Vastgesteld 19 januari 2012
De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.
Inhoudsopgave
I |
ALGEMEEN |
1 |
1. |
Inleiding |
1 |
2. |
Aanpassingen als gevolg van de herziening van kinderbeschermingsmaatregelen |
2 |
2.1 |
Het verdwijnen van de ontheffing van en de ontzetting uit het gezag |
2 |
2.2 |
Overige wijzigingen |
2 |
2.3 |
Aanpassingen naar aanleiding van de maatregel van opgroeiondersteuning en de geschillenregeling |
2 |
3. |
Financiële gevolgen voor de rijksbegroting |
2 |
II |
ARTIKELEN |
3 |
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij hebben nog een aantal vragen naar aanleiding van deze aanpassingen.
De leden van de SP-fractie merken op dat een gezagsbeëindiging aan de orde kan komen na een periode van ondertoezichtstelling. Zij vragen hoe lang deze periode doorgaans duurt. Wat is volgens de regering een gangbare of wenselijke periode om een kinderrechter het verzoek voor te leggen om een ondertoezichtstelling om te zetten in een gezagsbeëindiging? Wat is de gemiddelde duur van een ondertoezichtstelling waarbij de ondertoezichtstelling enkel wordt beëindigd en dus niet wordt omgezet in een gezagsbeëindiging? Voornoemde leden vragen daarbij wat volgens de regering hiervoor een gangbare of wenselijke periode is. Graag ontvangen zij hierop een toelichting.
De leden van de SP-fractie vragen waarom de meldplicht als zodanig vervalt. Zij merken daarbij op dat de regering zelf in reactie op het advies van de Afdeling advisering van Raad van State aangeeft dat de meldplicht altijd een hulpmiddel is geweest om de Raad voor de Kinderbescherming van de benodigde informatie te voorzien om te kunnen beoordelen of een onderzoek moet worden ingesteld. In hoeverre is dit hulpmiddel dan niet meer van toepassing? Is er onvoldoende gebruik van gemaakt? Zo ja, wat is hiervan de reden? Heeft de Raad voor de Kinderbescherming straks voldoende mogelijkheden om alsnog een onderzoek in te stellen als dit noodzakelijk is?
De leden van de SP-fractie krijgen het recht toegekend om ook bij de behandeling van een verzoek van een maatregel van opgroeiondersteuning een deskundige door de kinderrechter te laten benoemen. Deze leden vragen wie er bedoeld wordt met «een deskundige» en waar deze deskundige aan moet voldoen.
De leden van de SP-fractie vragen waarom de nabestaandenuitkering straks aan de ouders wordt toegekend, terwijl zij geen gezag meer hebben omdat dat is beëindigd. In hoeverre kunnen kinderen dan nog aanspraak maken op hun uitkering? Voornoemde leden vragen voorts welke kinderen en hoeveel kinderen straks geen recht meer hebben op een uitkering. Hoe kunnen zij hierop dan nog wel aanspraak maken als zij geen (goed) contact meer hebben met hun biologische ouder?
De aan het woord zijnde leden vragen waarom het kind voortaan geen recht meer heeft op de wezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet. Kunnen deze leden die wijziging zodanig opvatten dat een kind, waarvan een ouder is overleden en de andere ouder geen gezag meer heeft, door de regering niet gekenmerkt wordt als wees? De leden van de SP-fractie willen ontvangen graag een toelichting op dit punt.
Onderdeel E
De leden van de SP-fractie constateren dat ouders van wie het gezag over hun kind is beëindigd, volgens dit artikel recht hebben op het saldo van de opbrengsten van het vermogen van het kind. Deze leden zijn van mening dat een kind, waarvan de ouder het gezag niet meer heeft, wel aanspraak moet kunnen maken op hun eigen uitkering. Waarom heeft het kind voortaan geen recht meer op de opbrengsten van het vermogen (vruchtgenot)?
Deze leden menen voorts dat het vreemd is dat ouders kunnen beschikken over het vermogen van een kind, als deze ouders naar het oordeel van de rechter niet in staat zijn een verzorgende rol te vervullen (ook voor wat betreft hun financiële verantwoordelijkheid). Waarom kiest de regering ervoor om dit toch anders te regelen?
De voorzitter van de commissie, De Roon
Adjunct-griffier van de commissie, Van Doorn