Gepubliceerd: 8 februari 2012
Indiener(s): Ineke van Gent (GL)
Onderwerpen: bestuur organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33133-5.html
ID: 33133-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 8 februari 2012

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

Blz.

   

ALGEMEEN

1

   

1. Algemeen

2

2. Uitvoerings- en toezichtbaarheidstoetsen

3

   

ARTIKELSGEWIJS

3

   

3. Artikelsgewijs

3

ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben kennis genomen van de voorgestelde wijzigingen van een aantal wettenop het terrein van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid teneinde deze in overeenstemming te brengen met de motie van het voormalige Eerste Kamerlid Jurgens c.s. De leden van de VVD-fractie kunnen zich vinden in het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden steunen de regering om bepaalde bepalingen niet te wijzigen, omdat er anders sprake zal zijn van doorgeschoten detaillering in wetgeving. Bovendien blijft er in de visie van deze leden op die manier ruimte voor maatwerk. Deze hebben nog wel enkele vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden zijn tevreden met het feit dat de wetgeving zoveel mogelijk in lijn wordt gebracht met de wens van de Eerste Kamer. Wel hebben zij enkele vragen over de gevolgen van de wetswijziging voor de uitvoeringspraktijk.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij onderschrijven de aanleiding van dit wetsvoorstel, namelijk dat zoveel mogelijk moet worden voorkomen dat door delegatiebepalingen lagere regelingen afwijken van hogere regelgeving. Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen bij het wetsvoorstel.

1. Algemeen

De leden van de VVD-fractie zijn benieuwd of als gevolg van het onderhavige wetsvoorstel inhoudelijke beleidswijzigingen plaatsvinden. Zij vragen voorts in hoeverre het onderhavige wetsvoorstel tot financiële consequenties en/of extra administratieve lasten leidt.

Kan de regering verder enkele voorbeelden noemen waarbij bij wijze van experiment en bij wijze van noodsituatie bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling van de wet wordt afgeweken?

De leden van de VVD-fractie constateren dat de afwijkingsbevoegdheid in artikel 16, vierde en zesde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet gehandhaafd blijft om zo de mogelijkheid te behouden om bij algemene maatregel van bestuur aanvullende of afwijkende regels te stellen. Kan de regering aan de leden van de VVD-fractie toelichten in hoeverre en in hoeveel gevallen hiervan ook daadwerkelijk gebruik wordt gemaakt?

De leden van de PvdA-fractie lezen in de memorie van toelichting weinig over de redenen waarom op het terrein van de sociale zekerheid zoveel bepalingen met afwijkingsbevoegdheid bestaan. Waarom zijn deze bepalingen er? Heeft de aanwezigheid van de bepalingen te maken met de gewenste uitvoeringsvrijheid voor de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV)?

De leden van de PvdA- en CDA-fracties vragen voorts in hoeverre de huidige afwijkingsmogelijkheden worden gebruikt. Zorgt de voorgestelde aanpassing van de bestaande bepalingen, die afwijkingsbevoegdheid mogelijk maken, mogelijk voor knelpunten? Zo ja, welke knelpunten zijn dat?

De leden van de CDA-fractie constateren dat op het terrein van ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid relatief veel bepalingen in lagere regelgeving met afwijkingsbevoegdheid bestaan. Kan de regering toelichten wat hiervan de reden is?

Het is de leden van de CDA-fractie ook na een nadere toelichting niet duidelijk waarom de afwijkingsbevoegdheid in de artikelen 18 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en 6 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen(Wet WIA) niet beperkt kan worden tot de door het UWV genoemde specifieke afwijkende bepalingen in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Deze leden vragen de regering om door middel van praktijkvoorbeelden nogmaals in te gaan op de gezamenlijke conclusie van minister en het UWV dat het niet mogelijk is de desbetreffende delegatiegrondslagen zodanig aan te passen dat alle specifieke situaties worden gedekt.

Is de veronderstelling van de leden van de CDA-fractie juist dat de voorgestelde wijzigingen niet zullen leiden tot financiële consequenties?

Verwacht de regering gevolgen voor de administratieve lasten voor uitkeringsgerechtigden ofwerkgevers als gevolg van het onderhavige wetsvoorstel? Zo ja, kan de regering die gevolgen nader toelichten?

2. Uitvoerings- en toezichtbaarheidstoetsen

De leden van de PvdA-fractie wijzen erop dat de regering weinig inzicht biedt in de gevolgen van de voorgestelde wetswijziging voor de uitvoeringspraktijk door de SVB en het UWV. De regering besteedt naar de mening van deze leden in de memorie van toelichting weinig woorden aan de opmerkingen, die SVB, UWV en de Inspectie Werk en Inkomen naar aanleiding van uitgevoerde uitvoerings- en toezichtbaarheidstoetsen hebben gemaakt.

De leden van de PvdA- en CDA-fracties vragen of de regering nader kan toelichten welke opmerkingen door deze partijen zijn gemaakt. Welke suggesties zijn wel en niet door de regering overgenomen en op welke wijze is het wetsvoorstel naar aanleiding van de opmerkingen aangepast?

ARTIKELSGEWIJS

3. Artikelsgewijs

De leden van de CDA-fractie vragen ten aanzien van artikel III van het wetsvoorstel het volgende. Zij constateren dat in artikel 23 van de Arbeidsomstandighedenwet vervalt de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur af te wijken van de Arbeidsomstandighedenwet, omdat van de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur afwijkende regels te maken tot nu toe geen gebruik is gemaakt. Deze leden willen graag van de regering weten of duidelijk is waarom van deze mogelijkheid tot nu toe geen gebruik van is gemaakt en waarom de regering kennelijk ervan uit gaat dat er ook in de toekomst geen gebruik van zal worden gemaakt.

Met betrekking tot artikel IV, onderdeel E, van het wetsvoorstel vragen de leden van de CDA-fractie een toelichting waarom de mogelijkheid om de bevoegdheid tot het stellen van regels (vaststellen dagloon) aan de minister te delegeren is vervallen. In de toelichting wordt vermeld dat er op dit moment geen gebruik wordt gemaakt van deze bevoegdheid. Deze leden vragen of het niet denkbaar is dat dit in de toekomst wel nodig zou kunnen zijn. Is het dan niet voorbarig om deze bevoegdheid te laten vervallen?

De voorzitter van de commissie, Van Gent

De adjunct-griffier van de commissie, Lips