Vastgesteld 6 augustus 2012
De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu en de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie hebben op 26 juni 2012 overleg gevoerd met minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus van Infrastructuur en Milieu over:
– de brief van de minister van Infrastructuur en Milieu d.d. 9 maart 2012 inzake de stelselwijziging omgevingsrecht (33 118, nr. 3);
– de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 22 november 2011 inzake de standpuntbepaling welstand (28 325, nr. 142);
– de brief van de minister van Infrastructuur en Milieu d.d. 12 december 2011 conform de toezegging naar aanleiding van het AO Programma Eenvoudig Beter met betrekking tot de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (33 118, nr. 1);
– de schriftelijke vragen van het lid Paulus Jansen d.d. 21 maart 2012 en het antwoord daarop inzake de politieke en de reële planning voor de Omgevingswet (Aanhangsel der Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2260);
– de schriftelijke vragen van het lid Paulus Jansen d.d. 24 april 2012 en het antwoord daarop inzake de reële en politieke planning voor de Omgevingswet (Aanhangsel der Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2634);
– de brief van de minister van Infrastructuur en Milieu d.d. 21 juni 2012 houdende zienswijzen internetconsultatie kabinetsbrief stelselwijziging omgevingsrecht (33 118, nr. 4).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu, Snijder-Hazelhoff
De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, Van der Ham
De griffier van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu, Sneep
Voorzitter: Snijder-Hazelhoff
Griffier: Israel
Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Kuiken, Houwers, Jansen, Van Veldhoven, De Rouwe, Ouwehand en Snijder-Hazelhoff,
en minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus van Infrastructuur en Milieu, die vergezeld is van enkele ambtenaren van haar ministerie.
De voorzitter: Ik heet de minister, haar ambtelijke ondersteuning en de aanwezigen op de publieke tribune welkom. Ik heb met de leden afgesproken dat zij allen maximaal zes minuten spreektijd in de eerste termijn krijgen, met één onderlinge interruptie, zodat er voldoende tijd is om met de minister van gedachten te wisselen.
Mevrouw Kuiken (PvdA): Voorzitter. Dit is de eerste maal dat wij met de minister spreken over het omgevingsrecht, de nieuwe Omgevingswet. Het zal dan ook een inbreng zijn op hoofdlijnen, niet alles omvattend, en wij zullen hierover nog vele malen met elkaar en ook met de minister van gedachten wisselen.
Het is de bedoeling dat er in 2014 een nieuwe Omgevingswet komt, die vervolgens van kracht moet worden in de jaren daarna. De Omgevingswet is een fundamentele herziening van het omgevingsrecht en moet ervoor zorgen dat het omgevingsrecht voor burgers en bedrijven inzichtelijker, voorspelbaarder en gebruiksvriendelijker wordt. Wij willen dan ook een integrale en evenredige afweging van de sectorale deelbelangen, zoals die nu in het ruimtelijk beleid zitten, realiseren door middel van die Omgevingswet. Onze basishouding is dan ook positief, omdat wij nu een aantal knelpunten zien. Onze uitgangspunten daarbij zijn: sneller, beter en ook zorgvuldig, zodat er een echte integrale afweging kan plaatsvinden van economie en milieu en niet van economie over milieu of vice versa. Wij zijn in beginsel positief, maar wij hebben wel een aantal vraagtekens die wij aan de minister voorleggen.
Het eerste punt betreft de knelpuntenanalyse. Met de Omgevingswet worden regelingen gebundeld en vereenvoudigd en moeten bestaande problemen worden opgelost. Het is wel van belang dat wij heel helder hebben waar de problemen nu precies zitten. Wij kunnen ze voor een deel zien, maar de G4-gemeenten, de VNG en ook natuur- en milieuorganisaties hebben aangegeven dat zij een gedegen knelpuntenanalyse missen. Ik krijg daarop graag een reactie van de minister.
Een volgend punt betreft de inhoud van de Omgevingswet en de praktijktoetsen. De Omgevingswet is een kaderwet en moet nader invulling krijgen door middel van AMvB’s en ministeriële regelingen. Op dit moment zijn deze AMvB’s er nog niet, waardoor het lastig is om te bekijken hoe dit allemaal concreet uitwerkt, wat in wetteksten komt en wat niet en op welke wijze de Kamer straks daarop kan controleren. Wij missen nu nog een beetje de samenhang dan wel overlap met bijvoorbeeld de Natuurwet. Wij spraken er gisteren al even over in het kader van de Crisis- en herstelwet. Ik verwacht dat de minister een doorkijkje geeft: hoe ziet het eruit, wat komt er precies in die AMvB’s, hoe is de samenhang met de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS), natuurwetgeving en andere aanverwante wetgeving?
Een belangrijk aspect waarover wij ook in de technische briefing hebben gesproken, is of er nu gedegen praktijktoetsen komen, in de volksmond ook wel «botsproeven» genoemd. Gaan wij het wetsvoorstel zoals het er in concept ligt in de praktijk toetsen? Ik was in de veronderstelling dat dat ging gebeuren, maar ik hoor vanuit het veld dat er tegengestelde belangen zijn. Men zegt dat er onvoldoende tijd voor is. Wij vinden dat een gemiste kans. Volgens mij is het een noodzakelijke voorwaarde voor het verder uitrollen van wetgeving, want niemand van ons zit te wachten op een rommelwet. Het is niet bedoeld om te traineren, maar wel om ervoor te zorgen dat er nu echt een gedegen wet komt die doet wat die moet doen.
In hetzelfde licht heb ik de volgende vraag. Voor wetgeving is een bepaalde tijd nodig, zowel om het wetsvoorstel gereed te maken als voor de implementatie, want wij zitten met overgangsrecht. Stelt de minister een regiecommissaris of een regiefunctionaris voor de Omgevingswet aan die onafhankelijk van de politiek en van het kabinet dit proces begeleidt en als een soort procesbewaker tussen de verschillende belangenclubs gaat staan? Dat is belangrijk, want de Omgevingswet is niet statisch: er moet een overgangswet komen en er moet een invoeringswet komen. Bijvoorbeeld bij de Wabo en de Wro hebben wij gezien dat dat proces heel kwetsbaar kan zijn. Om de stelselwijziging soepel te laten verlopen, zal daarvoor aandacht moeten zijn.
Ik heb een puur informatieve vraag over de inhoud van de wet, over de omgevingsverordening. Bestemmingsplannen en beheersverordeningen zijn nu de meest gebruikte instrumenten die de gemeente concreet heeft op planniveau. Met de Omgevingswet worden al die bestemmingsplannen vervangen door één gemeentelijke omgevingsverordening. Ik hoor graag van de minister hoe dat nu precies werkt en welke obstakels er wellicht zijn. Ik hoor van gemeenten zelf dat zij nog niet helemaal een concreet beeld hebben hoe dat precies in de praktijk moet werken en wat dit betekent. Ik kan er honderd deelvragen over stellen, maar ik houd het even breed. Op een later moment kunnen wij er meer specifiek op inzoomen.
Ik heb ook een vraag ...
De voorzitter: Uw laatste punt.
Mevrouw Kuiken (PvdA): Dan moet ik gaan schrappen. Dan eindig ik even met een punt waarmee ik misschien ook had kunnen starten. Wij realiseren zo’n Omgevingswet natuurlijk omdat wij het voor burgers en bedrijven eenvoudiger willen maken. Wij willen dat burgers op elk moment in een proces weten: waar sta ik, wat zijn mijn rechten, wat zijn mijn plichten en waaraan moet ik voldoen? Daarbij hoort een stukje digitalisering. Graag hoor ik van de minister ook hoe wij dat aspect organiseren, maar mijn primaire punt is dat wij naar een stelsel toegaan waar burgers en bedrijven echt aan de voorkant van een proces inspraak hebben, zodat wij niet achteraf slechte wetten, slechte maatregelen of voorstellen of slechte infrastructuur via de rechter proberen te regelen, maar de zaken echt aan de voorkant regelen. Volgens mij valt daarmee tijdswinst te halen. Daar hoort volgens mij ook een goede omgevingsautoriteit bij voor milieu en andere aspecten, waar burgers, gemeenten, provincies en andere instanties met hun vragen terecht kunnen voor raad en daad. Ik krijg hierop graag een reactie. Mijn excuses dat het allemaal een beetje pop-pop-pop-pop-pop gaat. Ik kon nog honderd vragen stellen, maar het moet even vlot en snel.
De heer Houwers (VVD): Voorzitter. Het huidige omgevingsrecht is zeer complex; alle partijen zijn het daar wel over eens. Het omgevingsrecht kent nu zoveel wetten en regelingen dat bewoners, ondernemers en overheden door de bomen het bos niet meer zien. De VVD juicht het dan ook toe dat de minister zo voortvarend aan de slag is gegaan met het ontwerpen van een nieuwe Omgevingswet.
De nieuwe Omgevingswet kent naar de mening van de VVD alleen maar winnaars. Voor burgers worden de procedures veel eenvoudiger, de plankosten verminderen en voor ambtenaren wordt het simpeler om de regels toe te passen. Ik deel de mening van mevrouw Kuiken dat wij dan ook zo veel mogelijk moeten proberen vooraan in het proces iedereen erbij te betrekken, zodat wij er niet later in het proces last van hebben.
De VVD verwacht dat door de Omgevingswet onduidelijkheid en onzekerheid rondom voorgenomen ruimtelijke projecten zoals de aanleg van spoorwegen, stedelijke herstructurering, plattelandsontwikkelingen, waterveiligheid, energietransitie en natuurprojecten wordt weggenomen. Ik heb nog wel een aantal vragen voor de minister over de planning en de verdeling van de verantwoordelijkheden in het fysieke domein.
De ambitieuze planning van de minister is te prijzen, maar mag niet ten koste gaan van de zorgvuldigheid. De Omgevingswet is een kaderwet die later wordt ingevuld met AMvB’s en ministeriële regelingen. De decentrale overheden maken zich zorgen, omdat er nog geen zicht is op de uitwerking van wetsteksten. Het is daardoor nog niet in te schatten hoe de Omgevingswet in de praktijk zal uitwerken en waarop de uitvoeringspraktijk zich moet voorbereiden. Is de minister voornemens om een voorhangprocedure te volgen voor de AMvB’s, zodat consultatie mogelijk is?
De VVD vindt het van belang dat er in de Omgevingswet een duidelijke rolverdeling wordt gemaakt tussen de verschillende overheden wat betreft de verantwoordelijkheden in het ruimtelijk domein. Ook hier moet gelden: je gaat erover of je gaat er helemaal niet over. In de huidige situatie is dat niet duidelijk genoeg, waardoor er onnodige regeldruk ontstaat. Deelt de minister deze mening?
In dat kader hebben wij veel vertrouwen in de lokale overheid en ook in de belanghebbenden. Wij vinden het een heel goede actie dat er een kan-bepaling komt voor welstandscommissies. Wij roepen de gemeenten ten zeerste op om globalere en flexibelere plannen op te stellen. Wij weten wel dat wij dat vanuit Den Haag niet meer kunnen regelen omdat die gemeenten dat zelf moeten doen, maar het zou goed zijn dat gemeenten zich zeer bewust zijn van het belang hiervan en zo globaal en flexibel mogelijke plannen opstellen. Daardoor ontstaat ruimte voor ontwikkelingen die de maatschappij vraagt.
Daarnaast wil ik het probleem op tafel leggen dat te maken heeft met de grondexploitatie door gemeenten. Deze zorgt bij verschillende gemeenten voor grote geldzorgen. Hoe verder, nu de gouden tijden voorbij zijn? De VVD vindt dat gemeenten zich zo min mogelijk moeten opstellen als projectontwikkelaar met winstoogmerk, maar de regisseursrol en ruimtelijkeordeningsrol op onafhankelijke wijze moeten invullen. Plannen beoordelen en keuzes maken kan beter, als er geen financiële belangen voor het gemeentelijk grondbeleid aan vastzitten.
Mevrouw Van Veldhoven (D66): De heer Houwers zei net: je gaat erover of niet. De VVD wil dat principe verder doorvoeren. Het is mij opgevallen dat bij de omgevingsverordening is gezegd: elke gemeente, waterschap en provincie maakt één gebiedsdekkende verordening voor de leefomgeving. Maar dat is er dan één per bestuurslaag. Elk waterschap ligt in een provincie en ook elke gemeente ligt in een provincie. Dan krijg je toch een dubbeling in die verordeningen? Is de heer Houwers van mening dat het niet zo zou moeten, maar dat het er echt maar één zou moeten zijn?
De heer Houwers (VVD): Ik denk dat je dan goed moet bekijken wat je in die verordening wilt regelen. Je kunt het wellicht ook op verschillende niveaus regelen. Dat gebeurt wel meer. Een bepaald plan of een bepaalde toekomstvisie op provinciaal niveau kan wat gedetailleerder worden uitgewerkt op gemeentelijk niveau, maar je moet inderdaad proberen om dit soort plannen zo min mogelijk te hebben op de verschillende niveaus. Wij vinden het wel van belang dat bijvoorbeeld de watertoets van waterschappen, waarbij ook wordt gekeken naar het waterbelang, nadrukkelijk wordt meegenomen.
Mevrouw Van Veldhoven (D66): Maar het hele idee achter deze exercitie is een vereenvoudiging en een integrale benadering. De VVD stelt voor om er toch weer die gelaagdheid in te brengen. Dat leek mij wat in tegenspraak met hetgeen de heer Houwers eerder zei. Een burger heeft dan toch weer te maken met verschillende omgevingsverordeningen die hij naast elkaar moet leggen om te zien waar de grote lijnen en waar de versimpeling zijn gelegd. Zo ziet de VVD dat dan. Hoe moet ik dat rijmen met: je gaat erover of je gaat er niet over?
De heer Houwers (VVD): Dan heb ik mij niet duidelijk uitgedrukt. De VVD denkt dat je zo veel mogelijk bij de gemeente terecht moet kunnen, dat je daar één vergunning krijgt, maar dat er achter dat loket met anderen kan worden samengewerkt. Als er wordt gecoördineerd, kan er uiteindelijk één regeling met één vergunning zijn. Dat doet recht aan wat wij willen, namelijk dat het voor de burger allemaal simpeler wordt en dat wij op die manier de zaken stroomlijnen. Daarmee maak ik duidelijk dat uiteindelijk maar één instantie over de vergunningverlening gaat.
Ik kom tot een afronding. De VVD is al met al positief over deze Omgevingswet, maar wil wel graag dat het vervolg op een zorgvuldige manier wordt vormgegeven. Wij hebben er ook alle vertrouwen in. Het is ook goed dat het snel gebeurt. Er zal veel aandacht moeten zijn voor de uitvoeringspraktijk. Wij hebben gisteren met mevrouw Kuiken in het kader van de Crisis- en herstelwet gevraagd dat praktijken worden uitgewisseld tussen de verschillende gemeenten. Wij denken dat het hiermee ook goed kan. Wat ons betreft, gaan wij door op deze weg, snel en zorgvuldig naar een eenvoudig en beter ruimtelijkeordeningsbeleid.
Mevrouw Kuiken (PvdA): Ik ben het ermee eens dat het proces dat wij nu ingaan zorgvuldig moet zijn. Is de VVD ook van mening dat het cruciaal is om die uitvoeringstoetsen, die botsproeven uit te voeren voordat wij verder gaan in dit traject en er een wetsvoorstel naar de Raad van State kan?
De heer Houwers (VVD): Ik vind het heel belangrijk dat het uiteindelijk in de praktijk zal werken. Als wij in een aantal experimenten of een aantal voorbeelden zullen zien hoe het werkt en hoe het uiteindelijk uitwerkt, lijkt dat voor de VVD een belangrijk aspect aan deze wet. Het moet niet alleen op papier, maar ook in de praktijk werken. Ik kan mij er van alles bij voorstellen dat wij een aantal voorbeelden daarvan hebben, waarin je kunt bekijken of het functioneert zoals wij ons dat voorstellen.
Mevrouw Kuiken (PvdA): Dat is hartstikke goed. De heer Houwers heeft de signalen ook gehoord van de gemeenten dat zij die toetsen in de praktijk op dit moment nog niet zien, maar dat ze wel belangrijk zijn, iets belangrijker dan alleen maar snelheid, omdat het elkaar in de weg zit.
De heer Houwers (VVD): Dat is juist, maar wij denken ook dat er een belangrijke verantwoordelijkheid bij de gemeenten zelf ligt om de zaken goed te volgen en ervoor te zorgen dat zij uitvoering kunnen geven aan deze wet. Dat gemeenten zeggen dat zij het niet kunnen omdat zij niet genoeg capaciteit of kennis hebben, vinden wij geen goed argument. Wij vinden dat er van beide kanten verantwoordelijkheid is: bij ons om een uitvoerbare wet te maken en bij de gemeenten om het op een positieve manier op te pakken en daarmee in de praktijk invulling te geven aan onze bedoelingen.
De heer Paulus Jansen (SP): Voorzitter. Het valt mij op dat het een stuk drukker is op de publieke tribune dan gisteren bij het debat over de Crisis- en herstelwet. Klaarblijkelijk heeft de tribune ook oog voor kwaliteit. Na het broddelwerk van gisteren kijken wij nu naar gestructureerde oplossingen voor de lange termijn. De SP-fractie is daarvan een groot voorstander, zij het dat wij ons in dit stadium wel afvragen of wij toewerken naar een gestructureerde oplossing. Dat is wel de ambitie en die delen wij met de minister, maar ik grijp nog even terug op onze inbreng tijdens het debat van 2 november jl. over de startnotitie. Wij hebben toen gevraagd welke probleemanalyse ten grondslag ligt aan deze radicale aanpak. Dat hebben wij vervolgens nog in een motie verwoord, die met de kleinst mogelijke meerderheid is verworpen: oud rechts plus de SGP. Dat geeft wel aan dat een heel groot deel van de Kamer zich afvraagt of het niet beter is om meer te doen aan analyses voordat je begint met het handwerk van het vormgeven van de wet. Die vraag heb ik nog steeds aan de minister. Ik bespeur wel dat er enige bijsturing plaatsvindt. Er zijn vijf adviesraden gevormd, er is een internetconsultatie geweest en er zijn allerlei partijen die hun woordje kunnen doen. Maar de SP-fractie vindt dat er verschil is tussen partijen met een belang, overigens met alle waardering voor die partijen, en bijvoorbeeld bestuurswetenschappers die meer vanuit de samenhang en kwaliteit van het geheel, de rechtsgelijkheid en dat soort meer algemene waarden aankijken tegen het wetsvoorstel. Komt de minister al een beetje onze kant op en kan zij dat onderbouwen?
Een tweede belangrijk punt dat wij destijds hebben genoemd en waaraan wij de verdere ontwikkeling natuurlijk steeds zullen toetsen, is dat de Omgevingswet aan de ene kant ruimte moet bieden voor ontwikkeling – dat is bij deze minister wel in goede handen; zij is er heel erg mee bezig – en aan de andere kant moet beschermen wat zwak is. «Zwak» in de zin van economisch zwak. Dat kunnen mensen of organisaties zijn, maar het kan ook de natuur zijn of immateriële waarden in zijn algemeenheid. Denk aan de Waddenzee. Dat is een zeer waardevol natuurgebied dat op de UNESCO-lijst staat, maar tegelijkertijd willen mensen daar hun boterham verdienen. Daar zit een spanning in. Kortom, als je ruimte biedt aan de een, zit je toch te knabbelen aan de kwaliteit van de ander. Wij missen op dat terrein nog de balans in de stukken die tot nu naar de Kamer komen.
Ik ga iets de diepte in om te illustreren hoe het kan uitpakken. De minister is een groot voorstander – daarin is zij consistent met de rest van het kabinet – van het vervangen van vergunningen door algemene regels. Wij hebben er al enkele jaren ervaring mee; het Activiteitenbesluit is er een voorbeeld van. Mijn analyse is dat dit het volgende effect heeft en mijn vraag is of de minister deze analyse deelt. Gemeenten en provincies deelden vroeger vergunningen uit en daar vroegen zij leges voor. Die leges werden gebruikt om een preventieve toets te doen of een plan voldeed aan de uitgangspunten. Daarna bekeken zij vaak of het in werkelijkheid was gemaakt zoals het op papier was gezet. Er waren twee vormen van actieve controle: preventief vooraf en direct na oplevering. Op het moment dat wij afstappen van een vergunningsstelsel en naar algemene regels gaan, krijgen de provincies en de gemeenten geen leges meer. Ik denk dat de meeste wethouders Financiën zullen zeggen: sorry jongens, einde oefening. Het lijkt mij dat er geen preventieve toets meer plaatsvindt, dus dat er niet meer actief wordt gecontroleerd of er wordt voldaan aan de wet, dus minder handhaving. Na een jaar komen wij erachter dat er ergens een bouwwerk is verrezen in een mooi natuurgebied dat niet voldoet aan de wettelijke kaders, landelijk, regionaal of lokaal. Wat gaat de minister dan doen? Slopen? Die lijn is een jaar of tien, twaalf geleden ooit uitgeprobeerd, eerst in Vlaanderen en toen in Valkenswaard. Daar maak je je niet populair mee, is mijn ervaring. De vraag is of dat uiteindelijk de gebruiker blijer maakt over de wijze waarop de overheid zich opstelt. Als mensen kunnen kiezen tussen na een jaar tegen de lamp lopen en de zaak moeten platgooien of vooraf zekerheid hebben dat zij kunnen maken wat zij willen, denk ik dat de meesten de voorkeur geven aan het eerste. Maar stel dat er niet gesloopt wordt of dat het iets kleiners is, wat gebeurt er dan? Wordt het getolereerd, wordt het gedoogd? Worden er boetes uitgedeeld en waarvoor worden die boetes gebruikt? Voor het compenseren van de schade voor omwonenden, voor het compenseren van de schade aan de natuur? Kortom, ik zie er hier toch een voorbeeld van dat het beschermen van de rechten van wat zwak is in het geding kan komen.
De commissie-Elverding heeft gezegd dat mensen voor het traject hun mond moeten kunnen opendoen om draagvlak te creëren. Wij zijn ervoor dat er een soort turboprocedure komt in een situatie dat er draagvlak is. Althans, dat zou ik mij kunnen voorstellen. Hoe zou je dan draagvlak moeten meten? Dat lijkt mij wel lastig. Moeten wij standaard een referendum over plannetjes gaan organiseren? Betekent het niet ook dat, als wij dat project sneller doorzetten, er een betere vorm van compensatie moet komen: compensatie in geld, bijvoorbeeld in de vorm van het uitkopen of schadeloos stellen van mensen die geschaad worden en compensatie voor natuur en milieu wanneer die worden aangetast, zoals op dit moment al gebeurt onder een aantal vigerende wetten? Er valt met ons te praten over een snellere regeling voor projecten met draagvlak, met name publieke projecten, maar dan moet wel beter in de wet worden verankerd dat er een vorm van compensatie plaatsvindt. Mijn overige vele punten bewaar ik voor de tweede termijn.
Mevrouw Van Veldhoven (D66): Voorzitter. D66 is voor een versimpeling en grondige herziening van het omgevingsrecht, want alles is met alles gelinkt. Het zou prima zijn om dat in de wet beter tot uitdrukking te brengen. Wij zijn dus voor vereenvoudiging, maar met behoud van zorgvuldige inspraak voor burgers en bescherming van natuur en milieu. Op basis van de stukken die vandaag voorliggen, heb ik nog een heel aantal vragen, allereerst over maatwerk.
Wij zijn het met de minister eens dat het goed is om maatwerk te bieden. De minister heeft aangegeven dat wet- en regelgeving dan minder generiek moet worden en meer ruimte moet bieden, maar hoe voorkom je dan rechtsongelijkheid? Hoe voorkom je dat mensen in de krimpgebieden een ander regime hebben dan mensen in de stad of andersom? Waar ligt de scheidslijn tussen stad en platteland en wie trekt die? Hoe voorkom je dat de wet- en regelgeving die je wel hebt, uitgaat van de laagste gezamenlijke deler en hoe beloon je bijvoorbeeld duurzame ambitie? Ik heb wel eens voorgesteld om de milieugebruiksruimte onder de PAS bij voorkeur te geven aan ondernemers die er efficiënt mee omgaan, omdat wij zo de koek groter maken. Is de minister bereid om erover na te denken of zulke punten kunnen worden verankerd?
Het omgevingsrecht gaat uit van vertrouwen. Wat ons betreft is dat goed, maar dan is wel heel belangrijk dat de handhaving op orde is. De SP had er net ook al een heel verhaal over. In de stukken die wij nu hebben, wordt daarop nog te beperkt ingegaan. Hebben wij de middelen, de kennis en het kader om de handhaving stevig te houden? Kan de minister een inschatting geven van de intensivering die nodig is als borging voor zo’n trustbased approach, om een niet echt Nederlands woord te gebruiken, in de vorm van fte’s, sancties en ook een klachtenloket? Waar kun je terecht als blijkt dat die trustbased approach toch niet het gewenste effect heeft?
De minister heeft het over een generieke experimentenregeling in de Omgevingswet. Ik vroeg mij af wat ik mij daarbij moest voorstellen. Experimenten zijn niet voor niks experimenten. Wie beslist of iets een experiment is? Wie bepaalt wat het is? Wat zijn de randvoorwaarden? Of kan alles een experiment zijn? Hoe wordt voorkomen dat in het kader van die experimenten onomkeerbare schade aan natuur of milieu ontstaat?
Er komt een integrale omgevingsvisie vanuit het Rijk en de provincies. Ik vraag mij af hoe gedetailleerd deze zal zijn. Hoeveel ruimte is er voor gemeenten om deze omgevingsvisie mede in te vullen?
Ik las dat op grond van de Omgevingswet elke gemeente, elk waterschap en elke provincie één gebiedsdekkende omgevingsverordening moet maken. Maar dan overlappen die elkaar toch? En wat als ze elkaar tegenspreken? Het bestemmingsplan gaat verdwijnen. De minister zegt dat de goede dingen worden geborgd en de andere dingen verdwijnen. Welke zaken verdwijnen? Ik sluit aan bij een aandachtspunt dat de Raad van State heeft gegeven. Het is onvoldoende duidelijk waarom bepaalde instrumenten niet meer worden meegenomen in de Omgevingswet. Ik zou die analyse zeer op prijs stellen, want die instrumenten waren er natuurlijk niet voor niets.
Als je in de huidige situatie een bepaald project wilt starten, is het duidelijk dat je alle vergunningen moet hebben. Oftewel, je moet aan alle eisen voldoen. Dat wordt geïntegreerd in één omgevingsvergunning. De vraag is hoe het zit als dat project wel voldoende scoort op milieu, maar bijvoorbeeld niet op geluid of natuur. Ga je door als je goed scoort op drie van de vijf onderdelen? Of wordt de vergunning alleen verleend als je op alle onderdelen goed scoort? Als dat niet zo is, hoe worden dan waarden als natuur en milieu voldoende gewaarborgd?
Het volgende punt is positieve evenredigheid. In de nieuwe Omgevingswet komt afwegingsruimte om te kunnen afwijken van sectorale normen. De minister vergeet echter te zeggen dat de overweging hierbij is dat een enkeling geen schade mag toebrengen «behalve als dat duurzaam voordeel aan allen brengt», zo zeggen mr. Borger en dr. Van der Heijden. Dat is nu verworden tot «als de leefomgeving zich er niet tegen verzet», maar dat is in mijn ogen toch een belangrijk nuanceverschil. Als je die ruimte voor afwijking biedt, wat wij belangrijk vinden in het kader van de flexibiliteit, moet je daaraan wel een grens stellen, namelijk dat het duurzaam voordeel aan allen brengt. Is de minister bereid om ook deze kant van die deal te accepteren?
De heer Houwers (VVD): Ik zou graag van de vertegenwoordiger van D66 willen weten of zij vanuit Den Haag de grenzen daaraan wil stellen dan wel of zij net als de VVD zo veel vertrouwen heeft in de lokale democratie dat het ter plekke beter kan worden beoordeeld dan vanuit Haagse kantoren.
Mevrouw Van Veldhoven (D66): Wij gaan naar een herziening van het totale omgevingsrecht en daarin gaan wij een andere benadering kiezen. Ik geef de minister mee dat, als wij die benadering kiezen – die zal natuurlijk zowel in generieke regels als verder in de uitwerking van het hele stelsel worden doorgevoerd – je dan wel tegenwicht moet bieden. Voor ons is het belangrijk dat, als wij flexibiliteit willen bieden – voor de ene regel zal dat er anders uitzien dan voor de andere regel – wij die flexibiliteit inkaderen en generieke randvoorwaarden stellen aan het gebruikmaken van die flexibiliteit. Dat raakt ook aan mijn punt over de experimenteerregeling. Wij zijn voor die flexibiliteit, want onze maatschappij is dynamisch. Maar het is ook nodig om aan te geven waar die regels en die flexibiliteit hun grens hebben. Wetenschappers hebben over de bezinning op het omgevingsrecht gezegd hoe je de flexibiliteit en de balans ongeveer zou kunnen leggen. Wij vonden dat een mooi compromis en wij vinden dat de tekst van de minister daarvan afwijkt.
De heer Houwers (VVD): Dan constateer ik toch een discrepantie tussen de opmerking van mevrouw Van Veldhoven over maatwerk dat D66 graag wil zodat er lokaal kan worden afgewogen, zo neem ik maar even aan, en haar opmerking over de grenzen die wij daaraan moeten stellen. Die grenzen kunnen toch ook ter plekke worden gesteld, misschien wel veel beter als maatwerk?
Mevrouw Van Veldhoven (D66): Ik ben bang dat de heer Houwers niet heel goed luistert naar wat ik zeg, maar ik wil het nog wel een keer proberen uit te leggen. Bij het bieden van maatwerk is het juist belangrijk dat je mensen instrumenten geeft om te bepalen hoe zij dat maatwerk moeten maken. Juist over die instrumenten wijkt de brief van de minister af van datgene wat de wetenschappers daarover hebben gezegd. Ik vraag de minister of zij beide kanten van dat instrument wil doorvoeren, zodat wij op adequate manier zowel centraal als decentraal dat maatwerk goed kunnen bieden.
De minister wil de Omgevingswet al dit najaar naar de Raad van State sturen. In het overzicht van de planning is het mij niet helemaal duidelijk waar wij nu precies zitten. Ik heb het gevoel dat er nog heel grote stappen moeten worden gezet. Er is brede steun in de Kamer voor een herziening van het omgevingsrecht, maar die moet wel goed in elkaar zitten. Zo’n omvangrijke exercitie moet geen afraffelwerk worden. Dan krijg je weer herziening op herziening, waarbij niemand gebaat is. De Raad van State adviseert met klem om de oorzaken, tekortkomingen en concrete behoeften in kaart te brengen, een knelpuntenanalyse zoals net al werd gezegd. Wanneer kunnen wij die verwachten?
De brief van de minister is niet heel specifiek over de verhouding tot de EU-regelgeving. Ik zou het interessant vinden om te horen of zij al specifieke knelpunten verwacht. De generieke vraag is of dit hele stelsel opnieuw genotificeerd zal moeten worden. Wat betekent dat dan voor de planning en de inwerkingtreding?
De heer De Rouwe (CDA): Voorzitter. Ik heb al veel collega’s horen spreken over de voordelen die het in hoofdlijnen biedt: het versnellen, het vereenvoudigen, samenhang, maatwerk. Ik wil niet een groene politica van haar troon stoten, maar wil er in ieder geval een aspect aan toevoegen. In de ogen van de CDA-fractie zal ook met een Omgevingswet een transitie moeten worden gemaakt naar duurzame ontwikkeling. Ik begin daarover, omdat ik dat het meest uitdagende vind voor de toekomst. Wij hebben Nederland sinds de oorlog heel goed opgebouwd, met heel veel goede bedoelingen, met vele wetten, AMvB’s en regelingen en wij zien nu dat dat woud helemaal vol staat en dat het ook weer belemmert. Een van de kenmerken van alle regelingen die wij de afgelopen 60 jaar hebben bedacht, is dat ze heel vaak gericht zijn op het lokale niveau en dat ze ook gericht zijn op het verbruiken. Een van de uitdagingen van deze nieuwe eeuw is het maken van de transitie naar duurzaamheid: niet verbruik maar gebruik, niet opmaken maar langs de weg van duurzaamheid ontwikkelingen mogelijk maken. Dat vind ik een van de belangrijkste ontwikkelingen in deze initiatieven. Ik wil de minister stimuleren om er verder aandacht aan te geven. Ik heb de brief van 27 pagina’s goed gelezen, een tijdje terug al en ook gisteren ter voorbereiding. De minister benoemt het wel in de intro, maar het komt daarna niet zoveel meer terug. Maar laat ik koesteren wat er staat. Die teksten zijn goed, maar ik wil de minister ook oproepen om er in het vervolg echt een speerpunt van te maken. Met z’n allen roepen dat het sneller en beter moet, doen wij ook en vinden wij heel populair. Maar dit is een onderstroom die minstens zo belangrijk is. Graag vraag ik een uitdagende reactie van de minister om zich dat verder eigen te maken.
Ook de CDA-fractie vindt het van belang dat wij tempo maken. Dat willen wij op heel veel terreinen, vooral bij infrastructuur, maar wij zien ook dat hier een mammoetwet aankomt: een proces dat ongekend is. Ik noem hier de oproep van de gemeenten, die vragen om een fatsoenlijke termijn om te kunnen meedenken. Ik proef bij gemeenten en ook bij natuurorganisaties dat zij oprecht mee willen denken en kijken of het beter kan. Ik proef bij hen niet een verborgen agenda: laten wij het maar tegenhouden. Dus laten wij niet dat wantrouwen hebben. Laten wij ook daar het vertrouwen neerleggen. Neemt de minister de kritiek ter harte dat het wel een heel korte periode is waarin zij kunnen meekijken?
In het verlengde daarvan wil ik ook de AMvB’s noemen. Wij focussen nu wellicht heel snel op de kaderwet, op de grote lijnen, maar in de AMvB’s zitten toch de details, de uitwerking. Hoe ziet de minister dan de rol van de betrokken organisaties: de milieuorganisaties, de gemeenten, misschien wel de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur? Is zij bereid om ook hen toe te laten in de keuken en mee te laten denken: hoe moet die AMvB er uitzien? Kunnen zij daarop reageren, net als de Kamer, waarover wij zelf gaan? Zij zullen dan ruimte moeten hebben om mee te kunnen kijken.
De heer Paulus Jansen (SP): Ik bespeur nu ook bij de heer De Rouwe enige zorg over de planning in relatie tot de zorgvuldigheid. Dat onderstreep ik. Wij hebben twee keer een serie schriftelijke vragen gesteld over de planning, waarbij het inmiddels wel duidelijk is dat de politieke en de reële planning ongeveer vier jaar uiteenlopen. Is de CDA-fractie inmiddels met de SP van mening dat zorgvuldigheid voorop moet staan en dat, als uit de consultaties blijkt dat er nog een flink aantal open eindjes zijn wat de principiële keuze betreft, het beter is om à la Elverding eerst een goede analyse te maken voordat wij beginnen met het schrijven van dat handboek soldaat?
De heer De Rouwe (CDA): De heer Jansen maakt een denkfout, wanneer hij stelt dat zorgvuldigheid nu pas voor ons belangrijk is. Wij hebben ook in de eerste debatten het punt van de zorgvuldigheid ingebracht. Je kunt de vraag stellen – dat heeft de SP gedaan – of er niet meer onderzoek naar gedaan zou moeten worden. Ik hoor de heer Jansen ook nu weer die analyse noemen. Wij hebben die toen ook niet gesteund, omdat het voor de CDA-fractie duidelijk is dat er een herziening moet komen. Het is duidelijk dat wij de minister steunen in haar ambitie. Ik heb ook wel eens de kritiek gehoord dat de minister te weinig ambitie had. Misschien kunnen wij nu de kritiek hebben dat deze minister te veel ambitie heeft, maar dat vind ik niet echt een stevige aanval; dat vind ik haast een compliment. Complimenten krijgt de minister al genoeg, dus die hoef ik niet te geven. Het gaat ons erom dat, als wij dit proces ingaan, er bij het ministerie begrip is voor al die gemeenten en natuurorganisaties die echt willen meedoen, maar ook even tijd nodig hebben om mee te kijken. Tegen de heer Jansen zeg ik dat ik niet weet hoe de komende maanden er uitzien. Ook ik vind ze ambitieus, maar laat de minister aan de slag gaan. Hier geef ik het signaal: minister, wees zorgvuldig en stuur bij als dat nodig is. Wij weten niet of het nodig is. Daarvoor zit de minister aan het stuur. Maar daarom vraag ik hier opnieuw aandacht voor.
De heer Paulus Jansen (SP): Laat ik een concreet voorbeeld geven waarvoor nog heel veel onderzoek nodig is. De minister wil de onderzoekslasten terugdringen. Dat klinkt sympathiek, maar zij zegt ook dat het niet mag leiden tot aantasting van de ruimtelijke kwaliteit en het beschermingsniveau van natuur en milieu. De heer De Rouwe wil natuurlijk ook niet dat dat gebeurt, maar het lijkt mij toch dat er een beetje frictie ontstaat. Wij moeten er toch eens goed naar kijken of die combinatie mogelijk is. Ook moeten wij op zijn minst algemene uitgangspunten formuleren voordat die wetgevingsjuristen aan de slag gaan. Vindt het CDA dat ook niet?
De heer De Rouwe (CDA): Dit is een tegenstrijdigheid. De heer Jansen begint met de uitgangspunten van zorgvuldigheid, die erkend worden, ook op het gebied van milieu. Daarover citeert hij, wellicht onbewust, gewoon de brieven van de minister. Hij eindigt met de conclusie dat die voorwaarden er moeten komen, maar die zijn er al. De voorwaarden over zorgvuldigheid zijn ingebracht. De spannende vraag in de komende tijd is hoe dat zal worden vertaald. Vandaar de oproep vanuit het CDA rondom de AMvB’s, want daarin zit de uitwerking. Daarin zitten de processen waarbij in ieder geval onze fractie wil meekijken en, zo weet ik zeker, ook de SP-fractie. Dat is echter iets anders dan dat de Kamer het op voorhand helemaal gaat uittekenen. Ik vind dat niet onze taak. Deze minister moet uitvoeren, zij moet met alle partijen aan tafel. Ik vind dat de Kamer hoofdlijnen moet meegeven. De heer Jansen heeft er een paar geschetst en die worden gedeeld door de minister. Vervolgens moeten wij kijken naar de uitvoering. Hoe is het proces gegaan? Is het de richting die wij op willen gaan? Ik heb daar wel vertrouwen in. Er zijn zorgpunten en die geven wij mee. Daarvoor is dit AO. Het CDA is wantrouwig. Wij willen meekijken met de uitwerking van de AMvB’s. Wij vragen ruimte voor betrokken partijen om ook daarin mee te kijken. Maar de stippen die aan de horizon zijn gezet, vind ik er redelijk en billijk uitzien. Dat geldt ook voor de kritiekpunten van de heer Jansen. Volgens mij zitten die er gewoon in.
Dan ga ik naar een ander onderwerp binnen dit grote dossier, te weten ICT. ICT kan een drama op zich zijn. Ik heb het idee dat ook hierin een duurzame transitie gaat plaatsvinden. Volgens mij heeft mevrouw Kuiken daar ook al een aantal voorbeelden van gegeven. In het verleden zijn er ICT-projecten bij de overheid geweest die inhoudelijk weliswaar over iets heel anders gingen, maar eveneens tot grote problemen leidden. Is deze minister van Infrastructuur en Milieu ook een minister van ICT? Gaat de minister dit grote proces met vertrouwen tegemoet?
We kunnen niet alles op korte termijn doen. Ik hoor de minister al zeggen dat we prioriteiten moeten stellen. Dat staat ook in de brief, maar in de brief staat niet welke prioriteiten er worden gesteld. Vele regelingen moeten herzien, omgedraaid of hernieuwd worden. Welke prioriteit stelt deze minister eigenlijk in de komende tijd? In de brief staat daarover niets.
De vraag is hoe de komende maanden er concreet uitzien, ook nu het kabinet gevallen is en er verkiezingen aankomen. Deze minister zal ook niet over haar graf heen willen regeren. Misschien zal zij wel doorregeren. Dat weten wij niet; dat zien wij allemaal wel na 12 september. Is het wel mogelijk dat processen op zichzelf doorgaan? Wat ons betreft kan de minister gewoon door en is het niet nodig om nu een pauze in te lassen.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. Daar denkt de Partij voor de Dieren helemaal anders over. Wat ons betreft is een pauze wel degelijk mogelijk en is het ook verstandig om deze in te lassen, als je zo’n megaproject tot een goed eind wilt brengen. Dat er in Nederland veel regels zijn, dat burgers en ondernemers daar soms de weg in kwijtraken en de bevoegde gezagen het ook niet altijd snappen, kan ik wel beamen. Ik voeg daaraan toe dat de regels in veel gevallen niet hadden gehoeven. Een van de meest befaamde voorbeelden is de optuiging van de Natuurbeschermingwet. Daardoor zitten mensen met de handen in het haar en weten ze het allemaal niet meer. Dat het zinnig kan zijn om bestaande wetten en regels tegen het licht te houden en te bekijken of ze misschien eenvoudiger zouden kunnen, steunen wij wel. Wij willen natuurlijk allemaal dat het eenvoudiger wordt voor burgers en ondernemers. De cruciale vraag is of wij burgers – daar zitten ook ondernemers bij – beschermen tegen ontwikkelingen die niet in hun belang zijn. Beschermen we de kwetsbare waarden die zelf niet naar de rechter kunnen stappen? Gezien de insteek die het kabinet heeft gekozen met de stelselwijziging van het omgevingsrecht is de Partij voor de Dieren er helemaal niet gerust op dat het de goede kant op gaat. Nu het kabinet is gevallen, vindt mijn partij dat de nieuwe Kamer en het nieuwe kabinet verder moeten gaan met deze exercitie. Een demissionair kabinet kan deze exercitie niet voortzetten.
Toch ben ik hier vandaag. Dit is omdat intussen ook de Crisis- en herstelwet permanent wordt gemaakt. Het debat daarover loopt. Wij hebben daar veel vragen over gesteld. De minister heeft op veel van deze vragen geen antwoord gegeven, omdat deze thuis zouden horen in het debat over de Omgevingswet. Daarom stel ik de vragen nu. Ik hoop dat ik er antwoord op krijg. Ik ga verder waar we gisterenavond zijn gebleven in het debat. Er is namelijk een evaluatie gekomen van de Crisis- en herstelwet. De minister zei dat er weliswaar kritiek is geuit, maar dat deze niet gaat over de inhoud. De kritiek gaat volgens haar alleen maar over het tempo waarin we deze wet permanent willen maken. Ik ben het daar niet mee eens. Meer inhoudelijk gesproken stellen de onderzoekers: «De wettelijke eis dat de bezwaar- of beroepsgronden binnen de termijnen naar voren moeten zijn gebracht is fors, mede gelet op de consequenties en gezien het feit dat het dikwijls om complexe besluiten gaat». Kan de minister aangeven of zij het met mij eens is dat dit inhoudelijke kritiek is op de artikelen die de mogelijkheid tot pro-formaberoep en het aanvullen van de beroepsgronden afschaffen? Ik heb er nog een. De onderzoekers schrijven: «Behoorlijke geschilbeslechting kan niet zonder een gelegenheid om gronden toe te lichten». Dat lijkt mij opnieuw een inhoudelijk oordeel. En: «Een nadeel van de omstandigheid dat de aanvulling van gronden mogelijk wordt geacht, is dat discussie mogelijk is over de vraag of in een bepaald geval sprake is van een nieuwe grond dan wel van aanvulling op een reeds naar voren gebrachte grond. Naar ons oordeel is deze onzekerheid te prefereren boven de zekerheid die ontstaat als na het einde van de bezwaar- of beroepstermijn geen enkel argument meer naar voren mag worden gebracht». Dit is allemaal inhoudelijke kritiek. Ik kan het heel dikke rapport voorlezen aan de minister, maar dat ga ik natuurlijk niet doen. Het is wel tekenend voor de manier waarop de minister omgaat met vragen van mijn fractie over het doeleffect en de bijeffecten van de Crisis- en herstelwet. Die moesten maar bij het debat over de Omgevingswet besproken worden. Dat doe ik dus hier. Ik hoop dat ik alsnog een reactie krijg.
Ik wil graag weten welke conclusie de regering verbindt aan het vermoeden van de onderzoekers dat de inperking van het recht van burgers fors is. De Partij voor de Dieren heeft eerder de stelling geponeerd dat er meerdere uitspraken zullen volgen waaruit blijkt dat de Crisis- en herstelwet niet in overeenstemming is met Europees recht. De regering was het hier niet mee eens. Is zij bereid om dit standpunt te nuanceren nu uit de evaluatie wel degelijk blijkt dat dit in de lijn der verwachting ligt? Ik vraag om een goede en uitgebreide reactie op een van de stevigste conclusies uit de evaluatie van de Crisis- en herstelwet, namelijk die over de beperking van het mogen aanvoeren van gronden. De onderzoekers constateren dat dit leidt tot technisch geharrewar dat niet gaat over de kern van het geschil. Hoe beoordeelt de regering dit? Vindt de minister dit werkelijk een verbetering van de procesgang en zo ja, op welke gronden? Ook wordt in de evaluatie gesteld dat wanneer de bepalingen daadwerkelijk worden toegepast om gronden buiten de orde te verklaren, zij afbreuk doen aan het vertrouwen van de burgers in de rechtsstaat. Ook dat kan niet de bedoeling zijn. Hoe beoordeelt de regering dit en welke consequenties verbindt zij daaraan? Op welke wijze worden de belangen van nieuwe bewoners nog geborgd bij toepassing van het relativiteitsvereiste? Dat gaat namelijk breder op. Meerdere belangen zullen nu stemloos worden. De evaluatie wijst er ook op dat er een grote kans is dat er veel meer van dit soort problemen ontstaan bij bredere toepassing van het relativiteitsvereiste. Erkent de regering dit probleem? Hoe beoordeelt zij dit en vindt ze dit gerechtvaardigd? Welke consequenties verbindt zij daaraan? Ik constateer dat de evaluatie negatief is over het makkelijker laten passeren van gebreken in een besluit van de rechter. Dat lijken me niet de bedoeling. Ik krijg daar graag een duidelijke reactie op.
Ik zie dat de voorzitter en beetje zit te smoezen en dat zij een beetje in verwarring is. Ik neem aan dat dit veroorzaakt wordt door mijn bijdrage. Dit is wel de manier die de minister ons heeft aangewezen. Wij hebben in het antwoord op de inhoudelijke schriftelijke vragen die wij hebben gesteld, steeds te horen gekregen dat onze vragen betrekking hadden op de Omgevingswet. Ik vind dit ook een rare volgorde, maar de vragen komen nu alsnog. Er spelen grote belangen. We hebben veel ervaring met de wetten die er zijn om natuur en milieu te beschermen. Er is sprake van een zeer gebrekkige handhaving. Dit kun je positief benaderen. Misschien zijn we vergeten om te handhaven of was het moeilijk. Je zou het ook negatiever kunnen duiden doordat je constateert dat er nooit een wil tot handhaving is geweest. Hoe moeten wij in zo’n situatie overstappen op een systeem dat uitgaat van vertrouwen? Ik heb er geen enkel vertrouwen in dat dit goed gaat. Ik wil daarom van de minister horen dat zij het serieus neemt dat vooropstaat dat kwetsbare belangen worden beschermd en dat we vanuit die context bekijken hoe het eenvoudiger kan. Dit kan bijvoorbeeld door de natuur veel beter te beschermen. Dan neemt de juridisering à la minute af. Dat weten we als we er maar naar willen luisteren. Ik krijg graag alsnog antwoord op de vragen die zijn gesteld in het kader van het permanent maken van de Crisis- en herstelwet.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Voorzitter. Ik ben blij dat ik in de eerste ronde over de Omgevingswet brede steun proef in de Kamer, een enkele tegenstander daargelaten. Dit is een van de grootste wetswijzigingstrajecten sinds de Tweede Wereldoorlog. Voor mij is het heel belangrijk dat er brede steun is. Daarom zal ik nadrukkelijk ingaan op de vragen die gesteld zijn en zal ik bekijken of ik de zorgen die er zijn, zo veel mogelijk kan wegnemen.
Ik begin met de probleemanalyse. Daar heb ik vorig jaar ook een debat over gevoerd, onder anderen met de heer Jansen van de SP. Hij vraagt mij of wij nader tot elkaar gekomen zijn sinds die tijd. Ik kan hem zeggen dat er heel veel gebeurd is. Dat heeft de Kamer ook kunnen zien in de kabinetsnotitie van maart. Ik heb de Kamer in december naar aanleiding van het vorige debat al een aantal documenten gestuurd, zoals een publicatie waarin staat waarom er een nieuwe Omgevingswet komt. De rode draad daarvan komt uit verschillende bronnen. Er zijn ook rapportages overlegd van gesprekken met ervaringsdeskundigen over de casuïstiek. Ik heb ook de adviezen van vijf adviescommissies aan de Kamer gestuurd. Wetenschap en praktijk zitten hierbij bij elkaar. Ik heb de Kamer ook het briefadvies «Omgevingswet: kans voor kwaliteit» van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur toegestuurd. Hetzelfde geldt voor het rapport «Omgevingsrecht en het proces van gebiedsontwikkeling» van het Planbureau voor de Leefomgeving. Ik heb de Raad van State gevraagd om een voorlichting. Omdat de raad zo ontzettend veel in aanraking komt met alle gevolgen van het omgevingsrecht, heb ik er prijs op gesteld om niet alleen achteraf van de raad een oordeel te krijgen, maar ook input vooraf, om tot een zo goed mogelijke wet te komen. Deze voorlichting is inmiddels aan de Kamer toegestuurd. De kern ervan is dat het versnipperde omgevingsrecht in de praktijk problemen en onduidelijkheden geeft en minder geschikt is voor de opgave van vandaag en, misschien nog wel belangrijker, vooral niet geschikt is voor de opgave van morgen. In de brief uit maart van het kabinet hebben wij de probleemanalyse en het antwoord daarop zo helder mogelijk proberen vorm te geven. Ik hoop daarmee een antwoord te hebben gegeven aan de commissieleden, specifiek aan de heer Jansen. Ook de wetenschappers zijn erbij betrokken. Er is geen aparte wetenschappelijke adviesopdracht gekomen. Wij hebben de vorige keer een debat gehad over de vraag of dit een specifieke toegevoegde waarde zou hebben. Hierover is ook een motie ingediend, die het niet gehaald heeft. Indachtig de vragen van toen heb ik wel geprobeerd om inzicht te geven in alle hierbij betrokken partijen, die zowel uit de praktijk als uit de wetenschappelijke hoek komen.
De aanleiding voor de Omgevingswet is de wens om in te spelen op maatschappelijke ontwikkelingen. De wet gaat over sneller en beter en over veel meer dan dat. Het gaat namelijk om een integrale aanpak. Deze integrale aanpak is nodig om sectoroverschrijdende en maatschappelijke opgaven op te lossen. We hebben meer maatwerk en meer flexibiliteit nodig. De problemen die op ons afkomen, vereisen een andere structuur en een andere wetgeving dan wij op dit moment hebben. Ook hebben wij de kans om heldere kaders te scheppen, om betere en beter voorspelbare procedures te realiseren, onder de voorwaarde dat we kunnen afwijken van regels die knellen, zolang de kwaliteit van de leefomgeving er maar op vooruitgaat.
Daarmee kom ik op wat de heer De Rouwe heeft gezegd over de essentie van de wet. Naar aanleiding van het debat heb ik geprobeerd om het in de brief uit maart zo goed mogelijk vorm te geven. Wij veranderen van een wetgevingstraject waarin alles sneller en beter kan naar een wetgevingstraject waarbij wij van een passieve naar een actieve houding tegenover de omgeving gaan. We gaan van passief naar actief beheer van de leefomgeving. We stellen kwaliteitseisen, we monitoren en we treffen maatregelen als die nodig zijn. Die cyclus kennen wij nu al in de Waterwet en in de Wet milieubeheer. Met de onderhavige wet gaat het voor de hele leefomgeving gelden. Daarmee is het een wet die duurzame ontwikkeling mogelijk maakt. Niet alleen wordt dit door deze wet mogelijk, maar ook komt er toezicht op dat dit op de beste manier gebeurt. Een voordeel is dat juist aan de voorkant alle belangen in beeld komen. Doordat je een omgevingsvisie hebt, ga je veel integraler de verschillende belangen wegen. Je kijkt niet meer alleen naar het verkeer- en vervoerplan in een gemeente of alleen naar het milieuplan, maar je doet het integraal. Natuurwaarden komen nogal eens pas aan het eind van een project in beeld. Door de wet komen deze waarden al aan de voorkant in beeld. Daardoor kun je veel duurzamer werken dan wanneer je alleen aan de achterkant reageert, zoals nu bij veel projecten gebeurt. De winst zit hem er ook in dat je flexibiliteit en afwegingsruimte hebt om lokaal maatwerk mogelijk te maken. Gebieden verschillen nou eenmaal, dus lokaal maatwerk is nodig. De winst zit er bovendien in dat de wet transparanter, sneller en beter uitvoerbaar wordt, door stroomlijning van allerlei inhoud, procedures en instrumenten. Dit biedt aan velen voordelen. Waar het mogelijk is, zullen wij vergunningen vervangen door algemene regels. Soms zullen wij regels helemaal schrappen.
De praktijk vraagt om randvoorwaarden en prikkels die duurzame ontwikkeling bevorderen. Duurzaamheid vraagt om vooruitzien, om anticiperen en om samenhang. Dit begint eigenlijk met het vooruitdenken over de richting waarin gebieden zich moeten ontwikkelen. Daarbij is de omgevingsvisie van belang. We moeten anticiperen op toekomstige ontwikkelingen en in kaart brengen waar de kansen en de beperkingen liggen. Beperkingen kunnen er zijn doordat er cultureel erfgoed ligt of doordat bepaalde natuurwaarden beschermd moeten worden. Dat is het essentiële dat je met deze wet regelt. Het bestemmingsplan daarentegen behelst alleen ruimtelijkeordeningsvraagstukken. We moeten dus structureel en in samenhang de belangen afwegen waar dat nodig is. Daarmee is de duurzame ontwikkeling beter gediend dan met de bestaande wetgeving. De heer De Rouwe vraagt mij om aan de bekendmaking hiervan veel aandacht besteden. We zullen bij alle gelegenheden voor inspraak expliciet benoemen dat dit onderdeel van de wet is, maar eigenlijk is het gewoon de essentie van de wet. Daarmee is de wet niet alleen sneller, maar ook beter.
De heer De Rouwe (CDA): Er moet een transitie mogelijk gemaakt worden voor duurzame ontwikkeling. In het verleden ging dat vaak ten koste van de economische ontwikkeling van een gebied. Wij zouden graag horen dat de minister de stelling onderschrijft dat wij economische ontwikkeling en ruimtelijke ontwikkeling nu juist dankzij een duurzame transitie mogelijk maken. Duurzame ontwikkeling gaat nu dus niet meer ten koste van economische ontwikkeling, zoals wij in de afgelopen 50 à 60 jaar gedaan hebben. Onderschrijft de minister dit uitgangspunt? Ik vind het belangrijk om dit van haar te horen.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Ik ga ervan uit dat de wijze waarop wij de wet vormgeven, tot gevolg heeft wat de heer De Rouwe beoogt. Doordat je vroegtijdig de belangen afweegt en doordat je weet wat mogelijk is en wat niet, word je gedwongen om innovatief en creatief te zijn. Daarmee realiseer je wat je wilt, met inachtneming van de andere belangen. Daardoor stimuleer je de duurzame ontwikkeling. In het verleden had je de meer sectorale aanpak. Als je een heel proces doorlopen had en aan het eind van het proces erachter kwam dat bepaalde dingen niet helemaal goed meegenomen waren, kwam er vaak een kleine reparatie. Maar vaak werd er toch doorgestoomd op basis van het al ingezette proces. Met de nieuwe wet kun je het al veel eerder aan de voorkant vormgeven. Uiteindelijk is het natuurlijk aan de gemeenten om af te wegen en om te kiezen voor een uitwerking. Ze kunnen de meest duurzame ontwikkeling kiezen of een zo duurzaam mogelijke.
De heer De Rouwe (CDA): De minister onderschrijft dus dat de groei in de toekomst gaat plaatsvinden dankzij duurzame ontwikkeling in plaats van ten koste van duurzame ontwikkeling? Wat ons betreft is dat de focus die we moeten aanbrengen. Deze vorm van transitie moeten we mogelijk maken.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Ik denk dat dit sowieso gaat gebeuren. Wel vraag ik me af of dit alleen dankzij deze wet gebeurt of dat dit komt doordat partijen inzien dat naarmate je meer CO2 uitstoot, je daar uiteindelijk voor gestraft wordt. Je product wordt minder afgenomen omdat je klant het niet meer wil. Als je kiest voor een niet-duurzame bouw van je pand, word je daarvoor gestraft. Je hebt dan hogere kosten of krijgt boetes voor je energieverbruik. Het zit hem dus heel erg in de individuele normen en regels die we stellen binnen al de wetten die hierin zitten. De Omgevingswet zorgt ervoor dat heel vroegtijdig zichtbaar is welke belangen er zijn. Daardoor kunnen we de duurzame ontwikkeling veel beter mogelijk maken.
Mevrouw Van Veldhoven (D66): Ik kan het niet nalaten om mijn verbazing te tonen over het verzoek van het CDA. In de afgelopen decennia hebben wij namelijk op uitdrukkelijk verzoek van het CDA aan de landbouw alle ruimte gegeven, ten koste van allerlei andere belangen. Het zou heel mooi zijn als daarin nu een kentering komt. Ik verwelkom de heer De Rouwe graag in het groene kamp en hoop dat hij de nieuwe landbouwwoordvoerder wordt van het CDA.
Is de minister bereid om het efficiënt gebruik van de milieuruimte ook te belonen? Daardoor komt er een prikkel in de wet om de milieuruimte efficiënter te gebruiken. Is de minister bereid om dit als principe verankeren?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Ik kom daar zo op terug in het kader van het totale plaatje van de flexibiliteit in de afwegingsruimte.
De heer Paulus Jansen (SP): De minister zegt dat zij de vijf sectorale visies zal samenvoegen in één omgevingsvisie. Dat is mooi, want daardoor komen de natuurbelangen bijvoorbeeld helemaal vooraan in het traject aan bod. Gemiddeld heeft een structuurvisie 150 tot 200 pagina’s. Als je ze samenvoegt, houd je waarschijnlijk nog steeds 150 tot 200 pagina’s over. Dat is wat de sceptische praktijkervaring ons leert. Wat denkt u dat het meeste in zo’n omgevingsvisie staat? Asfalt en beton of natuur? Zou je daarom niet een aantal vormvereisten moeten opnemen? Dan wordt duidelijk welke dingen in ieder geval aan bod moeten komen en is er een balans. Daarmee wordt voorkomen dat de harde economische en kapitaalkrachtige functies in zo’n integrale omgevingsvisie aan het langste eind trekken.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Ik wil dadelijk nog even het stelsel en alle instrumenten langslopen.
De voorzitter: Dan parkeren we deze vraag even.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Ik was nog even met de probleemanalyse bezig. Daar is een aantal vragen over gesteld, ook in algemene zin over mijn prioriteiten. Ik wil daarbij de bescherming van de zachte waarden benadrukken. Meerdere partijen hebben daar vragen over gesteld. Gisteren merkte ik bij de behandeling van de Crisis- en herstelwet net als nu dat als procedures sneller en beter zijn, dit het gevoel geeft dat ze ten koste gaan van de zachte waarden. Maar deze wet en de daarop berustende bepalingen zijn er juist op gericht om een veilige en gezonde leefomgeving te bewerkstelligen en deze op een duurzame en doelmatige wijze te behouden, beheren, gebruiken en ontwikkelen. Dat is dus een actief beheer van de leefomgeving. Dit doe je in de cyclus normen stellen, monitoren, maatregelen treffen en weer monitoren. Voor ons is het heel belangrijk om dit hierin een expliciete plek te geven. Dit biedt een stimulans om te werken aan veiligheid, duurzaamheid en gezondheid, thema’s die misschien wat minder in beeld zijn bij grote economische ontwikkelingen. Toch zijn deze thema’s essentieel, omdat grote economische ontwikkelingen zonder veiligheid, duurzaamheid en gezondheid veel minder waarde hebben. Ik vind het mooi dat deze zaken in deze wet vroegtijdig aan de orde zijn. Dat onderstreept mijn visie dat overheden de leefomgeving actief moeten gaan beheren. In de gebieden staan de keuzes voorop. Het decentraal bestuur besluit wat het van belang vindt. Wij hebben een aantal nationale belangen geformuleerd. Deze belangen kent de Kamer. Ze hebben betrekking op unieke natuurwaarden of op cultuurhistorische waarden. De wet gaat in ieder geval uit van een gelijk beschermingsniveau van de veiligheid en gezondheid van de burger. Daarom worden er naast de Europese normen ook nationale normen gesteld. Het stellen van de normen doen wij in AMVB’s. Die moeten wij nog ter hand nemen. Over de AMvB’s komen wij nog te spreken. Ik heb al gezegd dat het niet mijn intentie is om het beschermingsniveau te verlagen. Je kunt wel over de vorm van de normen met elkaar praten en je afvragen of iets de handigste manier is om het vorm te geven. Dat doe je zonder de bescherming te verlagen. Het inhoudelijk beleid dat overheden voeren, krijgt vorm in hun omgevingsvisie. Dat geldt zowel voor het Rijk als voor de medeoverheden. Ik kom daar dadelijk op terug, naar aanleiding van de vragen van D66.
Het CDA vraagt mij naar mijn prioriteiten. De eerste prioriteit is om knelpunten in de praktijk te verhelpen. Dat is met terugwerkende kracht bekijken wat we zijn tegengekomen en wat we anders zouden willen doen. De tweede prioriteit is om het stelsel op zich in werking te krijgen. Dit betekent dat je zes instrumenten voor de leefomgeving moet ontwikkelen. Die moeten de andere instrumenten gaan vervangen. De derde prioriteit is de blik vooruit, het maken van een gereedschapskist voor de actieve bescherming en ontwikkeling van de leefomgeving. Dit zijn mijn drie prioriteiten bij het eerste, zware deel van de Omgevingswet dat we zullen opleveren.
De VVD heeft gevraagd wat dit betekent voor de bestuurlijke spaghetti. Dit betekent dat er veel meer duidelijkheid zal komen, doordat Rijk en provincie de mogelijkheid hebben om regels te stellen voor onderwerpen van rijksbelang en provinciaal belang. De mogelijkheden die zij nu hebben, leiden tot veel klachten op allerlei vlakken. Er zitten namelijk dubbelingen in. Nu heb je een veel eenduidiger en doorzichtiger wetgeving en dus veel meer duidelijkheid in de verschillende bestuurlijke lagen.
Ik ga nu in op het stelsel en de instrumenten. Daarbij gaat het om de omgevingsvisie, de verordening en dergelijke. Het stelsel bestaat uit zes rechtsfiguren. Die komen in de plaats van alle rechtsfiguren die wij op dit moment hebben in de verschillende wetten. Drie rechtsfiguren stimuleren een integrale aanpak. Dat zijn de omgevingsvisie, de omgevingsverordening en het projectbesluit. Die beogen een integrale benadering, om te voorkomen dat je alleen het belang van de ruimtelijke ordening of alleen een ander belang aan de orde stelt. Drie andere rechtsfiguren zijn niet altijd integraal. De eerste rechtsfiguur is een programma dat een sectoraal milieudoel nastreeft. Als voorbeeld geef ik het geluids- en bodemprogramma, dat we ook op nationaal niveau kennen. De tweede rechtsfiguur is een vergunning die betrekking heeft op een relatief klein voornemen, zoals het plaatsen van een dakkapel, het kappen van een boom en noem maar op. De derde rechtsfiguur bestaat uit algemene regels die betrekking hebben op sectorale activiteiten. Met de integrale aanpak wordt het zoeken naar win-winsituaties bevorderd. Als je een bodemsanering onderneemt, kun je bijvoorbeeld tegelijkertijd bekijken of dit ook bodemenergie kan opleveren voor een woonwijk of een bedrijf. Als je gezuiverd afvalwater ten goede kunt laten komen aan een aangrenzend natuurgebied, is dat misschien een aantrekkelijke optie. Door alle gescheiden wetten is dit soort dingen nu heel complex. Het gebeurt soms al wel, maar door het integraal aan te pakken wordt het makkelijker. Er is dus sprake van een mix tussen integrale eisen en meer sectorale eisen.
Ik kom allereerst bij de omgevingsvisie. Er is gevraagd hoe je je een omgevingsvisie moet voorstellen en wat daarvan de vormvereisten zijn. Voor mij is de integraliteit van belang. Niet alleen ruimtelijke ordening, maar ook water, milieu, natuur, verkeer en vervoer en woningbouw moeten aan de orde komen in de visie. Er is geen vormvereiste. Ik heb er vertrouwen in dat gemeenten zelf zo’n visie kunnen vormgeven. Zojuist werd gevraagd of je daaraan niet bepaalde eisen moet stellen. Voor een gemeente kan dit natuurlijk veel uitmaken, afhankelijk van de grootte van die gemeente. De omgevingsvisie is en blijft een politiek-bestuurlijk instrument. Ze is niet bindend voor burgers en bedrijven, maar is wel bedoeld voor een overheid die vaststelt. Ze biedt ook inzicht in de langetermijnvisie van een gemeente. Daarmee weet een gemeente voor een langere termijn waar zij aan toe is.
Ik kom te spreken over de verordening. Ik ga ervan uit dat het politiek-democratisch traject van de overheden ertoe leidt dat de omgevingsvisies breed genoeg zullen worden vastgesteld, zoals dat nu ook gebeurt.
De omgevingsverordening komt in de plaats van het bestemmingsplan, in de plaats van de beheerverordening en van een aantal autonome verordeningen. Wij doen dit omdat wij willen dat ook hierbij een integrale afweging plaatsvindt en milieu en cultuurhistorie erin worden opgenomen. Deze elementen maken nu geen deel uit van het bestemmingsplan. De omgevingsverordening bestaat in de kern uit ruimtelijke regels, bestemmingsplannen en beheerverordeningen, maar dus ook uit andere regels met betrekking tot lokale monumenten of stads- en dorpsgezichten.
Er is gevraagd waarom ik een verordening maak voor de gemeenten en de provincies en of dat niet te veel is. We hebben in eerste instantie inderdaad gedacht tot één verordening te moeten komen, maar dat zou een heel log instrument worden. Daarom hebben we dat uiteindelijk niet gedaan, want dan kun je minder makkelijk maatwerk leveren. Natuurlijk kijken we goed naar de obstakels. De gemeenten zijn autonoom voor de delen die nu al in de algemene plaatselijke verordening zitten. We zijn in goed overleg met de VNG en het IPO over de vraag wie waarover gaat en wat waar moet worden opgenomen. De waterschappen en de provincies kunnen dus ook regels stellen. Ik denk dat er slechts incidenteel sprake van overlap zal zijn. Het kan wel eens gebeuren dat een gemeentelijke aanlegvergunning overlap vertoont met regels van de waterbeheerder. De Omgevingswet zal dat echter juist scherper maken. Daar wordt het makkelijker van. Nu mag een gemeentelijke verordening ook niet strijdig zijn met een provinciale verordening. Er zitten dus allerlei waarborgen in zodat de burger niet op verschillende plekken met verschillende eisen te maken kan krijgen.
Mevrouw Van Veldhoven (D66): Ik denk nog even door vanuit de wens van een integrale aanpak. De waterhuishouding in Nederland gaat steeds belangrijker worden in onze ruimtelijke ordening. Als er dan toch aparte verordeningen komen voor droog en voor nat, hoe krijgen we dan die integrale aanpak goed op de rit?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Dat zie je heel goed in de discussie die we nu met de waterschappen hebben over de omgevingsvergunning. Die discussie loopt al heel lang; ik had er in mijn tijd als staatssecretaris al mee te maken. Als je een omgevingsvergunning verleent, krijgt de aanvrager één vergunning. Achter dat loket behoudt het waterschap nog steeds zijn bevoegdheden die het conform de Waterwet heeft. Het zal nog steeds moeten toetsen of dat wat beschermd moet worden inderdaad voldoende beschermd wordt. Die vergunning kan dus niet afgegeven worden door alleen de gemeente. Die zal dat in samenspraak moeten doen met het waterschap. Op die manier wordt dat dus ingevuld. Ik ben dus bezig met de waterschappen, want dit is best spannend voor hen, ook gezien de discussie die er vaak is over hun eigenstandige positie. Daar kan een eigen vergunning natuurlijk bij helpen. Toch maken zij een groots gebaar door hieraan mee te willen werken. Zij snappen ook dat iets in één keer duidelijk moet zijn voor een aanvrager. Ze willen echter wel de bevoegdheden achter het loket behouden. Dat zal ook gebeuren.
Ik pak meteen de vraag mee over de botsende belangen achter het loket. Iedereen moet nog steeds aan alle eisen voldoen. Het systeem van de Wabo wordt overgenomen. Dat betekent dat de toetsing van alle te beschermen belangen blijft bestaan. Met deze wet ontstaan er meer mogelijkheden voor maatwerk door het bestuur. Dat zal wel altijd gemotiveerd moeten gebeuren. De afwegingsruimte voor het bestuur bestaat dus nog steeds, maar er moet altijd gemotiveerd worden en het moet efficiënt zijn. Uiteindelijk worden alle belangen even zwaar meegewogen.
Mevrouw Van Veldhoven (D66): In de backoffice zitten dus twee aparte vergunningen. Het is natuurlijk mooi dat de burger daar geen last van heeft, maar bij het opstellen van de droge of de natte omgevingsverordening is wel van belang dat dit goed gezwaluwstaart wordt. Waarom is er niet gekozen voor die ene verordening?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: De visie op wat er onder de provinciale en onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid valt, moet duidelijk zijn. Dat staat allemaal in de wet. De grondwettelijke taak van een functioneel bestuur of een waterschap is dat zij een aparte verordening maken. Het is wel essentieel dat er nauwe betrokkenheid is. Ze kunnen echter grondwettelijk gezien een aparte verordening maken.
Dan kom ik bij de algemene regels en het vertrouwen dat daaraan ten grondslag ligt. Voor sommige zaken is een omgevingsvergunning nodig en voor sommige zaken gelden algemene regels en hoeft geen vergunning aangevraagd te worden. Daarmee zijn op het gebied van dakkapellen de afgelopen jaren goede ervaringen opgedaan. Voor zaken waarmee een groot publiek belang gemoeid is, zal een projectbesluit gerealiseerd moeten worden. Daar zit ook een hele Elverdingprocedure aan vast.
Ik begin met de algemene regels en de toezichtrelatie. Ik wil graag minder vergunningen, trouwens, het hele kabinet wil dat op allerlei vlakken. Sommige dingen zijn gewoon goed te beschrijven. Dan weten mensen waar ze aan toe zijn en kunnen ze makkelijk inschatten wat mag en wat niet mag. Dan is de rompslomp daaromheen verder niet meer nodig. Tegelijkertijd moet er voor kwetsbare belangen of in het geval van onomkeerbare gevolgen een melding vooraf gedaan worden. Dat zal geregeld worden in deze wet. De initiatiefnemer aan de voorkant weet dan ook waar hij aan toe is en er zijn duidelijke algemene regels te maken voor iedereen. Gemeenten en RUD’s zullen de handhaving en het toezicht op een adequate wijze moeten organiseren. Er is minder werk aan de voorkant omdat we niet met een vergunning werken, maar met een algemene regel. Tegelijkertijd krijg je doordat je aan de voorkant minder mensen en financiën nodig hebt ruimte aan de achterkant om mensen op de handhaving te zetten. Ik kan niet zien welk bedrag daaraan gekoppeld zal zijn, maar ik ga ervan uit dat dit in de inspraakrondes door de gemeenten nadrukkelijk zal worden aangegeven. De gemeenten en de RUD’s zullen dat in ieder geval op een adequate manier moeten organiseren. Toezicht op algemene regels is in dit opzicht niet anders dan toezicht op vergunningen. Er komen dan geen leges binnen, maar er wordt bespaard aan de voorkant. Daarmee kun je aan de achterkant meer realiseren.
De heer Paulus Jansen (SP): Komt de minister nog op de beantwoording van de vraag die ik hierover heb gesteld? Of was dit het antwoord?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Ik wilde net over de boetes beginnen en over de sloop. Als iemand willens en wetens iets realiseert wat in strijd is met de algemene regels, dan moeten gemeente, provincie of Rijk sanctioneren. Dat geldt nu al, maar in de toekomst nog meer. Als je vertrouwen geeft aan de voorkant, moet wel heel duidelijk zijn dat je handhaaft aan de achterkant. Afhankelijk van de casus – de heer Jansen had het over grote bebouwing – kan dat leiden tot sloop. Het hangt ervan af hoe het proces daarvoor verlopen is en hoe de regels gesteld zijn.
De heer Paulus Jansen (SP): De onderliggende vraag was natuurlijk of de minister ook niet denkt dat het redelijk dramatisch is om achteraf, als iets er eenmaal staat, aan de regels te moeten voldoen. De minister wil besparen op de kosten omtrent vergunningverlening. Dat vinden mensen natuurlijk prachtig, want dan hoeven ze geen leges te betalen. Als zij echter achteraf tien keer zo veel kwijt zijn door ellende die zij ondervinden als er gehandhaafd wordt, dan maakt de minister niet veel vrienden. Hoe gaat de minister dat probleem oplossen?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Ook in de huidige situatie zie ik dit. Op basis van de huidige wetgeving wordt mij ook gevraagd om handhavend op te treden. Provincies vragen dat bijvoorbeeld als gemeenten regels hebben overschreden. Ik zie soms ook dat partijen, terwijl ze weten dat er een bepaald tracé gepland is, toch een huizenblok neerzetten. Daar hebben we het onlangs in een ander debat over gehad. Ook onder de huidige wet- en regelgeving worden dingen gerealiseerd die in strijd zijn met wat mag en kan. Het gaat dus niet zozeer om het feit dat je met algemene regels werkt of met een vergunning vooraf, het gaat er veel meer om of uit de omgevingsverordening blijkt wat kan en mag. Het moet voor een initiatiefnemer altijd duidelijk zijn. Als de gemeente of de provincie niet duidelijk genoeg is geweest, dan is het niet het probleem van de initiatiefnemer, maar van de gemeente of de provincie. Als de initiatiefnemer willens en wetens iets realiseert, het gewoon uitprobeert en afwacht, dan moet je onverbiddelijk zijn en onmiddellijk sanctioneren. Ik zie dus niet veel verschil met de huidige situatie. Er is geen papiertje meer met een vergunning. Een initiatiefnemer moet zich dus goed informeren. Nogmaals, ik heb ook aangegeven dat er voor kwetsbare gebieden en grote publieke belangen een meldingsplicht komt.
De heer Paulus Jansen (SP): Het verschil is wel dat de gemeenten geen dekking meer hebben voor preventieve handhaving als de leges wegvallen. Ik zal een banaal voorbeeld geven uit de gemeente Leudal in Limburg. Daar is vorige week een poging tot doodslag gedaan omdat iemand een hek had gebouwd tussen zijn tuin en die van de buren. Dat bouwwerkje was niet vergunningplichtig, maar waarschijnlijk mocht het niet vanwege het bestemmingsplan of een algemene verordening. Die persoon was zo kwaad toen de gemeente na tien jaar kwam handhaven dat hij de sterke arm met benzine heeft overgoten en met een handboog heeft bedreigd. Een drama. Dit valt uiteraard in de categorie escalerend klein leed, maar ziet de minister het probleem? Dit soort dingen zou je simpel vooraf kunnen toetsen, maar je krijgt ze later in het kwadraat terug als je niet goed hebt nagedacht over de handhaving.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Volgens mij geeft de heer Jansen het ideale voorbeeld, namelijk iets uit de huidige situatie. Nu gebeuren dat soort dingen inderdaad.
De heer Paulus Jansen (SP): Ja, maar dat gaat gekwadrateerd worden als er bijna geen leges meer worden gevraagd. De gemeenten zullen dan overal stoppen met handhaven.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Dat geloof ik niet. Tegelijkertijd doe je namelijk minder aan de voorkant. We hebben dat ook gezien bij de Inspectie Leefomgeving en Transport. Daar is naar aanleiding van de sfeer geswitcht van toetsing vooraf naar toetsing achteraf. Dat betekent dat mensen op een andere manier moeten worden ingezet. Leges zou je overigens niet automatisch als dekkingsmiddel moeten gebruiken. Die discussie hebben we ook omtrent de vraag of de politie een onafhankelijke taak heeft of uit de opbrengsten van boetes betaald moet worden. Gemeenten hebben de onafhankelijke taak om toezicht te houden op wet- en regelgeving. Ik denk niet dat dit probleem groter wordt door deze nieuwe wet. Nu kunnen gemeenten ook onduidelijk zijn en fouten maken, en initiatiefnemers kunnen bewust iets negeren. Onder de nieuwe wet zal dat ook kunnen. Dat los je niet op door meer vergunningen aan de voorkant te leveren, maar gewoon door strak te handhaven. We geven vertrouwen, maar handhaven strak.
Mevrouw Van Veldhoven (D66): Dit raakt een belangrijk punt. Je wilt mensen ruimte geven waar dat nodig is, maar ook zekerheid. Het traject van vergunningverlening was natuurlijk altijd een beetje vervelend voor mensen, maar het gaf ook zekerheid. Als je die vergunning hebt, heb je een briefje om mee te zwaaien. Als dat verdwijnt, moet dat vervangen worden door zeer gedetailleerde regelgeving over wat wel en niet mag om diezelfde zekerheid te geven. Gaat dat niet ten koste van de flexibiliteit die we willen? Hoe weet een burger of hij een regel overtreedt als wij geen gedetailleerde regelgeving opstellen? Hoe krijgen we die balans goed? Er zullen voor handhaving namelijk nooit oneindig veel middelen zijn. Het moet dus helder zijn waarop gehandhaafd moet worden.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Het lijkt nu net alsof we straks helemaal geen vergunningen meer verlenen, maar dat doen we ook onder de nieuwe wetgeving. Uiteindelijk is er wel een exercitie nodig om te bekijken welke vergunningen niet meer noodzakelijk zijn. Bij dakkapellen is dat op een zeker moment veranderd omdat 98% altijd al een ja kreeg. Er moet goed nagedacht worden over de vraag waar het wel en niet kan. Daar begint het mee. Er zullen dus steeds vergunningsvoorschriften zijn die gehandhaafd moeten worden. Er kunnen algemene regels komen voor zaken die snel, inzichtelijk en duidelijk zijn. Er moet geen geheel nieuwe studie van het omgevingsrecht noodzakelijk zijn. We willen tenslotte duidelijkheid scheppen. De zekerheid zit in de verordening en de algemene regels. Er blijven vergunningen bestaan, maar waar het kan komen er algemene regels voor in de plaats. Daarmee hoop ik de zorg van mevrouw Van Veldhoven weg te nemen.
Mevrouw Kuiken (PvdA): Is er een analyse gemaakt van het verlies dat optreedt met het wegvallen van de leges? Daarnaast heb ik nog een andere vraag. Ik heb zelf ooit bijna een huis gekocht, maar die koop heb ik gelukkig kunnen ontbinden omdat het dak niet deugde. Dat kon omdat ik een bouwkundig adviseur in de arm had genomen. Die heb ik betaald en die heeft een rapportje voor mij geschreven. Ik zie het risico dat we straks naar een stelsel gaan waarin iedereen verplicht wordt om privaat een advies in te winnen om aan te tonen dat hij zich aan de vergunningsverplichtingen heeft gehouden. Klopt dit?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Dat laatste is een zorg die mevrouw Kuiken niet hoeft te hebben. Het moet gewoon in een keer duidelijk zijn wat wel en niet mag.
We hebben niet geanalyseerd hoeveel minder leges we binnenkrijgen als er minder vergunningaanvragen worden gedaan. Zoals ik echter al eerder zei, mogen leges geen middel zijn om de handhaving te betalen. Gemeenten hebben de taak om toe te zien en te handhaven. Dat behoort tot de kwaliteitseisen. Die verplichten gemeenten en RUD’s tot toezichtsplannen, handhavingsprioriteiten en strategieën. Dat in de gemeentelijke boekhouding dingen worden gebruikt, is hun zaak, maar in principe gaan de leges naar de algemene middelen. Van daaruit wordt alles in de gemeente betaald. Als de wet getoetst wordt – dat gebeurt natuurlijk in de komende periode – zal duidelijk worden wat het voor gemeenten betekent. Al zijn er minder legesinkomsten aan de voorkant – al mogen veel inkomsten nooit ons doel zijn – toch verwacht ik dat er aan de achterkant meer ruimte en menskracht beschikbaar is.
Mevrouw Kuiken (PvdA): Ik ben ook geen voorstander van leges. Niemand zit daarop te wachten. Als ik iets wil bouwen, wil ik dat het liefst vergunningsvrij doen en ik wil er liever ook niet voor betalen. Ik pleit dus niet voor leges. Bij de uitvoering van deze wet zullen we hier echter wel oog voor moeten hebben. Ik heb nu al mijn zorgen over de handhaving in de praktijk. Die laat in sommige gemeenten echt te wensen over. Een tweede punt van zorg is het kennisniveau van de mensen die oordelen. Ik heb dat zelf meegemaakt met mijn vergunningsvrije dakkapellen, waarover vervolgens toch een andere lezing van de wet bestond dan ik had. Hoe meer we overgaan naar nieuwe wetgeving, hoe belangrijker die kennis wordt.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: We gaan de wetgeving toetsen. Daar komt ook een handhavingstoets bij, want dat hoort bij wetgeving. De gemeenten hebben natuurlijk ook dit punt ingebracht. Dat is ook te lezen in mijn terugkoppeling van de internetconsultatie. We zullen daar echt zorgvuldig mee omgaan. Ik verwacht dat het door deze wet helderder wordt voor de burger in plaats van onduidelijker. Die verwachting zullen we moeten waarmaken. Een overgangsperiode zal altijd complex zijn en we zullen daar goed op letten. Ik kom daar nog op als we het over de implementatie hebben. Het moet voor de burger duidelijk zijn waar hij aan toe is. Het is dus niet de bedoeling dat de burger weer allerlei personen moet gaan inhuren.
Ik had nog een punt van de heer Jansen openstaan. Hij vroeg waar de boetes heen gaan. Naar het milieu of naar het water? De boetes gaan gewoon naar de gemeentelijke middelen, zoals dat altijd gaat. Het geld zal in algemene zin weer worden ingezet in gemeenten. Die kunnen bepalen in welk gebied ze het willen inzetten.
Mevrouw Van Veldhoven (D66): Om wat meer houvast te bieden in de situatie waarin geen vergunning verleend hoeft te worden, wordt eraan gedacht om gemeenten een adviesloket te laten inrichten. Burgers kunnen daar vragen of hun plannen binnen de regels vallen. Is er ook voorzien in een klachtenloket als men van mening is dat een gemeente onvoldoende handhaaft? Dat zou dan op bovengemeentelijk niveau moeten zijn. Hoe wordt dat geborgd?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Het deskundigenloket is ook bovengemeentelijk. Binnen het Programma Uitvoering met Ambitie (PUmA) werken Rijk, IPO, VNG en de Unie van Waterschappen aan de verbetering van toezicht, handhaving, vergunningverlening en de samenwerking binnen het omgevingsrecht. Het beoogde resultaat van het PUmA is de oprichting van het landelijke netwerk van de regionale uitvoeringsdiensten waarin uiteindelijk de kennis en deskundigheid wordt gebundeld. De RUD’s zijn operationeel per 1 januari 2013, nog voordat deze nieuwe wet in werking treedt. Ook heeft het de invoering van kwaliteitscriteria voor de uitvoering als doel, net als de verbetering van de samenwerking tussen politie, OM en bestuur in het kader van toezicht en handhaving. Daarmee ontstaat een loket waar men met vragen terecht kan. Een burger kan altijd bij de gemeente vragen hoe hij algemene regels moet interpreteren. Voor klachten is het erg afhankelijk van het type klacht dat men heeft.
Mevrouw Van Veldhoven (D66): Ik zal het toelichten. Stel er worden buiten de vergunning om in de context van een natuurgebied enkele dingen gedaan. De gemeente vindt dat het kan, maar de natuurbeweging zegt dat er niet gehandhaafd wordt. Dat kan een discutabele vraag zijn. Waar kan men dan naartoe?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Ten eerste naar de politiek. Als daar niet geluisterd wordt, wordt het tijd voor een rechtsgang. Als wet- en regelgeving terzijde is geschoven en je in je recht staat, kan dat. Er is sowieso een algemene klachtenregeling bij overheden.
Welke instrumenten komen niet meer terug? In de brief aan de Kamer van 9 maart heb ik een «was, wordt»-lijst toegevoegd. Ik zal enkele voorbeelden geven. Structuurvisie, verkeer- en vervoerplan, waterplan, natuurvisie en milieubeleidsplan worden omgevingsvisie. Omgevingsvergunning, Wabo, watervergunning, vergunning voor archeologische rijksmonumenten en ontgrondingen worden de nieuwe omgevingsvergunning. Tracébesluit, inpassingsplan, coördinatieregeling Wro, projectprocedure Waterwet en de coördinatieprocedure Ontgrondingenwet worden projectbesluit. Dat zijn enkele voorbeelden. De hele lijst heb ik aan de Kamer gestuurd.
Hoe zit het met de verschillende wetten die erin opgenomen worden? Ik heb aangegeven dat we beginnen met een aantal wetten geheel op te heffen en een aantal wetten gedeeltelijk op te heffen. Er is specifiek gevraagd naar de Wet natuur. Die loopt op dit moment vooruit op de Omgevingswet, maar wordt inhoudelijk volledig afgestemd op de uitgangspunten. De ruimtelijk relevante delen gaan in een later stadium over als de Kamer over de Wet natuur gesproken heeft. Dat is noodzakelijk om de natuuraspecten in een zo vroeg mogelijk stadium te borgen bij de besluitvorming over ontwikkelingen in de leefomgeving. De ontwikkelingswet heeft ook een programmatische aanpakregeling. Daar kan dan bijvoorbeeld de PAS als instrument in opgenomen worden.
Er is gevraagd of ik denk over een omgevingsautoriteit, maar ik begreep dat dit ook een gegevensautoriteit zou kunnen zijn. Dat hangt ook samen met de discussie van gisteren over de Crisis- en herstelwet. Kunnen we gegevens over natuur en milieu niet veel beter inzichtelijk maken en actiever ontsluiten? Zoals ik gisteren heb gezegd, ben ik het daar helemaal mee eens. Ik denk namelijk dat het de onderzoekslasten kan verminderen. Ik heb het RIVM gevraagd dit te verkennen. Ik treed in overleg met de VNG, het IPO en het bedrijfsleven over de vraag hoe we dit het beste kunnen doen zodat gegevens snel en makkelijk te verkrijgen zijn en niet iedereen zijn eigen rapport bij een adviesbureau moet opvragen.
Wat betreft het stelsel en de instrumenten heeft de Partij voor de Dieren mij vragen gesteld over beroepsgronden en de kritiek op de Crisis- en herstelwet. Ik wil mevrouw Ouwehand niet teleurstellen, maar ik ga het toch doen. Ik heb gisteren nadrukkelijk aangegeven dat ik de Crisis- en herstelwet min of meer als een overgangsregeling in ga brengen in de Omgevingswet. Het deel over beroep en bezwaar gaat over in de Algemene wet bestuursrecht. Dat maakt dus geen deel uit van de Omgevingswet. Alle vragen die mevrouw Ouwehand heeft gesteld, zijn van toepassing op de Awb. Te zijner tijd zullen we bekijken wat er van de kritieken wordt overgenomen. Ik kan niet op voorhand zeggen wat mijn collega van V en J ervan meeneemt.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Dit had ik wel een beetje verwacht, maar ik ben erover begonnen omdat ik me grote zorgen maak over de manier waarop deze minister dit soort evaluaties leest. Het gaat wel degelijk om inhoudelijke kritiek. In het kader van dit debat gaat dat over de Awb, maar de minister kan toch niet in de veronderstelling leven dat dit een vertrouwenwekkende benadering is voor de Kamer? We starten omvangrijke trajecten, zowel met de Crisis- en herstelwet als de Omgevingswet. Ik ben daar echt verbaasd over.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Wij kijken altijd goed naar de kritieken en hebben geprobeerd die zo goed mogelijk mee te nemen. Toch heb ik ook begrepen dat de geleverde kritieken zeggen dat we het nog niet permanent moeten maken omdat er nog onduidelijkheden zijn. Dat is wat anders dan dat het niet mag of kan. In de evaluatie is uitgegaan van de door de Kamer gekozen wet- en regelgeving. De heer Koopmans heeft gisteren gezegd dat dit unaniem is aangenomen door de Kamer. De Partij voor de Dieren heeft daar dan toch ook deel van uitgemaakt? We kunnen het wel steeds aan de orde stellen, maar het deel in de Awb is gewoon verankerd en heeft een democratische legitimiteit.
De heer Paulus Jansen (SP): Ik heb nog een vraag over de omgevingsvisie, die een tweesnijdend zwaard is. De zwakke functies in de integrale omgevingsvisie van 150 pagina’s worden ondermaats en zonder vormvereiste bediend.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Ik dacht dat ik daar antwoord op had gegeven. Er komen namelijk geen vormvereisten. Ik wil het overlaten aan de gemeenten en ga uit van de democratische processen in een gemeente. Er zijn mensen die naar het natuurdeel kijken of naar het economische deel. Uiteindelijk ga ik ervan uit dat er een goede balans gevonden wordt. Het is natuurlijk een politiek-bestuurlijk instrument. Gemeenten hebben de mogelijkheid om dat te doen, maar je hebt er niets aan als je het niet integraal vormgeeft. Ze zullen dus moeten zorgen dat alle elementen erin zitten, want anders valt er een gat in hun eigen visie.
De heer Paulus Jansen (SP): Bestuurders hebben wel vaker een gat in hun visie. Dat heet tunnelvisie. In sommige gemeenten gaat de gemeenteraad daar heel ver in mee, al dan niet tijdelijk. Dan is echter wel het leed geschied en hebben we achteraf een probleem. In het verleden keek de provincie nog eens naar de bestemmingsplannen van een gemeente en dan werden zulke dingen meestal wel ontdekt. Dat gebeurt nu echter niet meer. Heeft de minister als wetgever niet ook de behoefte om de omgevingsvisie een bepaalde basiskwaliteit te laten hebben? Of vindt zij dat de gemeenten dat zelf maar moeten uitzoeken?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Ik geloof dat gemeenten zelf voor een goede kwaliteit van de omgevingsvisie kunnen zorgen. Daarnaast zijn er natuurlijk altijd elementen die er verplicht in terug moeten komen. Er zijn bepaalde Europese vereisten voor een omgevingsvisie, zoals een MER. Dat soort zaken moet er gewoon in terugkomen. Zo zijn er ook een aantal nationale vereisten die erin terug moeten komen. De basics die wij wettelijk geregeld willen zien en die wij beschermenswaardig vinden, moeten een plekje krijgen. Ik wil me niet bemoeien met het aantal bladzijden dat dit oplevert. Dat is afhankelijk van het lokale en regionale maatwerk. De dingen die beschermd moeten worden en die erin moeten staan, worden voldoende geregeld door de nationale en Europese vereisten.
Dan kom ik bij de vragen over de planning en het proces. Ik denk dat het een belangrijke opmerking van de Kamerleden is dat zo’n complex wetgevingsproces niet gehaast moet verlopen. We moeten dit goed met elkaar doen en we moeten er de tijd voor nemen. In de brief van maart, en anders in de brief daarna, heb ik aangegeven dat ik een halfjaar extra de tijd heb genomen om meer ruimte te hebben voor bijvoorbeeld de internetconsultatie. Ik hecht er wel aan druk op het proces te houden omdat het ongelooflijk complex is en we er juist op moeten koersen dat het steeds concreter wordt. Hoe verder we dingen in de tijd van ons af zetten, hoe langer we in algemeenheden blijven praten, terwijl het om de wetteksten zou moeten gaan. Dan kun je elkaar ook echt beproeven. We zijn daar al ver mee en willen snel met VNG, IPO en andere partijen in conclaaf over die teksten. We zullen ervoor zorgen dat er voldoende ruimte is om daarop in te spreken. Eigenlijk is vanaf de zomer tot en met de indiening van het wetsvoorstel bij de Raad van State één grote inspraakperiode. Van maart tot nu heeft er ook een inspraakperiode plaatsgevonden, steeds over verschillende delen. We komen steeds een stapje verder en het wordt steeds concreter. Als uit de komende inspraakronde blijkt dat er nog haken en ogen aan zitten, heb ik er helemaal geen belang bij om het voorstel toch door te duwen naar de Raad van State. Dan moeten we gewoon besluiten om een stapje extra in te lassen of om extra ruimte te realiseren. Ik wil dat echter niet bij voorbaat doen. Dat levert volgens mij niet de gewenste inzichten op. We zijn nu bijna bij de concrete teksten en partijen willen nu graag zien wat die inhouden en daarover hun mening geven. Er is dus enthousiasme bij de Kamerleden voor deze wet, maar er zijn ook zorgen over de planning en het proces. Ik zeg bij dezen toe dat ik het ook zorgvuldig wil doen. Als gedurende het proces blijkt dat er onvoorziene zaken zijn of dat partijen buiten de boot vallen, dan kunnen we daarvoor alsnog iets inbouwen. Uiteindelijk hebben we echter gekozen voor een modulaire opbouw, niet alles komt in het eerste wetsvoorstel. Dat betekent dat je er op verschillende momenten nog naar kunt kijken.
De heer De Rouwe (CDA): Dat lijkt me een goede toezegging. We vertrouwen erop dat de minister hier goed mee omgaat. Er zijn nog wel een paar vragen wat het CDA betreft. Er vinden op dit moment nog onderzoeken en verdiepingssessies plaats. Zijn die allemaal afgerond voordat de inspraak gaat beginnen?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Dat is wel de bedoeling, anders kunnen we de inspraak niet starten. We hebben daar ook nog geen specifieke datum voor. Ik heb gisteren nog een koepeloverleg gehad met VNG, IPO en de Unie van Waterschappen. Zij zijn het eens met de ambitieuze tijdsplanning. Ik heb ook wel andere signalen gekregen, maar bestuurlijk is mij dus duidelijk gemaakt dat men het eens is met die planning. Wel moeten we gedurende de zomer nog heel intensief dingen uitwerken. Hoe ziet de bevoegdhedenverdeling er precies uit? Hoe zit het met de verdeling tussen de verschillende lagen? Hoe zit het met de botsproeven waarnaar mevrouw Kuiken vroeg? Het is nu nog niet klaar. We zijn nog heel hard aan het werk.
De heer De Rouwe (CDA): Het zijn raamwetten die na de verdiepingsonderzoeken in de inspraak komen. Ik heb er vertrouwen in dat de minister daar voldoende ruimte voor geeft. Daarna komen echter de AMvB’s. Vindt de minister dat ook de AMvB’s aandacht verdienen van VNG, natuurorganisaties en dergelijke? Gaat zij dan eenzelfde consultatie doen?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Eerst iets over de inspraakprocedure zelf. Mijn inspraakperiode duurt tot de indiening van het wetsvoorstel bij de Raad van State. Dat is de ruimte die ik neem. Dat is ook wat met de koepels heb afgesproken. De algemene inspraak heeft via de internetconsultatie plaatsgevonden en daarna komen dus de specifieke koepels over de specifieke wetsdelen te spreken. Voor de AMvB’s heb ik een adviescommissie ingesteld, juist om de inbreng vanuit de uitvoeringspraktijk te organiseren. Ook natuur- en milieuorganisaties zijn daarin vertegenwoordigd. Die zitten bij mij in de werkgroepen. Ik heb er niets aan als zij niet achter deze wet staan. Hun inbreng is voor mij heel belangrijk. Ze zijn daarnaast ook betrokken bij de botsproeven en verdiepingssessies die deze zomer plaatsvinden.
Mevrouw Kuiken (PvdA): Hoe zien die botsproeven eruit?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Die zijn er vooral om te bekijken of wat we bedacht hebben in wet- en regelgeving in de huidige praktijk kan. Dat betekent dat zo veel mogelijk praktijkmensen moeten meekijken. Het gaat om uitvoeringstoetsen van wat we bedacht hebben.
Mevrouw Kuiken (PvdA): Dat is ook wat ik voor ogen heb. Ik hoor echter dat mensen nu al vrezen dat ze daar niet genoeg ruimte en tijd voor hebben.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: De botsproeven zullen echt gaan om concrete lokale projecten. Ik heb inderdaad een ambitieuze planning. Ik heb er vaart achter gezet. Alleen al de totstandkoming van de wet neemt veel tijd in beslag. Daarna komen de invoerings- en uitvoeringsregels, die ook veel tijd in beslag nemen. Ik wil er niet in 2012 over spreken en er pas over lange tijd over besluiten. Ik bespreek de termijnen ook met de verschillende koepels. We hebben afgesproken dat dit de termijnen zijn en zij staan er ook achter. Als echter blijkt dat we in de problemen komen, kunnen we besluiten dat we meer tijd nemen of nog iets meer doen. Iedereen moet gewoon hard werken. Ik geef toe dat dat complex is, maar veel meer tijd nemen, gaat volgens mij niet veel meer opleveren.
Welke procedure is er van toepassing op de totstandkoming van de AMvB’s? Bij het aanpassen van materiële regelgeving is de betrokkenheid van het parlement en de praktijk natuurlijk heel belangrijk. Daar kan voorhang een instrument voor zijn, maar het kan ook op andere wijzen, bijvoorbeeld met een internetconsultatie. Bij de totstandkoming van de wet zal ik dat zorgvuldig afwegen en ik zal het parlement daarbij betrekken. Ik denk dat het parlement zelf moet zeggen welke AMvB’s zij voorgehangen wil zien.
Mevrouw Kuiken heeft gevraagd of er een deskundigencommissie onder leiding van een regeringscommissaris kan komen. We hadden een critical review team samengesteld onder leiding van mevrouw Dekker. Dat was een team dat vooral ging toezien op wet- en regelgeving. We hebben ervoor gekozen om dit team te verbreden, onder andere naar aanleiding van de voorlichting van de Raad van State. Die maakte ook opmerkingen over een regeringscommissaris. Dit kabinet is echter geen voorstander van aparte commissarissen, maar ik ben dus wel bezig een critical review team in te stellen dat breed is en waarin zware wetenschappelijke personen een plek krijgen. Ik wil het team zodanig invullen dat onafhankelijke wetenschappers hun inbreng kunnen leveren. Daarmee borgen we een onafhankelijke probleemaanpak, los van de politieke constellatie van de komende jaren. Ik heb daarvoor al iemand in beeld, maar voordat diegene ja zegt wil ik die naam niet naar buiten brengen.
Ik heb nog iets over de botsproeven. Naast de verdiepingssessies met de praktijk die wij zelf organiseren, kunnen bestuurlijke partners ook zelf bijeenkomsten organiseren om botsproeven te doen. Ik ontwikkel een modelomgevingsverordening en toets met deze partijen de werking in de praktijk.
Dan resten nog enkele vragen over flexibiliteit, implementatie en enkele algemene vragen. Wat betreft de flexibiliteit heeft mevrouw Van Veldhoven gevraagd hoe ik omga met het afwegingsmechanisme. Lokaal maatwerk is nodig. Verschillen tussen gebieden vragen soms om een verschillende aanpak. Verschillende gerechtvaardigde benaderingen zou ik geen rechtsongelijkheid noemen als het goed gemotiveerd is. Ook worden er wel grenzen gegeven voor de afwegingsruimte. Er is gevraagd of we duurzaam voordeel aan allen zouden moeten geven in plaats van alleen binnen de eis van de leefomgeving. Dat is wel het uitgangspunt. Met de beschrijving «aan allen» kan er echter iemand zijn die zegt: maar het is niet ten gunste van mij. Daarom hebben we een andere beschrijving gekozen, niet omdat we af willen van het principe dat er ook een voordeel uit voort moet komen voor anderen.
Krijgt iemand die goed zijn best heeft gedaan voordeel boven anderen? Dat is op zich een interessant punt. Daar hebben we het bij het basisnet gevaarlijke stoffen ook over gehad. Dat moet ik bezien bij de verdere uitwerking van de wet. Het is natuurlijk altijd interessant als iemand voordeel kan hebben van de ruimte die hij creëert.
Wat zijn de randvoorwaarden voor generieke experimenten? Hoe kunnen we onomkeerbare schade voorkomen? Voor innovatieve toepassingen en voor nieuwe technieken komt er een experimentenbepaling. Dat is overigens echt een uitzondering. Als er kan worden afgeweken, zal ik dat aanwijzen in een AMvB. Dat wordt zorgvuldig bekeken, dat kan niet zomaar. Ook wordt ieder experiment goed geëvalueerd. Een experiment is tijdelijk, daarna wordt bepaald of het experiment in de wet wordt opgenomen. De experimenteerregeling lijkt dus op de aanpak onder de Crisis- en herstelwet. Bij of krachtens AMvB wordt die aangewezen. Het is geen generieke flexibiliteitsregeling, maar een regeling bedoeld voor innovatieve projecten.
Dan kom ik bij de implementatie. Het succes van de wet ligt natuurlijk niet zozeer in het maken ervan, maar in de implementatie en de uitvoering. We hebben bij andere ruimtelijkeordeningswetten in het verleden gezien dat dit een complexe klus kan zijn. Er is specifiek naar ICT gevraagd, maar er komt natuurlijk veel meer kijken bij de implementatie. We zullen zorgen voor een breed programma om succesvolle werkwijzen onder gebruikers te stimuleren. Dat gaat niet alleen om handboeken en procedureschema’s, we willen verder gaan dan dat. We zullen een gezamenlijk programma maken van overheden, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties en we zullen de gebruiker centraal stellen. We betrekken bestuurders, uitvoerders en burgers bij het benoemen en ontwikkelen van implementatieproducten. Het testen van de digitale voorzieningen door gebruikers is daarin ook cruciaal. Bij de Wabo hebben we gemerkt dat er nog veel kinderziekten in zaten. Daar zullen we aan moeten werken. Er komt ook een infopunt omgevingsrecht waar men met klachten en vragen omtrent expertise en het monitoren van de uitvoering terecht kan. Ook zetten we in op digitale informatievoorziening in een online loket en digitale uitwisseling van informatie. Als het goed is, zorgt de Omgevingswet voor verdere vereenvoudiging van het Wabo-loket. In de praktijk kun je straks voor alle vergunningen volstaan met één digitale aanvraag bij één loket. De digitale vergunning die nu verleend wordt, wordt dus uitgebreid met andere omgevingsaspecten. We hebben al veel stappen gezet met digitaliseren. De Omgevingswet zet dat voort met RO-Online en Omgevingsloket online. We zijn nu aan het verbreden en de systemen moeten daar geschikt voor worden gemaakt. Dat is inderdaad een spannende en complexe opgave. We doen onze uiterste best om dit zo succesvol mogelijk te laten verlopen, ook geleerd hebbend van de knelpunten die we bij vorige procedures zijn tegengekomen. Ik zal daar de nodige expertise voor inroepen.
Dan kom ik op de overige vragen, waaronder die over de verhouding tot de EU-regels. De Omgevingswet neemt Europa als uitgangspunt. Het sluit beter aan op de EU qua doelen, terminologie en instrumentarium. Er gaan nu al ongeveer 25 gebiedsgerelateerde EU-richtlijnen doorwerken in de wet. Daarmee wordt het toegankelijker, eenduidiger en gemakkelijker. Ik overleg met collega’s die met soortgelijke trajecten bezig zijn. Het is heel leuk om te zien hoe ze dat in andere landen doen.
De heer Houwers heeft gevraagd of ik vind dat gemeenten zich zo min mogelijk als projectontwikkelaar met winstoogmerk moeten opstellen. Ik ben het met hem eens dat een gemeente er vaak beter aan doet alleen regisseur te zijn. Er zitten veel risico’s aan actieve grondpolitiek. Tegelijkertijd vind ik het niet gek dat gemeenten in de afgelopen jaren zeiden: wij maken alles mogelijk, anderen profiteren en wij moeten wel alle lasten wegnemen van allerlei projecten. Daarom hebben ze die actieve grondpolitiek gevolgd. Er is gebleken dat ze daar niet altijd even deskundig in waren. Dat heeft bij vele gemeenten tot grote problemen in het grondbedrijf geleid. Keuzes ten aanzien van de grondpolitiek zijn onderdeel van de gemeentelijke vrijheid.
Over het projectbesluit hebben we vandaag weinig gesproken, maar het is wel belangrijk. Als er echt besluiten moeten worden genomen met een publiek belang, denk bijvoorbeeld aan infrastructurele zaken, dan is een projectbesluit nodig. Dat bevat de gehele Elverding-benadering van investeren aan de voorkant, zorgen dat de kwaliteit van besluitvorming verbetert en zorgen voor draagvlak. Dat sluit aan bij de motie-Samsom en bij het advies van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur. De wettelijke basis voor de Elverding-aanpak wordt dus breder dan alleen infrastructuur. Ik denk dat dat ook een mooie winst van deze wet is.
Draagvlak voor ingrijpende besluiten zal natuurlijk nooit 100% zijn. Dat brengt me bij de vraag van de heer Jansen over compensatie. We willen een besluit dat voor grote groepen acceptabel is. We voeren echter genoeg andere debatten waaruit blijkt dat je nooit iedereen achter je kunt hebben staan. Indien mensen schade lijden van een project, is er een mogelijkheid voor schadevergoedingen. Dat kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als de waarde van je huis daalt. Dat zit gewoon in de vaste regels die we al kennen binnen het Rijk.
Mevrouw Van Veldhoven heeft een vraag gesteld over innovatie. Ik wil graag dat de Omgevingswet uitnodigt tot innovatie en dat hij niet belemmerend werkt. Wetgeving heeft de neiging om achter te lopen. Daarom maken we nu ook een ontwikkelingsgerichte wet. Die gaat niet over wat niet mag, maar over de vraag hoe je dingen mogelijk kunt maken met behoud van de dingen die je wilt beschermen. Ik denk dat de Omgevingswet de kans biedt om dit vanuit eenduidige principes te doen. We zetten in op vertrouwen en verantwoordelijkheid in het brede domein van de fysieke leefomgeving en op opnieuw ijken. Daardoor willen we mensen verleiden en uitdagen om innovatief te zijn, duurzame ontwikkeling mogelijk te maken en duurzaamheidambities waar te maken. Daar zijn verschillende instrumenten voor, van de afwegingsruimte en de positieve evenredigheid tot doelvoorschriften, generieke gelijkwaardigheidbepalingen en het experimenteerartikel. Ik ben heel blij als al deze mogelijkheden een goede plek krijgen.
Mevrouw Kuiken (PvdA): Voorzitter. Ik dank de minister voor haar antwoorden. We wachten op de wet zelf en op de AMvB’s, want dan weten we pas echt waarover we het hebben. Desalniettemin heb ik toch nog een paar vragen. Wordt de voorhang van de AMvB’s automatisch geregeld of moeten we die zelf regelen? Hoe krijgt het recht op bezwaar en beroep in de praktijk vorm, met name als er geen vergunning is? Kan de minister nog ingaan op het integraal afwegen van de sectorale doelen? Ik ben benieuwd hoe dat afwegingskader eruit ziet. Hoe zit het met de archeologische waarden versus geluidsoverlast? Ik noem maar even twee extremen naast elkaar. Kan de minister daar nog op ingaan?
De heer Houwers (VVD): Voorzitter. Dank voor de antwoorden. Ik denk dat de minister bij enkelen wel wat zorgen heeft kunnen wegnemen. Wij zijn blij met de toezegging over de betrokkenheid bij de AMvB’s. De manier waarop is voor ons minder belangrijk dan het feit dat het gebeurt. We begrijpen dat de planning steeds concreter wordt en dat we gaandeweg duidelijkheid zullen krijgen over hoe het eruit gaat zien.
Ik heb een suggestie voor de gegevensautoriteit waar mevrouw Kuiken op doelde. De VVD is er geen voorstander van om nieuwe dingen op te tuigen. Wellicht is het daarom een idee om die autoriteit te koppelen aan het Kadaster. Die organisatie is tenslotte gewend om veel informatie te verschaffen. Misschien kunnen we daar dit soort onderzoeksgegevens neerleggen? Ik heb dit niet met hen overlegd – dit komt zo spontaan op – maar ik wil de minister de suggestie niet onthouden.
Wij hebben niet veel zorgen over de handhaving. We denken dat dit op een goede manier kan gebeuren. Ik denk dat er nu al gemeenten zijn waar betrekkelijk weinig wordt gebouwd en waar weinig legesinkomsten zijn en waar toch de handhaving geregeld moet worden. Er is inderdaad niet oneindig veel geld voor, maar dat geldt voor heel veel beleidsterreinen. Ik denk dat op lokaal niveau een goede weging wordt gemaakt omtrent handhaving. De VVD is daar tevreden over.
Dan kom ik op duurzaamheid. Ik keek op van de bijdrage van het CDA. Het lijkt wel een wedstrijdje «wie is het duurzaamst?» te worden. De VVD wil dan natuurlijk niet achterblijven. Wij zijn absoluut een partij van duurzaamheid. Ik vind het wel moeilijk om te oordelen over het verleden. Het leek er namelijk op dat de heer De Rouwe dat deed. Hij gaf aan dat het in het verleden allemaal ten koste van de duurzaamheid ging. Ik weet niet of dat zo is en ook niet of dat in die tijd zo werd beleefd. Ik geloof dat ik dan een CDA-term moet gebruiken: «met de kennis van nu» kunnen we daarover oordelen, maar misschien doet men dat later wel weer over ons. We delen in ieder geval wel de gedachte dat duurzaamheid een belangrijke rol moet spelen in het toekomstige omgevingsbeleid. De VVD wil zich daarin niet afzonderen.
Waar we misschien wel wat verder gaan dan anderen is op het gebied van maatwerk. Wij vinden dat de verschillende aanpakken op verschillende plekken niet tot rechtsongelijkheid hoeven te leiden. Ik deel de opvatting van de minister daarover. Ik wil een oproep aan de gemeenten doen – ook al heb ik er eigenlijk niets over te vertellen; dat weet ik best – om ruimhartiger te zijn met het vaststellen van bestemmingsplannen. Ik ken situaties waarin heel gedetailleerd wordt vastgelegd of er horeca kan zijn op bepaalde plekken. Dat leidt soms tot allerlei gedoe en extra procedures. Ik ken ook de problematiek van de recreatiewoningen. Soms vraag je je af welk probleem precies wordt opgelost als er wordt opgetreden tegen het permanent bewonen daarvan. Gemeenten zouden nadrukkelijker naar lokaal maatwerk kunnen kijken. Daar biedt de Omgevingswet zeker de mogelijkheid toe en daar zijn wij zeer tevreden over.
De heer Paulus Jansen (SP): Voorzitter. Ik vond het een verhelderende discussie, maar de conclusie is vooral dat de SP het heel anders zou aanpakken dan de minister. Wij denken anders over de effecten van de algemene regels op de handhaving. Hoe ziet de omgevingsvisie eruit als er geen vormvereisten gesteld worden en als je dat helemaal overlaat aan de lokale democratie? Het zou interessant zijn om te analyseren wat de knelpunten zijn als gemeenten al dan niet tijdelijk een eenzijdige visie hebben op wat prioriteit heeft in de ruimtelijke ontwikkeling. Ik vrees dat daar heel wat gemeenten onder lijden. Juist hogere overheden zouden dan corrigerend moeten optreden. Dat is waarschijnlijk top-downbeleid dat de minister niet deelt, maar mij lijkt het goed voor een goede ruimtelijke ordening.
De minister zegt dat de opbrengst van de boetes in de algemene middelen terechtkomt. Ik vroeg eigenlijk naar iets anders. Als er geconstateerd wordt dat iets niet voldoet aan de wettelijke eisen en het is een voldongen feit dat niet makkelijk hersteld kan worden, dan wordt er wellicht een boete uitgedeeld. Maar wordt er niets gedaan om de schade te compenseren? Bijvoorbeeld om de aangerichte natuur- of milieuschade te betalen? Is er voor de gemeenten op dat punt geen verplichting om iets in de oorspronkelijke staat te herstellen als er wordt afgeweken van de wet?
In eerste termijn ben ik niet ingegaan op welstand en monumentenzorg. Die gaan ook onder de Omgevingswet vallen. Gaat de minister er vanuit dat de lokale democratie 100% van het werk moet doen, of is er iemand die over hun schouder meekijkt of gemeenten hun cultureel erfgoed fatsoenlijk bewaken?
Mevrouw Van Veldhoven (D66): Voorzitter. Uit de discussie blijkt duidelijk dat het moet gaan om meer flexibiliteit, maar met randvoorwaarden. Ik ben blij dat mijn collega’s ook duurzaamheid als zo’n duidelijke randvoorwaarde willen meenemen. Zou de minister dat wat scherpen willen formuleren dan alleen te zeggen dat de leefomgeving er geen bezwaar tegen heeft? Ik zou het graag positief in plaats van defensief willen formuleren.
Het tweede belangrijke principe is vertrouwen met borging. Ik blijf met het gevoel zitten dat de handhaving en de borging nog niet helemaal uitgekristalliseerd zijn. De minister noemt het Programma Uitvoering met Ambitie, maar dat stopt in 2013 en dan is de inkt van dit wetsvoorstel nog niet eens droog. Het lijkt me belangrijk om dat te verlengen, juist omdat er zo veel verantwoordelijkheden bij de decentrale overheden komen te liggen.
Met de omgevingsvisie leggen we weliswaar veel verantwoordelijkheden op decentraal niveau, maar het Rijk blijft juridisch en financieel een internationale verantwoordelijkheid houden voor de natuurdoelstellingen en de Kaderrichtlijn Water. Hoe zorgen we er toch voor dat we die belangen borgen, ook met het oog op de financiën van het Rijk?
Ik ben blij met de toezegging dat de minister tempo wil maken, maar geen haast heeft. Als we echt ergens op stuiten, nemen we de tijd om dat goed op te lossen. Ook ben ik blij met de positieve reactie van de minister op mijn verzoek om efficiënt gebruik van milieuruimte – die zal in een dichtbevolkt land als Nederland altijd schaars zijn – te belonen. Ik zou graag zien dat de minister op papier zet hoe zij hier concreet mee wil omgaan. Ik snap goed dat dit niet meteen kan, dus ik laat het aan haar wanneer ze dat doet.
Ik heb nog twee vragen die ik in eerste termijn niet kon stellen vanwege de tijd. Bij de verbreding van de vergunning zijn steeds vaker beheerverantwoordelijkheden van een ander bestuursorgaan aan de orde. Elders in haar brief geeft de minister aan dat er nog vrijheid is over wat er allemaal onder die omgevingsverordening wordt gebracht. Hoe verhouden die twee dingen zich tot elkaar? Op pagina 12 van haar brief schrijft de minister dat ook andere regelgeving op het terrein van de fysieke leefomgeving in de omgevingsverordening wordt ondergebracht. Daarbij zal de eigen zelfstandige inhoudelijke verantwoordelijkheid van gemeenten, waterschappen en provincies worden gerespecteerd. Wat valt daaronder? Hoe verhoudt zich dat tot het punt op pagina 13 dat met de verbreding van de vergunning steeds vaker beheerverantwoordelijkheden van andere organen geraakt worden?
De voorgenomen Omgevingswet biedt particulieren de mogelijkheid om voorbereidend werk te doen voor een projectbesluit. Hoe sluit dit aan bij lopende discussies over bijvoorbeeld de structuurvisie wind op land? Biedt deze Omgevingswet de mogelijkheid om buiten zoekgebieden met voorbereidingen van projectbesluiten te komen? Hoe moet ik dat linken aan structuurvisies die geen direct bindende kracht hebben, maar die toch de weerslag zijn van een zorgvuldig maatschappelijk proces?
De heer De Rouwe (CDA): Voorzitter. Ik dank de minister voor de duidelijke beantwoording en voor de toezegging om te zorgen voor een goede inspraak die pas begint als de verdiepingsrondes en onderzoeken klaar zijn. Zo heeft iedereen de tijd om goed naar de voorstellen te kijken.
Ik twijfel nog een beetje over de paragraaf in de mondelinge toelichting van de minister over duurzame groei. Het CDA heeft dit echt gemarkeerd als een transitie. De minister leek in haar antwoorden een beetje af te wijken van haar brief door te verwijzen naar de markt die dingen kan bepalen en doen. We hebben het echter over de inrichting van onze ruimte. Ook daarin kunnen we andere keuzes maken. De minister benoemt dat ook. Voor ons is het van belang om de transitie te maken van groei dankzij uitputting naar groei dankzij duurzame ontwikkeling. Ik zeg dit ook in reactie op de heer Houwers. Dat is een andere manier van denken. Mijn fractie zal erop toezien dat dit ook echt wordt vormgegeven. Volgens mij wil de minister wel, maar durft ze nog niet zo ver te gaan dat als uitgangspunt te nemen. Misschien kan de minister dit belang nog eens onderstrepen.
De minister sprak terecht over het projectbesluit. Dat heeft grote impact. Ik zou de tegenhanger van het projectbesluit willen noemen. Wij dreigen te focussen op grote projecten – die zijn uiteraard van belang – maar ik wil ook aandacht vragen voor de kleine projecten. Dit is een mammoetwet. Ik heb het advies gelezen van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur. Die heeft aandacht gevraagd voor kleine projecten, voor projectontwikkelaars, dorpen en particuliere initiatieven. Nu komen die projecten vaak niet van de grond omdat de plankosten steeds hoger worden. Graag krijg ik hierop een reactie van de minister. Het CDA pleit voor een «Elverding light»-variant of zelfs voor een vrijstelling. Ook bij kleine projecten moeten we keuzes maken om het eenvoudiger te maken. Mensen kunnen nu nog twee keer naar de rechter. Wat vindt de minister van de suggestie om bij kleine projecten één keer naar de rechter te kunnen? Zo houden we het tempo erin. Wij zijn bang dat kleine initiatieven en de organische groei van plattelandswoningen lijden onder de regeldruk van grote projecten.
De AMvB’s komen eraan. Wat ons betreft gaat de Kamer daarbij meekijken. Ik weet niet hoe dat is afgestemd, maar wij willen graag meekijken.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Voorzitter. Mevrouw Kuiken vroeg naar de AMvB en de voorhang. In de wet zal geregeld worden bij welke AMvB’s er een voorhang zal zijn. De Kamer kan daar invloed op uitoefenen. Zij heeft daar alle mogelijkheid toe.
De rechtsbescherming – bezwaar en beroep – blijft volledig gewaarborgd. Ik zal zo veel mogelijk aansluiten bij de Awb. Ik streef wel naar twee verschuivingen. We moeten duidelijker in de procedures opnemen wanneer burgers en bedrijven bezwaar en beroep kunnen aantekenen. We doen het liever één keer goed dan op verschillende momenten over deelbesluiten. Door participatie van burgers en bedrijven aan de voorkant van het proces, door de Elverdingmethode dus, verwacht ik minder bezwaar- en beroepsprocedures aan het einde. Dat is meer een verwachting die je zelf moet waarmaken. Procedureel wordt er niets anders geregeld. De rechtsbescherming blijft echter volledig gewaarborgd.
De heer Houwers heeft enkele positieve opmerkingen gemaakt en gevraagd naar de gegevensautoriteit. Die moet je zien als een virtueel loket waar informatie uit verschillende instituten wordt ontsloten. We hebben aan het RIVM gevraagd om het voortouw te nemen, maar het Kadaster doet ook mee. Ik begreep van de voorzitter dat er ook een gegevensautoriteit natuur bestaat. Uiteindelijk is het ons doel om gegevens zo gemakkelijk mogelijk te ontsluiten. Voor de toekomst doet het er bijna niet toe wie het doet, maar dat het een goed virtueel systeem wordt waar je langs alle wegen bij kunt komen in plaats van dat het de verantwoordelijkheid van één partij is.
De heer Houwers (VVD): Is mijn conclusie juist dat het niet de opzet is iets nieuws op te tuigen, maar dat we het hangen aan iets bestaands?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Precies. Het RIVM levert nu al heel veel natuur- en milieu-informatie. We beogen al die MER-onderzoeken en andere informatie anders toegankelijk te maken, zodat iedereen er gebruik van kan maken.
De heer Jansen maakt zich zorgen over de algemene regels. Daarvoor geldt dat we het principe ook nu al toepassen bij verschillende wetten. Tot nu toe zijn de ervaringen daarmee positief. Ook stelde hij vragen over de herstelplicht of de compensatie. Je hebt nu al nadeelcompensatieregelingen, dat blijft zo. Er zijn ook Europese compensatieplichten bij significante effecten op milieu. Er zijn echter ook specifieke regels voor milieuschade en dat soort zaken. De heer Jansen gaf een vrij algemeen voorbeeld, wat het moeilijk maakt om te reageren. Meer specifiek geldt dat het bestaande instrumentarium geldt, ook voor deze nieuwe wet.
De heer Paulus Jansen (SP): Mijn vraag had geen betrekking op nieuwe legale situaties, want dan heb je planschade, maar op compensatie en herstelplicht bij illegale situaties.
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Volgens mij gelden dan dezelfde regels. Als je iemand schade toebrengt, moet je die schade betalen.
De heer Paulus Jansen (SP): Moet de benadeelde dan zelf een procedure starten en het hele repertoire aan dure en ingewikkelde dingen inzetten? Met een kleine portemonnee heb je daar helemaal geen mogelijkheden voor. De natuur kan trouwens niet eens procederen. Of heeft de gemeente de plicht om dat te regelen in plaats van de benadeelde?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Dat hangt van de situatie af. Als een gemeente haar zaakjes niet goed voor elkaar heeft of zij heeft iets toegestaan wat in strijd is met provinciale of nationale wet- en regelgeving, dan zal de gemeente het moeten herstellen. Als een individu in strijd met de regels handelt, dan zal het individu voor compensatie moeten opdraaien. De natuur vraagt zelf natuurlijk geen compensatie aan, maar er is altijd een belanghebbende als er iemand is die geschaad is.
Er is een vraag gesteld over het toezicht in verband met welstand en monumentenzorg. De visie is zelfbindend. Dat maakt dat het een politiek instrument is. Er is bescherming via de gemeentelijke verordening, bijvoorbeeld voor de bescherming van cultureel erfgoed. Ook provincies hebben dit soort verordeningen. Als je iets opneemt als beschermenswaardig heb je daarmee ook meteen een toezichthoudende en handhavende rol op je genomen en is het toezicht dus geregeld.
D66 heeft mij gevraagd het deel over de leefomgeving positiever te formuleren. Dat zal ik zeker doen. Het was namelijk niet mijn opzet om het in te perken tot negatieve effecten, maar de andere omschrijving biedt ook gevaren in een juridische samenleving. We zullen zoeken naar een positievere formulering.
De bedoeling van het PUmA is dat er RUD’s opgericht worden en in werking treden. Zij hebben daarna die rol. Dat is wat ik beoogde te zeggen. Als het goed is, zijn ze er op 1 januari 2013. Bij de implementatie van de wet kunnen we bekijken of wat er bij de RUD’s geregeld is voldoende borging geeft of dat er nog extra dingen moeten worden ingebracht.
Mevrouw Van Veldhoven vroeg ook of de relatie met de Europese regelgeving voldoende geborgd is. Zij refereerde ook aan de Kaderrichtlijn Water. Die behoort nu juist tot onze nationale belangen. Dat werkt dus ook door in de provinciale en gemeentelijke verordeningen. Men moet zich daar gewoon aan houden. We moeten partijen daarop kunnen aanspreken. We hebben dit voor alle Europese regelgeving gedaan. Daarmee is dat toezicht ook ingeboekt.
Ik wil graag bekijken wat er mogelijk is op het gebied van efficiënt gebruik van milieuruimte. Ik zal de Kamer zeker op de hoogte houden van de eventuele vormgeving hiervan.
Mevrouw Van Veldhoven noemde ook verschillende passages uit de brief en vroeg wat er nu precies in de verordening komt. De gemeenten zeggen dat zij voorstander zijn van de verordening. Ik het begin waren ze nog wat huiverig, maar nu zijn ze er wel voor en vinden ze het van belang dat het wat breder wordt. Ze willen wel goed bekijken wat erin moet. Elk cluster dat je maakt, laat ergens anders een rafelrand optreden. Als je alles rond ruimtelijke structuur bij elkaar stopt, haal je ergens anders weer iets los. Datzelfde geldt voor het hele traject rond de Omgevingswet. Als je de ruimtelijke delen uit de natuurwet haalt en in de Omgevingswet zet, blijven er andere elementen over in de natuurwet. We doorlopen die exercitie op dit moment met de provincies en gemeenten om te zien wat er in terecht moet komen. Wat mij betreft is dat alles wat van invloed is op het gebruik van de ruimte.
Mevrouw Van Veldhoven (D66): Dat is een helder antwoord. Wordt dat één regel die voor het hele land geldt? Of kan decentraal bepaald worden wat eronder valt?
Minister Schultz van Haegen-Maas Geesteranus: Op VNG-niveau zijn we bezig daar een soort modelverordening voor te maken. Uiteindelijk kan VNG echter niet namens alle gemeenten bepalen wat erin moet. Gemeenten hebben dus gewoon autonomie om te bepalen wat er in een verordening staat. Wij zullen streven naar een modelverordening en daarmee het goede voorbeeld geven, maar een gemeente mag daar dus van afwijken. Dat is echter ook in de huidige situatie al het geval.
Hoe verhoudt het projectbesluit zich tot de structuurvisie wind op land? De structuurvisie wind op land zal wel een bindende structuurvisie worden, want het gaat om een nationaal belang. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor de structuurvisie ondergrond. Je kunt dus geen projectbesluit nemen dat buiten die zoekgebieden valt, want dan handel je in strijd met de afspraken die gemaakt zijn en de zoekgebieden die aangewezen zijn.
Het CDA vroeg zich af of ik meer of minder op duurzame ontwikkeling zit dan het CDA zelf. Ik dacht dat ik er juist meer op zat doordat ik aangaf dat ik er niet alleen meer aandacht aan wil besteden, maar dat het zelfs de essentie van de wet is om tot actief beheer van de leefomgeving te komen wat verduurzaming tot gevolg heeft. De heer De Rouwe probeerde mij mee te nemen in het betoog dat deze wet leidt tot duurzame groei. Er zijn echter ook andere elementen, bijvoorbeeld de tucht van de markt en dergelijke. Als we tot een en-enresultaat komen, lijkt mij dat prima. Dit is geen wet die alleen over sneller gaat, maar ook over beter. En beter is wat mij betreft ook duurzame economische groei en andere duurzame ontwikkelingen in de toekomst.
De heer De Rouwe vroeg ook aandacht voor de kleine projecten. Het leuke van deze wet is dat er onderscheid wordt gemaakt tussen een projectbesluit dat zich op grote projecten richt en de omgevingsvergunning waarmee kleine projecten geregeld kunnen worden. Niet iedereen hoeft dus in dat enorme proces terecht te komen. Dat is een soort «Elverding light» – of zelfs geen Elverding, als het niet nodig is – voor de kleine projecten. De dingen die groot zijn en waaraan een duidelijk publiek belang vastzit, gaan wel via het projectbesluit. Ook op andere manieren worden de kleine ontwikkelingen gestimuleerd, bijvoorbeeld met snellere procedures, minder regels en mogelijk met beroep in één instantie. Dat is de toelatingsplanologie. We zijn nu aan het bekijken hoe we dat beroep in één keer in plaats van in twee keer kunnen organiseren. Ik heb de universiteit gevraagd hier advies over te geven. We zijn daar dus mee bezig.
De voorzitter: Daarmee zijn we aan het eind gekomen van dit algemeen overleg. Ik dank iedereen voor zijn aanwezigheid.