Nr. 26 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 april 2012

Op 4 en 5 april debatteer ik met uw Kamer over mijn voorstel tot wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning in verband met de uitbreiding van gemeentelijke taken op het terrein van de begeleiding en een gewijzigde verdeling van de bestuurlijke verantwoordelijkheid.

In de nota naar aanleiding van het verslag bij dit wetsvoorstel1 heeft een aantal fracties in de Tweede Kamer vragen gesteld over de haalbaarheid van de decentralisatie op 1-1-2013. In mijn reactie heb ik aangekondigd dat ik hierover eind maart nog bestuurlijk overleg zou voeren met de VNG. Hedenochtend heeft dit overleg plaatsgevonden. Ik hecht er aan de resultaten van dit overleg voorafgaand aan het debat over het wetsvoorstel met u te delen.

Ik heb het bestuurlijk overleg als zeer constructief ervaren. De VNG en ik hebben bestuurlijk opnieuw bevestigd dat we de visie die ten grondslag ligt aan de decentralisatie van begeleiding en kortdurend verblijf samen onderschrijven en dat we deze decentralisatie tot een succes willen maken. Het biedt grote kansen om thuiswonende mensen met een beperking beter te kunnen ondersteunen, omdat gemeenten beter in staat zijn om deze mensen een integrale maatwerkoplossing te bieden waarbij ook verbindingen worden gelegd met andere domeinen (zoals wonen, werk en welzijn) en waarbij ook het sociale netwerk van de burger wordt betrokken.

De VNG en ik hebben gezamenlijk de standpunten goed uitgewisseld ten aanzien van de ingangsdatum van de decentralisatie. Wij delen samen het belang van een zorgvuldige implementatie van het wetsvoorstel, een belang dat ook (terecht) door uw Kamer onderschreven wordt. Zorgvuldigheid van implementatie is in zijn algemeenheid al een belangrijk uitgangspunt maar dient des te meer ter harte worden genomen als het gaat om dienstverlening aan kwetsbare mensen. De continuïteit van deze dienstverlening dient voldoende te worden gewaarborgd.

De VNG heeft aangegeven de voorkeur te hebben voor uitstel van invoering van het wetsvoorstel en gepleit voor invoering ineens per 1-1-2014. De VNG heeft, hiertoe door mij uitgenodigd, specifieke punten van zorg kenbaar gemaakt. Deze zorg richt zich met name op de onduidelijkheid over het financieel arrangement, het borgen van de gegevensuitwisseling en het tekort aan tijd voor de noodzakelijke bestuurlijke processen. In deze brief ga ik op deze punten in en geef ik aan hoe ik samen met de VNG deze zorgpunten ter hand zal nemen.

Zoals gesteld zijn gemeenten positief over het wetsvoorstel en delen wij de visie die hier aan ten grondslag ligt. In algemene zin zijn gemeenten onzeker over de uitkomsten van het debat over dit wetsvoorstel dat ik de komende dagen met u zal voeren. Gemeenten maken zich met name zorgen of de beleidsvrijheid die gemeenten nodig hebben om mensen adequaat te compenseren binnen de financiële randvoorwaarden overeind blijft.

Wij zijn met elkaar overeengekomen om na de stemmingen opnieuw met elkaar in bestuurlijk overleg te treden om de gevolgen van de parlementaire behandeling met elkaar te bespreken en de stand van zaken ten aanzien van voornoemde specifieke zorgpunten van de VNG te bespreken. Dit is conform de bestuurlijke afspraken van vorig jaar2.

De VNG heeft in het bestuurlijk overleg gesteld dat als er niet snel duidelijkheid komt over de gevolgen van de parlementaire behandeling en het financieel arrangement en als de gegevensuitwisseling niet tijdig geregeld is, de decentralisatie met ingang van 1-1-2013 niet verantwoord is.

Financieel arrangement

In het bestuurlijk overleg is nogmaals bevestigd dat de ontwikkeling van het financieel arrangement op de koers ligt die is uitgestippeld in de Bestuurlijke Afspraken 2011–2015. Het budget voor 2013 is becijferd op € 0,8 mrd. en als zodanig al gecommuniceerd in de nota naar aanleiding van het verslag. Op dit moment wordt de laatste hand te gelegd aan het objectieve verdeelmodel voor 2013, zodat we gemeenten in de meicirculaire kunnen informeren over het budget dat ze in 2013 beschikbaar krijgen.

Om de financiële opgave voor gemeenten in 2013 te beperken heb ik met de minister van BZK afgesproken om de herverdeeleffecten die optreden als gevolg van de transitie van een «historische verdeling» naar een objectief verdeelmodel in de eerste jaren na decentralisatie zoveel mogelijk te beperken door:

  • 1. De middelen in 2013 en 2014 zoveel mogelijk te verdelen op basis van een reconstructie van de historische verdeling van de kosten in 2010/2011 die Cebeon/Regioplan maakt. Over de snelheid van de overgang van deze historische verdeling naar een objectief verdeelmodel na 2014 zal de minister van BZK in de rol van fondsbeheerder in overleg treden met de VNG;

  • 2. Samen met BZK zal ik zorgen dat het verdeelmodel na de meicirculaire 2012 verder wordt geactualiseerd, waarbij gebruik kan worden gemaakt van actuele (realisatie)gegevens in de AWBZ, zodat ook de laatste veranderingen in de langdurige zorg in het verdeelmodel kunnen worden verdisconteerd. Ook kunnen de opgedane ervaringen met het verdeelmodel voor 2013 worden meegenomen voor de verdeling van het budget voor 2015 en verder.

Deze maatregelen zijn aanvullend op de bestuurlijke afspraak met de VNG om de omvang en verdeling van het budget in de eerste jaren na decentralisatie te gaan monitoren.

Bestuurlijk ben ik met de VNG overeengekomen om voor de toets op de rekenregel door een onafhankelijke instantie uit de bestuurlijke afspraken aan te sluiten bij het aangekondigde onderzoek van de Algemene Rekenkamer. Ik heb de VNG toegezegd om de Algemene Rekenkamer dringend te verzoeken om dit onderdeel van hun onderzoek voor de meicirculaire 2012 af te ronden, waarmee het budget voor 2013 definitief kan worden vastgesteld, de laatste onduidelijkheid ten aanzien van het budget bij de meicirculaire daadwerkelijk is verhelderd en is ingegaan op de zorgpunten van de VNG met betrekking tot het budgettaire kader.

Gegevensuitwisseling

De VNG heeft benadrukt er zeer aan te hechten dat de structurele uitwisseling van gegevens tussen gemeenten, zorgkantoren, aanbieders, CIZ en CAK op korte termijn wordt geregeld. Ik deel de mening van de VNG dat dit noodzakelijk is om de decentralisatie zorgvuldig te laten verlopen.

Ik heb dat ter hand genomen. Om dit mogelijk te maken is het wel noodzakelijk te komen tot een vorm van standaardisatie van gegevens. Zoals ik u berichtte bij mijn brief (kamerstuk 31 765, nr. 59) van 3 april 2012 heb ik met de VNG en ZN afgesproken daar een stuurgroep voor in te stellen. Het is mijn streven de structurele uitwisseling van gegevens geregeld te hebben voor de wetswijziging tot decentralisatie van de begeleiding in werking treedt.

De gemeenten hebben echter in het kader van de decentralisatie van de begeleiding reeds eerder gegevens nodig om de continuïteit van zorg voor cliënten te waarborgen. Daartoe wordt een extra overgangsbepaling aan het bij de Tweede Kamer ingediende wetsvoorstel toegevoegd. De daartoe strekkende Nota van Wijziging treft u hierbij aan (kamerstuk 33 127, nr. 27). Deze bepaling voorziet in een beperkte verstrekking van gegevens door de indicatieorganen aan gemeenten, zodat gemeenten in staat worden gesteld gericht contact op te nemen met de cliënten. Concreet gaat het hierbij om de verstrekking van het indicatiebesluit met de gegevens:

  • a) Naam, adres, woonplaats, BSN-nummer, datum besluit;

  • b) Grondslag waarop het besluit is gebaseerd;

  • c) Begin- en einddatum indicatie;

  • d) Wel of geen vervoer;

  • e) Soort zorg en het advies over de wijze waarop deze wordt ontvangen.

Verstrekking van gegevens wordt mogelijk op de dag na de datum van publicatie van de wet in het Staatsblad

Over de tekst van de overgangsbepaling heb ik overeenstemming bereikt met de VNG. De VNG heeft echter wel aangegeven te willen beschikken over de werkelijk geleverde uren begeleiding. Dit neem ik mee in het traject van de structurele gegevensuitwisseling.

Praktische voorbereiding

De VNG heeft mij duidelijk gemaakt dat gemeenten het jaar voorbereidingstijd nodig hebben voor het zetten van de noodzakelijke bestuurlijke stappen, zoals het sluiten van coalities met aanbieders, cliëntenorganisaties en Wmo raden, het ontwikkelen van visies en het opstellen van een nieuwe verordening, de inkoop en aanbesteding van ondersteuning; de communicatie met burgers en de innovatie van het aanbod. Sommige gemeenten hebben daar al forse stappen op gezet, andere gemeenten zijn daar nog minder ver in gevorderd.

Samenwerking met zorgkantoren

In diverse regio’s in het land worden initiatieven ontplooid waarin zorgkantoren en (groepen) gemeenten samenwerken bij de inkoop van decentralisatie door gemeenten. Ik juich dit soort initiatieven toe, omdat zorgkantoren op deze manier hun kennis goed over kunnen dragen aan gemeenten en bovendien een bijdrage leveren aan een tijdige en zorgvuldige decentralisatie. Ik heb de VNG uitgenodigd om een signaal te geven als blijkt dat zorgkantoren onvoldoende blijk geven te willen samenwerken indien gemeenten daar behoefte aan hebben of de nodige beleidsinformatie niet willen vertrekken. In dat geval zal ik met het betreffende zorgkantoor in overleg treden. Met de VNG heb ik afgesproken een brief aan de zorgkantoren te sturen waarin we onze verwachtingen ten aanzien van hun rol in dit decentralisatieproces toelichten.

Ondersteuningsteams

Ik heb de VNG voorgesteld om ondersteuningsteams op te zetten die gemeenten desgevraagd praktisch kunnen ondersteunen bij de cruciale beslismomenten in de transitiefase. Het gaat dan met name om de toegang, de inkoop, de coördinatie en de signalering. Deze teams maken gebruik van de kennis en ervaring die bij de vooroplopende gemeenten al is opgedaan. Deze teams kunnen de gemeente helpen om met ingang van 1-1-2013 de burgers die voor het eerst of na een herindicatie bij de gemeente aankloppen een adequaat aanbod te bieden.

Tot slot

Gemeenten zullen een forse inspanning moeten leveren om de nieuwe taken als gevolg van de decentralisatie zorgvuldig over te nemen. Gemeenten zullen die verantwoordelijkheid ook moeten nemen, ongeacht of de decentralisatie plaatsvindt in 2013 of in 2014. Op basis van het bestuurlijk overleg blijf ik bij mijn standpunt dat gemeenten deze verantwoordelijkheid aankunnen en op zich willen nemen. Gemeenten zien de mogelijkheden en kansen die deze nieuwe taak met zich meebrengt en willen deze verantwoordelijkheid graag dragen. Dit beeld wordt versterkt door de vele goede lokale voorbeelden, de verschillende lokale initiatieven die worden ontplooid en de energie waarmee partijen met elkaar samenwerken om deze decentralisatie tot een succes te maken.

Aan de andere kant zijn er ook zorgpunten ten aanzien van het tempo. Die zijn bestuurlijk uitvoerig besproken en hebben tot een aantal concrete afspraken geleid om op korte termijn aan deze zorgen en onzekerheden op korte termijn een eind te maken. Op basis hiervan kom ik tot de conclusie dat invoering van het wetsvoorstel per 1-1-2013 haalbaar en verantwoord is. Wij zullen hierover in uw Kamer ongetwijfeld ook het debat over voeren.

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M. L. L. E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner