Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 april 2012
In mijn brief van 17 april 2012 (33 127, nr. 62) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stappen die waren gezet om nog voor de afronding van het plenaire debat over bovenbedoeld wetsvoorstel te kunnen beschikken over het advies van het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) over de Nota van wijziging (33 127, nr. 27). Met deze wijziging op het wetsvoorstel wordt geregeld dat, voorafgaand aan de inwerkingtreding van de overige wijzigingen van de Wmo, gegevens aan gemeenten geleverd moeten en mogen worden (overgangsbepaling eenmalige beperkte verstrekking van persoonsgegevens door de indicatieorganen aan gemeenten). Tevens zou ik u informeren over het advies van het Cbp over het amendement van Mevrouw Venrooij over structurele gegevensuitwisseling (33 127, nr. 38).
Ik zegde uw Kamer toe dit advies zo snel mogelijk naar u door te geleiden. Ik bied u hierbij het advies, gedateerd 24 april 2012, aan.1
Ik heb waardering voor het feit dat het Cbp erin is geslaagd om binnen het korte tijdsbestek een oordeel, in de vorm van een analyse en enige aanbevelingen op hoofdlijnen, over de voorgelegde stukken te geven, zodat de regering en uw Kamer daarmee bij het vervolg van de behandeling van het wetsvoorstel rekening kunnen houden. Ik zal het college uiteraard in een afzonderlijke brief informeren over de wijze waarop met zijn advies is omgegaan.
Kort samengevat, bevestigt het advies dat met de in de Nota van wijziging gekozen oplossing kan worden voorzien in de lacune die bij de gekozen wijze van transitie ontstaat. De toelichting op deze wijziging maakt aannemelijk dat met de «warme overheveling» een zodanig zwaarwegend algemeen belang is gemoeid dat dit de voorgestelde bepaling, die ziet op verwerking van persoonsgegevens, waaronder gegevens betreffende de gezondheid, kan rechtvaardigen.
De conclusie op dit punt kan derhalve zijn, dat er geen reden is te twijfelen aan de mate waarin de Nota van wijziging «privacyproof» is.
Het Cbp stelt verder vast dat de artikelen 8 en 21 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) de grondslag bieden voor verwerking door gemeenten van persoonsgegevens, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de gemeentelijke Wmo-taak. Het Cbp acht het echter, gelet op het bijzondere, gevoelige karakter van de desbetreffende gegevens, van belang dat voldoende zeker gesteld wordt dat naleving van de artikelen 7, 11 en 13 van de Wbp zal plaatsvinden.
Het Cbp constateert dat het in de context van de Wmo ontbreekt aan objectieve, eenduidige aanknopingspunten om te kunnen bepalen welke aard en omvang van verwerking van persoonsgegevens op structurele basis door de gemeenten redelijkerwijs noodzakelijk is te achten voor de uitvoering van de gemeentelijke Wmo-taak. Mede om te grote diversiteit tussen gemeenten te voorkomen, dient naar het oordeel van het Cbp op centraal niveau te kunnen worden voorzien in het formuleren van nadere criteria en concrete vereisten ter zake.
De regering kan zich in deze door het Cbp geformuleerde opvatting vinden.
Het Cbp geeft met betrekking tot het amendement op stuk nr. 38 aan dat op voorhand – zonder nadere toelichting – niet goed is te bepalen, maar ook niet is uit te sluiten, dat met structurele gegevensverstrekking aan gemeenten, als in dat amendement beoogd, een aanzienlijk belang gemoeid zal zijn. Ook acht het Cbp het op voorhand niet goed mogelijk te bepalen in hoeverre en voor welke taakonderdelen sprake zal zijn van een noodzaak tot verwerking van persoonsgegevens dan wel kan worden volstaan met verstrekking van niet herleidbare gegevens. Daarom adviseert het Cbp de inwerkingtreding van de in het amendement geformuleerde bepaling te binden aan de aanwezigheid van de eerder aanbevolen algemene, nadere regeling van belangrijke aspecten van de verwerking van persoonsgegevens door gemeenten in verband met de nieuwe taak.
Naar mijn mening zou – overeenkomstig de in mijn brief aan uw Kamer van 17 april 2012 reeds genoemde optie – aan het advies van het Cbp op dit punt (en daarmee tegelijk op het hiervoor besproken punt) uitvoering kunnen worden gegeven door toevoeging aan het amendement op stuk nr. 38 van een bepaling die regelt dat bij algemene maatregel van bestuur (amvb) een aantal zaken nader moet worden geregeld. De formulering van die bepaling zou dan opdracht moeten geven tot het stellen van regels die afbakenen welke gegevens de gemeenten ten behoeve van een goede uitvoering van de Wmo moeten kunnen verwerken en welke gegevens door wie aan de gemeenten moeten worden geleverd. Voorts zouden in die amvb regels moeten worden gesteld om zeker te stellen dat in de gemeenten naleving zal plaatsvinden van de artikelen 7, 11 en 13 van de Wbp. Ik zal samen met VNG en zorgaanbieders nader invulling geven aan deze amvb. Aldus wordt het ook mogelijk om bij de uitwerking van die regels alsnog de door het Cbp wenselijk geachte toetsing en motivering te doen plaatsvinden van de noodzaak om in dit verband persoonsgegevens te verwerken.
De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M. L. L. E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner