Ontvangen 6 maart 2012
Graag wil ik de leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap danken voor hun inbreng en voor de vragen die ze hebben gesteld. Op de gestelde vragen ga ik, mede namens de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, hieronder in. In deze nota naar aanleiding van het verslag wordt de volgorde van het verslag aangehouden.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel inzake de invoering van een locatiecode in het beroepsonderwijs.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel.
De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel.
De leden van de CDA-fractie hebben met genoegen kennisgenomen van dit wetsvoorstel.
Het doet mij deugd dat genoemde fracties de noodzaak tot bestrijding van verzuim en voortijdig schoolverlaten onderschrijven. Ik ben van mening dat onderhavig wetsvoorstel bijdraagt aan de bestrijding van verzuim en schoolverlaten.
De leden van de CDA-fractie vragen naar de beantwoording van in een eerder debat door de heer Biskop gestelde vragen.
Deze leden kunnen de beantwoording van de vragen echter binnen enkele weken in een aparte brief tegemoet zien.
De leden van de CDA-fractie vragen verder naar de relevantie van het onderscheid tussen bekostigde en niet-bekostigde instellingen voor voorliggend wetsvoorstel omtrent de invoer van een locatiecode voor het bve-veld.
Ook niet-bekostigde instellingen gaan met dit wetsvoorstel onder de aanpak van verzuim van leerplichtige en niet meer leerplichtige jongeren vallen. Als gevolg van een eerder wetsvoorstel zijn de niet-bekostigde instellingen aangesloten op bron. Om ook die aanpak te verbeteren, is de locatiecode van belang. Daarnaast geldt ook voor niet-bekostigde instellingen de plicht zich in te schrijven in het Nederlands handelsregister (NHR). Ook voor de niet-bekostigde instellingen zal in het basisregister onderwijs (bron) een veld voor de locatiecode gemaakt worden.
De leden van de VVD-fractie vragen of er signalen zijn dat een gebrekkig contact leidt, of heeft geleid, tot een onvoldoende aanpak van voortijdige schooluitval.
Die signalen zijn er inderdaad en hebben voldoende aanleiding gegeven tot het voorstel om de locatiecode in te voeren. Leerplichtambtenaren en rmc-functionarissen hebben in landelijk en regionaal overleg met OCW, DUO en /of Ingrado zeer regelmatig klachten geuit over het niet-tijdig bereiken van de juiste contactpersoon op een roc, met als gevolg dat het snel aanpakken van leerlingen die verzuimen of uitvallen, belemmerd werd. Vooral vanuit de grote steden als Amsterdam bereikten mij deze geluiden. Dit komt doordat zich daar grote mbo-instellingen bevinden die vele locaties hebben waar veel verschillende opleidingen worden gevolgd.
Daardoor blijkt het voor de leerplichtambtenaar of rmc-functionaris moeilijk om de juiste opleidingslocatie van de leerling en de daaruitvolgende juiste begeleider snel te achterhalen. Het betrekken van de begeleider in de aanpak van het verzuim of de uitval is essentieel omdat deze de student langer en beter kent en meer weet van de situatie van de jongere op school. De CREBO-code alleen blijkt niet voldoende om adequaat te achterhalen waar een student precies zijn of haar opleiding volgt, en waar dus ook de contactpersoon van die opleiding te bereiken is. De bereikbaarheid van de contactpersoon van een opleiding staat of valt met kennis bij de instelling en leerplichtambtenaar van de locatie waar de contactpersoon te vinden is.
Deze leden vragen vervolgens hoe groot het probleem is als gevolg van gebrekkig contact.
Hoeveel jongeren tot nu toe als gevolg van het ontbreken van een dergelijke specificering van de locatie zijn uitgevallen of langer hebben verzuimd dan nodig, is niet precies in aantallen aan te geven. Het wetsvoorstel is bedoeld om het werk van de leerplichtambtenaar en rmc-functionaris te vergemakkelijken en deze in staat te stellen snel en adequaat verzuim of uitval aan te kunnen pakken door de jongere snel te vinden en direct de begeleider van de jongere te betrekken in de aanpak.
De leden van de CDA-fractie vragen naar het belang van de locatie van de begeleider en wijzen op het feit dat deze op meerdere locaties kan werken.
De locatiecode heeft als doel snel te kunnen achterhalen op welke locatie precies de jongere zijn of haar opleiding volgt. Op deze locatie is veelal de begeleider van die jongere te vinden. Op de opleidingslocatie is het meeste bekend over de situatie van de student: zijn of haar schoolloopbaan, sociale contacten op school, etcetera. Om een effectief gesprek tussen een leerplicht- of rmc-functionaris met een (potentiële) vsv-er te realiseren is deze voorkennis van belang. Daarvoor is het noodzakelijk dat deze ambtenaar contact heeft met de leraar of opleidingsfunctionaris die kennis heeft van de schoolloopbaan van de student; veelal zal dat de opleidingscoördinator zijn, vaak ook is het de begeleider of docent-mentor. Tevens kan deze voor de student vertrouwde persoon betrokken worden in de gesprekken met de jongeren. Voor een gerichte aanpak is het van belang dat met de begeleider snel contact gezocht kan worden. Als een opleiding niet op de hoofdvestiging van de instelling wordt gegeven, is het essentieel dat ook de begeleider op de nevenlocaties snel gevonden kan worden. Dat kan met behulp van de locatiecode. De leerplichtambtenaar of rmc-functionaris kan zelf direct met de juiste locatie contact opnemen. Mocht de leerplichtambtenaar of rmc-functionaris het contact zoeken via de hoofdvestiging van de school, dan kan met behulp van de locatiecode ook in die gevallen snel geschakeld worden naar de juiste opleidingslocatie en naar de juiste begeleider. Mocht een begeleider op meerdere locaties werken, dan zal er toch één locatie zijn die voor de begeleider de eerste locatie is. Deze eerste locatie is dan voor die begeleider de plek waar hij of zij bereikt kan worden. In het denkbare geval dat de begeleider daar op het moment dat de leerplichtambtenaar of rmc-functionaris belt niet aanwezig is, weet die locatie ongetwijfeld te schakelen met de tweede locatie van de begeleider of gebruik te maken van moderne communicatiemiddelen.
Deze leden vragen verder naar de relevantie van de locatie van de begeleider in relatie tot het verzuim van de leerling. De relevantie zit in het feit dat op die locatie de student het grootste deel van zijn of haar lessen volgt. Op die locatie is dus het meest bekend over de situatie van de leerling, gedrag, relaties op school, etcetera. Vanwege het snel aan de telefoon krijgen door de leerplichtambtenaar of rmc-functionaris van de opleidingsfunctionaris die meer weet over de student die dreigt uit te vallen, is het relevant dat de leerplichtambtenaar of rmc-functionaris de locatie direct kent.
Hierop aanvullend vragen deze leden in hoeverre het invoeren van een locatiecode ook behulpzaam kan zijn bij het aansluiten van jeugdzorg bij het onderwijs en wijzen daarbij op de problematische thuissituatie of persoonlijke situatie van de leerling en welke rol de locatiecode kan spelen bij het oplossen van deze problemen.
Om jeugdzorg gebruik te kunnen laten maken van de locatiecode is een wettelijke basis nodig. Deze basis is er momenteel niet en is ook niet nodig. Medewerkers van jeugdzorg mogen alleen met toestemming van de betrokkene zelf (vanaf de 16 jarige leeftijd) contact opnemen met derden, zoals de school. Bij die toestemming zal naam van mentor of docent altijd door de jongere genoemd worden.
De leden van de CDA-fractie vragen of er geen enkelvoudige code denkbaar is, waarbij vestigingen van mbo-instellingen kunnen worden geïdentificeerd.
In de voorbereiding van dit wetsvoorstel is grondig onderzocht op welke manieren het eerder genoemde probleem van de leerplichtambtenaar of rmc-functionaris opgelost kan worden. Daarbij zijn voor- en nadelen afgewogen en is gekeken naar de mogelijkheid van het gebruik van bestaande codes en systematiek. Om scholen niet onnodig te belasten en de uitvoeringslast laag te houden, is ervoor gekozen om geen nieuw nummer te gaan introduceren. Gebleken is dat het NHR-vestigingsnummer een goede bruikbare code is. Dit NHR-nummer is de locatiecode. Het NHR-nummer is voldoende om te achterhalen op welke locatie de student zijn opleiding (of het grootste deel ervan) volgt. Met de CREBO-code erbij is gemakkelijk te achterhalen welke begeleider bij die opleiding hoort en waar die begeleider zich zal bevinden (namelijk: in veruit de meeste gevallen op de locatie waar de opleiding gegeven wordt).
In antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie ten aanzien van andere informatiebehoeften, merkt de regering op dat op dit moment er vanuit de regering geen andere informatiebehoeften bestaan met betrekking tot deze locatie. Instellingen kunnen uiteraard voor zichzelf, bij hun eigen verzuimbeleid en in hun eigen administratie gebruik maken van dezelfde locatiecode (NHR-vestigingsnummer) voor andere doeleinden. Ook de Kamers van Koophandel maken gebruik van het NHR-nummer. Omdat dit NHR-vestigingsnummer reeds ingevoerd is, heb ik bij deze ontwikkeling aangesloten, ten einde een zo min mogelijke administratieve last te veroorzaken bij het invoeren van een locatiecode voor het bve-veld.
De leden van de VVD-fractie vragen of de in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel genoemde partijen overtuigd zijn van de meerwaarde van het toevoegen van een locatiecode in het bron en of zij hebben verzocht om toevoeging van de locatiecode.
De gemeenten en de belangenvereniging van leerplichtambtenaren en rmc-functionarissen ondersteunen de invoer van de locatiecode. Vanuit de gemeenten en de belangenvereniging zijn enkele jaren geleden juist ook de signalen gekomen dat door de vele vestigingen bij mbo-instellingen de efficiëntie en voortvarendheid van de aanpak negatief beïnvloed werd. Dit is aanleiding geweest voor het voorliggend wetsvoorstel.
Deze leden vragen verder wat de kritiek van de MBO-Raad was op dit voorstel en hoe daarop door het ministerie van OCW is gereageerd.
De MBO-Raad is van mening dat dit een administratieve lastenverzwaring is die men niet zinvol acht: de Raad is niet overtuigd van de zin van het gebruik van de locatiecode bij de voorbereiding van het gesprek met een vsv-er van 18 jaar of ouder. De MBO-Raad koppelt de noodzaak van de locatiecode aan het vinden van de naw-gegevens van de betrokken student. Het gaat mij echter om het snel vinden van de contactpersoon op school ter voorbereiding van het gesprek met de student. De MBO-Raad twijfelt aan het nut van zo’n gesprek want de student heeft de school reeds verlaten en is slecht bereikbaar. Ik vind zo’n gesprek juist heel nuttig, ook wanneer een student gestopt is met de opleiding. Het is van belang om de student te laten merken dat men nog steeds betrokken is en hem of haar wil helpen met de toekomst. Het eerste doel is de jongere weer op de opleiding te krijgen, maar het gesprek met de begeleider erbij is ook van zeer groot belang om de jongere te helpen bij het oriënteren op andere opleidingen of de stappen naar het vinden van werk. Ik ben van mening dat de toename in administratieve lasten als gevolg van het hanteren van de locatiecode miniem is. Deze minieme toename vind ik bovendien verantwoord in de poging tot een gesprek te komen met een uitgevallen student.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering een toelichting kan geven hoe de VNG en Ingrado de meerwaarde van het wetsvoorstel benoemen.
De VNG en Ingrado zien de meerwaarde van dit wetsvoorstel in het sneller en gerichter kunnen achterhalen waar de student zijn opleiding volgt en waar de begeleider van de student zich bevindt. Dit bevordert een snellere en gerichtere aanpak van verzuim of uitval, tezamen met de begeleider van de student, die daar een zeer belangrijke rol in speelt. Het vergemakkelijkt het werk van de leerplichtambtenaar en zorgt voor een effectievere aanpak van verzuim en uitval.
Deze leden vragen verder of de regering de MBO-Raad heeft kunnen overtuigen dat de toename in administratieve lasten zeer beperkt is en indien dit niet het geval is welke overwegingen zij tegen de berekening van de regering inbrengen.
De taxatie vanuit het veld van de administratieve lasten is door hen globaal beargumenteerd en was gebaseerd op het deels handmatig muteren in de administratie van opleidingen en gebouwen. Vervolgens heeft de regering met gegevens en berekeningen de schatting van het veld weerlegd. Op die berekening, opgenomen in de memorie van toelichting, is geen reactie gekomen.
De leden van de CDA-fractie vragen of bij de consultatie de in de memorie van toelichting genoemde bedragen zijn gebruikt als zijnde de extra administratieve lasten of dat de MBO-raad tijdens de consultatie zelf andere of meer administratieve lasten heeft aangegeven.
Een eerste berekening van de zijde van de regering heeft enkele commentaren en een andere wat globale berekening vanuit het veld opgeleverd. Deze zijn beantwoord met een nieuwe meer precieze berekening die in de memorie van toelichting is opgenomen.
Op de vraag van deze leden welke lasten de MBO-Raad aangaf antwoord de regering dat de MBO-Raad zelf niet met een berekening is gekomen. Vanuit het veld, met medeweten van de MBO-Raad, zijn slechts globale berekeningen gemaakt.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart