 (naar 37%)? Hoe beoordeelt de regering het feit dat nog geen 5% van de werkgevers een jonggehandicapte in dienst heeft? Kan de regering uiteenzetten waarom volgens haar de werkgevers bereid zijn om mensen met een beperking aan te nemen? Wordt de regering ook niet moe van grote bedrijven als de Albert Heijn en Jumbo die alleen tijdelijke contracten willen verstrekken aan mensen met een beperking en hen na drie jaar ontslaan, zodat ze niet in vaste dienst hoeven te komen en vervolgens weer een nieuwe tijdelijke, goedkopere kracht inhuren met een beperking? Wordt hier niet misbruik gemaakt van mensen met een beperking? Hoe gaat de regering dit in de toekomst voorkomen en ervoor zorgen dat ook mensen met een beperking een vast contract krijgen met goede arbeidsvoorwaarden en een goed salaris?

Is de regering niet bang dat werkgevers het voorgestelde quotum massaal gaan afkopen, nu er zo’n lage boete op staat?

Kan de regering een overzicht geven van het aantal mensen met een beperking dat op dit moment in dienst is bij de Rijksoverheid (uitgesplitst naar ministerie, functie, type dienstverband (onbepaalde tijd/bepaalde tijd), loonschaal, aantal uren, type uitkering)?

Kan de regering een overzicht geven van het aantal mensen dat onder de Participatiewet valt vanaf 2014 tot en met 2018? De verwachting van de regering is dat de doelgroep met minder dan 10.000 personen per jaar zal toenemen. Hiervan is bijna de helft (4.000) al bij de gemeente bekend, omdat dit de mensen zijn die bij ongewijzigd beleid zouden zijn ingestroomd in de Wsw. Kunnen de leden van de SP-fractie uit de voorgaande passage opmaken dat de regering verwacht dat alle mensen die vanaf 2015 niet meer kunnen instromen in de sociale werkplaats één op één zullen instromen in de bijstand? Is dit niet juist in strijd met de doelstelling van de Participatiewet?

Hoeveel jonggehandicapten hebben op dit moment een vast arbeidscontract bij een reguliere werkgever? Hoeveel jonggehandicapten hebben op dit moment een tijdelijk arbeidscontract bij een reguliere werkgever? Hoeveel jonggehandicapten zijn het afgelopen jaar via een tijdelijk contract doorgestroomd naar een vaste aanstelling? Hoeveel bijstandsgerechtigden met een beperking zijn het afgelopen jaar in vaste dienst genomen bij een reguliere werkgever? Hoeveel bijstandsgerechtigden met een beperking zijn het afgelopen jaar in tijdelijke dienst genomen bij reguliere werkgevers? Hoeveel bijstandsgerechtigden zijn het afgelopen jaar via een tijdelijk contract doorgestroomd naar een vaste aanstelling? Hoeveel bijstandsgerechtigden zijn gedurende welke periode aan het werk geweest met behoud van uitkering?

Een van de doelstellingen van deze wet is meer mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan het werk helpen, zo constateren de leden van de SP-fractie. Kan de regering dit concretiseren? Welke doelstelling heeft de regering voor de komende vijf jaar? Hoeveel meer mensen zijn na invoering van deze wet geplaatst? Hoeveel vaste arbeidscontracten bij reguliere werkgevers levert deze wet op voor mensen met een beperking?

De leden van de CDA-fractie stellen dat in de memorie van toelichting wordt gesproken over «garantiebanen». Hoe dekt dit woord de lading? Hoe denkt de regering deze banen te garanderen, als de banen niet voor het oprapen liggen?

In de memorie van toelichting wordt tevens aangegeven dat 140.000 Wajongers arbeidsvermogen hebben. Het aantal Wajongers dat uiteindelijk wordt overgeheveld wordt geschat op 61.000. Waarop zijn deze verwachtingen gebaseerd? Het is onduidelijk wie er nu precies tot de doelgroep van de zogenaamde garantiebanen gaan behoren. Wat is het wettelijk criterium, de verdiencapaciteit of de arbeidsbeperking? Graag een verduidelijking.

Begrijpen de leden van de CDA-fractie het goed dat volgens dit wetsvoorstel loonkostensubsidie alleen ingezet kan worden bij mensen met een arbeidshandicap met een verdiencapaciteit van minder dan 100% en dat de garantiebanen alleen zijn bedoeld voor deze doelgroep? Betekent dit dat mensen met een arbeidshandicap die ingeschat worden op meer dan 100% WML uitgesloten worden, terwijl zij die middelen vaak even hard nodig hebben om een baan te kunnen krijgen?

Hoe wil de regering voorkomen dat hoogopgeleiden, tussen wal en schip terecht komen? Waarom vallen zij buiten de baangaranties en het quotum? Wat gebeurt er met alle kennis en deskundigheid van hoogopgeleide mensen met een beperking die geen baan vinden? Hoe garandeert de regering dat alle mensen met een arbeidshandicap aanspraak kunnen maken op ondersteuning bij re-integratie en garantiebanen vanuit de Participatiewet?

Detachering is belangrijk middel gebleken om mensen met een achterstand op de arbeidsmarkt aan het werk te helpen. Voor veel mensen die het minimumloon nog niet kunnen verdienen is een vaste baan nog een stap te ver. Ook schrikken werkgevers terug voor risico’s. Om aan te sluiten bij behoefte van de werkgevers moet het wat de leden van de CDA-fractie betreft mogelijk blijven om de detacheren. Tellen detacheringen ook mee bij de baangaranties?

Het is van groot belang dat regio’s de ruimte krijgen om hun werkbedrijven aan te laten sluiten bij de arbeidsmarktsituatie en de initiatieven die lokaal zijn ontstaan. Kan de regering toezeggen dat de regio’s deze ruimte ook daadwerkelijk krijgen? Decentraliseren betekent volgens de leden van de CDA-fractie ook dat gemeenten en sociale partners per regio eigen afspraken moeten kunnen maken over de beste aanpak in de regio. Geen landelijk instructies die de vrijheid beperken. Hoe moet in dit licht de toets van het UWV op de baangaranties en de beschutte werkplekken worden gezien?

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de regering ervoor gaat zorgen dat werken ook gaat lonen voor mensen die in deeltijd werken omdat ze door hun beperking of chronische ziekte minder uren kunnen werken. Is het mogelijk om bij indicatiestelling of bepaling arbeidsvermogen niet alleen te kijken naar arbeidsvermogen per uur, maar ook naar de maximale urenbelasting per week? Graag een uitgebreide toelichting.

De leden van de D66-fractie tonen zich verheugd dat werkgevers zich garantstellen voor 125.000 extra banen. Wel vragen deze leden of dit getal het aantal banen betreft, of het aantal fte. Ook vragen deze leden wanneer de nulmeting gereed is.

De leden van de D66-fractie constateren dat de doelgroep voor de baangarantie zich beperkt tot mensen met een arbeidsbeperking die niet het WML kunnen verdienen. Deze leden vragen of deze doelgroep een afspraak is die in het sociaal akkoord gemaakt is. Ook vragen deze leden hoe groot deze groep mensen is en hoe veel van deze mensen nu al een baan hebben. Tevens vragen de leden van de D66-fractie hoeveel mensen met een arbeidsbeperking naar het oordeel van de regering wel zelfstandig het WML kunnen verdienen.

Gegeven de doelgroep van de baangarantie hebben de leden van de D66-fractie de angst dat de positie van mensen met een arbeidsbeperking die wél het WML kunnen verdienen, verslechtert. Zij komen immers niet in aanmerking voor een gegarandeerde baan. Deelt de regering deze angst en welke mogelijkheden zijn er om dit te voorkomen? Is het mogelijk om deze groep ook tot de doelgroep van de baangarantie te rekenen? Zou in dat geval ook het aantal gegarandeerde banen verhoogd kunnen worden?

De leden van de D66-fractie vragen of de 5.000 banen die in 2014 worden gegarandeerd door werkgevers, deel uitmaken van het totaal van 100.000 banen dat in 2025 gerealiseerd moet worden.

De leden van de D66-fractie vragen of zij het juist interpreteren, dat in 2016 de quotumwet in werking treedt indien ultimo 2015 onverhoopt in totaal minder dan 10.000 extra banen ten opzichte van 2013 voor mensen met een arbeidsbeperking zijn gerealiseerd.

De leden van de D66-fractie vragen of de 100.000 gegarandeerde banen in de private sector ook daadwerkelijk 100.000 arbeidscontracten bij private ondernemingen zijn, zodat het werkgeversrisico ook werkelijk bij private werkgevers ligt en niet wordt afgewenteld op de gemeenten. Tevens vragen deze leden of de regering verwacht dat er meer private intermediairs of detacheringsondernemingen op de arbeidsmarkt actief worden om mensen met een arbeidsbeperking aan de slag te helpen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een nadere toelichting hoe er voor gezorgd gaat worden dat werken voor mensen met een medische urenbeperking binnen de Participatiewet lonend is.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering nader kan ingaan op de contouren van de wettelijke quotumregeling. Deze leden willen weten op welke wijze het aantal banen wordt gemeten en aan welke voorwaarden de banen moeten voldoen, zoals het aantal werkuren per week en de duur van het arbeidscontract.

Gaan detacheringen vanuit bijvoorbeeld SW-bedrijven ook meetellen in de afspraken van sociale partners over de te realiseren banen voor mensen met een arbeidsbeperking en voor de wettelijke quotumregeling, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

De doelgroep voor de baangarantie wordt beperkt tot mensen met een arbeidsbeperking die niet zelfstandig het minimumloon kunnen verdienen. De leden van de ChristenUnie-fractie willen weten hoe voorkomen wordt dat mensen met een arbeidsbeperking die wel zelfstandig het minimumloon kunnen verdienen zoals deels kan gelden voor blinden, slechtzienden en doven minder kans op een baan krijgen omdat zij niet onder de baangarantie vallen.

Gemeenten kunnen bij hun inkoopbeleid op dit moment een uitzondering maken voor SW-bedrijven. Dit maakt het mogelijk om als gemeente taken en diensten in te besteden en zo werkgelegenheid te creëren en te behouden voor kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt. Welke mogelijkheden hebben gemeenten onder de Participatiewet om taken en werkzaamheden neer te leggen bij uitvoeringsorganisaties die mensen plaatsen uit de doelgroep van de Participatiewet, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Deze leden willen weten of de regering van plan is om de huidige vrijstelling in de Mededingingswet en de bijzondere positie in de Aanbestedingswet voor SW-bedrijven aan te passen, zodat dit ook voor de doelgroep van de Participatiewet of specifieker de subgroep beschut werk mogelijk is. Zo nee, waarom is de regering dit dan niet van plan?

De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering sterk de nadruk legt op de banen die als het gevolg van het sociaal akkoord beschikbaar dienen te komen, waarbij de stok al dan niet achter de deur blijft. Deze leden vragen of de regering onderkent dat het voor de inzet van werkgevers en het vergroten van de kansen op werk belangrijk is dat de inzet van het beleid uitdrukkelijk breder getrokken wordt dan de genoemde banen, zodat averechtse effecten van een fixatie op deze aantallen kunnen worden vermeden.

De leden van de SGP-fractie dat de wettelijke normen die normaliter ter bescherming van werknemers dienen voor werknemers met een arbeidsbeperking vaak juist nadelig uitpakken. Door werknemers met een arbeidsbeperking wordt dikwijls aangegeven dat zij liever minder formele bescherming hebben met een baan dan sterkere formele bescherming zonder baan. Deze leden vragen waarom de regering geen voorstellen heeft opgenomen om regels inzake bijvoorbeeld flexcontracten en lonen met het oog op hun belangen te versoepelen.

3. Ruimte voor maatwerk

Kan de regering aan de leden van de VVD-fractie het volledige overzicht geven van de instrumenten die aangeboden kunnen worden door gemeenten aan de doelgroep van de Participatiewet? Is elk instrument (dus bijv. ook loonkostensubsidie) beschikbaar voor iedereen in de doelgroep? Of wordt er ook onderscheid gemaakt tussen mensen die zelfstandig het WML kunnen verdienen en mensen die dit niet kunnen? Over welke instrumenten gaat de gemeenteraad? Betreft dit enkel de no-riskpolis, de werkvoorzieningen, loonkostensubsidie en de vormgeving van beschutte werkplekken of ook meerdere instrumenten? Hoe ziet het instrument van de no-riskpolis er uit? Hoe verhoudt de no-risk-polis uit de huidige Wajong zich tot de no-risk polis in de Participatiewet? Voor hoeveel jaar mag deze verleend worden? En hoe lang kan een jobcoach worden ingezet. Betreft dit drie jaar? Klopt het dat de mobiliteitsbonus voor arbeidsgehandicapten wel beschikbaar blijft voor arbeidsgehandicapten die niet via loonkostensubsidie aan het werk gaan?

De leden van de VVD-fractie onderschrijven het uitgangspunt van een integrale benadering en ruimte voor maatwerk en creatieve initiatieven. De leden van de VVD-fractie vinden dat gemeenten ook binnen de drie decentralisaties het budget flexibel moeten kunnen toepassen en zijn dan ook blij dat er een budget is voor het hele sociale domein.

De regering schrijft dat mensen met een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt in aanmerking kunnen komen voor beschut werk. De leden van de VVD-fractie vragen hoe de afstand tot de arbeidsmarkt gedefinieerd wordt. Verschilt dit per gemeente?

De leden van de VVD-fractie vragen zich af wat de prikkel is voor gemeenten om niet-uitkeringsgerechtigden aan het werk te helpen. Hebben gemeenten inzicht in het aantal niet uitkeringsgerechtigden?

In hoeverre verwacht de regering dat gemeenten hun hele huidige bijstandsbestand gaan doorlichten, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Vindt de regering dat zij dit moeten doen of gelooft de regering dat er sprake kan zijn van het zogenaamde granieten bestand?

De leden van de VVD-fractie horen graag van de regering hoe de regeling er uit gaat zien om individueel maatwerk te bieden voor kwetsbare groepen met een zorgbehoefte die te maken krijgen met de kostendelersnorm. Waarom is het nog niet gelukt om deze in de Participatiewet te krijgen? Is hier al meer over bekend, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Het is immers al ruime tijd geleden afgesproken in het Sociaal akkoord. Wanneer kan de Kamer hier iets over verwachten? Voor wie gaat deze gelden en wanneer gaat deze in werking? Hoe wordt de zorgbehoefte gedefinieerd? En wordt het CIZ of de GGD hier nog bij betrokken? Hoe wordt de € 100 miljoen structureel gedekt?

De leden van de VVD-fractie vinden het erg belangrijk dat er een goed aanspreekpunt is voor werkgevers. Het liefst ook een landelijk aanspreekpunt, omdat grote werkgevers dan niet per regio hoeven te schakelen. Is de regering voornemens om hier initiatieven op te ondernemen? Hoe staat het met de arbeidsmarktregio’s die op basis van de Wet SUWI gevormd moeten worden? Loopt dit op schema en zo ja, betekent dit dat het Rijk dus niet zelf de arbeidsmarktregio’s hoeft aan te wijzen? Daarnaast krijgen de leden van de VVD-fractie vaak signalen dat gemeenten en/of het UWV niet de gevraagde kandidaten voor een baan kunnen leveren omdat deze organisaties niet precies weten wat de vaardigheden en competenties van de werkzoekenden («in de kaartenbak») zijn. Is de regering met de leden van de VVD-fractie van mening dat UWV en gemeenten inzicht moeten hebben in hun eigen bestand? De leden van de VVD-fractie zijn voorstander van het betrekken van uitzendbureaus bij de uitstroom van mensen in de Participatiewet naar werk. Is de regering met de leden van de VVD-fractie van mening dat idealiter uitzendbureaus een grote mate van inzicht krijgen in «bakken» van de gemeenten om zo de uitstroom te vergroten? Uiteraard moet hier rekening gehouden worden met de privacy, door bijvoorbeeld persoonsgegevens te anonimiseren.

Hoe ziet de regering de uitvoering van de werkbedrijven? In de memorie spreekt de regering van een zogenaamde tafel. Betekent dit dat de regering het mogelijk acht dat het hier niet om nieuw te creëren organisaties gaat, maar ook om bepaalde samenwerkingen of overlegvormen? De leden van de VVD-fractie zijn geen voorstander van een blauwdruk voor de 35 regionale werkbedrijven. Wanneer komt de werkkamer met resultaten naar buiten? Wat gaan de werkbedrijven kosten, vragen de leden van de VVD-fractie en wie neemt de financiering voor haar rekening? Kan de regering aangeven of er al meer bekend is of dat er zelfs al gebruik wordt gemaakt van de werkbedrijven? Betekent het werkbedrijf dat er in die regio exact hetzelfde aangeboden moet worden door elke gemeente of mag een gemeente alsnog afwijken van een buurgemeente? Wat wordt de rol van het UWV bij de werkbedrijven? Wat gaat het UWV voor rol vervullen in de Participatiewet behalve de eerste herkeuring van het bepalen van de loonwaarde van Wajongers?

De leden van de VVD-fractie vragen of het ook de bedoeling is van de cliëntenraden om te leren van elkaar en best practices te delen.

De regering kiest voor een evaluatietermijn van zes jaar voor de gehele wet. Is het niet handiger, zo vragen de leden van de VVD-fractie, om ook dan pas de baangarantie te gaan evalueren? Zo kunnen ook werkgevers voldoende tijd krijgen om zich aan te passen. Wanneer kan de Kamer het informatiearrangement verwachten?

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat er bij de uitwerking van de wet oog moet zijn voor regionale verschillen. De regio Schiphol is immers anders dan de regio Limburg of Oost-Groningen, en heeft dus een andere aanpak nodig. Hoe wordt er rekening gehouden met verschillen tussen regio's? Naar welke verschillen zal worden gekeken? Wat zijn de criteria? Hoe voorkomt de regering dat de wet leidt tot een «one-size-fits-all»-aanpak, die geen recht doet aan regionale verschillen? Welke ruimte is er om aan regionale verschillen invulling te geven? Hoe wordt geborgd dat ook mensen die werkzaam zijn bij SW-bedrijven in gebieden met een minder sterke sociaaleconomische structuur perspectief op een baan hebben? Welke additionele maatregelen wil de regering daarvoor nemen?

Deelt de regering de randvoorwaarden van de leden van de PvdA-fractie wat betreft de loonwaardemeting, dat deze objectief moet zijn, er sprake moet zijn van een transparante en controleerbare meting, en er altijd een bezwaar- en beroepsmogelijkheid moet zijn? Komt er een landelijk kader voor de loonwaardebepaling, of kunnen er 35 verschillende methoden ontstaan in de 35 regio’s? Deelt de regering de mening dat er alleen gevalideerde methoden gebruikt mogen worden? Welke criteria worden er landelijk vastgelegd en welke ruimte hebben Werkbedrijven zelf voor de invulling van de meting?

De regering schrijft dat «in elke regio een basispakket aan functionaliteiten onder regie van het Werkbedrijf wordt georganiseerd». Betekent dit dat er 35 verschillende basispakketten kunnen ontstaan, of gaat het om één basispakket? Wat vindt de regering van een centrale «gereedschapskist», waarin bijvoorbeeld een eenduidige no-riskpolis zit en (UWV)voorzieningen voor doven en blinden/slechtzienden? Zou dit, in ieder geval voor landelijke opererende werkgevers, een passende werkgeversaanpak kunnen zijn?

Werkgevers zullen ook financieel bijdragen aan de 35 Werkbedrijven. Welke afspraken zien hier al over gemaakt?

De leden van de SP-fractie vragen of de regering een uitputtend overzicht (schematisch) kan weergeven van de mogelijke voorzieningen (loonkostensubsidie, proefplaatsing, jobcoaching, tolkvoorzieningen, werkplekaanpassingen et cetera) met betrekking tot het krijgen en behoud van werk in de Participatiewet. Kan de regering voorts een uitputtend overzicht geven van de voorwaarden en criteria die voor deze voorzieningen gelden en bij welke organisatie (gemeenten/UWV/werkgever/zorgverzekeraar) deze voorzieningen aan te vragen zijn? Kan de regering per voorziening toelichten hoe lang iemand aanspraak kan maken op deze voorziening evenals het gebruik en de effectiviteit van de voorziening?

Heeft de regering al een besluit genomen over de inzet van de stagejobcoach om de overgang van school naar werk te vergemakkelijken? Is de stagejobcoach volgens de regering een noodzakelijk instrument om jongeren met een beperking de overstap van school naar werk te laten maken nu uit onderzoek blijkt dat de arbeidsparticipatie van de leerlingen met bijna 10% stijgt vanwege de inzet van de stagejobcoach? Kan de regering aangeven hoeveel geld er precies beschikbaar is voor de inzet van de stagejobcoach?

Ziet de regering mogelijkheden voor een nieuwe landelijke regeling voor tolkvoorzieningen (zoals opgemerkt tijdens de hoorzitting door de Stichting Tolknet)?

Ook vragen de leden van de SP-fractie of de regering bereid is om aan de oproep van de beroepsvereniging van jobcoaches tegemoet te komen en voor een landelijke regeling voor jobcoaching te komen in plaats van 403 verschillende lokale regelingen, zodat werkgevers en werknemers weten waar ze aan toe zijn en er geen problemen kunnen ontstaan als een werknemer verhuist naar een andere gemeente. Wat gaat de regering doen met het pleidooi voor een specifieke financiële regeling voor jobcoaching?

Wie vallen er precies onder de doelgroep van de beschikbaar gestelde 100 miljoen voor «individueel maatwerk voor kwetsbare groepen met een zorgbehoefte om de kostendelersnorm te compenseren»? Komen hiervoor alleen jonggehandicapten in aanmerking of ook mensen met een indicatie voor de voorziening beschut werk of mensen die in de huidige situatie voor een indicatie van de sociale werkplaats in aanmerking komen? Geldt deze 100 miljoen ook voor huidige bijstandsgerechtigden met een langdurige zorgbehoefte? Wat is de reden dat deze 100 miljoen niet is opgenomen in het wetsvoorstel met betrekking tot de wijzigingen van de Wet werk en bijstand (33 801)? Welke criteria gelden er om in aanmerking te komen voor financiële compensatie voor personen met een langdurige zorgbehoefte?

Blijft het recht van doven en slechthorenden op een tolk in de werkvoorziening en de coördinerende en toetsende rol van het UWV in deze onder de Participatiewet bestaan of wordt dat belegd bij de zorgverzekeraar of bij gemeenten?

De leden van de SP-fractie vragen verder of de regering kan toelichten wat de totale bezuinigingen/ombuigingen (per jaar en structureel) zijn op het re-integratiebudget sinds 2008 tot en met 2018. Is de regering er niet bang voor dat er juiste concurrentie gaat ontstaan tussen diverse doelgroepen (jonggehandicapten, bijstandsgerechtigden, vluchtelingen, nuggers) met betrekking tot het re-integratiebudget nu er zulke forse kortingen plaatsvinden?

Wat verstaat de regering onder een evenwichtige besteding? Hoe moet een gemeente handelen op het moment dat het budget op is, maar jonggehandicapten of bijstandsgerechtigden wel voorzieningen nodig hebben om de reguliere arbeidsplek te krijgen of te behouden? Hoe verhoudt zich de vrijblijvendheid van gemeenten voor de inzet van voorzieningen om een arbeidsbeperking op te heffen tot de wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte en het VN-verdrag voor rechten van mensen met een beperking? Is de gemeenten met deze nieuwe wet verplicht om iedereen die zich bij de gemeente meldt voor re-integratie (bijstandsgerechtigden, jonggehandicapten en nuggers) te helpen? Is het mogelijk dat gemeenten vanwege de forse bezuinigingen op de re-integratiebudgetten moeten gaan werken met een wachtlijst voor re-integratie? Op welke wijze voorkomt de regering dat gemeenten ervoor kiezen alleen de mensen met een kortere afstand tot de arbeidsmarkt te re-integreren en mensen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt werkloos thuis op de bank laten zitten?

Erkent de regering dat voor een groot deel van de mensen met een beperking structurele en langdurige begeleiding en ondersteuning nodig is om zich op de arbeidsmarkt en de samenleving te handhaven? Zo ja, op welke wijze is deze structurele en langdurige begeleiding geregeld? Hoeveel van de beschikbare middelen zet de regering in om langdurige begeleiding en ondersteuning te geven aan mensen met een beperking? Is de regering voornemens om de besparing op de uitkering – gegenereerd door de massale dump van jonggehandicapten in de bijstand – in te zetten voor de continuering van de langdurige begeleiding?

De leden van de D66-fractie vinden ruimte voor maatwerk essentieel. Op die manier kunnen gemeenten beleid voeren dat past bij de lokale situatie en dat inspeelt op de verschillen die er zijn tussen mensen en tussen regio’s. Deze leden constateren dat het wetsvoorstel de nodige ruimte voor maatwerk laat. Wel zien de leden van de D66-fractie dat middels enkele delegatiebepalingen de ruimte voor maatwerk flink kan worden ingeperkt. Dit betreft de voorgestelde artikelen 10e Participatiewet en artikel 10a van de wet SUWI. De leden van de D66-fractie zijn van mening dat een inperking van de bevoegdheden van decentrale overheden niet zonder betrokkenheid van het parlement moet worden vormgegeven. Is de regering bereid voorhangprocedures voor deze AMvB’s in het wetsvoorstel op te nemen? En kan de regering de Kamer voor behandeling van het wetsvoorstel informeren over de voorgenomen inhoud van deze AMvB’s?

De leden van de D66-fractie constateren dat over een groot aantal onderwerpen die in gemeentelijke verordeningen geregeld gaan worden, afspraken gemaakt moeten worden in de Werkbedrijven. De leden van de D66-fractie vragen de regering of zij het waarschijnlijk acht dat gemeenten die binnen één Werkbedrijf samenwerken, wezenlijk verschillende verordeningen kunnen hanteren. Indien dit niet het geval is, vragen deze leden hoe dit zich verhoudt tot de artikelen 147–147b van de Gemeentewet.

Hoewel de leden van de D66-fractie gemeentelijke beleidsvrijheid van groot belang vinden, zijn deze leden ook van mening dat het onwenselijk is in het geval van mensen die een baan hebben, maar naar een andere gemeente verhuizen, werkgever en werknemer opeens met andere regels geconfronteerd worden. Zeker wanneer dat tot gevolg heeft dat de werknemer zijn baan verliest. Welke waarborgen acht de regering denkbaar om dit te voorkomen?

De leden van de D66-fractie zien, evenals de regering, de Participatiewet als onderdeel van de verschillende decentralisaties. Zij zien als grote winst van de decentralisaties dat de gemeente verantwoordelijk wordt voor het sociaal domein en hier integraal beleid op kan ontwikkelen. De verplichte vorming van de Werkbedrijven, waarin de gemeente verplicht wordt om op belangrijke onderdelen van het beleid overeenstemming te bereiken met vakbonden en werkgevers, geeft naar het oordeel van de leden van de D66-fractie spanning met de integrale verantwoordelijkheid van de gemeente voor het sociaal domein. Waarom heeft de regering er voor gekozen om de verantwoordelijkheid niet volledig bij de gemeente neer te leggen?

De leden van de D66-fractie vragen of er andere wetten zijn waarin gemeenteraden een verordeningsplicht hebben, maar gemeenten ook verplicht worden op de onderdelen waarvoor de verordeningsplicht geldt, om samen te werken met andere gemeenten en met niet-gouvernementele organisaties.

De leden van de D66-fractie vragen hoe de wettelijk verplichte samenwerking met werkgevers- en werknemersorganisaties vorm moet krijgen binnen het Werkbedrijf. Wat gaat hier bijvoorbeeld gebeuren als de binnen het Werkbedrijf samenwerkende gemeenten het met elkaar oneens zijn over de beleidsinzet of wanneer gemeenten het wel onderling eens zijn, maar de gemeenten het niet eens kunnen worden met werknemers- en/of werkgeversorganisaties? Gegeven de democratische legitimiteit die gemeenteraden bieden aan besluitvorming in gemeenten, lijkt het de leden van de D66-fractie in de rede te liggen dat de gemeenten binnen het Werkbedrijf een doorslaggevende factor zijn indien gemeenten, vakbonden en werkgeversorganisaties het met elkaar oneens zijn. Deelt de regering die mening en is zij bereid om dit in de wet op te nemen?

Hoewel de leden van de D66-fractie gemeentelijke beleidsvrijheid zeer van belang vinden voor het welslagen van de Participatiewet, zien zij wel inhoudelijke redenen om bepaalde voorzieningen in iedere gemeente aan te bieden. Bijvoorbeeld omdat er werkgevers zijn die door het hele land actief zijn en mogelijk in iedere gemeente geconfronteerd worden met wezenlijk andere verordeningen. Of omdat er bepaalde mensen zijn met een beperking die relatief weinig voorkomt, zoals doven die een doventolk nodig hebben om te kunnen functioneren. Naar het oordeel van de leden van de D66-fractie zouden gemeenten hier binnen de VNG zelf afspraken over moeten maken. Kan de regering inzicht geven of deze afspraken al worden gemaakt?

De leden van de D66-fractie lezen dat gemeenten instrumenten en voorzieningen ook kunnen aanbieden aan jongeren die nog op school zitten, maar dat dit beperkt wordt tot jongeren die onder de leerplicht vallen of nog geen startkwalificatie hebben behaald. Deze leden vragen waarom studenten niet meer onder de leerplicht vallen en al wel een startkwalificatie hebben – zoals HBO- en WO-studenten – niet in aanmerking kunnen komen voor instrumenten en voorzieningen.

De leden van de D66-fractie hebben zorgen of gemeenten voldoende budget krijgen voor begeleiding en ondersteuning van mensen met een arbeidsbeperking. Deze leden merken op dat er fors op deze middelen wordt bezuinigd. Kan de regering een overzicht geven van het budget dat er nu is voor begeleiding (zowel bij UWV als bij gemeenten) en hoe groot het bedrag is dat na de bezuinigingen resteert? Hoe groot is dit bedrag per persoon uit de doelgroep? Kan de regering onderbouwen waarom dit voldoende is?

Ten aanzien van studenten met een arbeidsbeperking, wijzen de leden van de D66-fractie erop dat de Wajong voorziet in een studieregeling. Welke mogelijkheden zijn er om een soortgelijke regeling ook in de Participatiewet op te nemen? Wat zouden hiervan de budgettaire gevolgen zijn?

De leden van de D66-fractie vragen ook naar de ondersteuning van mensen met een arbeidsbeperking die wel het WML kunnen verdienen. Welke aanspraak kunnen zij maken op ondersteuning en voorzieningen vanuit de gemeente? Zijn gemeenten verplicht deze groep te ondersteunen, of kunnen zij er ook voor kiezen dit niet te doen? Zeker wanneer het gaat om niet-uitkeringsgerechtigden, zijn de kosten voor de gemeente vaak groter dan de opbrengsten. De leden van de D66-fractie zijn bang dat deze mensen daardoor tussen wal en schip vallen. Wat is de visie van de regering hierop?

De leden van de D66-fractie hebben ook zorgen over de groep die een grote arbeidsbeperking hebben. Wanneer iemand een arbeidsbeperking heeft van 75%, moet de gemeente veel tijd en kosten steken in het naar werk begeleiden van die persoon. Temeer omdat hiervoor maar 70% loonkostensubsidie beschikbaar is en de werkgever het resterende deel moet betalen. De leden van de D66-fractie denken dat het voor gemeenten aantrekkelijker is om een uitkering van 70% WML te verstrekken, dan om deze persoon met een loonkostensubsidie van 70% WML + begeleidingskosten aan het werk te helpen. Hoe wordt geborgd dat gemeenten ook deze groep naar werk gaat begeleiden?

De leden van de D66-fractie merken op dat een deel van de mensen met een arbeidsbeperking vermogen heeft, dat gerelateerd is aan hun handicap. Bijvoorbeeld smartengeld, of een nalatenschap van ouders die bewust veel hebben gespaard om voor hun gehandicapte kind goede zorg te kunnen betalen. In het regime van de Participatiewet zullen zij eerst dit vermogen moeten opeten, voor zij in aanmerking komen voor een uitkering. Ziet de regering mogelijkheden om voor deze groep de vermogenstoets te versoepelen? Bijvoorbeeld door smartengeld uit te zonderen van de vermogenstoets, of door de ondergrens van de vermogenstoets te verhogen voor mensen met een arbeidsbeperking?

De leden van de D66-fractie vragen aandacht voor de situatie waarin iemand een schadevergoeding ontvangt voor gederfde toekomstige inkomsten indien hij, bijvoorbeeld door een ongeval, arbeidsongeschikt raakt. Klopt het dat bij de vaststelling van schadevergoedingen in de huidige praktijk wordt gehouden met het feit dat iemand een Wajong-uitkering zal ontvangen? Indien dat het geval is, hoe kijkt de regering dan allereerst aan tegen vermogenstoets die gaat gelden voor Wajongers die na herkeuring over gaan naar de bijstand? En betekent dit tevens dat schadevergoedingen in de toekomst hoger zullen worden vastgesteld: de schadevergoeding zal immers tot vermogen leiden, waardoor onder de Participatiewet geen recht meer bestaat op een uitkering. Een toekomstige uitkering moet dus ook niet in mindering worden gebracht op de schadevergoeding. Kan de regering deze leden verzekeren dat dit het geval gaat zijn?

De leden van de D66-fractie vragen wat er in de Participatiewet gebeurt met de no-riskpolis. Op welke manier werkt deze polis nu en klopt het dat dit in de Participatiewet verandert, waardoor werkgevers een hogere arbeidsongeschiktheidspremie moeten gaan betalen na uitval van iemand met een beperking? Zo ja, wat is de motivatie van deze keuze?

De leden van de D66-fractie vragen of iemand met een arbeidsbeperking nu en straks ook aanspraak kan maken op voorzieningen en instrumenten als hij als zelfstandige aan de slag wil.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een nadere toelichting over de vormgeving en de stand van zaken over de Werkbedrijven. Kan de regering nader ingaan op de onderscheiden rollen en bevoegdheden van gemeenten, arbeidsmarktregio’s en Werkbedrijven, zo vragen deze leden. Genoemde leden willen weten of de regering al meer kan aangeven over de regels die via de AMvB SUWI zullen worden gesteld over de vorm en functie van de regionale werkbedrijven.

De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat regeling voor het aanvragen van subsidie voor een interne jobcoach in 2013 verlengd is vanwege de positieve evaluatie. Hoe krijgt de interne jobcoach een vervolg binnen de Participatiewet en wordt de eerdere landelijke regeling aangezien de Participatiewet pas in 2015 ingaat voor het jaar 2014 nogmaals verlengd, zo vragen deze leden.

Bij de doventolkenvoorziening en de categoriale voorzieningen voor slechtzienden en blinden gaat het om relatief dure voorzieningen waarvoor specifieke kennis vereist is. Op basis waarvan verwacht de regering dat het mogelijk is om deze voorzieningen ook op een goede manier op lokaal niveau vorm te geven, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Leidt het op landelijk niveau aanbieden van deze voorzieningen niet tot een betere kwaliteit en lagere kosten, zo willen deze leden weten.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een nadere toelichting in hoeverre het voor gemeenten mogelijk is om voorzieningen uit de WMO en de Participatiewet gelijktijdig in te zetten.

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de Participatiewet gemeenten expliciet in staat moet stellen om maatwerk te leveren. Gemeenten, zo stelt de regering in de memorie van toelichting (pag. 66), krijgen een breed palet aan instrumenten. Waarom is er niet voor gekozen om de gewenste integrale benadering wettelijk te verankeren, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie. Ook voor cliënten is niet wettelijk geregeld welke aanspraken op begeleiding en re-integratie nu precies gemaakt kunnen worden. Waarom is er niet voor gekozen om het recht op maatwerk wettelijk te verankeren en vorm te geven?

De leden van de SGP-fractie vragen hoe de regering beargumenteert dat het onder de noemer van beleidsvrijheid logisch is om de vereisen dat beschut werk in dienstbetrekking moet worden verricht. Zij vragen waarom het maatwerk dat ook kan ontstaan door het combineren van voorzieningen voor dagbesteding en beschut werk wordt beperkt, terwijl de budgetten hiervoor juist worden ontschot.

De leden van de SGP-fractie vragen hoe de regering zich bij de overgang van de Wajong naar de Participatiewet rekenschap geeft van het feit dat de Wajong voorzieningen bevat waarvan erkend wordt dat ze nodig zijn om de doelgroep voldoende kansen op werk te bieden. In hoeverre worden deze vrijstellingen behouden, zo vragen zij.

De leden van de SGP-fractie vragen hoe de regering omgaat met mensen die te maken hebben met een medische urenbeperking. Welke mogelijkheden ziet zij om recht te doen aan de situatie van deze groep en hoe verhouden dit zich tot de bestaande regelingen?

De leden van de SGP-fractie vragen hoe de regering waarborgt dat noodzakelijke voorzieningen die helder zijn af te bakenen voor alle betrokkenen beschikbaar zijn, zoals doventolken en ondersteuning voor blinden en slechtzienden. Wordt een landelijke lijst van specialistische voorzieningen opgesteld, zoals door de VNG bijvoorbeeld in het kader van de Jeugdwet is gedaan?

4. Loonkostensubsidie

De leden van de VVD-fractie menen dat zowel loondispensatie als loonkostensubsidie kan werken om arbeidsgehandicapten aan het werk te helpen. Daarover hebben ze nog wel enkele vragen.

In hoeverre kan het loon op grond van de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) een belemmering zijn voor werknemers om arbeidsgehandicapten in dienst te nemen? Ze moeten immers zelf het verschil tussen WML en het geldende cao-loon betalen. Hoe zal de loonkostensubsidie van toepassing zijn bij een beschutte werkplek? Welk loon (cao-loon of WML) geldt dan in een beschutte werkplek, vragen de leden van de VVD-fractie. De leden van de VVD-fractie vinden het jammer als mensen in de Participatiewet niet aan het werk zouden kunnen komen bij reguliere bedrijven omdat de cao van die branche of dat bedrijf boven het WML ligt. Wat vindt de staatsecretaris van de mogelijkheid die gemeenten in een dergelijk geval hebben om een gemeentelijke cao af te sluiten op het niveau van WML voor mensen in de Participatiewet?

Wanneer werkgever, werknemer en gemeente het eens zijn, kan er dan ook gekozen worden voor loondispensatie, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de VVD-fractie horen graag of zij het juist hebben dat mensen die 100% WML of meer kunnen verdienen niet in aanmerking kunnen komen voor loonkostensubsidie. Geldt loonkostensubsidie die ook voor mensen met een AIO-uitkering? Kunnen mensen met een WIA-, WAO- of WAZ-uitkering ook in aanmerking komen voor loonkostensubsidie (via UWV)? In welke mate gaat loonkostensubsidie ook gelden voor mensen die te maken hebben met een medische urenbeperking? De leden van de VVD-fractie vragen hoe hoog (in euro’s) de prikkel is voor iemand die gedeeltelijk werkt, (bijv. 2 dagen in de week) met loonkostensubsidie tegen WML en aanvullende bijstand ontvangt, om meer uren te gaan werken.

Over de loonwaarde hebben de leden van de VVD-fractie de volgende vragen. Is de regering van mening dat een persoon altijd dezelfde loonwaarde krijgt voor eenzelfde soort baan? En dus niet bij gemeente A een andere dan bij gemeente B? Betekent dit dat er één uniforme manier van loonwaardebepaling komt? Wat betekent dit voor de administratieve lasten? Is dit een medische keuring of een bepaling aan de hand van een functie of beroep? Hoe wordt geborgd dat deze bepaling objectief plaatsvindt? Een gemeente kan immers de prikkel hebben – ondanks het opstellen van een verordening – om de loonwaarde zo hoog mogelijk vast te stellen. Dat betekent immers een relatief lage aanvulling. De leden van de VVD-fractie vinden dat werkgevers ook betrokken moeten worden bij de bepaling van de loonwaarde. Zij zijn niet alleen een tegenkracht voor de gemeente (hun prikkel is zo laag mogelijk), maar weten bovendien heel goed wat er nodig is voor de desbetreffende functie. Hoe kijkt de regering hier tegenaan? Wordt de loonwaarde in percentages van bijvoorbeeld 10% vastgesteld? Kan er tegen een loonwaardebepaling bezwaar of beroep worden aangetekend?

De regering geeft aan dat de loonkostensubsidie maximaal 70% mag zijn. Is dit inclusief de vergoeding voor werkgeverspremies? Wat betekent dit voor iemand met een verdiencapaciteit van 20 of 25%? Moet de werkgever het verschil dan zelf betalen? Als dat zo is, is het dan niet mogelijk dat werkgevers dit niet gaan doen omdat ze duurder zijn dan andere werknemers (met een hogere verdiencapaciteit)? Krijgen juist deze mensen dan geen kleinere kans op een baan zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de VVD-fractie vinden dat werken moet lonen en dat meer werken meer moet lonen. Wat is de prikkel voor werknemers om hun loonwaarde optimaal te benutten? Hoe wordt meer (geen uren, maar hogere loonwaarde) werken lonend middels het instrument loonkostensubsidie? Is er een vorm te bedenken waarbij een hogere loonwaarde ook leidt tot een hoger inkomen? Is het mogelijk om per 2014 al loonkostensubsidie via het i-deel te financieren?

De leden van de VVD-fractie vragen de regering of de wijziging van de WIA en de Ziektewet, waarbij ook gekeken gaat worden of mensen nog arbeid kunnen verrichten waarbij niet het WML kan worden verdiend, enkel geldt voor mensen die met loonkostensubsidie werken. Wat zijn de uitvoeringlasten hierbij en aan welke werkzaamheden kan hierbij gedacht worden? Hier dient wat de leden van de VVD-fractie betreft snel duidelijkheid over te komen. Ook het UWV vraagt hier, als uitvoerder, aandacht voor.

De leden van de PvdA-fractie vragen wat de overweging van de regering is om de loonkostensubsidie via het I-deel aan gemeenten beschikbaar te stellen. Moet de loonkostensubsidie die de gemeente aan zichzelf betaalt – als zijnde de werkgever van iemand die beschut werk verricht – ook (verplicht) naar het I-deel, of mogen die inkomsten aan andere zaken uitgegeven worden?

De leden van de PvdA-fractie hebben zorgen over de situatie waarin iemand met loonkostensubsidie gaat werken en vervolgens werkloos of ziek en vervolgens gedeeltelijk arbeidsongeschikt wordt. De Landelijke Cliëntenraad geeft aan dat er sprake is van een breuk met de uitgangspunten in SUWI, waarbij de re-integratieverantwoordelijkheid is gekoppeld aan de inkomens- en uitkeringsverantwoordelijkheid. Graag een reactie van de regering op dit punt.

De Landelijke Cliëntenraad heeft een drietal voorbeeldsituaties opgesteld die de problematiek beschrijven. Kan de regering per situatieschets de vragen beantwoorden?

Situatie 1. Een werknemer die werkt met behulp van loonkostensubsidie wordt ziek. Wie is verantwoordelijk voor de uitbetaling van het loon? Wie is verantwoordelijke voor de verzuimbegeleiding? En wie is verantwoordelijk voor inzet werkvoorzieningen? Kan de werkgever op advies van de gemeente een loonsanctie of vervroegd ontslag doorvoeren? Kan de werknemer en de werkgever een deskundigenoordeel aanvragen? Toetst UWV de inspanningen van de gemeente en werkgever (wet verbetering Poortwachter) en kan worden besloten tot een verlenging van de loondoorbetalingsplicht? Is de begeleiding zoals geregeld in de Wet Beperking Ziekteverzuim en Arbeidsongeschiktheid Vangnetters (BeZaVa) een verantwoordelijkheid van de gemeente? En zijn de financiële consequenties voor de werkgever/het uitzendbureau of voor de gemeente?

Situatie 2. Een werkgever neemt een werknemer met een beperking in dienst (loonkostensubsidie en jobcoach toegekend) vanuit de Participatiewet. Hij vraagt om een no-riskpolis. Heeft de werkgever wel of geen recht op een no-riskpolis op grond van artikel 29b ziektewet (vergoeding kosten loondoorbetaling bij ziekte) en artikel 38 van de WFSV (geen verhoging WIA-premie bij toetreding arbeidsongeschiktheids-uitkering)? Als de werkgever geen recht heeft op de no-riskpolis op grond van artikel 29b Ziektewet en de gemeente heeft de no-riskpolis geregeld, is de werkgever dan beschermd tegen de extra kosten van instroom in de WIA? Hoe wordt een werknemer die werkt met loonkostensubsidie met een no-riskpolis van de gemeente na maximaal twee jaar werken alsnog gerekend onder de wettelijke no-riskgroep? Zijn er regels over de inzet van een (onafhankelijke) bedrijfsarts wanneer de werknemer als vangnet in de ZW stroomt (gemeente begeleid zieke vangnetter, UWV betaalt ZW)? Wat toetst UWV na twee jaar ziekte bij de aanvraag van een arbeidsongeschiktheidsuitkering als de vangnetbegeleiding door de gemeente is uitgevoerd? Wat is volgens de regering een onevenredig hoger beroep van uitkering van ZW uitkeringsgelden die onder verantwoordelijkheid van de gemeente tot stand komen? Wanneer wordt dit voor het eerst geëvalueerd?

Situatie 3. Een werknemer die werkt met loonkostensubsidie met een loonwaarde van 60% WML wordt ziek. Zijn werkgever biedt hem ander werk aan en met dit werk realiseert hij een loonwaarde van 30%. Vindt er na twee jaar een beoordeling in het kader van de WIA plaats en wordt de werknemer 50% arbeidsongeschikt in het kader van de WGA? De werknemer vindt geen ander werk en zijn arbeidscontract loopt af tijdens zijn ziekte. Na twee jaar ziektewet wordt vastgesteld dat hij werk met een loonwaarde van 30% werk kan verrichten. Krijgt de werknemer een WGA-uitkering op basis van 50% arbeidsongeschikt? Als de werknemer weer werk vindt en er is loonkostensubsidie nodig, hoe combineert dit met de WGA-uitkering en aanvullingsregeling?

Daarnaast hebben de leden van de PvdA-fractie nog de volgende aanvullende vragen. Blijft de beoordeling uitgaan van gangbare arbeid? Klopt het dat dit inhoudt dat die arbeid overal in Nederland voorkomt en dat er tenminste 3 functies met gemiddeld 10 arbeidsplaatsen aangegeven dienen te worden? Klopt het dat in deze functies geen extreem lage belastings- of opleidingseisen voorkomen?

De leden van de SP-fractie zijn tevreden dat de regering eindelijk inziet dat het instrument loondispensatie discriminerend en in strijd met grondrechten van werknemers is. De leden van de SP-fractie zijn van mening dat ook mensen met een arbeidsbeperking recht hebben op een beloning volgens minimaal het wettelijk minimumloon. Kan de regering aangeven welke verwachtingen zijn heeft van de omvang van de inzet van het instrument loonkostensubsidies door gemeenten? Is het waar dat het instrument loonkostensubsidie voor mensen met een arbeidsbeperking in feite levenslang (tot aan pensioengerechtigde leeftijd) zou kunnen worden ingezet?

Wat is de reden dat mensen met alleen een medische urenbeperking niet in aanmerking komen voor het instrument loonkostensubsidie? Blijven mensen met een medische urenbeperking hierdoor niet structureel afhankelijk van een uitkering? Zo ja, acht de regering dit wenselijk? Is dit niet in strijd met de doelstelling van het wetsvoorstel? Acht de regering het wenselijk dat elke gemeente afzonderlijk de loonwaarde gaat bepalen? Ontstaat hierdoor niet juist willekeur en rechtsongelijkheid tussen uitkeringsgerechtigden? Hoe gaat de regering deze willekeur voorkomen? Wat is de reden dat er niet is gekozen voor landelijke criteria voor het bepalen van de loonwaarde, zodat een arbeidsgehandicapte in Den Helder met dezelfde regels te maken krijgt als een arbeidsgehandicapte in Enschede? Erkent de regering dat er concurrentie tussen doelgroepen gaat ontstaan en er een (perverse) prikkel wordt geïntroduceerd waardoor gemeenten vanwege de forse korting op de re-integratiebudget alleen zullen inzetten op mensen met een hoge loonwaarde, omdat dit voor gemeenten het goedkoopst is?

Hoeveel werknemers met een beperking zullen naar verwachting conform cao-loon worden betaald en hoeveel werknemers conform 100% van het wettelijk minimumloon?

De leden van de CDA-fractie constateren dat er naar aanleiding van het sociaal akkoord 480 miljoen aan extra middelen beschikbaar wordt gesteld voor het instrument loonkostensubsidie. Deze leden zien loonkostensubsidie weliswaar als een goed middel om mensen aan het werk te helpen, maar zien niet in waarom het niet meer mogelijk wordt om daarnaast gebruik te maken van het instrument loondispensatie. Dit instrument is niet alleen goedkoper, maar kan ook meer maatwerk bieden. Voor sommige werknemers met een arbeidshandicap is het via loondispensatie wel mogelijk een baan bij een werkgever te krijgen en via loonkostensubsidie niet. De laatste jaren zijn er veel mensen met behulp van loondispensatie aan de slag gegaan. Waarom wordt dit instrument nu geschrapt? Kan de regering inzichtelijk maken wat de kosten zijn van loondispensatie en loonkostensubsidie? Wat kost het bijvoorbeeld de werkgever om iemand tegen 120% WML te betalen als iemand een loonwaarde van respectievelijk 40, 60 of 80% heeft?.

Naast het respecteren van de «oude rechten» van herkeurde Wajongers vinden de leden van de CDA-fractie de keuze om het instrument van loondispensatie te schrappen een majeur onderdeel van het Sociaal Akkoord, waar zij bezwaar tegen hebben. Indachtig ook weer de uitspraak van de voorzitter van de FNV, dat het aan het parlement is om de wet op onderdelen te verbeteren, pleiten deze leden ervoor om naast loonkostensubsidie ook loondispensatie mogelijk te maken.

De leden van de D66-fractie constateren dat in het sociaal akkoord is afgesproken dat de werkgever het (eventuele) verschil betaalt tussen het wettelijk minimumloon en het cao-loon. Deze leden zien dat hiermee wordt afgeweken van het Regeerakkoord, waarin loondispensatie was afgesproken. De keuze voor loonkostensubsidie in plaats van loondispensatie kost structureel 510 miljoen euro per jaar. De leden van de D66-fractie vragen in navolging van de Raad van State waarom de regering dit, vanuit het oogpunt van een efficiënte inzet van belastinggeld, wenselijk acht. Volgens de regering is loonkostensubsidie een eenvoudiger instrument voor gemeenten. De leden van de D66-fractie vragen, om de inzet van jaarlijks 510 miljoen euro te kunnen wegen, de regering om het verschil in de gemeentelijke uitvoeringskosten tussen loonkostensubsidie en loondispensatie voor gemeenten te kwantificeren.

De leden van de D66-fractie merken op dat loonkostensubsidie bedoeld is voor mensen die niet het WML kunnen verdienen. Als een werkgever loonkostensubsidie krijgt tot WML, maar aan de betreffende werknemer een hoger cao-loon moet betalen, leidt dat in de ogen van de leden van de D66-fractie er toe, dat een werkgever per saldo verlies lijdt op het in dienst nemen van iemand met een arbeidshandicap. Kan de regering dit bevestigen? Hoe groot is dit verlies op jaarbasis per fte als de laagste cao-loonschaal 110% WML is en de loonkosten van 10% WML voor rekening van de werkgever komen? Kan de regering beargumenteren waarom individuele werkgevers deze mensen dan toch in dienst zullen nemen?

De leden van de D66-fractie zien in het feit dat werkgevers verlies gaan lijden als de laagste cao-loonschalen hoger zijn dan het WML, een groot risico voor het realiseren van de beoogde (minimaal) 125 duizend extra banen. Deze leden verwachten dat mensen die tot de doelgroep voor loonkostensubsidie behoren, geen baan aangeboden zullen krijgen als dit voor de werkgevers een financieel nadeel oplevert. De leden van de D66-fractie vragen daarom om een overzicht van de huidige laagste loonschalen in cao’s, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen aanloopschalen en reguliere schalen. Kan de regering een overzicht geven van het percentage cao’s dat een opengestelde laagste reguliere loonschaal (dus geen aanloopschaal) heeft <102,5%, 102,5–105%, 105–107,5%, 107,5–110% en >110% WML?

De leden van de D66-fractie constateren dat de Stichting van de Arbeid de cao-partijen zal aanbevelen om na te gaan of er in hun cao voldoende passende loonschalen zijn tussen het WML en 120% WML. Bij het ontbreken daarvan worden ze gevraagd deze in de cao op te nemen. Deze leden vinden het buitengewoon verstandig dat er voldoende passende loonschalen zijn. Deze leden vragen of ze de afspraak uit het sociaal akkoord zo mogen interpreteren dat alle cao’s een reguliere loonschaal op WML zullen gaan bevatten? Kan de regering een overzicht geven van de na het sociaal akkoord afgesloten cao’s en de mate waarin daarin lagere reguliere loonschalen zijn opgenomen en of de afspraak uit het sociaal akkoord daarin reeds gestand is gedaan. Ook vragen deze leden wat de regering gaat doen indien deze afspraak niet wordt nagekomen, en er onvoldoende passende loonschalen in cao’s worden opgenomen tussen WML en 120% WML. Is de regering bereid om een bepaling in het wetsvoorstel op te nemen, dat men in dat geval bij het gebruik van het instrument loonkostensubsidie mag afwijken van de cao en mensen met een indicatie voor loonkostensubsidie mogen aannemen op 100% WML?

De leden van de D66-fractie vragen waarom de loonkostensubsidie maximaal 70 procent bedraagt. Betekent dit dat de grens voor volledige arbeidsongeschiktheid en toegang tot de Wajong op 30 procent WML komt te liggen? Of kunnen mensen met een loonwaarde van minder dan 30 procent, minder dan 100 procent WML gaan verdienen? Of betekent dit dat een werkgever ook voor mensen die een loonwaarde van minder dan 30 procent WML, zelf tenminste 30 procent WML moet gaan betalen?

De leden van de D66-fractie vragen naar de relatie tussen de kostendelersnorm en loonkostensubsidie. Als mensen met een arbeidsbeperking vanwege de kostendelersnorm een uitkering van 50% of 43,3% WML hebben, maar hun loonwaarde kleiner is dan 50%, respectievelijk 56,7%, is de loonkostensubsidie hoger dan hun uitkering. Zien de leden van de D66-fractie het juist, dat in dat geval een gemeente hogere kosten heeft als iemand aan het werk gaat, dan wanneer diegene een uitkering krijgt? Om hoeveel personen gaat dit?

De leden van de D66-fractie merken op dat de doelgroep loonkostensubsidie bestaat uit mensen die niet het WML kunnen verdienen, wat inhoudt dat zij een verminderde productiviteit per uur hebben. Betekent dit dat mensen van wie de productiviteit per uur boven het WML ligt, maar die vanwege een urenbeperking niet het WML kunnen verdienen, geen gebruik kan maken van het instrument loonkostensubsidie?

De leden van de D66-fractie vragen of zij het juist zien dat begeleiding en voorzieningen geen onderdeel uitmaken van de bepaling van de loonwaarde. Klopt het dat eventueel benodigde voorzieningen en begeleiding separaat van de loonkostensubsidie worden verstrekt en geen deel uitmaken van de loonwaardebepaling en de loonkostensubsidie?

De leden van de D66-fractie vragen of binnen één Werkbedrijf de deelnemende gemeenten het instrument loonkostensubsidie op verschillende manieren kunnen toepassen.

De leden van de D66-fractie constateren dat de regeringen minimumeisen aan de loonwaardebepaling in lagere regelgeving wil vastleggen, indien deze afspraken niet of niet tijdig binnen de Werkbedrijven tot stand komen. Wat dient hier te worden verstaan onder niet tijdig? En wat als dertig Werkbedrijven afspraken hebben gemaakt, en 5 Werkbedrijven (nog) niet? Moeten dan ook de Werkbedrijven die wel afspraken hebben gemaakt, voldoen aan de lagere regelgeving?

De leden van de D66-fractie vragen welke afspraken er zijn gemaakt in de Werkkamer met betrekking tot het bepalen van de loonwaarde.

De leden van de D66-fractie willen voorkomen dat de bepaling van de loonwaarde een onderhandeling wordt tussen werkgever en gemeente. Dat zou kunnen leiden tot een te lage loonwaardebepaling: dat is aantrekkelijk voor de werkgever en, aangezien de loonkostensubsidie altijd lager is dan een uitkering, ook voor de gemeente die hier vragende partij is richting de werkgever. Hoe wordt geborgd dat de loonwaarde op een realistisch niveau wordt vastgesteld?

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat werken altijd moet lonen boven een uitkering. Zij maken zich om die reden zorgen over de groep mensen die een medische urenbeperking heeft. Ziet de regering mogelijkheden om voor deze groep een niet-tijdelijke vrijlating van inkomsten in te voeren? Ook vragen deze leden of er aan de lastenkant mogelijkheden zijn om werken voor deze groep te laten lonen, bijvoorbeeld door de arbeidskorting sneller te laten lonen?

De leden van de D66-fractie constateren dat het budget voor loonkostensubsidie zal worden verstrekt via het inkomensdeel WWB. Het inkomensdeel bestaat dan niet alleen uit middelen voor bijstand, maar ook voor loonkostensubsidie. Hoe wordt de ramingssystematiek van het inkomensdeel hierop aangepast? Betekent dit ook dat, als gemeenten er in slagen om mensen met loonkostensubsidie aan de slag te krijgen, het budget voor het inkomensdeel in het volgende jaar verlaagd wordt? Acht de regering in dat geval de financiële prikkel voor gemeenten sterk genoeg? Waarom worden de middelen voor loonkostensubsidie niet via het gemeentefonds verstrekt?

De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat de regering een objectieve vaststelling van de loonwaarde van belang vindt. Waarom kiest de regering er dan niet voor om een landelijke uniforme en eenduidige definitie voor het bepalen van de loonwaarde op te stellen, zo willen deze leden weten. Genoemde leden vragen waarom ervoor gekozen is om elk jaar de loonwaarde van werknemers met een arbeidsbeperking opnieuw vast te stellen. Kan de regering nader ingaan op de hogere administratieve lasten en de druk op de capaciteit die zo ontstaat, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

De regering geeft aan dat het van is belang dat werkgevers en werknemers goede afspraken maken over de beloningsniveaus zodat die bijdragen aan het in dienst nemen van mensen met een arbeidsbeperking, zo stellen de leden van de ChristenUnie-fractie vast. Gaat de regering hierover ook in overleg met de sociale partners, zo vragen deze leden weten. Verwacht de regering dat de sociale partners tot afspraken kunnen komen over passende beloningsniveaus voordat de Participatiewet in 2015 in werking treedt, zo vragen deze leden.

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de voorgestelde loonkostensubsidie in de plaats komt van de eerder voorgestelde loondispensatie. De nieuwe loonkostensubsidie is een grote kans voor mensen met een lage(re) loonwaarde die nu vaak al jarenlang (vaak met ontheffing) thuis zitten. Gemeenten krijgen deze groep niet aan het werk omdat zij werkgevers niets kunnen bieden om deze groep aan het werk te helpen. De nieuwe vorm van loonkostensubsidie zoals voorgesteld is wat dat betreft zeker een kans, maar het neemt niet weg dat er nog veel vragen zijn, die ook weer te maken hebben met de nieuwe verdeelsystematiek I-deel. De toepassing van loondispensatie zou ertoe leiden dat werknemers langere tijd onder het wettelijk minimum loon zouden komen. Dat is onwenselijk. De leden van de GroenLinks-fractie vragen zich echter af of de voorgestelde loonkostensubsidie niet ook onwenselijke gevolgen zal hebben. Loonkostensubsidie wordt immers slechts toegepast in de gevallen waarin de loonwaarde minder dan het volledige wettelijk minimum loon is. Gecombineerd met de bepaling dat garantiebanen slechts voorbehouden zijn voor deze groep arbeidsgehandicapten, valt te vrezen dat arbeidsgehandicapten die niet aan deze voorwaarden voldoen verstoken blijven van deze, ook voor hen noodzakelijke ondersteuning. Moeten in beginsel niet alle structureel arbeidsgehandicapten in aanmerking komen voor loonkostensubsidie en een garantiebaan?

Wat zijn de precieze gevolgen van de loonkostensubsidies voor gemeenten? Na een jaar wordt in een succesvolle toeleiding naar de arbeidsmarkt immers het I-deel voor de gemeente naar beneden bijgesteld (want een arbeidsgehandicapte is vanuit de bijstand aan het werk gegaan), maar de structurele loonkostensubsidie moet wel door de gemeente worden doorbetaald. Klopt dit, en zo ja dreigt hier niet het risico dat het instrument loonkostensubsidie te duur is of alleen gebruikt wordt voor arbeidsgehandicapten met een hoge loonwaarde?

De leden van de SGP-fractie vragen welke voorwaarden voor gemeenten verbonden zijn aan het inzetten van de no rikspolis voor werknemers die met loonkostensubsidie bij een reguliere werkgever aan de slag gaan.

5. Voorziening beschut werk

De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat er een aantal banen beschikbaar blijft in een beschutte werkplek. Zij vinden dit onderdeel van het wetsvoorstel niet erg duidelijk en concreet. Ze hebben dan ook nog de volgende vragen.

Klopt het dat een beschutte werkplek niet zozeer iets zegt over de loonwaarde van een persoon, of het type werk (baan of functie), maar dat het gaat om de ondersteuning of aanpassing van de werkplek die een persoon nodig heeft om werk te kunnen uitvoeren? Betekent dit dat een arbeidsplek bij werkgever A in gemeente een reguliere plek kan zijn, terwijl dit bij werkgever B een beschutte werkplek is, omdat het niet het type werk bepalend is, maar de persoon? Kan de regering voorbeelden geven van de beschutte werkplekken? De gemeente mag dit vorm geven. In hoeverre wordt de werkgever hierbij betrokken?

De regering geeft aan dat gemeenten zelf mogen vormgeven hoe beschut werk er uit ziet. Hoe verhoudt zich dat tot het landelijk aantal (van 30.000) beschutte werkplekken dat beschikbaar is? En wordt er per gemeente uitgerekend wat het aantal beschutte werkplekken kan zijn? Zo ja, op basis van welke criteria wordt dit bepaald? Wordt hier rekening gehouden met regionale verschillen (Noordoost-Groningen, Zuid-Limburg)? Zo nee, hoe wordt voorkomen dat het aantal van 30.000 overschreden wordt?

Kan de regering toelichten hoe de raming van de begeleidingskosten voor oud-Wsw’ers in regulier en beschut werk tot stand is gekomen? Kan de regering ingaan op de reactie van VNG, die stelt dat de begeleidingskosten per persoon hoger zullen liggen?

Gemeenten zullen budget ontvangen voor 30.000 beschutte werkplekken. Het UWV zal voor deze plekken indiceren. Wat gebeurt er als het UWV meer dan 30.000 mensen een indicatie geeft voor een beschutte plek? Zijn gemeenten dan verplicht om meer dan 30.000 plekken te organiseren? In hoeverre hebben mensen met een indicatie recht op een beschutte plek? Is het aannemelijk dat er wachtlijsten ontstaan, omdat gemeenten voor 30.000 plekken budget ontvangen?

Hoe verhoudt de loonkostensubsidie bij de 30.000 beschutte werkplekken zich tot de financiering van deze plekken tegen WML? Met welke loonwaarde is er gerekend?

Vallen mensen met een beschutte werkplek straks onder de gemeente-cao, of is er sprake van een aparte cao voor deze groep?

De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan ingaan op de verschillen tussen de voorziening beschut werk en de huidige sociale werkplaatsen. Blijft de zorgplicht en het wachtlijstbeheer voor gemeenten in de nieuwe voorziening beschut werk bestaan? Zo nee, kan de regering toelichten welke consequenties dit voor mensen met een indicatie voor de voorziening beschut werk heeft? Is het theoretisch mogelijk dat iemand met een dergelijke indicatie door de gemeente niet meer wordt geholpen en langdurig thuis achter de geraniums komt te zitten? Welke wettelijke verplichting hebben gemeenten nog om mensen naar een reguliere werkplek danwel de voorziening beschut werk te begeleiden? Betekent het schrappen van het wachtlijstbeheer dat gemeenten zelf mogen bepalen welke mensen met een indicatie een baan krijgen in de voorziening beschut werk? Op welke wijze wordt gegarandeerd dat mensen niet worden «voorgetrokken» of «achtergesteld» door de gemeenten als het gaat om de toewijzing van een arbeidsplek op een beschutte werkplek? Op welke wijze houden gemeenten inzicht in de omvang en ontwikkeling van de groep werknemers die zijn geïndiceerd voor de voorziening beschut werk? Wat betekent het vervallen van de wachtlijst voor mensen die op de wachtlijst staan en niet behoren tot de groep die onder de Participatiewet gaat vallen? Behouden huidige mensen op de wachtlijst hun rechten en plichten en daarmee de volgorde op de wachtlijst?

Klopt het dat de gemeenten met de voorziening beschut werk verantwoordelijk blijven voor de arbeidsvoorwaarden van de mensen die met een indicatie werken hiervan gebruik maken? De leden van de SP-fractie vragen of de regering van mening is dat werknemers met een beperking die naar vermogen werken niet meer dan 100% WML verdienen. Is er bij dit salaris sprake van economische zelfstandigheid? Wat zijn de rechten op inkomensondersteunende toeslagen en voorzieningen bij salarissen tussen de 100% WML en 120% WML? Bij welk inkomensniveau bestaat geen enkel recht meer op toeslagen en andere inkomensondersteunende voorzieningen? Graag een uitgebreide schematische toelichting.

De regering zegt dat voor mensen met een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt beschut werk voorhanden is, maar ook kunnen zij gebruik maken van participatieplaatsen en vrijwilligerswerk (pagina 46). Acht de regering het wenselijk dat mensen met een beperking tot wel vier jaar lang moeten werken zonder loon op een participatieplaats? Is «volwaardig burgerschap» niet juist dat ook mensen die werken naar vermogen een fatsoenlijk (minimaal wettelijk minimumloon) salaris verdienen? Wat voor een beschutte banen worden er geregeld door gemeenten? Betekent de voorziening beschut werk dat gemeenten nieuwe sociale werkplaatsen moeten gaan oprichten met slechtere arbeidsvoorwaarden voor mensen met een beperking naast de huidige sociale werkplaatsen? Hoe ziet de nieuwe voorziening beschut werk eruit? Betekent dit dat de arbeidsplaatsen in de voorziening beschut werk altijd in de publieke sector zijn en nooit in het reguliere bedrijfsleven? Kunnen de leden van de SP-fractie een toelichting krijgen op de zin: «de loonkostensubsidie kan worden ingezet voor mensen die via de voorziening beschut werk aan de slag gaan»? Betekent dit dat de gemeente aan zichzelf een loonkostensubsidie gaat verstrekken voor mensen die in de gemeentelijke voorziening beschut werk aan de slag gaan? Welke minimale regels m.b.t. aard en omvang van de voorziening beschut werk moeten gemeenteraden vastleggen in een verordening? Wat voor een productie moeten mensen draaien om «loonvormende arbeid» te verrichten?

Is het – nu de verplichting vervalt dat minimaal één op de drie beschutte werkplekken die verdwijnt moet worden ingevuld – mogelijk dat gemeenten helemaal geen beschutte werkplekken meer zullen organiseren, omdat dit goedkoper is? Gaat de regering ingrijpen op het moment dat een gemeente besluit geen voorziening beschutte werk te organiseren? Welke consequenties heeft onvoldoende inzet met betrekking tot beschut werk voor gemeenten? Is het mogelijk dat gemeenten dan een korting ontvangen op het gemeentefonds? Waarom is de verwachting van 30.000 beschut werkenplekken gebaseerd? Wat gaat de regering doen als blijkt dat deze verwachting niet uitkomt en er meer beschut werkenplekken nodig zijn?

Wat is de reden dat de regering op het punt met betrekking tot beloning van beschut werk radicaal breekt met het sociaal akkoord? Waarom wordt met de Participatiewet geen uitvoering gegeven aan de afspraak dat de beloning bij beschut werk 100% wettelijk minimumloon is met een doorgroeimogelijkheid tot 120% wettelijk minimumloon? Waarom is het in de nota van wijziging opeens van groot belang dat het cao-loon voor beschut werk opeens zo dicht mogelijk bij het wettelijk minimumloon ligt? Betekent «werken naar vermogen» ook juist niet dat mensen de mogelijkheid en kans moeten hebben om een fatsoenlijk salaris op te kunnen bouwen, waarbij ze de vaste lasten op normale wijze kunnen betalen?

De oplossingsrichting voor problemen die voortvloeien uit regionale verschillen wordt gezocht in de nadere vormgeving van verdeelmodellen. Wat zijn de financiële gevolgen van deze oplossingsrichting voor gemeenten en regio’s met meer SW-plaatsen dan het landelijk gemiddelde? Kan de regering inzichtelijk maken hoe het herstructuringsfonds zal worden ingezet om onoverkomelijke tekorten bij gemeenten het hoofd te bieden? Klopt het dat er in gebieden waar een bovengemiddeld aantal mensen werkzaam is in de Wsw en waar de werkgelegenheid laag is, het niet mogelijk is om de afname in Wsw-banen te compenseren met banen zoals die zijn afgesproken in het sociaal akkoord? En er dus feitelijk sprake zal zijn van een daling van de werkgelegenheid?

De leden van de D66-fractie vragen waarop het aantal van 30.000 plekken gebaseerd is.

Verder vragen de leden van de D66-fractie of het mogelijk is dat gemeenten er voor kiezen om geen beschut werk aan te bieden, bijvoorbeeld omdat het (financieel) aantrekkelijker is om aan deze mensen een uitkering te verstrekken? Temeer daar het in dit geval gaat om mensen met een relatief lage loonwaarde. Voor die groep is de loonkostensubsidie relatief hoog én moet de gemeente zelf het salaris betalen. Inclusief de kosten voor het organiseren van beschut werk en begeleiding zien de leden van de D66-fractie dat het aanbieden van beschut werk snel hogere kosten met zich zal meebrengen dan het verstrekken van een uitkering. Hoe wil de regering borgen dat deze plekken ook in dat geval wel beschikbaar zullen komen?

De leden van de D66-fractie zien raakvlakken tussen de doelgroep voor beschut werk en de doelgroep voor dagbesteding. Aangezien voor beschut werk een dienstbetrekking verplicht is, het cao-loon moet worden betaald en loonkostensubsidie verstrekt moet worden, achten de betreffende leden dat gemeenten er voor zullen kiezen om mensen geen beschut werk, maar dagbesteding aan te bieden. Naar het oordeel van de leden van de D66-fractie zou dit risico kleiner zijn, indien, conform de afspraken uit het Regeerakkoord, beschut werk als een voorziening zou worden aangeboden, zonder verplichte dienstbetrekking. De betreffende leden vragen daarom, mede naar aanleiding van het advies van de Raad van State, waarom de regering ervoor gekozen heeft om een dienstbetrekking verplicht te stellen voor beschut werk.

De leden van de D66-fractie vinden dat de regering het terecht als een aandachtspunt benoemt dat de aanvulling tot cao-loon niet ten koste mag gaan van het aantal plekken voor beschut werk en dat het daarom van belang is dat het cao-loon voor deze groep zo dicht mogelijk bij het wettelijk minimumloon ligt, zoals de regering in de brief van 11 april 2013 over het sociaal akkoord ook heeft opgemerkt. Wat vindt de regering in dat licht van het feit dat de FNV, als één van de partijen in dat sociaal akkoord en als één van de cao-partijen, er van uitgaat dat «mensen die beschut werk verrichten (...) op termijn 120 procent van het minimumloon kunnen gaan verdienen»1? Hoe veel geld gaat het gemeenten kosten, als zij in plaats van 100% WML, 120% WML moeten betalen voor 30.000 beschutte werkplekken?

De leden van de D66-fractie vragen wat de huidige laagste opengestelde reguliere loonschaal is in de cao gemeenten. Klopt het dat gemeenten het verschil tussen het WML en die loonschaal zelf moeten betalen? Hoe groot is dit bedrag per fte? Hoe wil de regering er voor zorgen dat dit niet ten koste gaat van het aantal plekken beschut werk én dat dit niet ten koste gaat van andere uitgaven op de gemeentelijke begrotingen?

De leden van de D66-fractie vragen naar aanleiding van het concept van de vijfde nota van wijziging waarom er voor gekozen is dat gemeenten een voorselectie uitvoeren en het UWV een advies geeft of iemand voor beschut werk in aanmerking komt. Zal dit in de praktijk niet betekenen dat het UWV in 99 procent van de gevallen de selectie van de gemeenten zal bevestigen? Betekent dit dat mensen zich niet zelf bij het UWV kunnen melden met de vraag om geïndiceerd te worden?

Tevens vragen deze leden of het klopt dat in de Werkkamer is afgesproken dat het UWV gaat indiceren of iemand in aanmerking komt voor beschut werk. Als dat het geval is, wat zal er dan gebeuren als er meer dan 30.000 mensen worden geïndiceerd voor beschut werk? Zijn gemeenten dan verplicht een beschutte werkplek aan te bieden, of kan hier een wachtlijst ontstaan?

De leden van de D66-fractie vragen of de nieuwe plekken voor beschut werk ook beschikbaar zijn voor huidige werknemers van de sociale werkvoorziening, of zijn deze plekken exclusief bedoeld voor nieuwe instroom?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een nadere onderbouwing van de aanname dat 30.000 plaatsen als beschutte werkvoorziening voldoende zijn om genoeg plaats te bieden aan mensen die een beschutte werkvoorziening nodig hebben. Gaat de regering monitoren of het aantal van 30.000 plaatsen waarvoor gemeenten financiering ontvangen daadwerkelijk gerealiseerd wordt, zo vragen deze leden. Zo nee, waarom niet? Genoemde leden willen weten op welke wijze er bij de financiering van de beschutte werkvoorziening rekening wordt gehouden met regionale verschillen. Hoe wordt er voor gezorgd dat er een (financiële) prikkel is om van beschut werk door te stromen naar begeleid werken op een reguliere plek, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het klopt dat de voorziening beschut werk in de praktijk voor veel gemeenten te duur zal blijken te zijn. Dit is een groot risico is voor de mensen met én een arbeidshandicap én een lage verdiencapaciteit. Deze mensen kunnen de dupe worden aangezien gemeenten bij verordening mogen bepalen wie in aanmerking komt voor een beschutte werkplek. Om het geheel betaalbaar te houden bestaat het risico dat de voorkeur gegeven wordt aan iemand met een hogere verdiencapaciteit. Is uiteindelijk met andere woorden de voorziening beschut werk niet een wassen neus voor mensen die intensieve begeleiding nodig hebben bij hun werkzaamheden?

De leden van de SGP-fractie vragen waarom, gegeven het feit dat de regering kiest voor beschut werk als dienstbetrekking, de regering niet besloten heeft te bepalen dat voor deze dienstbetrekking het minimumloon wordt ontvangen, mede gezien de uitzonderlijke aard van deze dienstbetrekking. Op grond van de voorgestelde regeling ontstaat immers het risico dat door lonen die hoger liggen dan het wettelijk minimumloon. Zij vragen hoe dit te verenigen is met de doelstellingen van de regering. Deze leden vragen eveneens waarom de regering het acceptabel acht dat werknemers die beschut werk verrichten op grond van de geldende cao hoger loon kunnen ontvangen dan werknemers die reguliere arbeid verrichten waarvoor op grond van hun cao een lager salaris geldt.

De leden van de SGP-fractie constateren dat het wetsvoorstel gemeenten verplicht bij verordening te definiëren wat beschut werk inhoudt, indien zij voornemens beschut werk te organiseren. Het wetsvoorstel bevat echter geen criteria op grond waarvan beoordeeld kan worden wanneer sprake is van beschut werk. Deze leden vragen of het op grond van de voorgestelde regeling mogelijk is dat gemeenten bijvoorbeeld dagbesteding aanbieden voor activiteiten die op grond van de toelichting als beschut werk gedefinieerd zouden kunnen worden. Zo ja, acht de regering dat wenselijk? Zo nee, op welke gronden kan de gemeente hierop aangesproken worden?

De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre het voor gemeenten mogelijk is om werknemers die beschut werk verrichten onder de gemeentelijke cao te laten vallen met een beloning tegen wettelijk minimumloon, terwijl de werkzaamheden in een andere bedrijfstak worden verricht.

6. Afsluiten Wet sociale werkvoorziening

Over het afsluiten van de Wet sociale werkvoorziening hebben de leden van de VVD-fractie de volgende vragen. Hoeveel mensen die nu in de Wsw werkzaam zijn op een Wsw-dienstbetrekking kunnen met begeleiding aan de slag bij een reguliere werkgever? Mogen gemeenten ook voor huidige Wsw’ers gebruik maken van loonkostensubsidie om deze groep aan het werk te helpen bij een reguliere werkgever? Wat gebeurt er met mensen die nu in de Wsw werkzaam zijn en na 2015 daar «uitvallen»? Mogen deze nog terug naar de Wsw of vallen ze dan onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid?

Waarom wordt er een verschil gemaakt tussen mensen met een Wsw-indicatie die op de wachtlijst staan en onder de gemeentelijke doelgroep behoren en mensen die een uitkering krijgen via UWV? Wat zijn de verschillen van deze groep mensen? Betreft dit enkel Wajongers of ook andere mensen?

Kan de regering aan de leden van de VVD-fractie een overzicht geven van de huidige cao-lonen in de Wsw? Hoe hoog zijn deze (gemiddeld)?

Hoe verhoudt het type werkzaamheden in de huidige Wsw zich tot werkzaamheden in de dagbesteding en tot de nieuwe «beschut werk» plekken? Waar zitten de verschillen en waar is er sprake van overlap, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Ook zijn de leden van de VVD-fractie benieuwd naar de populatie van de Wsw. Hoe oud is deze groep gemiddeld? Hoe is de uitstroom van 5.000 opgebouwd (pensioengerechtigde leeftijd, overlijden, reguliere baan, Participatiewet, beschut werk)? De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen over de rijksbijdrage per plek. Kan de regering aangeven hoe de nieuwe (fictieve) bijdrage per plek opgebouwd is? Welke kosten maken onderdeel uit van deze vergoeding?

Wat is de stand van zaken van het overleg met VNG over de pensioenproblematiek bij het fonds voor de sociale werkvoorziening (PWRI)?

Kan de regering nader toelichten hoe ze tot een efficiencykorting van ruim € 3.000 op de sociale werkplaats is gekomen, terwijl uit het rapport waar de regering ter onderbouwing naar verwijst blijkt dat een dergelijke efficiencykorting niet haalbaar is?

De leden van de SP-fractie stellen dat het op termijn sluiten van de sociale werkplaatsen pure afbraak van de sociale zekerheid is. Jarenlang is de sociale werkplaats de mogelijkheid geweest voor mensen met een arbeidsbeperking om volwaardig te kunnen deelnemen aan de maatschappij. De regering wil nu middels spreadsheetmanagement de sociale werkplaatsen dicht bezuinigen. Volgens de regering kunnen een groot deel van de mensen in de sociale werkplaats aan de slag bij reguliere werkgevers. Hoe verhoudt deze stelling zich tot de cijfers in de praktijk dat iets meer dan 5% van de mensen met een indicatie voor de sociale werkplaats begeleid werken bij een reguliere werkgever? Wat zijn de oorzaken van het feit dat meer dan 90% van de mensen met een indicatie voor de sociale werkplaats die zijn uitgestroomd naar een reguliere werkgever in 2012 ook weer zijn teruggevallen op de indicatie voor de sociale werkplaats (Wsw-statistieken 2012)? Hoe interpreteert de regering deze cijfers? Wat zegt dit cijfer over de betrokkenheid en begeleiding bij reguliere werkgevers?

Welke invloed heeft de voorgestelde sterfhuisconstructie op de productie en de toekomstbestendigheid van de sociale werkplaatsen? Is de regering voornemens in te grijpen wanneer sociale werkplaatsen in Nederland voortijdig failliet dreigen te gaan, waardoor huidige werknemers hun rechten en plichten alsnog verliezen? Laat de regering met invoering van deze wet de visie dat de sociale werkplaatsen een leerwerkbedrijf moeten zijn varen? Kan de regering toelichten waarom wordt gekozen voor een sterfhuisconstructie voor de sociale werkplaatsen?

De leden van de SP-fractie vragen of de regering cijfers en onderzoeken kan overleggen over het aantal werknemers met een indicatie voor de sociale werkplaats die er in inkomen op achteruit zijn gegaan bij overstap naar een reguliere werkgever. Erkent de regering dat er in de cao voor de sociale werkplaatsen uitgegaan wordt van vijf jaar wettelijk minimumloon voor mensen die instromen, om zo de uitstroom uit de sociale werkplaats te bevorderen?

Erkent de regering dat een baan in de sociale werkplaats voor mensen met een indicatie hen economische zelfstandigheid geeft? Welk type dienstverbanden heeft de regering voor mensen met een beperking in petto na invoering van de Participatiewet? Acht de regering economische zelfstandigheid van belang voor mensen met een beperking en/of grote afstand tot de arbeidsmarkt? Wat is de doelstelling van de regering?

Behouden de werknemers die in het verleden uit de sociale werkplaats met een terugkeergarantie zijn gedetacheerd of naar een begeleid werken plek zijn gegaan deze terugkeergarantie naar de werkplek die zij hadden voordat zij regulier werden «uitgeplaatst»? Zo ja, is dit een verplichting voor gemeenten of een mogelijkheid? Of worden deze werknemers op de wachtlijst voor de voorziening beschut werk geplaatst? Zo niet, waar komen deze mensen dan terecht?

Is de regering bereid om de pogingen van werkgevers om de cao voor sociale werkplaatsen af te schaffen te borgen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet? Is de regering met de leden van de SP-fractie van mening dat de cao voor de sociale werkplaatsen een vorm van beschaving is en niet dient te worden aangetast? Is de regering van mening dat het salaris van werknemers van de sociale werkplaatsen geen vetpot is en nauwelijks voldoende om de vaste lasten te kunnen betalen? Ziet de regering mogelijkheden om werknemers van de sociale werkplaatsen beter te belonen dan nu het geval is?

Wat betekent concreet het behoud van huidige rechten en plichten? Wat betekent dit voor werknemers van een sociale werkplaats die de deuren sluiten, zoals bijvoorbeeld TopCraft in Oldenzaal? Betekent dit ook dat werknemers met een tijdelijk contract die worden ontslagen onder de zorgplicht van gemeenten blijven vallen? Behouden de ontslagen werknemers met een tijdelijk contract in het kader van behoud van rechten en plichten de indicatie voor de sociale werkplaats? Klopt het dat voor deze werknemers het wachtlijstbeheer niet vervalt en zij recht blijven behouden op de plek op de wachtlijst waarop zij worden teruggeplaatst? Hoeveel werknemers met een tijdelijk contract zijn sinds het aantreden van de huidige regering ontslagen of hun baan kwijtgeraakt? Kan de regering de Kamer een overzicht per gemeente toesturen? Indien deze cijfers niet beschikbaar zijn, is de regering bereid deze bij de gemeenten op te vragen? Krijgen deze ontslagen werknemers – na beëindiging van de WW-rechten – te maken met de kostendelersnorm en de vermogenstoets, zoals deze voor toekomstige bijstandsgerechtigden geldt? Hoeveel ontslagen werknemers komen hierdoor niet meer in aanmerking voor inkomensondersteuning (uitkering) via de sociale dienst?

De leden van de SP-fractie vragen verder of de regering kan toelichten of binnen de Participatiewet detachering en groepsdetachering mogelijk blijft. Zo ja, hoe wordt dit precies vormgegeven? Worden mensen dan vanuit de gemeente gedetacheerd of blijft de sociale werkplaats een schakel in de constructie om mensen bij reguliere werkgevers aan de slag te krijgen? Als de huidige sociale werkplaats een schakel in de constructie blijven: wat is dan de reden om de wet sociale werkvoorziening zo drastisch te wijzigen terwijl er in de praktijk niets wijzigt?

Kan de regering toelichten hoe zij tot de efficiencykorting van ruim € 3.000 op de sociale werkplaatsen zijn gekomen, terwijl uit het rapport blijkt waar de regering ter onderbouwing naar verwijst dat een dergelijke efficiencykorting niet haalbaar is?

De leden van de SP-fractie vragen ook of de regering kan aangeven welke specifieke aandacht zij gaat besteden aan de financieringsproblematiek voor het Pensioenfonds voor Werk en Re-integratie (PWRI) die het gevolg zijn van onderliggend wetsvoorstel. Hoe ziet de regering haar eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van de PWRI, het pensioenfonds voor mensen in de sociale werkvoorziening? De rijksoverheid was arbeidsvoorwaardelijk tot 1998 betrokken bij het PWRI. Als gevolg van de sluiting van de sociale werkplaatsen, ziet dit fonds zich geconfronteerd met een fors financieringsvraagstuk. Wat is uw reactie hierop? Is de regering bereid om met de PWRI en gemeenten oplossingen te zoeken voor dit probleem en te onderzoeken op welke wijze het pensioenfonds voor mensen met een arbeidsbeperking in de aan haar pensioenverplichtingen kan voldoen?

De leden van de CDA-fractie constateren dat het voorstel in verband met het stopzetten van de instroom in de Wsw voorziet in de introductie van een nieuwe voorziening beschut werk. Volgens de toelichting gaat hier om mensen die door hun lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen een zodanige mate van begeleiding en aanpassing nodig hebben, dat van een reguliere werkgever niet mag worden verwacht dat hij deze mensen in dienst neemt. De leden van de CDA-fractie vragen zich af of beschut werk door deze groep mensen in het algemeen niet meer de kenmerken zal hebben van dagbesteding. De vraag is dan of het wettelijke vereiste van een dienstbetrekking, zoals het voorstel voorschrijft, niet te belemmerend zal werken voor het functioneren van de voorziening. Ligt het niet meer voor de hand om aan de praktijk over te laten of er sprake moet/kan zijn van een dienstbetrekking of niet?

In hoeverre wordt bij de hervorming van de SW-sector rekening gehouden met de verschillen tussen de regio’s? De leden van de CDA-fractie vragen hierbij nadrukkelijk aandacht voor regio’s waar vanwege historische redenen bovengemiddeld veel Wsw’ers wonen, zoals Oost-Groningen en Zuid-Limburg, terwijl er minder banen zijn dan elders.

Doordat er geen nieuwe instroom in de Wsw is, moet de premie voor het pensioenfonds fors omhoog. Over welke orde van grootte gaat het dan? Klopt het dat het om een schadelast van 490 miljoen euro gaat? Dit bedrag is toch nauwelijks op te brengen voor werknemers aan onderkant arbeidsmarkt en hun werkgevers? Hoe en in welke mate gaat de regering het pensioenfonds steunen?

De leden van de D66-fractie vragen hoeveel werknemers er in de sociale werkvoorziening werkzaam zijn. Hoeveel hiervan hebben een vast contract en hoeveel hebben een tijdelijk contract? Kunnen tijdelijke contracten na 1 januari 2015 nog verlengd worden?

De leden van de D66-fractie lezen dat de regering constateert dat er nu mensen onnodig in de beschutte werkomgeving van de sociale werkvoorziening werken. Deze leden vragen welke mogelijkheden de regering ziet om uitstroom uit de sociale werkvoorziening te bevorderen.

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat de huidige cao van de sociale werkvoorziening niet bevorderend werkt voor de uitstroom. Zij vragen de regering hoe de sociale partners hebben gereageerd op de oproep van de staatssecretaris van SZW aan de sociale partners in het algemeen overleg over de hoofdlijnen van de Participatiewet d.d. 10 oktober 2013 om «nog eens heel goed te kijken naar de cao van de huidige SW-bedrijven».

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering een nadere toelichting kan geven over de consequenties van de Participatiewet voor de bestaande SW-bedrijven? Hoe wordt rekening gehouden met het risico dat het voortbestaan van SW-bedrijven door de afsluiting van de Wsw-instroom in gevaar komt, doordat er een omslagpunt wordt bereikt waarbij de SW-bedrijven bijvoorbeeld te weinig werknemers hebben om nog te kunnen functioneren? Deze leden willen weten welke consequenties dit heeft voor de rechten van de betrokken Wsw-gerechtigden.

De regering geeft aan dat voor gemeenten de mogelijkheid bestaat om mensen van wie een dienstbetrekking op basis van begeleid werken wegens omstandigheden afloopt of mislukt, een nieuwe dienstbetrekking aan te bieden of hen terug te laten keren in een dienstbetrekking bij het SW-bedrijf. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een nadere toelichting wat de gevolgen zijn als iemand na 1-1-2015 terugkeert van een SW-detachering. Geldt hiervoor tevens dat gemeenten de mogelijkheid hebben om de betrokkene terug te laten keren in een dienstbetrekking bij het SW-bedrijf, zo vragen deze leden. Deze leden willen weten wat het behoud van de rechten en plichten van de betrokkene in deze situatie concreet inhoudt.

De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat de regering in overleg met het pensioenfonds van de SW-sector (PWRI) is over de gevolgen van het afsluiten van de Wsw-instroom. Wat is de stand van zaken omtrent dit overleg, zo willen deze leden weten. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering zelf ook mede de verantwoordelijkheid voelt voor het oplossen van de problemen die voor het pensioenfonds ontstaan, aangezien het een direct gevolg is van de voorgenomen Participatiewet. Zo nee, waarom niet?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen in hoeverre het gevaar dreigt dat na inwerkingtreding van de voorstellen de overblijvende sociale werkvoorzieningen het hoofd in de praktijk niet boven water kunnen houden en uiteindelijk failliet gaan.

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering wil toelichten in hoeverre de wettelijke mogelijkheden om te bewerken dat werknemers in de sociale werkvoorziening passende arbeid bij een reguliere werkgever aanvaarden. Zij vragen welke inspanningen de regering verricht om te voorkomen dat gemeenten ten aanzien van bestaande contracten op grond van de Wsw onnodig met extra kosten geconfronteerd worden.

7. Veranderingen in de Wajong

De leden van de VVD-fractie constateren dat de regering aangeeft dat er sprake is van een overgangstermijn van zes maanden wanneer Wajongers met arbeidsvermogen in de Participatiewet stromen. Ze geeft bovendien aan dat dit de mensen ruim de gelegenheid geeft om zich op de nieuwe situatie in te stellen en maatregelen te nemen. De leden van de VVD-fractie snappen dat er sprake dient te zijn van een overgangstermijn. Kan de regering aangeven hoe ze gekomen zijn tot de periode van een half jaar?

Wanneer kan de Kamer de uitwerking van de herkeuring tegemoet zien? De leden van de VVD-fractie gaan er vanuit dat er duidelijkheid gegeven wordt over zowel de herbeoordeling als de vijfjaarlijkse beoordeling, nog voordat de wet in de Tweede Kamer behandeld wordt. Kan de regering dit bevestigen? De leden van de VVD-fractie kunnen zich vinden dat het bepalend criterium van herbeoordeling de uitkeringsduur is. En daarnaast geven deze leden aan zich te kunnen vinden in het voornemen om de herbeoordeling te spreiden over maximaal drie jaar.

De leden van de VVD-fractie vragen of werkende Wajongers ook herkeurd worden. Zij zijn immers al aan het werk en laten daarmee zien over arbeidsvermogen te beschikken. Is het niet handiger om deze groep lichter te herkeuren of een snellere procedure te geven?

De leden van de VVD-fractie vragen zich af of het handig is om Wajongers die een re-integratietraject volgen inhoudelijk over te dragen aan gemeenten, terwijl de financiering nog door het UWV plaatsvindt. Het lijkt de leden van de VVD-fractie effectiever als de inhoudelijke uitvoering en de financiering in één hand plaatsvindt. Kan de regering daar op reageren en dit breder doen dan het antwoord op een vergelijkbare vraag van UWV?

Is regering met de leden van de VVD-fractie van mening dat het waardevol kan zijn voor Wajongers om als zelfstandige aan de slag te gaan? Wat zijn de mogelijkheden voor deze groep om bijvoorbeeld als zelfstandige aan de slag te gaan (in relatie met mensen die wel zelfstandig het WML kunnen verdienen en als starter aan de slag willen)? Welke instrumenten hebben zij (bij de Belastingdienst)? Kunnen zij gebruik maken van de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid?

Als laatst willen de leden van de VVD-fractie weten wat er gebeurt met de studieregeling in de Wajong.

Wanneer kan de regering meer duidelijkheid geven over het herbeoordelingsproces? De leden van de PvdA-fractie willen graag zo snel mogelijk duidelijkheid voor betrokkenen. Wanneer ontvangen de leden van de PvdA-fractie de AMvB waarin de objectieve criteria voor de herbeoordeling staan omschreven?

De leden van de PvdA-fractie hebben reeds gepleit voor een «zachte landing» voor de herbeoordeelde Wajongers die onder de Participatiewet zullen komen te vallen. Kan de regering nader ingaan op de besteding van 100 miljoen euro die in het Sociaal akkoord is vrijgemaakt om de effecten van de kostendelersnorm voor kwetsbare burgers met een zorgbehoefte te compenseren?

Klopt het dat voor alle mensen in de oWajong wordt aangenomen dat zij duurzaam arbeidsongeschikt zijn, en dat zij in feite alleen herbeoordeeld worden op de hoeveelheid arbeidsvermogen die zij hebben?

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat bestaande dienstverbanden van Wajongers geen gevaar mogen lopen bij het herbeoordelingsproces. Hoe gaat de regering dit zo goed mogelijk borgen? Hoe zal de overheid zelf omgaan met een Wajongere die op dit moment op een plek werkt van het huidige Rijksquotum van 1% en vanwege een medische beperking niet voltijd kan werken maar wel het minimum uurloon haalt?

Deelt de regering de mening dat Wajongers die met behulp van voorzieningen aan het werk zijn, over deze voorzieningen moeten kunnen blijven beschikken om aan het werk te blijven?

De leden van de PvdA-fractie hebben in een eerder stadium al gepleit voor een individueel begeleidingsplan binnen een half jaar na de herbeoordeling. De regering heeft bij monde van de staatssecretaris van SZW aangegeven dit een goede suggestie te vinden en te bekijken of dit mogelijk is bij de overdracht. Wat is hiervan de laatste stand van zaken?

Wat gebeurt er met de Wajongers die nog studeren op het moment van herbeoordeling? In hoeverre wordt de studieregeling in de nWajong voortgezet in de Participatiewet?

Kan de regering een reactie geven op het pleidooi van de Nederlandse Vereniging voor Verzekeringsgeneeskunde (NVVG) om een bovengrens van 30 jaar te stellen voor de instroom inde Wajong? In hoeverre zijn verzekeringsartsen in staat om te beoordelen of iemand bijvoorbeeld al meer dan 20 jaar arbeidsongeschikt is?

De leden van de SP-fractie vragen of de regering haar stelling kan onderbouwen dat de Wajong te weinig activerend is. Welke oorzaken liggen hieraan – volgens de regering – ten grondslag? Is de regering het eens met de stelling dat er jarenlang onvoldoende werk is gemaakt door achtereenvolgende kabinetten om jonggehandicapten aan het werk te helpen? Is de regering het eens met de stelling dat werkgevers onvoldoende bereid zijn om jonggehandicapten aan het werk te helpen en dat hierdoor velen geen enkele kans krijgen op de arbeidsmarkt? Acht de regering het niet wenselijker om deze onderliggende oorzaken te wijzigen in plaats van te kiezen voor een massale herkeuringsoperatie voor jonggehandicapten en een groot deel van hen in de bijstand te dumpen? Is de regering bereid om jonggehandicapten die toch geen werk kunnen vinden, geen enkeltje bijstand te geven? Zo ja, op welke wijze gaat de regering dit regelen? Waarop baseert de regering de stelling dat jonggehandicapten meer kans op werk hebben als de gemeente verantwoordelijk is voor de re-integratie?

Wat is de reden dat de criteria voor de herkeuringen nog niet bekend zijn? Is de massale herkeuringsoperatie van jonggehandicapten niet één van de majeure voorstellen uit de Participatiewet? Is de regering bereid om voor behandeling van de Participatiewet de definitieve AMvB met het schattingsbesluit aan de Kamer te doen toekomen, zodat de Kamer een gedegen beslissing kan nemen over de criteria van de massale herkeuringsoperatie? Welke criteria gelden er eigenlijk bij de massale herkeuringsoperatie van jonggehandicapten en bij de overdracht van de jonggehandicapten naar de bijstand?

Gaat de regering de eis van de FNV inwilligen en jonggehandicapten alleen herkeuren naar een baan, zodat jonggehandicapten niet via een glijbaan in de bijstand belanden? Zo nee, wat is hiervan de reden? Is de regering bereid om met het tempo van de herkeuring gelijk op te gaan met de realisatie van echte banen met een eerlijk loon en bemiddeling door Werkbedrijven? Kan de regering dit toelichten? Is de regering bereid aanvullende maatregelen te treffen opdat mensen met een arbeidsbeperking geen achteruitgang ondervinden van hun inkomen bij overdracht naar gemeenten?

Begrijpt de regering dat de Participatiewet pas kan worden behandeld als de definitieve vijfde nota van wijziging, de definitieve keuringseisen voor de Wajong en alle onderliggende wetgeving bij de Kamer bekend zijn en de Kamer kaderstellende en controlerende rol op een fatsoenlijke manier kan uitvoeren? Wat zijn de voornemens van de regering wat betreft jonggehandicapten die eerder herkeurd zijn? Wordt de groep die in 2004 uitgezonderd was van herkeuring vanwege lange arbeidsongeschiktheid, opnieuw herkeurd? Zo ja, hoe verhoudt dit voornemen zich tot het bericht dat zij destijds van de overheid ontvangen hebben dat men nooit meer via nieuwe normen herkeurd zou worden? Worden werkende Wajongers opnieuw herkeurd? Worden oude rechten gerespecteerd? Worden studerenden Wajongers herkeurd volgens de nieuw te formuleren criteria?

De leden van de SP-fractie vragen of de regering een schematisch overzicht kan verstrekken met hoeveel werkende jonggehandicapten er zijn, wat voor een type contract zij hebben, hoeveel deeltijds- en voltijdsdienstverbanden zij hebben, hoeveel uren per week zij werken en in welke salariscategorie zij vallen.

Op welke wijze moeten jonggehandicapten zich in 6 maanden voorbereiden op een forse inkomensdaling? Welke maatregelen kunnen jonggehandicapten nemen om de wijzigingen in de inkomenssituatie op te vangen? Op welke wijze moeten jonggehandicapten met een koophuis deze binnen zes maanden verkopen in een totaal vastgelopen woningmarkt? Welke maatregelen neemt de regering voorjonggehandicapten die het niet lukt binnen zes maanden hun huis te verkopen en zij door de forse inkomensdaling de hypotheeklasten niet meer kunnen opbrengen? Krijgen zij compensatie van dit financiële leed? Op welke wijze verhouden deze plannen zich tot de doelstelling van de regering om het aantal mensen met problematische schulden te verminderen?

Wat wordt precies bedoeld met een «zachte landing»? Waarom is het voorstel in het concept wetsvoorstel om een minimale overgangstermijn van 2,5 jaar voordat jonggehandicapten onder de kostendelersnorm en partnertoets vallen geschrapt? Is dit alleen ingegeven door financiële overwegingen of door partijpolitieke redenen?

Kan de regering wat specifieker zijn over de «geleidelijke overgang» van jonggehandicapten naar gemeenten? Welke «gefaseerde groepen» worden er gevormd? Kan de regering toelichten waarom er in de nota van wijziging eerst wordt gesproken over een indeling in groepen gebaseerd op de mate van afstand tot de arbeidsmarkt en later over een indeling gebaseerd op uitkeringsduur of leeftijd?

Kan de regering een overzicht geven van de verschillen tussen de instrumenten waarover het UWV beschikte en de instrumenten waarover de gemeenten gaan beschikken met betrekking tot jonggehandicapten (pagina 64)? Is het enige verschil dat het UWV wel over de vermaledijde loondispensatie beschikt en de gemeente niet? Of zijn er nog andere verschillen? In de Participatiewet staat niets over de samenloopregeling? Wordt deze regeling voor jonggehandicapten geschrapt? Kan de regering toelichten waarom zij hiervoor kiest? Waarom kiest de regering ervoor om jonggehandicapten met arbeidsvermogen in de toekomst geen studiefaciliteiten meer aan te bieden? Op welke wijze denkt de regering dat dit zal bijdragen aan de participatie, emancipatie en integratie van jongeren met een handicap?

140.000 jonggehandicapten vallen straks onder de kostendelersnorm. Kan de regering de inkomenseffecten voor de diverse scenario’s van jonggehandicapten op een rij zetten? Hoe gaat de regering voorkomen dat jonggehandicapten die vanwege deze samenwoonboete geen uitkering krijgen, zich wel melden bij de gemeente voor hulp bij het zoeken naar regulier werk? Op welke wijze gaat de regering ervoor zorgen dat de niet-melders in beeld blijven? Welke garantie biedt de regering dat de groep jonggehandicapten die nog thuis wonen straks niet worden uitgesloten van ondersteuning bij de arbeidsparticipatie? Ziet de regering mogelijkheden voor een aparte inkomensregeling in de Participatiewet voor chronisch zieken, gehandicapten en jonggehandicapten?

De leden van de SP-fractie vragen verder of de vier weken zoektermijn ook geldt voor mensen met een beperking. Wat is hiervan de reden? Blijkt niet uit onderzoek dat de arbeidsparticipatie en de kansen op de arbeidsmarkt van mensen met een beperking veel kleiner en soms zelfs nihil zijn door onwelwillende werkgevers?

Moeten mensen met een beperking ook werken met behoud van uitkering zonder loon? Geldt de tegenprestatie ook voor mensen met een beperking? Hoe verhoudt het werken zonder loon zich tot de afspraak in het sociaal akkoord dat werken onder het minimumloon (loondispensatie) wordt afgeschaft en hiervoor loonkostensubsidie in de plaats komt? Hebben mensen met een beperking volgens de regering minder rechten? Is het mogelijk dat jonggehandicapten die een tijd in de sociale werkplaats hebben gewerkt voor cao-loon nu via de sociale dienst opnieuw bij de sociale werkplaats ter werk worden gesteld alleen dan met behoud van uitkering? Geldt voor mensen met een beperking ook de reintegratie- en sollicitatieplicht naar algemeen geaccepteerde arbeid? Of geldt voor mensen met een beperking alleen een reintegratieplicht en sollicitatieplicht naar passende arbeid? Wat moet iemand met een beperking doen die van de sociale dienst verplicht wordt algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden wat met zijn of haar beperkingen onmogelijk is? Op welke wijze is er toezicht op medewerkers van de sociale dienst dat er bij de zoektocht naar werk rekening wordt gehouden met de beperkingen die iemand heeft?

Op welke wijze wil de regering voorkomen dat jongeren met een beperking die straks helemaal nergens meer recht op hebben, ongeveer 15.000 jongeren per jaar, toch de nodige begeleiding en ondersteuning krijgen die noodzakelijk is? Op welke wijze is geregeld dat de stap van onderwijs naar arbeidsmarkt naadloos op elkaar aansluit? Is het mogelijk om via het onderwijs, de begeleiding de regelen voor de stage met uitzicht op werk? Zo ja, is de regering dit recht op te nemen in dit voorstel? Zo nee, hoe wil de regering dit dan regelen nu veel begeleiders en jobcoaches door de wet op het passend onderwijs en de bezuinigingen al ontslagen worden?

De leden van de CDA-fractie constateren dat het sociaal akkoord en daarmee de onderhavige nota van wijziging tot wezenlijke aanpassingen van het wetsvoorstel heeft geleid. Met enkele van deze aanpassingen hebben deze leden grote moeite, met name waar het gaat om de gevolgen die de wijzigingen hebben voor Wajongers. Voorop gesteld dat deze leden waarderen dat er een sociaal akkoord is gesloten en de grote meerwaarde hiervan voor het draagvlak van de wet niet onderschatten, is het voor de leden van de CDA-fractie ook van groot belang dat opgebouwde rechten worden nagekomen en niet eenzijdig door een onbetrouwbare overheid worden teniet gedaan. Waarom wordt er geen rekening gehouden met de rechten van Wajongers, van wie na herkeuring wordt vastgesteld dat zij 20% of meer van het minimumloon zouden kunnen verdienen? In het oorspronkelijke wetsvoorstel werden deze rechten wel gerespecteerd. Waarom wordt hier nu van af gestapt? Deze mensen, die vanwege hun beperking en hun zoektocht naar werk toch al in een onzekere positie zitten worden door de afspraken in het sociaal akkoord geconfronteerd met nog grotere onzekerheid. Veel huidige Wajongers hebben hun leven ingericht op basis van beschikbaarheid van een uitkering en de daarbij geldende voorwaarden. Mensen met een beperking en/of hun ouders die zelf hun eigen verantwoordelijkheid hebben genomen en jaren hebben gespaard om in hun inkomen te voorzien, hebben straks geen recht meer op een uitkering. Hoe moeten zij in hun inkomen voorzien, als er onverhoopt geen werk voor hen blijkt te zijn? Ditzelfde geldt voor Wajongers die met een partner samenwonen of een eigen huis hebben. Verliezen zij hun uitkering? En wat gebeurt er met Wajongers die nu nog studeren en door hun beperking niet genoeg energie hebben om naast hun studie te werken en te voorzien in hun levensonderhoud? Als ze herkeurd worden en geschikt geacht worden om te werken krijgen ze problemen met het afmaken van hun studie. Komt er een voorziening voor studerende Wajongers?

Wat is de reactie van de regering op het onderzoek van het NIBUD dat het niet nakomen van «oude rechten» van de huidige Wajongers tot een inkomensdaling van 32% per huishouden kan leiden?

Het moge duidelijk zijn dat de leden van de CDA-fractie grote bezwaren hebben tegen dit onderdeel van het sociaal akkoord. Hier komt nog bij dat arbeidsgehandicapten zonder uitkering voor gemeenten niet aantrekkelijk zijn om aan een baan te helpen, omdat zij de gemeenten niets kosten. Gemeenten worden dus niet gemotiveerd om mensen met een achterstand op de arbeidsmarkt aan een baan te helpen. Is de regering het met deze leden eens dat dit een verkeerde prikkel is en dat hierdoor de kans bestaat dat in tegenstelling tot de bedoeling van dit wetsvoorstel, mensen minder dan nu het geval is, aan het werk worden geholpen?

Indachtig de uitspraak van de voorzitter van de FNV, dat als het parlement de wet kan verbeteren, dit niet moet worden nagelaten, vragen de leden van de CDA-fractie de regering met klem de wet op dit punt te wijzigen en de oude rechten van de Wajongers te eerbiedigen, conform de oorspronkelijke wet werken naar vermogen.

De leden van de D66-fractie vinden het verstandig dat de regering toch gekozen heeft voor een herkeuring van de huidige Wajongers. Anders zou de rekening eenzijdig bij de volgende generatie zijn terechtgekomen. Dat is naar het oordeel van de leden van de D66-fractie onrechtvaardig. Wel zijn de leden van de D66-fractie zeer verbaasd en bezorgd dat de gevolgen van de herkeuring een stuk groter zijn dan in het oorspronkelijke wetsvoorstel Werken naar Vermogen. Doordat deze mensen nu geconfronteerd worden met de middelen-, vermogens- en partnertoets van de bijstand, zal een groot aantal mensen hun uitkering geheel verliezen. Aangezien een gedeelte van deze mensen langlopende verplichtingen heeft, zoals een hypotheek, of vermogen als gevolg van bijvoorbeeld letselschade of door ouders met vaak grote zorg en moeite opgebouwde spaarpotjes vinden de leden van de D66-fractie dit niet proportioneel.

De leden van de D66-fractie vragen of de regering een inhoudelijk doel beoogt met deze strengere uitkeringsgevolgen indien na herkeuring sprake blijkt van arbeidsvermogen, of dat louter budgettaire redenen hiervan de achtergrond zijn. Deze leden vragen of de regering deze strengere herkeuring ook zou hebben voorgesteld, indien conform het regeerakkoord het instrument loondispensatie in plaats van loonkostensubsidie zou worden gehanteerd.

Evenals voor nieuwe instroom vragen de leden van de D66-fractie ook voor de mensen die herkeurd worden naar de situatie waarin iemand vermogen heeft uit een schadevergoeding voor gederfde inkomsten. Indien er bij het vaststellen van de hoogte van die schadevergoeding rekening is gehouden met het feit dat iemand een Wajonguitkering ontvangt, maar die Wajonguitkering verloren gaat doordat iemand herkeurd wordt, is de schadevergoeding achteraf te laag vastgesteld. Tenzij de schadevergoeding buiten de vermogenstoets blijft. De leden van de D66-fractie vragen de regering of hierin voorzien kan worden.

De leden van de D66-fractie zien dat de door werkgevers gegarandeerde banen niet in hetzelfde tempo beschikbaar komen als het tempo van de herkeuring. Naast de mensen die herkeurd worden, zijn er ook mensen die nieuw instromen na 2015. Hoe gaat de regering borgen dat de mensen die nieuw instromen, dezelfde kans hebben op een gegarandeerde baan als de mensen die herkeurd worden?

De leden van de D66-fractie vinden het van belang dat mensen die in de Wajong werken met een jobcoach, langer dan drie jaar van die voorziening gebruik kunnen maken als dit noodzakelijk is om hun baan te behouden. Zeker omdat dit maximum met de invoering van de Participatiewet verdwijnt. Zij vragen in dit kader de regering op welke wijze uitvoering wordt gegeven aan de motie-Van Weyenberg c.s. (33 750-XV, nr. 39).

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat inzicht in de kennis en vaardigheden van iemand met een arbeidsbeperking, de kans op een baan vergroot. Als werkgevers dan op zoek zijn naar een werknemer, kunnen op zeer korte termijn geschikte kandidaten worden geïdentificeerd en aangedragen. Deze leden vragen in hoe dit nu geregeld is en van hoeveel Wajongers hiervan een overzicht is en hoe dit zo spoedig mogelijk voor de totale doelgroep kan worden bereikt.

De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat Wajongers met arbeidsvermogen na de herkeuring onder het bijstandsregime gaan vallen, met o.a. de partner- en vermogenstoets en de in het wetsvoorstel WWB-maatregelen voorgestelde kostendelersnorm. Deze leden vragen om een nadere toelichting waarom de regering het gezien de forse financiële gevolgen acceptabel vindt dat Wajongers met arbeidsvermogen na de herkeuring onder het bijstandsregime gaan vallen. Op basis waarvan acht de regering een overgangstermijn van zes maanden voldoende, zo willen deze leden weten. Wat gaat de regering er concreet aan doen om de toegezegde «zachte landing» voor deze groep te realiseren, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

De leden van de GroenLinks-fractie maken zich grote zorgen over de wijze waarop de komende herbeoordeling van Wajongers zal plaatsvinden. Deze leden onderkennen dat de regering een «zachte landing» voor ogen staat, maar uit niets blijkt waaruit zo’n zachte landing nu precies bestaat. Eerder beloofde de regering Wajongers die evident niet op de arbeidsmarkt aan de slag zouden kunnen komen ook niet met een herbeoordeling geconfronteerd zouden worden. Hoe vult de regering deze belofte precies in? Hoe definieert de regering het begrip «arbeidsvermogen»? En bestaat er een soort hardheidsclausule voor Wajongers die misschien formeel wel over (een gering) arbeidsvermogen beschikken, maar zich door omstandigheden niet op de arbeidsmarkt zullen kunnen handhaven, ook met het oog op hun reële perspectieven op de arbeidsmarkt? Had met andere woorden er niet voor gekozen moeten worden om mensen met een te geringe loonwaarde (denk aan dertig á veertig procent) of bijvoorbeeld vanwege hun leeftijd geringe kansen op de arbeidsmarkt in de Wajong te houden?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen zich verder af in hoeverre het risico bestaat dat gemeenten hun beschikbare budget selectief zullen inzetten voor de relatief eenvoudig bemiddelbare gevallen. En dreigt niet het gevaar dat van relatief kostbare bemiddeling van arbeidsgehandicapten zal worden afgezien? Hoe wordt de evenredige en rechtvaardige inzet van het re-integratiebudget gegarandeerd?

De wijzigingen zullen ingrijpende gevolgen hebben voor arbeidsgehandicapten. Onder omstandigheden lijkt het de leden van de GroenLinks-fractie zelfs niet uitgesloten dat een arbeidsgehandicapte ex-Wajonger zich uit financiële nood gedwongen kunnen voelen zijn aangepaste woning te verlaten. Deze leden hechten sterk aan een nauwgezet inzicht in de concrete inkomensgevolgen voor afzonderlijke groepen arbeidsgehandicapten, uitgesplitst naar het juridische regime waaronder zij zullen vallen en naar hun samenlevingsvorm. Wat vindt de regering van de situatie dat een samenwonende ex-Wajonger zijn of haar gehele uitkering dreigt kwijt te raken?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen zich al met al af of de dreigende inkomensgevolgen niet te groot zullen zijn. Had er niet beter voor gekozen kunnen worden om ex-Wajongers met loonwaarde 75 procent van het wettelijk minimumloon toe te kennen totdat de stap naar de arbeidsmarkt daadwerkelijk is gemaakt? Dat voorkomt immers dat mensen in financiële problemen komen door wegvallende inkomsten en gelijkblijvende kosten, omdat het leven nu eenmaal daarop is ingericht? In hoeverre wordt in de voorstellen voldoende rekening gehouden met de uiteenlopende gevolgen voor voltijd- en deeltijdwerknemers? Dreigt hier niet voor Wajongers met een deeltijdbaan een onaanvaardbare inkomensderving als, bij gebleken loonwaarde, hun deeltijduitkering vervalt?

Hoe ziet de regering erop toe dat de zogenoemde niet-uitkeringsgerechtigden niet definitief uit beeld verdwijnen. Dat deze groep ex-Wajongers vanwege eigen vermogen of een verdienende partner geen aanspraak kunnen maken op bijstand wil nog niet zeggen dat ze geen aanspraak zouden moeten hebben op begeleiding. Dreigt hier niet in de praktijk dat gemeenten hen begeleiding zullen ontzeggen, omdat er (anders dan bijvoorbeeld bij bijstandsgerechtigden die succesvol naar werk zijn begeleid) voor gemeenten geen financieel voordeel te behalen is?

De regering erkent met zoveel woorden dat de uitstroom van ex-Wajongers en Wsw-ers geen gelijke tred zal houden met de totstandkoming van de garantiebanen. Zou het dan niet voor de hand liggen om Wajongers met loonwaarde gefaseerd uit te laten stromen?

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de toegang tot de Wajong ook open staat voor personen die ouder zijn dan 30 jaar. Is het gezien het karakter van de regeling niet logisch om een leeftijdsplafond te hanteren, zo vragen zij. Onderkent de regering dat bij een aanvraag op latere leeftijd aanvullende problemen bij de interpretatie en beoordeling ontstaan?

8. Overige aspecten

De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd wanneer ze voorstellen over de nieuwe verdeelsystematiek tegemoet kunnen zien. Kan de Kamer ook meebeslissen over de nieuwe verdeelsystematiek en de IAU- en MAU-uitkering?

De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat mensen met een beperking volwaardig meedoen in de samenleving en voldoende kansen krijgen. Moeten gemeenten in hun verordening aangeven hoe met het VN verdrag voor rechten van gehandicapten moet worden omgegaan, of biedt deze wet op zichzelf al voldoende waarborgen om aan dit verdrag te voldoen?

De leden van de SP-fractie constateren dat er per 1 januari 2015 een sociaal deelfonds komt waarin de middelen zitten voor de Participatiewet (uitgezonderd I-deel), de Jeugdwet en de Wmo 2015. Kan de regering toelichten of de schotten tussen de drie delen per 1 januari 2015 ook worden opgeheven of dat dit pas op een later tijdstip plaatsvindt? Als het later plaatsvindt, wanneer dan precies? Kan de regering aangeven of de middelen die ze ten behoeve van het Participatiebudget, Wmo 2015 en de Jeugdwet in het sociaal deelfonds stort, door gemeenten voor andere doeleinden kunnen worden gebruikt, als de bestedingsvoorwaarden na drie jaar zijn verwijderd? De redenering om een sociaal deelfonds te maken is dat doelgroep van de drie wetten elkaar kan overlappen. In hoeverre is dat zo? Hoeveel mensen vallen nu onder regelingen van het sociaal deelfonds? Voor hoeveel mensen geldt overlap tussen Wmo, Jeugdwet en Participatiewet? Klopt de indruk van de leden van de SP-fractie dat dit geldt voor een zeer beperkte groep omdat de drie verschillende wetten een geheel andere reikwijdte aan doelgroep hebben? Is het mogelijk om onderliggende cijfers te geven of om deze cijfers te laten uitzoeken?

Is het de bedoeling dat jonggehandicapten na herkeuring vanuit de bijstand in delen van ondersteuning die vallen onder Jeugdwet en/of Wmo moeten werken met behoud van uitkering? Zo neen, is de regering bereid dit onmogelijk te maken in de drie verschillende decentralisatiewetten?

Is het de bedoeling dat bijstandsgerechtigden met een arbeidsbeperking straks voor hun uitkering wederdienst moeten verrichten door het bieden van gerichte ondersteuning aan chronisch zieken en gehandicapten en/of zonder loon te ontvangen algemeen dagelijkse levensverrichtingen moet gaan uitvoeren bij andere mensen met een beperking? Wil de regering dat jonggehandicapten voor hun uitkering als wederdienst dagbesteding moeten verzorgen aan dementerende ouderen of mensen met een psychiatrische stoornis? Is de bedoeling dat mensen met een uitkering, al dan niet met een arbeidsbeperking, hulp en ondersteuning in een gezin gaan verlenen omdat de gemeente wil dat opvoedondersteuning door vrijwillige inzet wordt uitgevoerd? Zo neen, hoe gaat de regering voorkomen dat straks mensen met een beperking andere mensen met een beperking moeten verzorgen zonder hiervoor loon te ontvangen? Kan de regering dit uitgebreid toelichten?

Vindt de regering het vormen van één sociaal domein voor drie verschillende wetten een geëigende financieringsvorm? Kan zij uitleggen waarom? Kan zij ook uitleggen waarom er drie verschillende wetten nodig zijn als er één financieringswijze komt voor de decentralisaties? Vindt de regering dit niet tegenstrijdig?

Hoe denkt de regering de democratische controle vorm te geven op het decentralisatiebudget wanneer drie verschillende grondslagen in één pot verdwijnen? Hoe kan de lokale gemeenteraad controleren of middelen voor de Wmo, Jeugdwet, Participatiewet ook daadwerkelijk daaraan uitgegeven worden? Hoe kan de Rijksoverheid toezien op de adequate uitvoering van de taken die vallen onder de Wmo, Jeugdwet en de Participatiewet wanneer gemeenten geen aparte financiering ontvangen? Kan de regering ingaan op de kritiek van de Algemene Rekenkamer dat er een democratisch probleem ontstaat met de drie decentralisaties, omdat niemand meer zicht heeft op welke middelen waarvoor bedoeld zijn en of die middelen wel op fatsoenlijke wijze besteed worden? Kan de regering aangeven welke rekenmethode is gebruikt waarmee tot het totaalbedrag van € 510 mln. aan middelen loonkostensubsidies is gekomen? Kan de regering daarbij aangeven hoeveel mensen structureel per jaar gebruik zullen maken van de loonkostensubsidie, en die onder te verdelen naar loonwaarde? Kan de regering toelichten hoe ze tot het extra bedrag van € 30 mln is gekomen dat nodig is om de loonkostensubsidie voor mensen met een loonwaarde tussen de 80 en 100 procent WML te bekostigen?

De leden van de CDA-fractie vragen hoe het compensatiebeginsel, conform de regeling in de huidige Wmo, in de wet verankerd wordt.

In de huidige regeling van de Wajong is een no-risk polis voor werkgevers opgenomen om het WGA risico af te dekken. Waarom is deze no-risk polis niet in de Participatiewet opgenomen? Is de regering het met de leden van de CDA-fractie eens dat dit voor werkgevers een reden kan zijn om mensen een met handicap niet aan te nemen? Zij vragen de regering of zij voornemens is de no-riskpolis alsnog in de wet op te nemen.

Verder stellen de leden van de CDA-fractie dat de Participatiewet niet op zichzelf staat. De kansen op succes worden sterk beïnvloed door de WWB-maatregelen en de decentralisaties van de jeugdzorg en een deel van de Awbz. De leden van de CDA-fractie vragen de regering waarom de regering er niet voor heeft gekozen om de wijziging van de WWB en de Participatiewet gelijktijdig in te laten gaan. Zij vragen de regering de voortgang van de uitvoering van de wetten te monitoren en daarbij in het bijzonder aandacht te besteden aan de budgetten bij de gemeenten en aan de voortgang ten aanzien van het aantal banen.

De leden van de D66-fractie vragen of de regering een wijziging van de Financiële-verhoudingswet voorbereidt om per 1 januari 2015 het sociaal deelfonds te introduceren in het gemeentefonds. Indien dit niet het geval is, vragen de betreffende leden waarom dit naar het oordeel van de regering niet nodig is. De leden van de D66-fractie vragen wanneer de regering een voorstel voor een nieuw verdeelmodel voor het inkomensdeel WWB aan de Tweede Kamer zal sturen.

De leden van de D66-fractie vragen naar de omgang met de regionale spreiding van mensen met een arbeidsbeperking. Deze leden wijzen er op dat in bepaalde regio’s het aantal mensen in de Wsw of met een Wajong-uitkering relatief hoog is, terwijl het aantal reguliere ondernemingen in die regio’s relatief klein is. Op welke wijze wil de regering in de verdeelsystematiek van het budget rekening houden met dit feit?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wanneer de regering verwacht met meer duidelijkheid te komen over hoe bij de verdeelsystematiek voor het re-integratiebudget Participatiewet rekening wordt gehouden met de verschillen tussen de regio’s. Kan de regering al aangeven welke opties hierbij worden overwogen, zo vragen deze leden.

Op welke wijze is het totaalbedrag van € 510 mln. aan middelen voor loonkostensubsidies tot stand gekomen, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Welke veronderstellingen over het gebruik van de loonkostensubsidie liggen hieraan ten grondslag, zo willen deze leden weten.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een nadere toelichting waarop de raming van de begeleidingskosten voor werknemers met een Wsw-indicatie in regulier en beschut werk is gebaseerd. Deze leden vragen of de regering dieper kan ingaan op de reactie van de VNG, die stelt dat de begeleidingskosten per persoon hoger liggen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om verduidelijking of het wegvallen van de bestedingsvoorwaarden na drie jaar van het sociaal fonds er toe leidt dat de gemeenten deze middelen ook voor andere doeleinden gaan gebruiken dan het bevorderen van de participatie van mensen met afstand tot de arbeidsmarkt. Zo ja, hoe gaat de regering er dan op toezien dat de tot de beschikking gestelde middelen doelmatig worden besteed?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke wijze en binnen welk termijn de betrokkenen worden geïnformeerd over de gevolgen van de Participatiewet.

9. Ontvangen commentaren en adviezen

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering ook een geconsolideerde versie van de wet, gelijk aan het verzoek van de VNG, naar de Tweede Kamer kan sturen.

Is de regering voornemens om de lastendruk voor werkgevers, gemeenten en burgers ook te monitoren, vragen de leden van de VVD-fractie. De regering geeft aan dat de regeldruk voor burgers afneemt, maar legt vooral de relatie met de WWNV. Hoe verhoudt de lastendruk zich tot de huidige situatie?

De leden van de D66-fractie constateren dat de VNG problemen voorziet met het pensioenfonds voor de Wsw door het afsluiten van de Wsw. Kan de regering een nadere toelichting geven op deze problematiek?

10. Financiële aspecten

De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd of de regering de volgende zaken in internationaal perspectief kan zetten. Hoeveel geven andere Europese landen uit vergelijkbare regelingen als de Wsw of de Wajong (bijv. in percentage van het BBP)? Hoeveel procent van de mensen zit bij in Nederland in de Wsw en/of Wajong en hoeveel is dat in andere landen?

Betekent de geraamde opbrengt van de garantstelling die in het sociaal akkoord is afgesproken dat de regering er van uit gaat dat er 74.000 banen niet worden opgevuld door plaatsen? Of betreft het hier ook andere posten?

Wat verklaart de opbrengsten in regel 3 van tabel 1 vanaf 2017, vragen de leden van de VVD-fractie.

Waarom zijn de kosten voor begeleiding bij beschut werk grofweg twee keer zo hoog voor het aantal banen als de kosten voor begeleiding bij regulier werk? Waaruit bestaan deze kosten, vragen de leden van de VVD-fractie. Wat zou de besparing zijn als gebruik werd gemaakt van het instrument loondispensatie i.p.v. loonkostensubsidie? Betreft dit ca. 1 miljard? Hoe hoog is de structurele fictieve rijksbijdrage per plek?

De leden van de VVD-fractie vragen de regering of zij op basis van tabel 11 kunnen aangeven wat de kosten zijn voor herbeoordeling voor het UWV in de periode 2015–2018. Lezen de leden van de VVD-fractie het goed dat ondanks de kosten voor herbeoordeling er toch minder kosten uitvoeringskosten voor het UWV zijn als gevolg van de afname van de populatie?

Kan de regering aangeven aan de leden van de VVD-fractie wat het wil doen met de ca. € 450 miljoen uit de ESF-middelen beschikbaar komen? Wanneer kan de Kamer hier een voorstel van zien? Is de Kamer ook betrokken bij de inzet van deze middelen?

De regering geeft aan dat er gerekend is met een gemiddelde loonwaarde van 45% bij reguliere arbeid. Betekent dit ook dat de regering (of gemeenten) gaan monitoren wat de gemiddelde loonwaarde daadwerkelijk is en eventueel daarop het budget aanpassen, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering een actueel overzicht te verschaffen van alle bezuinigingen en intensiveringen ten aanzien van de WWB, Wajong en Wsw die ten opzichte van het regeerakkoord 2012 in de afgelopen periode zijn gesteld. Verder vragen zij een actuele raming te verschaffen van de budgetten die op de begroting SZW beschikbaar zijn voor de WWB (W en I deel), Wajong en Wsw in de jaren 2013–2014 en voor de Participatiewet en de Wajong (nieuw) in de jaren 2015–2017? Met welke korting van het budget voor gemeenten in 2015 ten opzichte van 2014 gaat de invoering van de Participatiewet per 1 januari 2015 gepaard?

Begeleiding kost geld en wordt betaald uit het participatiebudget. Juist daarop wordt fllink bezuinigd, op termijn 1,6 miljard. Hoeveel geld blijft er over voor begeleiding en aanpassingen op de werkplek, en begeleiding door jobcoaches? De leden van de CDA-fractie zijn van oordeel dat de uitstroom uit de uitkering, geheel en gedeeltelijk, voor gemeenten niet slechts kortdurend, maar ook langdurend moet lonen. Gemeenten zouden het geld dat ze op het zogenoemde inkomensdeel besparen langer moeten kunnen vasthouden. Op die manier wordt investeren in uitstroom lonender en ontstaat er meer budgettaire ruimte om met het participatiebudget mensen aan de slag te helpen. Wat vindt de regering van dit voorstel?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering een nauwgezet inzicht kan geven in de omvang van de beschikbare budgetten voor sociale werkvoorzieningen, voor re-integratie vanuit de Participatiewet en de uitstroom vanuit de Wet Werk en Bijstand, afgezet tegen de te maken kosten. Klopt de veronderstelling dat het beschikbare budget bij lange na niet toereikend is om van re-integratie een succes te maken?

De ontschotting kunnen de leden van de GroenLinks-fractie zoals gezegd onderschrijven. Vloeit hieruit niet uit voort dat de Participatiewet en de Wet Werk en Bijstand gelijktijdig in werking moeten treden?

Om gemeenten daadwerkelijk de kans te geven zich goed op de Participatiewet (en de andere transities) voor te bereiden is het noodzakelijk dat er snel duidelijkheid komt over de nieuwe verdeelsystematiek van het I-deel en het re-integratiebudget/sociaal deelfonds. De leden van de GroenLinks-fractie horen daar graag zo snel en zo precies mogelijk meer over.

De leden van de GroenLinks-fractie stellen dat de fictieve rijksbijdrage voor (oude)Wsw-plekken gelieerd zou moeten zijn aan de daadwerkelijke (loon)kosten in de Wsw. Zij stellen dat efficiencyvoordelen op overhead prima zijn, maar dat de loonkosten van de huidige SW-ers het grote probleem zijn. Waarom is er niet voor gekozen om de loonkosten van de huidige SW-ers over te hevelen naar het I-deel? Nu is het een soort van «vervuiling» van het re-integratiebudget, zo stellen de leden van de GroenLinks-fractie.

II ARTIKELSGEWIJS

De leden van de D66-fractie vragen de regering een overzicht te geven van alle delegatiebepalingen in het wetsvoorstel.

Onderdeel 48

De leden van de D66-fractie constateren dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld aan de herbeoordeling van mensen die nu een Wajong-uitkering hebben. Naar het oordeel van deze leden is dit een dusdanig belangrijk onderdeel van deze wet, dat het parlement zich moet kunnen uitspreken over de wijze en het tempo van herkeuring. Is de regering bereid om een voorhangprocedure voor deze AMvB op te nemen in het wetsvoorstel?

Onderdeel 80

De leden van de D66-fractie constateren dat werkgevers- en werknemersorganisaties op grond van artikel 10b wet SUWI betrokken moeten worden bij de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 7 van de Participatiewet. Betekent dit dat deze organisaties ook betrokken moeten worden bij de uitvoering van de bijstand voor mensen zonder beperking? Of beperkt de betrokkenheid zich tot de uitvoering van beleid voor mensen met een beperking?

De leden van de D66-fractie vragen wat zij moeten verstaan onder de zinsnede «waaronder in ieder geval over de vergoeding van kosten» in artikel 10a wet SUWI. Is dit de uitwerking van de afspraak in het sociaal akkoord dat werkgevers op regionaal niveau betrokken zullen zijn bij de financiering van de Werkbedrijven? Wat houdt deze financiering door werkgevers precies in?

Artikel 7, onderdelen Ca artikel 10

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de gemeente per definitie gedwongen wordt bij verordening regels te stellen inzake beschut werk, terwijl de gemeente de ruimte heeft geen beschut werk aan te bieden.

Artikel 10

De leden van de SGP-fractie vragen een nadere onderbouwing van de maximumnorm van 70% voor de mogelijkheid tot het inzetten van loonkostensubsidie. Zij vragen eveneens of de norm voor de inzet van loonkostensubsidie in het voorstel een rol heeft bij de afbakening van de doelgroep voor beschut werk.

De voorzitter van de commissie, Van der Burg

Adjunct griffier van de commissie, Smits