Vastgesteld 2 februari 2012
De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.
Inhoudsopgave |
Blz. |
|
ALGEMEEN |
1 |
|
1. Inleiding |
1 |
|
2. Toezeggingen |
2 |
|
Bezien tarieven bij relatief kleine incassovorderingen |
2 |
|
3. Adviezen |
3 |
|
ARTIKELSGEWIJS |
4 |
ALGEMEEN
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
Deze leden zijn buitengewoon verheugd dat de regering ervoor heeft gekozen om de bestaande uitgangspunten in de Wet tarieven in burgerlijke zaken (Wtbz) voor inning en heffing van griffierechten zoals het ontbreken van een verweerderstarief bij kantonzaken, de verschillende tarieven die worden geheven van natuurlijke personen en rechtspersonen, het lagere tarief voor personen met weinig financiële middelen en een zekere samenhang tussen het griffierecht en het zaaksbelang, te handhaven.
De leden van de PvdA- en de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. Zij hebben een enkele vraag.
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij vinden het goed om te zien dat de regering aan de slag is gegaan met het herstellen van een aantal gebreken en leemtes in betreffende wet, maar hebben toch een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij onderschrijven in algemene zin de strekking van het wetsvoorstel. Deze leden hebben nog wel een aantal vragen en opmerkingen.
Bezien tarieven bij relatief kleine incassovorderingen
De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering meldt dat het onderscheid tussen natuurlijke- en rechtspersonen ter zake van de heffing van griffierechten vervalt. Onder verwijzing naar hun eerdere inbreng voor het verslag bij het wetsvoorstel Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht, de Wet griffierechten burgerlijke zaken en enige andere wetten in verband met de verhoging van griffierechten (Kamerstuk 33 071), vinden deze leden dat het opheffen van het onderscheid tussen natuurlijke en rechtspersonen heroverwogen zou kunnen worden. Ook bij het onderhavige wetsvoorstel wijzen zij erop dat zij in het licht van de zorgen die er in de maatschappij bestaan over de verhoging van de griffierechten hebben bepleit dat deze scheiding juist weer wordt teruggebracht. Griffierechten kunnen immers door bedrijven van hun winst worden afgetrokken en dat is voor particulieren meestal niet het geval.
Voornoemde leden lezen dat daarnaast een hardheidsclausule wordt geïntroduceerd. De rechter krijgt op grond van artikel 237, vijfde lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de mogelijkheid om de proceskosten, waaronder de griffierechten, te compenseren. Volgens dit nieuwe vijfde lid kan de rechter bepalen dat het griffierecht van de in het gelijk gestelde partij, dat in het kader van de proceskostenveroordeling betaald moet worden door de in het ongelijk gestelde partij, niet hoger is dan het griffierecht dat van deze laatste partij is geheven. Kan de regering in dit kader een reactie geven op het artikel van prof. dr. mr. E. Brauw, dr. F. van Dijk en dr. F van Tulder die opmerkten dat een toevoeging van de hardheidsclausule weinig soelaas lijkt te bieden, omdat duidelijk zou zijn dat het financiële risico dat de kostenveroordeling met zich meebrengt een extra drempel voor de rechter op zou werpen?2
De leden van de PvdA-fractie lezen dat de regering de Eerste Kamer eerder heeft toegezegd om bij deze reparatiewet te kijken naar de mogelijkheid om het tarief voor griffierechten voor rechtspersonen in het bijzonder in het geval van relatief kleine incassovorderingen te verlagen. De achterliggende gedachte van de Eerste Kamer daarbij was dat in het geval de natuurlijk persoon als verliezende partij in de proceskosten wordt veroordeeld, dit in een geding met een rechtspersoon tot gevolg heeft dat die natuurlijke persoon of onvermogende dan het hogere tarief van die rechtspersoon voor zijn rekening moet nemen. Deze achterliggende gedachte komt op voornoemde leden sympathiek over. Echter, het is deze leden niet duidelijk dat de regering de toezegging aan de Eerste Kamer daadwerkelijk gestand doet. De uitwerking die de regering gekozen heeft komt er op neer dat de regering verwijst naar het wetsvoorstel verhoging griffierechten (Kamerstuk 33071) waarin voorgesteld wordt om het verschil tussen natuurlijke- en rechtspersonen te laten vervallen. Daardoor hebben individuele schuldenaren niet langer nadeel van het feit dat hun schuldeiser een rechtspersoon is. Deze leden menen dat dit weliswaar feitelijk juist is, maar dat dit niet tegemoet komt aan de wens om natuurlijke personen niet onnodig op kosten te jagen. Naar de mening van de aan het woord zijnde leden betekent het gelijktrekken van de griffierechten van natuurlijke en rechtspersonen weliswaar dat de ongelijkheid tussen beide wordt opgeheven, maar heeft dat ook tot gevolg dat natuurlijke personen in absolute zin meer griffierechten moeten gaan betalen. De voorgestelde hardheidsclausule biedt de natuurlijke persoon op voorhand geen zekerheid dat hij niet toch tot hogere griffiekosten worden veroordeeld. Kan de regering hier op in gaan?
De leden van de D66-fractie lezen dat een hardheidsclausule wordt geïntroduceerd in een poging om tegemoet te komen aan het door de Eerste Kamer gesignaleerde probleem van de proceskostenveroordeling voor burgers met financiële problemen bij kleine incassozaken. De rechter krijgt op grond van artikel 237, vijfde lid, Rv de mogelijkheid om de proceskosten, waaronder de griffierechten, te compenseren. Deze leden merken op dat artikel 237, vijfde lid, Rv de rechter slechts een beperkte mogelijkheid biedt om de proceskosten over de partijen te verdelen. De proceshouding van de in het gelijk gestelde moet daarvoor aanleiding bieden. Daarnaast is het wetsvoorstel verhoging griffierechten (Kamerstuk 33 071) ingediend bij de Tweede Kamer. Als gevolg van dit wetsvoorstel stijgen de griffierechten bij kleine incassovorderingen aanzienlijk.
Wat betreft vorderingen onder de € 500 moet nu € 109 aan griffierechten betaald worden door een rechtspersoon. Dat wordt € 125. Wat betreft natuurlijke personen nemen de proceskosten nog sterker toe. Een voorbeeld dat de Raad voor de rechtspraak (Rvdr)3 geeft is het eenmansbedrijf Van Vliet (zzp-er) dat een drietal openstaande rekeningen heeft van klanten die ondanks aanmaningen niet betalen. De rekeningen variëren van € 200 tot € 550. Van Vliet wil het er niet bij laten zitten en ziet geen andere weg dan incasso via de rechter. Het huidige griffierecht bedraagt tweemaal € 71 plus eenmaal € 142. Dat komt op een totaal van € 284. Het toekomstige griffierecht bedraagt tweemaal € 125 plus eenmaal € 300. Dat komt op een totaal van € 550. Indien op de proceshouding van de rechtspersoon die in het gelijk is gesteld niets is aan te merken, wat bij kleine incassozaken waar bij verstek wordt veroordeeld naar de verwachting vaak het geval zal zijn, zal de rechter vergoeding van het verhoogde griffierecht moeten toewijzen. De burger die al in financiële problemen zit, ziet hiermee zijn schuldenlast aanzienlijk toenemen doordat het substantieel verhoogde griffierecht moet worden betaald bovenop de al openstaande vordering. Voornoemde leden constateren dat de regering daarom niet is tegemoetgekomen aan haar toezegging aan de Eerste Kamer. Zij krijgen graag een uitgebreide reactie van de regering op deze constatering.
De leden van de CDA-fractie hebben een vraag over een door de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) gesignaleerde onduidelijkheid. Wanneer bij de mondelinge behandeling van een verzoekschrift mondeling verweer wordt gevoerd (al dan niet met pleitnota), let de rechter daarop. Wanneer in dezelfde zaak een verweerschrift wordt ingediend, is het antwoord op de vraag of de rechter op dat verweerschrift acht mag slaan afhankelijk van de vraag of het verschuldigde griffierecht op tijd is betaald. Hetzelfde geldt voor de onduidelijkheid of in de Wet griffierechten in burgerlijke zaken (Wgbz) verweer-, klaag- en beroepschriften op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen zijn vrijgesteld van griffierecht. Kan de regering reageren op deze opmerkingen van de NVvR?
ARTIKELSGEWIJS
Artikel I
Artikel I, onderdeel H
De leden van de SP-fractie vragen hoe het griffierecht zal worden geheven. Wordt dit in zijn geheel bij één van de partijen in rekening gebracht of wordt het gesplitst tussen betreffende partijen? Onder partijen verstaan deze leden overigens ook verzoekers of belanghebbenden. Ook de Rvdr wees in zijn advies bij dit wetsvoorstel d.d. 15 juni 2011 op deze onduidelijkheid.
Artikel I, onderdeel N
De leden van de SP-fractie merken op dat de term rechtspersonen wordt gewijzigd in niet-natuurlijke personen. Deze leden snappen de achterliggende gedachte, maar vrezen dat dit problemen oplevert voor bijvoorbeeld eenmanszaken, zelfstandigen zonder personeel en kleine ondernemingen. Krijgen deze kleine niet-rechtspersonen niet te maken met een fikse verhoging van de griffierechten? Hoe gaat de regering voorkomen dat deze partijen hun recht niet meer kunnen halen of verdedigen? De griffierechten zullen immers een te grote aanslag opleveren op het vermogen. Voornoemde leden zijn ook bang dat betreffende partijen minder geneigd zullen zijn een procedure te starten, wanneer de vordering even hoog of lager uitvalt dan de griffierechten. Graag ontvangen zij daarop een reactie.
Artikel II
Artikel II, onderdelen B en F
De leden van de SP-fractie lezen dat in het exploot van dagvaarding dient te worden opgenomen dat tegen de gedaagde verstek wordt verleend indien hij niet tijdig het verschuldigde griffierecht voldoet. Deze leden vragen of dit voor alle zaken geldt, dus bijvoorbeeld ook voor de evident onhaalbare. In hoeverre wordt men in het exploot, tevens als mogelijke extra stok achter de deur, voorgelicht over de consequenties van verstek?
Voornoemde leden vragen waarom in artikel 816 Rv niet is opgenomen dat het exploot de gevolgen van niet tijdige betaling van het griffierecht vermeldt? Volgens het advies van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders is een dergelijk exploot immers tot op zekere hoogte vergelijkbaar met die van een dagvaarding.
Artikel II, onderdeel C
De leden van de SP-fractie lezen dat eveneens wordt gesproken over de gronden waarop verstek wordt verleend tegen de gedaagde. Niet duidelijk wordt echter of dit ook geldt voor verzoekschriftprocedures. Deze leden vragen hier dan ook toelichting op van de regering.
De voorzitter van de commissie, De Roon
De adjunct-griffier van de commissie, Hessing-Puts