Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in verband met een voldoende aanbod van voortgezet algemeen volwassenenonderwijs en een adequaat aanbod van de overige educatie wenselijk is om het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs rechtstreeks uit ’s Rijks kas te bekostigen en de overige educatie te richten op Nederlandse taal en rekenen; dat daartoe onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs dient te worden gewijzigd;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet educatie en beroepsonderwijs wordt gewijzigd als volgt:
A
In artikel 1.1.1 wordt na onderdeel n een nieuw onderdeel n1 ingevoegd, luidend:
n1. opleiding voortgezet algemeen volwassenenonderwijs: opleiding als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder a;.
B
Artikel 1.2.1, eerste lid, komt te luiden:
1. Educatie is gericht op bevordering van de zelfredzaamheid van volwassenen en sluit waar mogelijk aan op het ingangsniveau van het beroepsonderwijs. Educatie omvat activiteiten op het niveau van het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs. Opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs zijn gericht op het behalen van een diploma van onderwijs als bedoeld in de artikelen 7 tot en met 9 van de Wet op het voortgezet onderwijs.
C
Artikel 1.3.1 komt te luiden:
1. Aan regionale opleidingencentra worden verzorgd:
a. opleidingen beroepsonderwijs,
b. indien de desbetreffende instelling op 1 januari 2011 een of meer opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs verzorgde: een of meer opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs, en
c. tot een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen tijdstip: opleidingen educatie als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder b tot en met f.
2. Aan regionale opleidingencentra kunnen worden verzorgd:
a. indien de desbetreffende instelling op 1 januari 2011 geen opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs verzorgde: een of meer opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs en
b. vanaf het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c: opleidingen educatie als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder b tot en met f.
3. Het regionaal opleidingencentrum dat daarvoor op grond van artikel 2.1.3, eerste en tweede lid, in aanmerking komt, heeft aanspraak op bekostiging uit ’s Rijks kas voor
a. het verzorgen van beroepsopleidingen die op de voet van artikel 2.1.1 voor bekostiging in aanmerking komen en
b. het verzorgen van opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs die op de voet van artikel 2.1.2 voor bekostiging in aanmerking komen.
4. De regionale opleidingencentra die daarvoor op grond van artikel 2.3.3 in aanmerking komen, ontvangen voor het verzorgen van opleidingen educatie als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder b tot en met f, een bedrag van het college van burgemeester en wethouders.
5. Aan de met goed gevolg afgelegde examens of onderdelen van examens van opleidingen als bedoeld in het derde en vierde lid is een bewijsstuk als bedoeld in artikel 7.4.6 of, indien het betreft voortgezet algemeen volwassenenonderwijs of Nederlands als tweede taal I en II, 7.4.11, vijfde lid, verbonden.
D
In artikel 1.3.2a, tweede lid, en artikel 1.3.3, tweede lid, wordt «artikel 1.3.1, tweede en vierde lid,» telkens vervangen door: artikel 1.3.1, derde lid, onder a, en vijfde lid,.
E
Artikel 1.4a.1 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «een diploma of certificaat als bedoeld in artikel 7.4.6» vervangen door: een diploma als bedoeld in artikel 7.4.6 of, indien het betreft voortgezet algemeen volwassenenonderwijs of Nederlands als tweede taal I en II, een diploma of certificaat als bedoeld in artikel 7.4.11, vijfde lid,.
2. In het tweede lid wordt «de in artikel 7.4.8 bedoelde onderwijs- en examenregeling» vervangen door: een beschrijving van de regeling voor het onderwijsprogramma en de examens, bedoeld in artikel 7.4.8,.
3. Het derde lid komt te luiden:
3. Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid heeft geen betrekking op een opleiding educatie waarvoor de instelling een rijksbijdrage als bedoeld in artikel 2.2a.1 of een bedrag als bedoeld in artikel 2.3.3 ontvangt of op een opleiding educatie die daarmee overeenkomt.
F
Na artikel 2.1.1 wordt een artikel 2.1.2 ingevoegd, luidend:
1. Een opleiding voortgezet algemeen volwassenenonderwijs van een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onder b1◦, komt voor bekostiging in aanmerking indien
a. de instelling op 1 januari 2011 een of meer opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs verzorgde op grond van een overeenkomst als bedoeld in artikel 2.3.4 zoals luidend op die datum, of
b. Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op aanvraag van de instelling heeft bepaald dat opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs van de instelling voor bekostiging in aanmerking komen.
2. Onze Minister beoordeelt de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, aan de hand van de maatschappelijke behoefte aan een of meer opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs, in het licht van het onderwijsaanbod verzorgd door andere, al dan niet uit ’s Rijks kas bekostigde instellingen.
G
Artikel 2.2.4 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het opschrift wordt «rijksbijdrage» vervangen door: rijksbijdrage beroepsonderwijs.
2. In het eerste lid wordt «welke rijksbijdrage» vervangen door: welke rijksbijdrage voor het beroepsonderwijs.
H
In hoofdstuk 2 wordt voor titel 3 een nieuwe titel ingevoegd, luidend:
1. De rijksbijdrage voor het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs waarop de in artikel 1.3.1 bedoelde aanspraak betrekking heeft wordt, binnen het raam van de door de begrotingswetgever beschikbaar gestelde middelen, per instelling berekend aan de hand van een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde berekeningswijze.
2. Artikel 2.2.1, derde lid, onder a tot en met k, en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in onderdeel i onder gewezen personeel mede wordt begrepen personeel dat was belast met werkzaamheden op het gebied van het beroepsonderwijs.
1. De in artikel 2.2a.1 bedoelde berekeningswijze bevat voor elke instelling en elke opleiding gelijkelijk geldende maatstaven.
2. De maatstaven voorzien in bekostiging aan de hand van:
a. het aantal ingeschreven deelnemers,
b. het aantal deelnemers dat bij de instelling een diploma van onderwijs als bedoeld in de artikelen 7 tot en met 9 van de Wet op het voortgezet onderwijs heeft behaald en
c. het aantal deelnemers dat bij de instelling een eindexamen of deeleindexamen heeft afgelegd in onderwijs als bedoeld in de artikelen 7 tot en met 9 van de Wet op het voortgezet onderwijs.
3. Voor de toepassing van de maatstaf, bedoeld in het tweede lid, onder a, blijven deelnemers die niet bij een instelling staan ingeschreven op een bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld tijdstip buiten beschouwing en kan onderscheid worden gemaakt naar het aantal vakken waarvoor een deelnemer is ingeschreven.
4. Voor de toepassing van de maatstaf, bedoeld in het tweede lid, onder c, kan onderscheid worden gemaakt naar het aantal vakken waarin de deelnemer met goed gevolg examen heeft afgelegd.
5. Deelnemers die niet zijn opgenomen in de basisadministratie persoonsgegevens, bedoeld in de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegegevens, tellen alleen mee voor de toepassing van dit artikel, indien:
a. zij onderwijs in Nederland volgen, en
b. zij in Nederland, België of een van de bondsstaten Noord-Rijnland-Westfalen, Nedersaksen en Bremen van de Bondsrepubliek Duitsland wonen.
6. Examendeelnemers tellen niet mee voor de toepassing van dit artikel.
1. Onze Minister kan, al dan niet onder door hem op te leggen verplichtingen, volgens bij ministeriële regeling te geven voorschriften ten behoeve van de ontwikkeling van het bestel van het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs een bedrag toevoegen aan de rijksbijdrage, berekend op grond van artikel 2.2a.2.
2. Onze Minister kan een bekostigingsplafond instellen. In dat geval worden bij ministeriële regeling regels omtrent de verdeling vastgesteld.
1. Onze Minister maakt aan elke instelling jaarlijks in september bekend welke rijksbijdrage voor het daarop volgende jaar wordt verstrekt. Hij deelt daarbij mee op welke wijze de rijksbijdrage is berekend en vermeldt daarbij afzonderlijk het bedrag voor gehandicapte deelnemers.
2. De rijksbijdrage wordt betaald volgens een door Onze Minister te bepalen kasritme.
3. Zolang de rijksbijdrage niet is vastgesteld of nader vastgesteld, wordt daarop door Onze Minister een voorschot betaald. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven met betrekking tot de uitvoering van deze titel. Deze voorschriften hebben in elk geval betrekking op aard, inrichting en wijze van verstrekking van gegevens met betrekking tot de deelnemers.
5. De in het vierde lid bedoelde gegevens die op enigerlei wijze een rol spelen in de berekeningswijze, bedoeld in artikel 2.2a.2, gaan vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een door de raad van toezicht of het bevoegd gezag aangewezen accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Deze gegevens en de verklaring worden ingediend voor een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen tijdstip.
I
Het opschrift hoofdstuk 2, titel 3, komt te luiden:
J
In artikel 2.3.1 wordt «opleidingen educatie» vervangen door: de opleidingen educatie, bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder b tot en met f,.
K
In artikel 2.3.3 wordt na «artikel 7.3.1» ingevoegd: , eerste lid, onder b tot en met f,.
L
Artikel 2.3.4 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «opleidingen educatie» vervangen door: de opleidingen educatie, bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder b tot en met f,.
2. In het tweede lid wordt onderdeel b vervangen door:
b. het aantal contacturen, onderscheiden naar opleidingen,.
3. Het derde lid komt te luiden:
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschriften vastgesteld voor contacturen.
M
In artikel 2.3.6a, derde lid, wordt na de tweede volzin een volzin ingevoegd, luidend: Bij de ministeriële regelingen, bedoeld in de eerste en tweede volzin, kan onderscheid worden gemaakt tussen het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs en de overige educatie.
N
Het opschrift van hoofdstuk 2, titel 5, paragraaf 1a, wordt vervangen door:
O
Artikel 7.3.1 komt te luiden:
1. De volgende opleidingen educatie worden onderscheiden:
a. opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs, gericht op het behalen van een diploma van onderwijs als bedoeld in de artikelen 7 tot en met 9 van de Wet op het voortgezet onderwijs,
b. opleidingen Nederlandse taal en rekenen, gericht op alfabetisering en op het ingangsniveau van het beroepsonderwijs,
c. de opleidingen Nederlands als tweede taal I en II die opleiden voor het diploma Nederlands als tweede taal, bedoeld in het Staatsexamenbesluit Nederlands als tweede taal,
d. de opleidingen Nederlands als tweede taal, gericht op beheersing van een basisniveau Nederlandse taal,
e. de opleidingen Nederlands als tweede taal, gericht op alfabetisering, en
f. bij ministeriële regeling aan te wijzen andere opleidingen.
2. De opleidingen, bedoeld in het eerste lid, onder b, zijn afgestemd op het maatschappelijk functioneren van de deelnemers.
3. Bij de opleidingen, bedoeld in het eerste lid, onder b, c en d, kunnen verschillende niveaus worden onderscheiden.
P
Artikel 7.3.3 komt te luiden:
1. Bij ministeriële regeling worden eindtermen vastgesteld voor de opleidingen, bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder c, en kunnen eindtermen worden vastgesteld voor de opleidingen, bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder b, d, e en f.
2. Het bevoegd gezag stelt eindtermen vast voor de opleidingen, bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder b, d, e en f, indien daarvoor geen eindtermen zijn vastgesteld bij ministeriële regeling.
Q
Artikel 7.3.4 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid vervalt: , dan wel voor het behalen van onderdelen van het diploma.
2. In het tweede lid vervalt: of onderdelen daarvan.
3. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde lid tot derde lid.
R
Het opschrift van hoofdstuk 7, titel 4, komt te luiden:
S
Het opschrift van hoofdstuk 7, titel 4, paragraaf 1, komt te luiden:
T
Het opschrift van hoofdstuk 7, titel 4, paragraaf 2, komt te luiden:
U
Artikel 7.4.11 wordt gewijzigd als volgt:
2. Na het vijfde lid wordt onder vernummering van het zesde lid tot zevende lid een nieuw zesde lid ingevoegd, luidend:
6. Artikel 7.4.8, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
V
In artikel 10.1, tweede lid, wordt na onderdeel d, onder verlettering van de onderdelen e tot en met r tot f tot en met s een nieuw onderdeel ingevoegd, luidend:
e. 2.1.2, eerste lid, onder b,.
W
In artikel 12.2.5 wordt «artikel 7.4.11, derde en zesde lid» vervangen door: artikel 7.4.11, derde en zevende lid.
Artikel 2, tweede lid, van de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen wordt gewijzigd als volgt:
1. Aan het eind van onderdeel c vervalt: en.
2. Aan het eind van onderdeel d wordt de punt vervangen door: , en.
3. Na onderdeel d wordt een onderdeel toegevoegd, luidend:
e. de opleidingen Nederlandse taal en rekenen, bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, met dien verstande dat daarvoor twee referentieniveaus Nederlandse taal en twee referentieniveaus rekenen worden vastgesteld.
In artikel 24c, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht wordt onderdeel d vervangen door:
d. de persoonsgebonden nummers van de deelnemers aan een opleiding voortgezet algemeen volwassenenonderwijs die zijn ingeschreven of ingeschreven zijn geweest aan een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onder b1◦, van de Wet educatie en beroepsonderwijs alsmede deelnemers aan een opleiding educatie die zijn ingeschreven of ingeschreven zijn geweest aan een instelling waaraan door het gemeentebestuur op grond van artikel 3 van de Wet participatiebudget uitkeringen zijn toegekend, tezamen met de andere gegevens, genoemd in artikel 2.3.6a, derde en zesde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;.
De Les- en cursusgeldwet wordt gewijzigd als volgt.
A
Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:
1. In onderdeel e wordt voor de puntkomma ingevoegd: of een opleiding voortgezet algemeen volwassenenonderwijs die voldoet aan artikel 2.17 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.
2. Onderdeel f, onder 4°, komt te luiden:
4°. een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, of artikel 7.3.1, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, anders dan bedoeld in onderdeel e, die aan een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, van die wet ten laste van ’s Rijks kas wordt verzorgd;.
B
De eerste volzin van artikel 2 komt te luiden: Ter zake van uit de openbare kas bekostigd onderwijs aan een dagschool of uit de openbare kas bekostigde cursussen wordt lesgeld onderscheidenlijk cursusgeld geheven met inachtneming van de bepalingen van deze wet.
C
Artikel 6, eerste lid, komt te luiden:
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald voor welke uit de openbare kas bekostigde cursussen cursusgeld verschuldigd is.
In artikel 1 van de Wet participatiebudget wordt de begripsbepaling «opleiding educatie» vervangen door:
opleiding als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder b tot en met f, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;.
1. In afwijking van het bepaalde bij en krachtens de artikelen 2.2a.1 en 2.2a.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs wordt de rijksbijdrage voor het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs waarop de in artikel 1.3.1 bedoelde aanspraak betrekking heeft, voor de twee jaren, volgend op de inwerkingtreding van deze wet, per instelling binnen het raam van de door de begrotingswetgever beschikbaar gestelde middelen berekend op grond van de formule:
{ (bi1 + bi2) : (bl1 + bl2) } x bl
waarbij
bi1 : instellingsbudget voortgezet algemeen volwassenenonderwijs in het jaar 2010,
bi2: instellingsbudget voorgezet algemeen volwassenenonderwijs in het jaar 2011,
bl1: landelijk budget voortgezet algemeen volwassenenonderwijs in het jaar 2010,
bl2: landelijk budget voorgezet algemeen volwassenenonderwijs in het jaar 2011,
bl: landelijk budget voorgezet algemeen volwassenenonderwijs in het jaar waarvoor de bekostiging geldt.
2. De in het eerste lid bedoelde instellingsbudgetten worden vastgesteld bij ministeriële regeling.
Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2013. Indien het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 2012, treedt deze wet in werking op de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst en is zij voor het eerst van toepassing op het kalenderjaar, volgend op die datum.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,