Gepubliceerd: 7 juni 2012
Indiener(s): Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA)
Onderwerpen: onderwijs en wetenschap organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33141-6.html
ID: 33141-6
Origineel: 33141-2

Nr. 6 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 8 juni 2012

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

Na artikel II wordt een artikel ingevoegd, luidend:

ARTIKEL IIA. Wet op het onderwijstoezicht

De Wet op het onderwijstoezicht wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3, tweede lid, vervalt onderdeel e onder verlettering van de onderdelen f en g tot e en f.

B

In artikel 10 vervallen het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.

Toelichting

Deze nota van wijziging wordt ingediend mede namens de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

De wijzigingen houden verband met de Wet revitalisering generiek toezicht (door de Eerste Kamer aanvaard op 22 mei 2012; nog niet gepubliceerd in het Stb.) die naar verwachting in werking zal treden op 1 oktober 2012.

Met de Wet revitalisering generiek toezicht wordt het stelsel van interbestuurlijk toezicht ingrijpend gewijzigd. Specifieke toezichtbepalingen in de bijzondere wetten worden geschrapt en vervangen door een generiek instrumentarium in de Provinciewet en de Gemeentewet. Hoofdregel is het nabijheidsbeginsel: het interbestuurlijk toezicht wordt uitgeoefend door de naast hogere bestuurslaag. Voor de gemeenten betekent dit dat het interbestuurlijk toezicht in beginsel wordt uitgeoefend door de provincie. In het geval de provincie geen taak en expertise heeft op een bepaald beleidsterrein, wordt het toezicht uitgeoefend door de betrokken vakminister. Dat is het geval voor kinderopvang. Met de Wet revitalisering generiek toezicht wordt onder meer artikel 1.68 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, waarin het rijkstoezicht op gemeentelijk toezicht en ingrijpen is geregeld, geschrapt en vervangen door het generiek instrumentarium van de Gemeentewet. Door opname van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in de bijlage, bedoeld in artikel 124b, eerste lid, van de Gemeentewet kan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het interbestuurlijk toezicht op zowel de kinderopvang als de peuterspeelzalen blijven uitoefenen, echter nu aan de hand van de bepalingen in de Gemeentewet. Om dit toezicht door de Inspectie van het onderwijs (verder te noemen: de inspectie) te laten uitoefenen is vereist dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op grond van artikel 124e van de Gemeentewet de (medewerkers van de) inspectie daartoe aanwijst. Als gevolg van de systematiek in de Wet revitalisering generiek toezicht is een bijzondere grondslag voor dit toezicht door de inspectie in de Wet op het onderwijstoezicht niet meer nodig.

Om die reden wordt artikel 3, tweede lid, onderdeel e, van de Wet op het onderwijstoezicht thans geschrapt. Artikel 3, tweede lid, onderdeel g, van deze wet laat uitdrukkelijk de ruimte voor het verrichten van andere bij of krachtens de wet aan de inspectie opgedragen taken. Met het besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot aanwijzing van de inspectie op grond van artikel 124e van de Gemeentewet voor zover het betreft het interbestuurlijk toezicht op de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, valt dit toezicht voortaan onder artikel 3, tweede lid, onderdeel g. Daarbij zij volledigheidshalve opgemerkt dat als gevolg van inwerkingtreding per 1 juli 2012 van de Wet tot wijziging van de Wet op het onderwijstoezicht in verband met de invoering van geïntegreerd toezicht en de gewijzigde rol van de Inspectie van het onderwijs bij het toezichtproces (Stb. 2012, 118) artikel 3, tweede lid, opnieuw wordt vastgesteld. Het nieuwe onderdeel e komt te vervallen en de onderdelen f en g worden verletterd tot onderdelen e en f.

Tot slot wordt ook artikel 10, tweede lid, van de Wet op het onderwijstoezicht (zoals het luidt op 1 juli 2012) geschrapt, omdat er geen misverstand over kan bestaan dat Hoofdstuk 3 (uitoefening van toezicht) niet van toepassing is op kinderopvang (en peuterspeelzalen). De bepalingen van dit hoofdstuk betreffen immers exclusief het terrein van het onderwijs.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart