INHOUDSOPGAVE |
Blz. |
||
ALGEMEEN |
1 |
||
1. |
Inleiding |
1 |
|
1.1. |
Aanleiding |
2 |
|
1.2. |
Kern van het wetsvoorstel |
2 |
|
2. |
Voortgezet algemeen volwassenenonderwijs |
3 |
|
2.1. |
Bekostiging |
3 |
|
2.2. |
Nadere voorschriften bij algemene maatregel van bestuur |
4 |
|
2.3. |
Overgangsbekostiging |
4 |
|
2.4. |
Aanvraag bekostiging |
5 |
|
3. |
Overige educatie |
5 |
|
3.1. |
Inhoud |
5 |
|
3.2. |
Bekostiging |
6 |
|
3.3. |
Overgangsbekostiging |
7 |
|
4. |
Gevolgen voor de uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid |
7 |
|
5. |
Financiële gevolgen voor de rijksbegroting |
8 |
|
6. |
Administratieve lasten |
8 |
|
7. |
Overleg met de MBO raad en de VNG |
9 |
|
ARTIKELSGEWIJS |
9 |
ALGEMEEN
In deze memorie van toelichting worden deelnemers aan de educatie overeenkomstig het spraakgebruik aangeduid als studenten.
De huidige educatie omvat voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo), Nederlands als tweede taal (NT2), opleidingen breed maatschappelijk functioneren en opleidingen sociale redzaamheid. De huidige maatschappelijke ontwikkelingen maken het noodzakelijk de educatieactiviteiten hierop aan te passen.
Het kabinet heeft in het kader van het Actieplan mbo «Focus op Vakmanschap 2011–2015» (Kamerstukken II 2010/11, 31 524, nr. 88, p. 7 en 8; Actieplan mbo) besloten het vavo onder rechtstreekse aansturing van het Rijk te brengen en prioriteit aan te brengen in het aanbod van overige educatie. Het vavo is een belangrijke onderwijsvoorziening voor volwassenen geworden om alsnog een diploma voortgezet onderwijs te behalen.Daarnaast is het de afgelopen periode een belangrijke onderwijsvoorziening geworden voor jongeren die dreigen uit te vallen in het reguliere voortgezet onderwijs. Deze kunnen onder verantwoordelijkheid en met financiering van het voortgezet onderwijs alsnog hun diploma vmbo-tl, havo of vwo behalen in het vavo. Daarmee levert het vavo ook een bijdrage aan de onderwijsdoelstelling van het Rijk om voortijdig schoolverlaten te voorkomen. De functie die het vavo vervult voor zowel volwassenen als jongeren maakt het noodzakelijk dat het aanbod van de voorziening gewaarborgd blijft en dat de toegankelijkheid voor volwassenen niet meer afhankelijk is van de besluitvorming door gemeenten.
Overigens zal het binnen vavo ook mogelijk blijven om deficiënties in het gekozen vakkenpakket van een reeds voltooide opleiding algemeen voortgezet onderwijs weg te werken. In dat geval is het onderwijstraject binnen het vavo beperkt tot het behalen van de noodzakelijke certificaten, waardoor een student alsnog kan voldoen aan de toelatingseisen van een bepaalde vervolgopleiding in het middelbaar beroepsonderwijs, het hoger beroepsonderwijs of het wetenschappelijk onderwijs. Daarnaast blijft het mogelijk dat leerlingen uit het voortgezet onderwijs van 16 jaar en ouder via de zogenoemde «Rutte-regeling» gebruik maken van het vavo, indien zij daardoor beter in staat zijn een diploma te halen.
Het andere deel van de educatie blijft de verantwoordelijkheid van de gemeenten en blijft als onderdeel van het participatiebudget, decentraal aangestuurd. Het is nodig de brede doelstellingen van de educatie aan te scherpen. Hierop wordt verder ingegaan in paragraaf 3.1.
Het streven is vanaf 1 januari 2013 de bekostiging van het vavo rechtstreeks door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) aan de regionale opleidingencentra (ROC’s) plaats te laten vinden. Dit betekent dat voor vavo een ander bekostigingsmodel moet worden ingevoerd. Op dit moment maken de middelen vavo deel uit van het educatiebudget dat via het participatiebudget aan gemeenten wordt verstrekt. Gemeenten kopen hiermee (verplicht) educatieactiviteiten in bij ROC’s. Vanaf 2013 wordt een deel (ca € 57,9 miljoen) van de totale educatiemiddelen (€ 116 miljoen) afgezonderd en rechtstreeks voor vavo aan de ROC’s verstrekt. De andere helft blijft beschikbaar voor de overige educatie en zal via het participatiebudget aan gemeenten worden verstrekt. Vanaf 2012 wordt vanuit het budget voor de overige educatie een bedrag van maximaal € 5 miljoen bestemd voor pilots lezen en schrijven (zie paragraaf 5 van deze memorie van toelichting voor de financiële gevolgen voor de rijksbegroting). Omdat de huidige verdeelmaatstaven voor de educatiemiddelen binnen het participatiebudget nog rekening houden met vavo, maar ook omdat de prioriteiten binnen de educatie gelegd gaan worden bij de basisvaardigheden Nederlandse taal en rekenen en NT2, is een aanpassing van deze verdeelmaatstaven nodig.
In het Actieplan mbo is aangegeven voor welke activiteiten de gemeenten in de toekomst de educatiemiddelen kunnen inzetten. Het gaat dan om opleidingen Nederlandse taal en rekenen, gericht op alfabetisering en op het ingangsniveau van het beroepsonderwijs, en opleidingen NT2 voor zover het de groep niet-inburgeringsplichtigen betreft. Deze opleidingen krijgen prioriteit en leiden tot wijziging in het aanbod van educatieopleidingen. De aanpassingen in het educatiestelsel maken onderdeel uit van de maatregelen uit het Actieplan Laaggeletterdheid 2012–2015 «Geletterdheid in Nederland», dat op 8 september 2011 naar de Tweede Kamer is gezonden (Kamerstukken II 2010/11, 28 760, nr. 22). De inzet van educatiemiddelen zal uitsluitend tot de hierboven genoemde activiteiten beperkt worden. Het voorliggende wetsvoorstel regelt de wijzigingen in de aansturing van het vavo en de bovengenoemde aanpassingen in het educatieaanbod in de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). In een ander wetsvoorstel (voorstel van wet tot wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige; Kamerstukken II 2011/12, 33 086) wordt de WEB zodanig aangepast dat niet-inburgeringsplichtigen direct toegang hebben tot de NT2-opleidingen.
Voor de bekostiging van het vavo wordt een verdeelmodel ontwikkeld analoog aan het model voor het beroepsonderwijs. De verdeling van het landelijk budget vindt plaats op basis van maatstaven die enerzijds rekening houden met de ingeschreven studenten (inputcomponent) en anderzijds met diploma’s en met goed gevolg afgelegde examens (outputcomponent). Dit model wordt nader uitgewerkt in het Uitvoeringsbesluit WEB.
Deze bekostiging van het vavo is bestemd voor studenten van 18 jaar of ouder die bij het ROC staan ingeschreven. Daarnaast blijft het – zoals hiervoor reeds genoemd is – mogelijk dat leerlingen uit het voortgezet onderwijs via de zogenoemde «Rutte-regeling» gebruik maken van het vavo. Deze leerlingen en hun diploma’s en met goed gevolg afgelegde examens blijven bij dit verdeelmodel buiten beschouwing, omdat zij bij een school voor voortgezet onderwijs (vo-school) staan ingeschreven en via de vo-school worden bekostigd.
Omdat het vavo uitsluitend verzorgd mag worden door ROC’s, worden vakinstellingen en agrarische opleidingscentra niet meegenomen bij de verdeling.
Inputcomponent, maatstaf ingeschreven studenten
Evenals voor het beroepsonderwijs wordt het aantal ingeschreven studenten op de teldatum 1 oktober bepalend voor de verdeling van dit deel van het landelijk budget. Het kenmerk van het vavo is dat studenten met behulp van certificaten (alsnog) een diploma vmbo-tl, havo of vwo kunnen halen. Dit betekent dat in het vavo studenten zitten die slechts één vak volgen, maar ook studenten die een volledig vakkenpakket van 6 of meer vakken volgen. Het zou daarom voor de hand liggen om het aantal vakken op de teldatum 1 oktober mee te laten wegen voor de bekostiging. Omdat studenten gedurende het studiejaar vaak niet het aantal vakken blijven volgen waarvoor zij zijn ingeschreven, lijkt dit geen solide basis. Aangenomen wordt dat de mix van studenten die één vak volgen, studenten die tussen de twee en vijf vakken volgen en studenten met volledig vakkenpakket per instelling niet erg uiteenloopt. Besloten is daarom om in het Uitvoeringsbesluit WEB voor de verdeling van het inputbudget voorlopig uitsluitend uit te gaan van de ingeschreven studenten en geen onderscheid te maken naar gelang het aantal vakken waarvoor de student is ingeschreven. Deze beslissing zal worden heroverwogen als blijkt dat er per instelling grote verschillen zijn in het gemiddelde aantal vakken dat studenten volgen en instellingen precies registreren hoeveel vakken een student daadwerkelijk volgt.
De instellingen moeten voor studenten die examen gaan doen het aantal vakken registreren in BRON. Op dat moment zijn er valide gegevens over studenten en het aantal gevolgde vakken bekend. Daarom wordt bij de outputbekostiging wel rekening gehouden met het aantal vakken. De inputvergoeding wordt gezien als een basisvoorziening voor het vavo.
Outputcomponent, maatstaf diploma’s en met goed gevolg afgelegde examens
Het kenmerk van het vavo is dat studenten per vak aan het examen kunnen deelnemen. Er wordt een certificaat uitgereikt, waarop de vakken vermeld staan waarvoor een eindcijfer 6 of meer is behaald. Met behulp van certificaten kan een diploma vmbo-tl, havo of vwo bij elkaar «gesprokkeld» worden.
Een student die in het vo is gezakt, kan, indien hij zich inschrijft voor het vavo, eveneens een certificaat ontvangen waarop de vakken vermeld staan waarvoor een voldoende is gehaald. Dit betekent dat niet elke student in het vavo evenveel vakken moet volgen om (alsnog) een diploma te krijgen. Daarom is ervoor gekozen om als outputcomponent vooral rekening te houden met het aantal vakken waarin met goed gevolg examen is afgelegd bij de instelling. Vakken die op een vo-school zijn gehaald, tellen niet mee voor de bekostiging van het vavo. Hierdoor worden instellingen gestimuleerd studenten die meer vakken volgen en er daardoor waarschijnlijk langer over doen om een diploma te halen, ook in te schrijven. Dit geldt eveneens voor studenten die uitsluitend een certificaat willen halen, bijvoorbeeld om toegelaten te worden tot het hoger onderwijs. Omdat ook het vavo er primair op gericht moet zijn studenten naar een diploma te leiden, wegen ook diploma’s mee voor de bekostiging.
In het Uitvoeringsbesluit WEB zal een nadere uitwerking worden opgenomen over de hierboven vermelde verdeelmaatstaven. Om voor het vavo meer aandacht aan resultaat te geven, wordt eraan gedacht meer nadruk op de outputcomponent te leggen.
Beoogd wordt het vavo vanaf 1 januari 2013 onder aansturing van het Rijk te brengen. Net als voor het beroepsonderwijs zal voor het vavo een t-2-systematiek gaan gelden. Deze systematiek houdt in dat de gegevens van het kalenderjaar t-2 in het kalenderjaar t-1 gebruikt worden voor de verdeling over de instellingen die vavo verzorgen van het vooraf vastgestelde macrobudget voor het kalender jaar t. Omdat de gegevens over 2011 en 2012 nog niet worden geregistreerd op een manier die bruikbaar is om in 2013 en 2014 op de voorgestelde wijze te kunnen bekostigen, is een overgangsbekostiging nodig. Het streven is de gegevens die nodig zijn voor de nieuwe bekostigingsystematiek vanaf het schooljaar 2013–2014 door de instellingen te laten vastleggen en te laten verstrekken. Deze gegevens kunnen gebruikt worden voor de verdeling van het vavo-budget voor het kalenderjaar 2015. Dit betekent dat voor de kalenderjaren 2013 en 2014 voorzien moet worden in een overgangsbekostiging. Om de continuïteit en de infrastructuur van het vavo op een ROC te waarborgen, wordt voor deze overgangsbekostiging zoveel mogelijk aangesloten op de bestaande situatie. Om dit mogelijk te maken, wordt gebruik gemaakt van de gegevens van gemeenten. Gemeenten geven jaarlijks aan het Rijk een opgave van de inzet van de educatiemiddelen bij de ROC’s en de verdeling daarvan over het vavo en de overige educatie.
ROC’s die nu vavo aanbieden, mogen dat blijven doen (vmbo-tl, havo en vwo). Dit is niet vrijblijvend. Ze zijn ook verplícht een of meer opleidingen vavo aan te bieden. Bovendien moeten de opleidingen vavo zijn gericht op het behalen van een diploma. Hiermee wordt voorkomen dat een ROC ervoor kan kiezen, nog maar één vak aan te bieden.
Er zijn op dit moment twee ROC’s die geen vavo verzorgen. Deze instellingen kunnen op grond van artikel 2.1.2, eerste lid, onder b, WEB een licentie aanvragen om met een bekostigde vavo-opleiding te mogen starten. Dit moet overigens uit eigen middelen van het ROC voorgefinancierd worden. Alleen ROC’s kunnen voor bekostiging van het vavo in aanmerking komen. Andere instellingen dan ROC’s alsmede ROC’s die geen bekostigd vavo aanbieden, kunnen op grond van artikel 1.4a.1 WEB een licentie voor een niet-bekostigde vavo-opleiding aanvragen.
De wereld waarin we leven wordt steeds complexer. De vaardigheidseisen om maatschappelijk volwaardig te kunnen functioneren worden steeds hoger. En daarmee neemt het belang van geletterdheid alleen maar toe. De snelle veranderingen in onze samenleving leiden tot verschuivende grenzen van het begrip functionele geletterdheid, en tot de noodzaak om definiëring van dit begrip te hernieuwen. Geletterdheid heeft betrekking op luisteren, spreken, lezen, schrijven, «gecijferdheid» en het gebruik van alledaagse technologie om te communiceren en om te gaan met informatie. Geletterdheid is een sociale vaardigheid. Dit betekent dat geletterdheid altijd is gekoppeld aan de context, toepassingen en doelen van het gebruik van deze vaardigheid. Het is geen op zichzelf staande vaardigheid.
Gezien het belang van geletterdheid zal het brede aanbod van mogelijke educatieactiviteiten beperkt worden. De focus in het aanbod van opleidingen zal komen te liggen bij Nederlandse taal en rekenen en NT2. Het gaat daarbij om opleidingen gericht op de beheersing van fundamentele basisvaardigheden met het oog op zelfredzaamheid van volwassenen in onze samenleving. Waar mogelijk sluiten opleidingen aan op het ingangsniveau van het beroepsonderwijs.
De opleidingen Nederlandse taal en rekenen
De opleidingen Nederlandse taal en rekenen richten zich op alfabetisering en op het ingangsniveau van het beroepsonderwijs. In het algemeen zullen Nederlandstalige volwassen studenten bij aanvang van de opleiding de onderdelen »spreken» en »luisteren» al op een voldoende niveau beheersen. De opleidingen zijn gericht op het behalen van de referentieniveaus 1F en 2F van Nederlandse taal en rekenen. Referentieniveau 2F is aangeduid als het maatschappelijk functioneel niveau dat nodig is voor participatie in de maatschappij en betreft ook het ingangsniveau van het beroepsonderwijs.
Voor de volledigheid wordt hier opgemerkt dat de opleidingen moeten aansluiten op de behoeften en mogelijkheden van studenten. Omdat de opleidingen gericht zijn op het maatschappelijk functioneren zal het gebruik van alledaagse technologie (ict) om te communiceren en om te gaan met informatie onderdeel uitmaken van de opleidingen Nederlandse taal en rekenen. Het is de bedoeling om voor opleidingen Nederlandse taal en rekenen eindtermen vast te stellen die uitgaan van referentieniveaus die de omgang met alledaagse informatie- en communicatietechnologie bevatten en die passen binnen de kaders van het NLQF, zoals die voor educatie zullen worden vastgesteld.
De opleidingen Nederlands als tweede taal
Het aanbod van NT2-opleidingen is gericht op mensen voor wie Nederlands niet de moedertaal is. Deze opleidingen worden verzorgd aan de hand van het Raamwerk NT2. Het Raamwerk is gebaseerd op het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader (Common European Framework of Reference; CEFR). Dit kader is in opdracht van de Raad van Europa ontwikkeld als een ijkpunt voor de beschrijving van taalvaardigheidniveaus voor de verschillende Europese talen. Instellingen in verschillende Europese landen kunnen dit referentiekader gebruiken om het niveau van hun cursussen, materialen, diploma's en certificaten te situeren. De niveaus worden beschreven aan de hand van zogenaamde «can do-statements». Voor ieder niveau wordt per vaardigheid aangegeven waartoe men in staat is. Naast niveaus voor de vier algemene vaardigheden (spreken, luisteren, schrijven en lezen), worden ook niveaus aangeduid voor zeer specifieke vaardigheden, bijvoorbeeld uitspraak of het houden van presentaties.
De opleidingen NT2 I en II zijn gericht op het behalen van het staatsexamen NT2, dat studenten voorbereidt op toelating tot het mbo of het hbo. Voor toelating tot het mbo is het behalen van het examen op niveau B1 gewenst. Voor toelating tot het hoger onderwijs is beheersing van de Nederlandse taal op niveau B2 noodzakelijk. Voor deze opleidingen gelden derhalve de bovengenoemde niveaus.
De opleidingen NT2, gericht op beheersing van een basisniveau Nederlandse taal, zijn bedoeld voor mensen die niet inburgeringsplichtig zijn, maar de Nederlandse taal niet of nog heel beperkt beheersen. Voor deze opleidingen gelden de niveaus A1 en A2.
Opleidingen NT2, gericht op alfabetisering, zijn bedoeld voor laaggeletterde niet-inburgeringsplichtigen. Ook hiervoor zullen eindtermen worden vastgesteld.
Bij en krachtens het Uitvoeringsbesluit Les- en cursusgeldwet 2000 is geregeld voor welke uit de openbare kas bekostigde opleidingen educatie cursusgeld wordt geheven en hoe hoog het cursusgeld is. De instellingen hoeven het cursusgeld niet af te dragen. Op dit moment wordt door de ROC’s cursusgeld geheven voor opleidingen vavo en opleidingen NT2 I en II.
De bekostiging van de overige educatie blijft deel uitmaken van het participatiebudget. In het Besluit participatiebudget is de verdeelsleutel opgenomen zoals die door het ministerie van OCW wordt toegepast. Als verdeelsleutel worden in 2013 en 2014 naast de objectieve maatstaven de prestatie-indicatoren zoals opgegeven door de gemeenten gebruikt. Omdat het vavo vanaf 2013 niet meer via het participatiebudget wordt bekostigd en er een herprioritering van de overige educatie plaatsvindt, is aanpassing van deze verdeelmaatstaven nodig. Hiertoe zal het Besluit participatiebudget worden aangepast. Tevens zal in het Besluit participatiebudget de verdeling vanaf 2015 worden opgenomen.
Omdat de overige educatie wordt beperkt tot taal en rekenen, wordt overwogen om in overleg met de MBO Raad en de VNG een vast bedrag voor een «contactuur» vast te stellen en dit op te nemen in het Besluit participatiebudget. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt in contacturen voor de verschillende educatieopleidingen. Dit schept helderheid voor zowel gemeenten als ROC’s en vergemakkelijkt de onderhandeling tussen gemeenten en ROC’s over prijs en kwaliteit. Gemeenten moeten dan jaarlijks opgeven hoeveel contacturen zij hebben ingekocht voor educatieopleidingen. De opgave van deze prestatie-indicatoren zal – net als nu al het geval is bij het participatiebudget – onderdeel worden van de verantwoording via SISA (single information, single audit). De afhandeling van de gegevens valt onder verantwoordelijkheid van SZW.
Om een goede overgang van de huidige verdeelsystematiek naar de nieuwe systematiek te bewerkstelligen, is overgangsbekostiging noodzakelijk. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de beschikbare gegevens die voor de verdeling van de educatiemiddelen in het participatiebudget worden opgevraagd, omdat de jaarlijkse opgaven van de door gemeenten ingekochte contacturen nog niet voor handen zijn. Om een verdeling te krijgen die zoveel mogelijk recht doet aan de prioritaire doelgroepen en om herverdeeleffecten te beperken, wordt overwogen de huidige verdeelsleutel (artikelen 4 en 5 van het Besluit participatiebudget) als volgt aan te passen:
Maatstaven gerelateerd aan volwassen inwoners
■ de maatstaf volwassen inwoners wordt uit de verdeling gehaald
■ de maatstaf volwassen inwoners met een laag opleidingsniveau wordt op 25% gezet, omdat aangenomen kan worden dat dit vooral de doelgroep is waarin laaggeletterden zijn vertegenwoordigd
■ de maatstaf volwassen inwoners met een bepaalde etnische achtergrond wordt op 25% gezet, omdat aangenomen kan worden dat hier veel vrijwillige inburgeraars zitten
Prestaties van gemeenten (prestatie-indicatoren)
■ de maatstaven ingekochte vavo-trajecten en behaalde vavo-diploma’s worden uit de verdeling gehaald
■ de maatstaf aantal ingekochte trajecten basisvaardigheden wordt op 25% gezet
■ de maatstaf behaalde certificaten staatsexamens NT2 wordt op 25% gezet
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) heeft aangegeven dat het wetsvoorstel uitvoerbaar en handhaafbaar is per 1 januari 2013, op voorwaarde dat tijdig nadere invulling wordt gegeven aan de voorstellen (bij algemene maatregel van bestuur). Voorts heeft DUO gewezen op het belang van goede voorlichting aan de instellingen. Aan de opmerkingen van DUO zal gevolg worden gegeven. DUO zal de daadwerkelijke inrichting van de processen en systemen baseren op de algemene maatregel van bestuur.
Het vavo wordt budgetneutraal onder de aansturing van het Rijk gebracht. Gelet op de oorspronkelijke verdeling binnen educatie (50% vavo en 50% educatie) wordt de helft van het beschikbare educatiebudget voor vavo ingezet. Het budget voor vavo en de overige educatie blijft deelnemersonafhankelijk.
Educatiebudget |
2011 |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
---|---|---|---|---|---|---|
Onderverdeling: |
||||||
Vavo |
0 |
0 |
57 883 |
57 883 |
57 883 |
57 883 |
Pilots lezen en schrijven1 |
0 |
5 000 |
5 000 |
5 000 |
5 000 |
5 000 |
Educatiebijdrage aan participatiebudget |
115 851 |
110 766 |
52 883 |
52 883 |
52 883 |
52 883 |
Totaal |
115 851 |
115 766 |
115 766 |
115 766 |
115 766 |
115 766 |
Vanaf 2012 wordt een bedrag van maximaal € 5 miljoen bestemd voor pilots lezen en schrijven.
De formele definitie van administratieve lasten is: «De kosten om te voldoen aan informatieverplichtingen aan de overheid, voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid. Het gaat om het verzamelen, bewerken, registreren, bewaren en ter beschikking stellen van informatie aan de overheid«.
Overgangsbekostiging vavo
De overgangsbekostiging in 2013 en 2014 vindt plaats op basis van gegevensverstrekking door gemeenten over de bestedingen voor vavo in de jaren 2010 en 2011. Deze gegevensverstrekking leidt niet tot extra administratieve lasten voor gemeenten. Het gaat om reeds door gemeenten verstrekte gegevens over de inkoop in 2010 en 2011 op grond van artikel 5, eerste lid, van de Wet participatiebudget.
ROC’s
De invoering van rechtstreekse bekostiging door OCW van het vavo leidt ertoe dat ROC’s informatie aan DUO moeten verschaffen over in- en uitschrijving van studenten vavo. Artikel 2.3.6a, tweede lid, onder b, WEB voorziet al in deze informatieverstrekking. Tot dusverre werd hiervan afgeweken in de ministeriële regeling op grond van artikel 2.3.6a, derde lid, WEB, omdat het aantal ingeschreven studenten vavo niet van belang was voor de bekostiging door OCW. Nu dit aantal wel van belang wordt, wordt de ministeriële regeling aangepast. De andere nieuwe grondslag voor de bekostiging van het vavo (het aantal behaalde diploma’s en vakken waarin met goed gevolg examen is afgelegd) heeft geen gevolgen voor de informatieverstrekking door de instellingen. Op grond van artikel 2.3.6a, tweede lid, onder f en g, WEB moeten instellingen deze gegevens al aan DUO verstrekken. De ministeriële regeling op grond van artikel 2.3.6a, derde lid, WEB wijkt hier niet van af. Overigens zal de informatieverstrekking door ROC’s aan gemeenten komen te vervallen voor zover het vavo betreft. De inkoop van vavo zal immers niet langer onderdeel uitmaken van de overeenkomsten die gemeenten met ROC’s afsluiten over de inkoop van educatie (artikel 2.3.4 WEB). De totale omvang van de administratieve lasten voor ROC’s zal door het wegvallen van de informatieverstrekking aan gemeenten over vavo ongeveer gelijk blijven.
Gemeenten
De gegevensverstrekking door gemeenten met betrekking tot vavo komt geheel te vervallen. De beperking van de overige educatie tot opleidingen Nederlandse taal en rekenen en opleidingen NT2, zoals bedoeld in het voorgestelde artikel 7.3.1, eerste lid, onder b tot en met e, WEB, leidt tot een wijziging in de gegevensverstrekking. De opgave van de prestatie-indicatoren door gemeenten voor de overige educatie zal – net als nu al het geval is bij het participatiebudget – onderdeel worden van de verantwoording via SISA (single information, single audit). De afhandeling van de gegevens valt onder verantwoordelijkheid van SZW.
Zoals reeds in paragraaf 3.2 is toegelicht, wordt overleg gevoerd met de MBO Raad en de VNG om het aantal ingekochte contacturen door een gemeente als prestatie-indicator te gaan gebruiken. Gemeenten moeten dan jaarlijks opgeven hoeveel contacturen zij hebben ingekocht voor educatieopleidingen zoals bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder b tot en met e, WEB.
De administratieve lasten voor gemeenten met betrekking tot overige educatie zullen gelijk blijven en mogelijk zelfs afnemen bij het gebruik van contacturen. De registratie en opgave van prestatie-indicatoren en de totstandkoming van overeenkomsten tussen ROC’s en gemeenten worden namelijk eenvoudiger.
Burgers
Dit wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten van burgers.
Het voorliggende wetsvoorstel inzake vavo en overige educatie regelt de wijzigingen zoals die zijn opgenomen in het actieplan mbo «Focus op Vakmanschap 2011–2015» (Kamerstukken II 2010/11, 31 524, nr. 88) en het actieplan laaggeletterdheid 2012–2015 «Geletterdheid in Nederland» (Kamerstukken II 2010/11, 28 760, nr. 22). De VNG en de MBO Raad zijn geïnformeerd over deze veranderingen in de sector volwasseneneducatie. De inwerkingtreding van de wijzigingen is voorzien per 2013. Met het oog op dit tijdspad is er na overleg met de VNG voor gekozen om het voorliggende wetsvoorstel inzake vavo en overige educatie niet voor bestuurlijk advies voor te leggen. In een besluit worden de wijzigingen uit het voorliggende wetsvoorstel, waaronder de bekostiging en de overgangsbekostiging, nader uitgewerkt. Over dit besluit zal de VNG wel bestuurlijk advies uitbrengen. Naast de VNG is ook de MBO Raad betrokken bij de uitwerking van de maatregelen in het besluit.
ARTIKELSGEWIJS
Artikel I. Wijziging Wet educatie en beroepsonderwijs
Onderdeel A (artikel 1.1.1 WEB)
Na de begripsbepaling van «opleiding educatie» wordt een begripsbepaling van «opleiding voortgezet algemeen volwassenenonderwijs» toegevoegd. Een afzonderlijke begripsbepaling voor het vavo is nodig in verband met de nieuwe bepalingen voor dit onderwijs (vooral op het gebied van de bekostiging). Vavo blijft wel deel uitmaken van de educatie.
Onderdeel B (artikel 1.2.1 WEB)
De bepaling over de doelstellingen van de educatie wordt aangepast. De doelstelling «persoonlijke ontplooiing ten dienste van het maatschappelijk functioneren van volwassenen op een wijze die aansluit bij hun behoeften, mogelijkheden en ervaringen alsmede bij maatschappelijke behoeften» is vervangen door de doelstelling «zelfredzaamheid van volwassenen». De inperking van de doelstelling is in lijn met de toespitsing van de educatie op Nederlandse taal, rekenen en NT2. Het onderdeel vavo van de educatie moet bovendien zijn gericht op het behalen van een diploma voortgezet onderwijs.
Onderdeel C (artikel 1.3.1 WEB)
Voor de opleidingen beroepsonderwijs is de huidige bepaling dat ROC’s ze moeten verzorgen, gehandhaafd (artikel 1.3.1, eerste lid, onder a).
Voor vavo gaat een nieuwe regeling gelden. ROC’s die op 1 januari 2011 opleidingen vavo verzorgden, moeten ook in de toekomst opleidingen vavo verzorgen (artikel 1.3.1, eerste lid, onder b). Andere ROC’s kúnnen in de toekomst door het Rijk bekostigde opleidingen vavo verzorgen (artikel 1.3.1, tweede lid, onder a). Zie in dit verband ook artikel 2.1.2. Andere instellingen dan ROC’s en ROC’s die geen bekostigd vavo verzorgen, kunnen op grond van artikel 1.4a.1 een aanvraag indienen voor een licentie voor een onbekostigde vavo-opleiding.
Voor andere opleidingen educatie dan vavo blijft gelden dat ROC’s deze tot een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen tijdstip moeten verzorgen (artikel 1.3.1, eerste lid, onder c) en deze vanaf dat tijdstip kúnnen verzorgen (artikel 1.3.1, tweede lid, onder b).
Artikel 1.3.1, derde lid, onderdeel a, (aanspraak van ROC op bekostiging van beroepsopleidingen) komt overeen met het huidige artikel 1.3.1, tweede lid. Artikel 1.3.1, derde lid, onderdeel b, is nieuw. Dit onderdeel regelt dat de door het Rijk bekostigde ROC’s bekostiging voor opleidingen vavo ontvangen op de voet van het nieuwe artikel 2.1.2.
Artikel 1.3.1, vierde lid, komt overeen met het huidige artikel 1.3.1, derde lid, met dien verstande dat de bepaling niet meer van toepassing is op het vavo. Geregeld wordt dat ROC’s die daarvoor op grond van artikel 2.3.3 in aanmerking komen een bedrag ontvangen van de gemeente voor opleidingen educatie (behalve vavo).
Het vijfde lid van artikel 1.3.1 komt overeen met het huidige artikel 1.3.1, vierde lid, met dien verstande dat de verwijzing naar het niet meer bestaande artikel 7.4.15 is vervangen door een verwijzing naar artikel 7.4.11, vijfde lid (dit artikellid regelt de diploma’s en certificaten vavo en NT2 I en II). Dit is een technische wijziging.
Onderdeel D (artikelen 1.3.2a en 1.3.3 WEB)
Dit – eveneens technische – onderdeel past verwijzingen naar leden van artikel 1.3.1 aan. De aanpassing is nodig omdat de bepalingen waarnaar wordt verwezen in het nieuwe artikel 1.3.1 zijn opgenomen in een ander lid.
Onderdeel E (artikel 1.4a.1 WEB)
In het wetsvoorstel beroepsgerichte kwalificatiestructuur (Kamerstukken I 2010/11, 32 316), wordt het certificaat uit artikel 7.4.6 WEB geschrapt. In verband hiermee wordt in het voorgestelde artikel 1.4a.1, eerste lid, voor wat betreft vavo en NT2 I en II verwezen naar een diploma of certificaat als bedoeld in artikel 7.4.11, vijfde lid. Dit is een technische wijziging.
Ook de wijziging van artikel 1.4a.1, tweede lid, is technisch van aard. De verwijzing naar de in artikel 7.4.8 WEB bedoelde onderwijs- en examenregeling wordt aangepast aan de wijziging van artikel 7.4.8 WEB op grond van de wet deregulering en administratieve lastenverlichting (Stb. 2006, 267).
Op grond van het huidige derde lid van artikel 1.4a.1 moeten bekostigde instellingen een diploma-erkenning aanvragen voor alle niet-bekostigde opleidingen educatie. In het voorgestelde derde lid wordt geregeld dat geen diploma-erkenning hoeft te worden aangevraagd als de instelling de desbetreffende opleiding tevens aanbiedt als een door het Rijk of door de gemeente bekostigde opleiding.
Aan het zesde lid van artikel 1.4a.1 wordt een verwijzing naar artikel 7.4.11, vijfde lid, toegevoegd, omdat de diploma’s en certificaten NT2 I en II en, na inwerkingtreding van het wetsvoorstel beroepsgerichte kwalificatiestructuur (Kamerstukken I 2010/11, 32 316) ook de diploma’s en certificaten vavo, in dat artikellid zijn geregeld. Dit is een technische wijziging.
Onderdeel F (artikel 2.1.2 WEB)
Het nieuwe artikel 2.1.2 regelt welke opleidingen vavo van ROC’s voor bekostiging in aanmerking komen. Dat zijn in elk geval alle opleidingen vavo van ROC’s die op 1 januari 2011 ten minste één opleiding vavo verzorgden op basis van een overeenkomst met een gemeente. ROC’s die op die datum geen vavo verzorgden in opdracht van een gemeente, kunnen bekostiging van het vavo aanvragen bij de minister van OCW. De minister beoordeelt de aanvraag aan de hand van de maatschappelijke behoefte aan een of meer opleidingen vavo. Deze wordt bepaald door het bestaande aanbod van bekostigd en niet-bekostigd vavo in het gebied waaruit de instelling studenten betrekt. De bekostiging van alle opleidingen vavo vindt plaats binnen het beschikbare budget voor vavo.
Onderdeel G (artikel 2.2.4)
In het opschrift en het eerste lid van artikel 2.2.4 wordt evenals in het huidige artikel 2.2.1 tot uitdrukking gebracht dat het gaat om de rijksbijdrage voor het beroepsonderwijs. Deze verduidelijking is van belang omdat in het onderhavige wetsvoorstel een rijksbijdrage wordt toegevoegd, te weten de rijksbijdrage voor het vavo (artikelen 2.2a.1 tot en met 2.2a.4 WEB).
Onderdeel H (titel 2a, artikelen 2.2a.1 tot en met 2.2a.4 WEB)
In de nieuwe titel 2a van hoofdstuk 2 wordt de nieuwe bekostiging van het vavo geregeld. Hierbij is zoveel mogelijk aangesloten bij het bekostigingssysteem van het beroepsonderwijs zoals opgenomen in het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel wijziging van onder meer de WEB ten behoeve van het bevorderen van meer doelmatige leerwegen en het moderniseren van de bekostiging van het beroepsonderwijs, hierna wetsvoorstel moderniseren bekostiging beroepsonderwijs.
Artikel 2.2a.1, eerste lid, bepaalt dat de begrotingswetgever een bedrag beschikbaar stelt en dat de rijksbijdrage voor elke instelling binnen dat bedrag wordt berekend op een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde wijze. Artikel 2.2a.1, tweede lid, geeft aan waarop de rijksbijdrage betrekking heeft door de desbetreffende bepalingen voor de rijksbijdrage beroepsonderwijs van overeenkomstige toepassing te verklaren.
Artikel 2.2a.2 bevat de hoofdlijnen van de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen berekeningswijze. In het tweede lid zijn de bekostigingsmaatstaven opgenomen. Deze hebben betrekking op de input (aantal ingeschreven studenten) en de output (aantal studenten dat bij de instelling een diploma vmbo-tl, havo of vwo heeft behaald en aantal studenten dat bij de instelling met goed gevolg examen heeft afgelegd in een bepaald vak van dat onderwijs).
Het derde lid specificeert de inputmaatstaf aantal ingeschreven studenten. Het biedt een basis voor het gebruik van een teldatum en voor het maken van een onderscheid naar het aantal vakken waarvoor de studenten zijn ingeschreven. Zoals reeds is opgemerkt in paragraaf 2.1 van deze memorie van toelichting, zal voorlopig bij de inputbekostiging geen gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid om onderscheid te maken naar het aantal vakken.
Het vierde lid maakt het mogelijk dat onderscheid wordt gemaakt naar het aantal vakken waarin de student met goed gevolg eindexamen of deeleindexamen heeft afgelegd.
Het vijfde lid komt overeen met de geldende regeling voor het beroepsonderwijs (artikel 2.2.2, achtste lid, WEB; dit artikellid wordt in het wetsvoorstel moderniseren bekostiging beroepsonderwijs niet gewijzigd maar wel vernummerd tot zevende lid). Bepaald wordt dat alleen studenten die zijn opgenomen in het GBA of in Nederland onderwijs volgen en in Nederland, België, Noord-Rijnland-Westfalen, Nedersaksen of Bremen wonen, meetellen voor bekostiging.
Op grond van het zesde lid tellen examendeelnemers (personen die uitsluitend wensen te worden toegelaten tot de examenvoorzieningen; zie artikel 8.1.1, eerste lid, WEB) niet mee voor bekostiging.
Op grond van artikel 2.2a.3 kan de minister met het oog op de ontwikkeling van het vavo-bestel een bedrag toevoegen aan de op grond van artikel 2.2a.2 berekende rijksbijdrage. Indien hiervoor middelen beschikbaar zijn, wordt bij ministeriële regeling bepaald onder welke voorwaarden instellingen voor een aanvullend bedrag in aanmerking komen. Desgewenst kan de minister een plafond instellen voor de aanvullende middelen. In dat geval worden bij ministeriële regeling verdelingsregels vastgesteld. De minister kan verplichtingen verbinden aan de aanvullende middelen. Die kunnen zowel betrekking hebben op de besteding van de middelen als op de resultaten van het onderwijs.
Artikel 2.2a.4 bevat regels voor de bekendmaking, verstrekking en betaling van de rijksbijdrage. Deze komen overeen met de bepalingen voor het beroepsonderwijs in artikel 2.2.4. Op grond van artikel 2.2a.4, eerste lid, vermeldt de minister bij de bekendmaking van de rijksbijdrage afzonderlijk het bedrag dat is berekend voor gehandicapte studenten (artikel 2.2a.1, tweede lid, juncto artikel 2.2.1, derde lid, onder k).
Onderdeel I (opschrift hoofdstuk 2, titel 3, WEB)
In het opschrift van hoofdstuk 2, titel 3, wordt tot uitdrukking gebracht dat de uitkering educatie geen betrekking heeft op het vavo (vergelijk de huidige uitzondering voor vavo in het opschrift hoofdstuk 7, titel 3, paragraaf 1). Voorts wordt vermeld dat hoofdstuk 2, titel 3, ook bepalingen over informatie en gegevensverstrekking bevat (artikelen 2.3.6, 2.3.6a en 2.3.6b). Deze artikelen hebben betrekking op de educatie met inbegrip van vavo.
Onderdeel J (artikel 2.3.1 WEB)
Aangegeven wordt op welke opleidingen educatie de uitkering aan de gemeente betrekking heeft.
Onderdeel K (artikel 2.3.3 WEB)
Aangegeven wordt aan welke opleidingen educatie de gemeente het voor educatieve activiteiten bestemde deel van de uitkering kan besteden.
Onderdeel L (artikel 2.3.4 WEB)
Artikel 2.3.4, eerste lid, WEB wordt zodanig aangepast dat duidelijk is op welke opleidingen de overeenkomst uitkering educatie betrekking heeft.
Artikel 2.3.4, tweede lid, WEB bevat de onderdelen die in voornoemde overeenkomst moeten worden opgenomen. In dit lid wordt het onderdeel «aantal deelnemers, in voorkomende gevallen onderscheiden naar doelgroepen» vervangen door «aantal contacturen, onderscheiden naar opleidingen». De reden van deze vervanging is dat er bij gemeenten en roc’s behoefte bestaat aan een eenduidige rekeneenheid. Een deelnemer voldoet daar niet aan omdat er deelnemers kunnen zijn waarvoor een zeer intensieve educatieopleiding wordt ingekocht maar ook deelnemers waarvoor een kort traject van maar enkele uren per week wordt ingekocht.
Op grond van het nieuwe derde lid van artikel 2.3.4 WEB worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voorschriften gegeven over contacturen. De bepaling over vavo in het huidige artikel 2.3.4, derde lid, WEB vervalt, omdat de uitkering educatie geen betrekking meer heeft op vavo.
Onderdeel M (artikel 2.3.6a WEB)
Omdat het Rijk het vavo weer rechtstreeks gaat bekostigen, zal er voor vavo een grotere informatiebehoefte zijn dan voor de educatie (bekostigingsgegevens). Daarom wordt het mogelijk gemaakt om een onderscheid te maken tussen vavo en overige educatie in de ministeriële regeling waarin onder meer wordt bepaald welke gegevens niet hoeven te worden verstrekt. Ook kan dat onderscheid worden gemaakt in de ministeriële regeling waarin regels worden gesteld omtrent de tijdstippen en de wijze van verstrekken van gegevens.
Onderdeel N (opschrift hoofdstuk 2, titel 5, paragraaf 1a, WEB; artikel 2.5.9a WEB)
Er wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd waarin de verantwoording van de rijksbijdrage vavo wordt geregeld. Hiertoe worden de bepalingen over de verantwoording van de rijksbijdrage beroepsonderwijs (2.5.3, 2.5.4, 2.5.6, 2.5.7, 2.5.7a en 2.5.9 WEB) van overeenkomstige toepassing verklaard. Artikel 2.5.5 WEB (informatie beroepsonderwijs) en de artikelen 2.5.5a tot en met 2.5.5e WEB (gegevensverstrekking beroepsonderwijs) zijn niet van overeenkomstige toepassing verklaard. De informatieverstrekking van vavo blijft vallen onder artikel 2.3.6 WEB (informatie educatie) en de gegevensverstrekking vavo blijft vallen onder de artikelen 2.3.6a tot en met 2.3.6d WEB.
Onderdeel O (artikel 7.3.1 WEB)
In het eerste lid van artikel 7.3.1 WEB vervallen de «opleidingen gericht op breed maatschappelijk functioneren» (onderdeel b) en de «andere opleidingen, gericht op sociale redzaamheid» (onderdeel f).
In het nieuwe artikel 7.3.1, eerste lid, onderdeel b, zijn opleidingen Nederlandse taal en rekenen opgenomen. Bij deze opleidingen kunnen op grond van het nieuwe artikel 7.3.1, derde lid, verschillende niveaus worden onderscheiden. Deze niveaus zullen worden geregeld in de Wet en het besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen (zie artikel II en de toelichting daarop). Op grond van het nieuwe tweede lid van artikel 7.3.1 WEB moeten de educatie-opleidingen Nederlandse taal en rekenen worden afgestemd op het maatschappelijk functioneren van de studenten. Dit betekent dat deze opleidingen ook elementen kunnen omvatten die het mogelijk maken om het geleerde in de praktijk toe te passen (zo zou bij Nederlandse taal kunnen worden gedacht aan het gebruik van een computer).
In artikel 7.3.1, eerste lid, onderdelen c en d, vervalt de verwijzing naar de niveaus van het Raamwerk NT2. Op grond van artikel 7.3.1, derde lid, kunnen bij deze opleidingen wel verschillende niveaus worden onderscheiden. Voor deze opleidingen worden op grond van artikel 7.3.3, eerste lid, bij ministeriële regeling eindtermen vastgesteld. Het is de bedoeling om in de ministeriële regeling wel de niveaus van het Raamwerk NT2 op te nemen (niveaus B1 en B2 voor de opleidingen, bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder c, en niveaus A1 en A2 voor de opleidingen, bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder d). Het is echter denkbaar dat de niveaus van de opleidingen NT2 in de toekomst worden aangepast aan het referentiekader Nederlandse taal en rekenen dat is ontwikkeld door de Expertgroep doorlopende leerlijnen taal en rekenen (naar de Tweede Kamer gezonden bij brief van 7 oktober 2009, Kamerstukken II 2009/10, 31 332, nr. 10). Dit referentiekader ligt ook ten grondslag aan het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen.
Het nieuwe artikel 7.3.1, eerste lid, onder f, maakt het mogelijk dat de minister nog andere opleidingen educatie aanwijst dan opgenomen in artikel 7.3.1, eerste lid, onder a tot en met e. Deze opleidingen moeten natuurlijk wel voldoen aan de algemene omschrijving van educatie in artikel 1.2.1, eerste lid, eerste en tweede volzin, WEB.
Onderdeel P (artikel 7.3.3 WEB)
Het nieuwe artikel 7.3.3 biedt de basis voor het vaststellen van eindtermen voor de opleidingen educatie, bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder b tot en met f. Voor de opleidingen, bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder c (NT2 I en II) moeten eindtermen worden vastgesteld (dit is conform het huidige artikel 7.3.3, eerste lid, WEB; de desbetreffende eindtermen zijn al vastgesteld in de Regeling eindtermen NT2, I en II, en gepubliceerd in Uitleg OCenW-Regelingen, 1995 nr. 31a). Voor de opleidingen, bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder b, d, e en f, kúnnen eindtermen worden vastgesteld. Het is de bedoeling om ook voor deze opleidingen bij ministeriële regeling eindtermen vast te stellen. Bij het vaststellen van de eindtermen voor de opleidingen, bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder b, worden de in dat onderdeel genoemde referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen in acht genomen. Als voor een opleiding educatie, bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder b, d, e of f, geen eindtermen zijn vastgesteld bij ministeriële regeling, stelt het bevoegd gezag zelf de eindtermen vast.
Onderdeel Q (artikel 7.3.4 WEB)
De wijziging van artikel 7.3.4, eerste lid, brengt tot uitdrukking dat opleidingen vavo gericht moeten zijn op het behalen van een diploma en niet op het behalen van een onderdeel daarvan. Dit laat onverlet dat studenten die op een school voor voortgezet onderwijs of bij een staatsexamen voortgezet onderwijs al voor een of meer vakken zijn geslaagd, kunnen volstaan met een gedeeltelijke vavo-opleiding en dat een vavo-opleiding in stukken kan worden opgeknipt. Het ROC moet de studenten echter in staat stellen om een diploma voortgezet onderwijs te halen.
In lijn met de wijziging in het eerste lid wordt in het tweede lid de mogelijkheid geschrapt om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voorschriften vast te stellen omtrent de voor het behalen van een onderdeel van een diploma noodzakelijke vakken en andere programmaonderdelen.
Het derde lid van artikel 7.3.4 (mogelijkheid om onderwijs te geven in de taal van het land van oorsprong van de studenten) wordt geschrapt. Deze bepaling is bij de totstandkoming van de WEB overgenomen uit de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO). In 1998 is het huidige artikel 6a in de WVO opgenomen. Op grond daarvan wordt het voortgezet onderwijs in principe in het Nederlands gegeven en kan daarvan in bepaalde gevallen worden afgeweken. Verder kan het bevoegd gezag van een vo-school onderwijs in eigen taal en cultuur als afzonderlijke onderwijsactiviteit aanbieden. Het vavo is een te kleinschalige voorziening om de huidige regeling in artikel 7.3.4, derde lid, WEB uit te kunnen voeren. Ook het aanpassen van de huidige regeling overeenkomstig artikel 6a van de WVO is gelet op het karakter van het vavo niet mogelijk. Het feitelijk aanbieden van onderwijs in de taal van het land van oorsprong in het vavo wordt daarom ondoelmatig geacht.
Onderdelen R, S, T en U (opschriften titel 7.4 en paragrafen 1 en 2 van die titel; artikel 7.4.11 WEB)
De opschriften van titel 7.4 en van de paragrafen 1 en 2 van die titel (onderdelen R, S en T) zijn verduidelijkt en ingekort. In onderdeel S wordt bovendien tot uitdrukking gebracht dat de uitzondering voor de opleidingen NT2 betrekking heeft op de opleidingen NT2 I en II.
In onderdeel U (nieuw vijfde lid van artikel 7.4.11 WEB) wordt bepaald dat de zorgplicht regeling voor onderwijsprogramma en examens en de regeling deelnemersstatuut van het beroepsonderwijs van overeenkomstige toepassing zijn op het vavo. De opschriften van titel 7.4 en paragraaf 2 van die titel worden hieraan aangepast (onderdelen R en S).
Onderdeel V (artikel 10.1 WEB)
Onderdeel V voorziet in rechtstreeks beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen een besluit op de aanvraag van een instelling om voor bekostiging van het vavo in aanmerking te komen.
Onderdeel W (artikel 12.2.5 WEB)
In dit technische onderdeel wordt een verwijzing naar artikel 7.4.11, zesde lid, aangepast aan de vernummering van dat lid.
Artikel II. Wijziging Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen
Deze wijziging biedt een basis voor vaststelling van referentieniveaus voor de educatieopleidingen Nederlandse taal en rekenen. Deze referentieniveaus zullen worden opgenomen in het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen. Het is de bedoeling om in dat besluit voor de educatieopleidingen Nederlandse taal en rekenen de referentieniveaus IF en 2F op te nemen.
Artikel III. Wijziging Wet op het onderwijstoezicht
Het artikel over de inhoud van het basisregister onderwijs wordt aangepast omdat studenten aan het vavo niet meer vallen onder deelnemers aan een opleiding educatie die zijn ingeschreven of ingeschreven zijn geweest aan een instelling waaraan door het gemeentebestuur op grond van de Wet participatiebudget uitkeringen zijn toegekend. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de verwijzing naar artikel 2 van de Wet participatiebudget (betreft de uitkering van het Rijk aan de gemeenten) te vervangen door de juistere verwijzing naar artikel 3 van die wet (betreft de voorzieningen die de gemeente uit die uitkering bekostigt).
Artikel IV. Wijziging Les- en cursusgeldwet
In de begripsbepaling van «dagschool» in artikel 1, onderdeel e, van de Les- en cursusgeldwet (LCW) wordt een verzuim hersteld dat is ontstaan door twee wijzigingen (Stb. 2005, 641 en Stb. 2008, 140). Als gevolg van die wijzigingen is dit begrip beperkt tot voltijds beroepsopleidingen en vallen de voltijdse opleidingen vavo er abusievelijk niet meer onder. Artikel 3 LCW regelt lesgeld voor studenten van 18 jaar en ouder die onderwijs volgen aan een dagschool. Strikt genomen vallen voltijdse opleidingen vavo daar niet meer onder. Er is echter wel steeds lesgeld geheven van studenten voltijds vavo van 18 jaar en ouder. Deze studenten komen afhankelijk van de draagkracht ook in aanmerking voor een vergoeding van dat lesgeld op grond van artikel 4.4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Door de voorgestelde wijziging van het begrip dagschool wordt weer vastgelegd dat ook studenten voltijds vavo van 18 jaar en ouder lesgeld verschuldigd zijn.
De begripsbepaling van «cursus» in artikel 1 LCW wordt aangevuld met de opleidingen, genoemd in artikel 7.3.1, eerste lid, onder b, e en f, van de WEB. Omdat hiermee alle opleidingen educatie onder het begrip cursus vallen, worden de verschillende opleidingen educatie niet meer afzonderlijk genoemd, maar aangeduid als opleidingen als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, van de WEB. In lijn hiermee worden beroepsopleidingen aangeduid als opleidingen als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, van de WEB.
In artikel 2 LCW worden het beroepsonderwijs en de verschillende cursussen niet meer afzonderlijk genoemd. In plaats daarvan wordt gesproken over onderwijs aan dagscholen (zie voor het begrip dagschool artikel 1, onderdeel e, LCW) en cursussen (zie voor het begrip cursus artikel 1, onderdeel f, LCW). Dit is een technische wijziging.
Op grond van het nieuwe artikel 6, eerste lid, LCW wordt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaald voor welke uit de openbare kas bekostigde cursussen cursusgeld verschuldigd is. Dit laat de mogelijkheid open om bepaalde cursussen buiten de cursusgeldverplichting te laten.
Artikel V. Wijziging Wet participatiebudget
In artikel 1 van de Wet participatiebudgetwordt het vavo uit de omschrijving van het begrip opleiding educatie in de Wet participatiebudget gehaald. Hiermee wordt bereikt dat alle artikelen over het participatiebudget niet meer van toepassing zijn op het vavo.
Artikel VI. Overgangsbekostiging vavo
De overgangsbekostiging vavo geldt voor de twee jaren, volgend op de inwerkingtreding van deze wet. Voor elk van die jaren wordt een landelijk budget beschikbaar gesteld. De instellingen die vavo mogen verzorgen (dat zijn de instellingen, bedoeld in artikel 2.1.2, eerste lid, onder a) ontvangen daarvan op grond van artikel VI, eerste lid, een gedeelte naar rato van hun aandeel in het totale bedrag dat de gemeenten aan vavo hebben besteed in de jaren 2010 en 2011, voorafgaand aan de beoogde inwerkingtreding van deze wet (2010 en 2011).
Voor elke instelling wordt het vavo-budget over deze jaren vastgesteld bij ministeriële regeling (artikel VI, tweede lid). Dit geschiedt op basis van gegevens (studenten vavo) die de gemeenten reeds op grond van artikel 5, eerste lid, van de Wet participatiebudget aan het Rijk hebben verstrekt over de inkoop van vavo in de jaren 2010 en 2011. Op basis van deze gegevens wordt het landelijk budget van € 57,9 verdeeld over de ROC’s. Deze gegevens worden vóór vaststelling van de ministeriële regeling aan de MBO Raad voorgelegd. Vervolgens hebben de ROC’s de mogelijkheid om op basis van overeenkomsten met de gemeenten aan te tonen dat zij in 2010 of 2011 meer middelen voor vavo hebben ontvangen dan waarop zij op basis van bovengenoemde verdeling aanspraak zouden kunnen maken. Daarna wordt de verdeling in de ministeriële regeling definitief vastgesteld.
Artikel VII. Inwerkingtreding
Er wordt naar gestreefd om de wet in werking te laten treden op 1 januari 2013. In verband daarmee is het gewenst dat zij medio 2012 in het Staatsblad kan worden geplaatst. De participatiebudgetten die mede betrekking hebben op educatie (na totstandkoming van de wet met uitzondering van vavo) moeten namelijk op grond van artikel 2, tweede lid, van de Wet participatiebudget worden vastgesteld in september voorafgaande aan het kalenderjaar waarop zij betrekking hebben. Als de wet medio 2012 in het Staatsblad wordt geplaatst, kan in september 2012 precies worden aangegeven welk bedrag gemeenten in 2013 kunnen besteden en waaraan zij dit kunnen besteden.
Voor de eerste twee jaren na de inwerkingtreding van de wet geldt zowel voor vavo als voor de overige educatie een overgangsbekostiging (zie de paragrafen 2.3 en 3.3 van deze memorie van toelichting). Mede in verband daarmee zijn er geen uitvoeringsproblemen voor de uitvoeringsorganisatie en de ROC’s als onverhoopt de minimale invoeringstermijn van twee maanden niet in acht wordt genomen.
De overgangsbekostiging voor vavo is namelijk gebaseerd op gegevens die al beschikbaar zijn. De eerste gegevens die van belang zijn voor de nieuwe bekostigingssystematiek van vavo moeten bij inwerkingtreding op 1 januari 2013 worden verstrekt in het najaar van 2013.
De overgangsbekostiging en de nieuwe bekostigingssystematiek van de overige educatie worden geregeld in het Besluit participatiebudget. Zoals aangegeven in paragraaf 3.3 van deze memorie van toelichting wordt overwogen om voor de overgangsbekostiging voor overige educatie uit te gaan van gegevens die reeds zijn vermeld in het huidige Besluit participatiebudget.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart