Vastgesteld 1 maart 2012
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.
Inhoudsopgave |
Blz. |
|
I. |
ALGEMEEN |
1 |
1. |
Inleiding |
1 |
2. |
Achtergrond en inhoud van het wetsvoorstel |
2 |
– Maximering van de ouderbijdrage |
2 |
|
– Schriftelijke instemming |
4 |
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het bovengenoemde wetsvoorstel. Zij ondersteunen de overweging van de regering dat het maximeren van de ouderbijdrage voor álle kinderen die voorschoolse educatie volgen, ongewenste effecten kan hebben. Dit zou bijvoorbeeld betekenen dat er minder geld beschikbaar blijft voor doelgroepkinderen van wie we nu juist de beheersing van de Nederlandse taal willen verbeteren. Deze leden onderschrijven het uitgangspunt dat de toegankelijkheid van voorschoolse educatie voor doelgroepkinderen zo groot mogelijk moet zijn. Voorts merken genoemde leden op dat de regering terecht stelt dat ouders primair financieel verantwoordelijk zijn voor de taalontwikkeling van hun kinderen. De leden spreken hun steun uit voor het wegnemen van de bureaucratie die ontstaat door ouders schriftelijke instemming te vragen voor activiteiten ter bevordering van de beheersing van de Nederlandse taal die binnen de reguliere onderwijstijd plaatsvinden, maar ook voor het overeind houden van die eis bij bijvoorbeeld «kopklassen». Genoemde leden zien aanleiding tot het stellen van een aantal vragen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel om een maximale ouderbijdrage voor doelgroepkinderen in te stellen. Met deze wet wordt de situatie voortgezet zoals deze was onder het Besluit vaststelling doelstelling en bekostiging onderwijsachterstandenbeleid 2006–2010. Het voornemen van de voormalige minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), Rouvoet, om de maximering uit te breiden gaat hiermee definitief van tafel. Tevens heeft de regering aangegeven niets te zien in de alternatieven die zijn aangedragen door VNG2, G43, MOgroep4 Welzijn en Maatschappelijke Dienstverlening en BOinK5. De genoemde leden hebben enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de wijziging van de regeling van de ouderbijdrage aan de peuterspeelzaal bij deelname van een kind aan voorschoolse educatie. Deze leden hebben slechts één vraag bij deze wijziging. Zij vragen of de definiëring van de doelgroepen van enerzijds vroeg- en voorschoolse educatie en anderzijds de kinderopvang nog van deze tijd is.
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij zien op dit moment geen aanleiding tot het stellen van vragen.
Maximering van de ouderbijdrage
De leden van de VVD-fractie maken opmerkingen met betrekking tot de maximering van de ouderbijdrage. De bijdrage die ouders van doelgroepkinderen betalen, wanneer zij in aanmerking komen voor de maximale tegemoetkoming in kosten van de kinderopvang, bedraagt circa € 0,60 per uur. Kan de regering dit bedrag bevestigen, zo vragen de genoemde leden. Zo ja, is de regering met genoemde leden van mening dat dit een miniem bedrag is en dat dit geen grote financiële drempel opwerpt voor ouders van doelgroepkinderen? In het wetsvoorstel wordt namelijk verwezen naar een rapport van Sardes (2007)6 waaruit zou blijken dat de financiën één van de grootste drempels vormen terwijl dit één van de voornaamste redenen is voor de regering om onderhavig wetsvoorstel in te dienen. In het regeerakkoord is afgesproken dat kinderen met een grote taalachterstand met dwang en drang moeten deelnemen aan vroeg- en voorschoolse educatie en dat ouders (financieel) mede verantwoordelijk zijn voor taalontwikkeling van hun kinderen. Hoe heeft de regering het genoemde bedrag en het regeerakkoord in overweging genomen bij het opstellen van onderhavig wetsvoorstel, zo vragen de voornoemde leden.
De leden van de PvdA-fractie merken op dat de regering en de organisaties die kritiek hebben op het wetsvoorstel enigszins langs elkaar heen lijken te praten wat betreft de voor- en nadelen van de wet, het eerdere voorstel van de voormalige minister van OCW, Rouvoet, en de aangedragen alternatieven. De regering houdt bijvoorbeeld vol dat een ongewenst gevolg van minister Rouvoet’s uitbreiding van de maximering is dat gemeenten ervoor zouden kunnen kiezen om hun peuterspeelzalen te reserveren voor doelgroepkinderen met als gevolg concentraties van achterstandsleerlingen. De VNG stelt echter dat juist het voorstel van de huidige minister segregatie zou kunnen versterken omdat gemeenten alleen nog aan doelgroepkinderen voorschoolse educatie zouden kunnen aanbieden. De genoemde leden vragen of de regering nader kan toelichten waarom het voorstel geen versterkend effect heeft op segregatie maar dat van de voormalige minister van OCW wel. Waaruit blijkt dat de ongewenste gevolgen die de regering voorziet bij het voorstel van de voormalige minister van OCW, ook daadwerkelijk zullen plaatsvinden? Waar is de vrees in deze op gebaseerd, zo vragen de leden. In hoeverre hebben gemeenten aangegeven hun peuterspeelzalen inderdaad te reserveren voor doelgroepkinderen? Kan de regering een reactie geven op de stelling van de VNG dat voor gemeenten waar gemengde voorschoolse educatie wel in stand blijft, dreigt dat ouders van niet-doelgroepkinderen veel meer moeten gaan betalen, terwijl hun inkomen niet per se hoger is. De leden vragen of deze ontwikkeling, waar de VNG op wijst, zich al heeft voorgedaan ten tijde van het Besluit vaststelling doelstelling en bekostiging onderwijsachterstandenbeleid 2006–2010. Zo ja, in welke mate? En wat moeten de leden denken van de stelling dat, door gemeenten zo vrij mogelijk te laten in hun beleid rond de ouderbijdrage, zij segregatie kunnen tegengaan zoals zij dat het meest passend achten? Zij vragen of de regering hiermee niet impliciet toegeeft dat het rijksbeleid in deze inderdaad kan leiden tot segregatie. Kan de regering de indruk wegnemen dat zij gemeenten vervolgens verantwoordelijk maakt voor het oplossen van problemen die de rijksoverheid veroorzaakt heeft, zo vragen de aan het woord zijnde leden.
De leden hebben verder een aantal opmerkingen over de coherentie van beleid. Zij vragen of de regering de indruk kan wegnemen dat beide alternatieven die zijn aangedragen door de betrokken organisaties inhoudelijk coherenter zijn dan de aanpak die de regering voorstaat. Is het niet zo dat de optie enerzijds van een nieuwe inkomenstabel goed in lijn zou zijn met de stelselverantwoordelijkheid van de minister van OCW, terwijl de optie anderzijds van gehele vrijheid voor gemeenten in lijn zou zijn met gemeentelijke verantwoordelijkheid voor de financiële toegankelijkheid van peuterspeelzalen, zo vragen de genoemde leden. Kiest de regering met haar voorstel niet voor een vreemde tussenweg waarbij de rijksoverheid slechts de toegankelijkheid voor doelgroepkinderen bevordert maar het aan de gemeenten laat om om te gaan met de (mogelijk onbedoelde) gevolgen van deze keuze?
Tot slot hebben de leden een vraag over de administratieve lasten. Zij vragen of de regering nader kan toelichten waarom het voorstel van minister Rouvoet zou leiden tot een grote toename van de administratieve lasten.
De leden van de PVV-fractie merken op dat in 20077 is gebleken dat de financiële bijdrage één van de grootste drempels is voor ouders om hun kinderen deel te laten nemen aan voorschoolse educatie. De leden vragen of en zo ja, wat de overige redenen zijn voor ouders om hun kinderen niet deel te laten nemen aan voorschoolse educatie.
Uit het in opdracht van de gemeente Utrecht uitgevoerde onderzoek «Pilot Gemengde groepen 2007–2010»8, werden de resultaten van de voorschool vergeleken met die van peuterspeelzalen, waar kinderen geen speciaal educatief programma krijgen aangeboden. Gebleken is dat het niet uitmaakt voor de ontwikkeling van het kind of het wel of niet voorschoolse educatie volgt. De genoemde leden merken op dat er niet wordt gesproken of en hoe er gevolg zal worden gegeven aan de bevindingen uit deze publicatie. De leden vragen dan ook in welke vorm de regering aan de opgedane inzichten gevolg wil geven.
De leden van de SP-fractie willen graag dat er een brede groep gebruikt maakt van de peuterspeelzaal. Zo kunnen ook al op jonge leeftijd kinderen uit verschillende hoeken van de samenleving elkaar treffen. De leden vragen de regering of zij dit uitgangspunt deelt en hoe zij hier zorg voor draagt. Tevens vragen de genoemde leden waarom er geen uniforme regeling voor ouders met een laag inkomen is. Door dit over te laten aan gemeenten, wordt door gemeenten inkomenspolitiek gevoerd, zo menen deze leden. Deelt de regering dat dit laatste ongewenst is, zo vragen de aan het woord zijnde leden.
Schriftelijke instemming
De leden van de VVD-fractie spreken, zoals reeds in de inleiding aangegeven, hun steun uit voor het schrappen van de eis van schriftelijke instemming door ouders voor het volgen van activiteiten ter bevordering van de beheersing van de Nederlandse taal uit de wet. Deze leden wensen wel duidelijkheid van de regering over wat zij bedoelt met «volledig buiten de reguliere onderwijstijd». Betekent dit dat ouders geen instemming hoeven te verlenen bij een activiteit die start in het laatste kwartier reguliere schooltijd en daarna nog één uur doorloopt, zo vragen genoemde leden. Betekent dit voorts dat voor kinderen op peuterspeelzalen instemming vereist is, maar zodra het kind naar de kleuterschool gaat niet meer, zo vragen genoemde leden.
Kan de regering toelichten hoeveel ouders op dit genoemde moment instemming onthouden, zo vragen deze leden. Tevens vragen zij in hoeverre er ruimte blijft bestaan voor gemeenten om overige criteria te hanteren – zoals nu in veel gemeenten gebruikelijk is – om te bepalen of kinderen doelgroepkinderen zijn.
De leden van de PVV-fractie merken op dat het wetsvoorstel tevens artikel 165 van de Wet op het primair onderwijs wijzigt, waarmee wordt geregeld dat de schriftelijke instemming van ouders van leerlingen met een grote achterstand in de Nederlandse taal alleen nog nodig is wanneer de activiteiten ter bevordering van de Nederlandse taal volledig buiten de reguliere onderwijstijd plaatsvinden. De genoemde leden vragen waarom hiervoor gekozen is.
Voorzitter van de commissie, Van Bochove
Adjunct-griffier van de commissie, Arends