Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 8 augustus 2011 en het nader rapport d.d. 12 oktober 2011, aangeboden aan de Koningin door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 18 juli 2011, no. 11.001755, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de medische keuringen in verband met het opnemen van de mogelijkheid tot onderbrenging van de klachtenbehandeling bij aanstellingskeuringen bij de Sociaal-Economische Raad en enige andere wijzigingen, met memorie van toelichting.
In het voorstel wordt de Wet op de medische keuringen op enkele op zichzelf staande punten aangepast: in de wettekst wordt verduidelijkt dat alleen de keuringsarts vragen naar de gezondheid mag stellen, de behandeling van klachten over aanstellingskeuringen wordt neergelegd bij de Sociaal-Economische Raad (SER), de vragengrens bij levensverzekeringen wordt afgestemd op ontwikkelingen op de huizenmarkt, en de verplichting om de wet periodiek te evalueren wordt geschrapt.
De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt opmerkingen over de regeling van de klachtbehandeling bij aanstellingskeuringen en het verbod op lekenkeuringen. Zij is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van het voorstel wenselijk is.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 18 juli 2011 nr. 11.001755, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 8 augustus 2011 nr. W12.11.0274/III bied ik U hierbij aan.
De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel maar maakt opmerkingen over de regeling van de klachtenbehandeling bij aanstellingskeuringen en over het verbod van lekenkeuringen. Tevens heeft de Afdeling advisering twee redactionele kanttekeningen geplaatst.
De Commissie klachtenbehandeling aanstellingskeuringen, die bij algemene maatregel van bestuur is ingesteld op basis van de Wet op de medische keuringen (Wmk), behandelt klachten van sollicitanten over medische keuringen bij indiensttreden als werknemer of ambtenaar.2
Het was de bedoeling van de wetgever dat de representatieve organisaties zelf de verantwoordelijkheid zouden dragen voor de klachtenbehandeling. Omdat de Commissie zich beweegt op het terrein van werkgevers en werknemers, wordt voorgesteld het mogelijk te maken dat de instelling van een klachtencommissie aanstellingskeuringen wordt opgedragen aan de SER. Bij de consultatieronde heeft de Commissie zelf erop gewezen dat er in deze opzet geen plaats was ingeruimd voor de representatieve organisaties van de artsen, zoals oorspronkelijk de bedoeling was. Daarom wordt met het voorgestelde artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, de mogelijkheid gegeven om ook personen die niet tot in de SER vertegenwoordigde organisaties behoren, lid te laten zijn van de klachtencommissie.3
De keuze zoals die in de toelichting wordt uiteengezet, is helder: instelling van de commissie wordt een taak van de SER, en ook de representatieve organisaties van de artsen zullen in de commissie worden vertegenwoordigd. De uitwerking in het voorgestelde artikel 14, tweede lid, Wmk4 is echter nogal vrijblijvend:
– bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over instelling en werkwijze van de commissie,
– daarbij kan de medewerking van de SER worden ingeroepen.
De Afdeling is van oordeel dat, nu de keus van de regering duidelijk is, in de Wmk zou moeten worden bepaald dat de SER tot taak heeft de commissie in te stellen, en dat bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de werkwijze van de commissie. Zij adviseert het voorstel, en ook de considerans bij het voorstel, in die zin aan te passen.
De Afdeling advisering merkt ten aanzien van de voorgestelde regeling van de klachtenbehandeling op dat de keuze voor de SER helder is, maar dat de voorgestelde uitwerking in artikel 14, tweede lid, van de wet te vrijblijvend is. Daarin is sprake van de bevoegdheid om deze taak bij de SER te beleggen. De voorgestelde wettekst biedt dus de ruimte om de klachtenbehandeling op een andere manier te organiseren. Ik ben mij hiervan bewust, maar wil uitdrukkelijk de flexibiliteit behouden om de taak om de klachtencommissie in te stellen op enig moment niet meer aan de SER op te dragen. Uiteraard zou hierover in een dergelijke situatie overleg plaats vinden met de SER. Zoals in de memorie van toelichting is aangegeven heeft de SER desgevraagd geadviseerd over de voorgestelde wijziging van de wet.
De Wmk bepaalt dat bij het aangaan van een dienstbetrekking of een ambtelijke aanstelling een medische keuring slechts is toegestaan indien aan de vervulling van de functie bijzondere eisen op het punt van de medische geschiktheid moeten worden gesteld.5 Onder keuring wordt niet alleen verstaan het verrichten van medisch onderzoek, maar ook het stellen van vragen over de gezondheidstoestand van de keurling.6
De Wmk kent daarnaast een verbod op het stellen van vragen in het sollicitatiegesprek, de zogeheten lekenkeuring. Het staat de werkgever niet vrij om in dat gesprek vragen te stellen over onderwerpen die niet in het medisch onderzoek aan de orde zijn gekomen.7
Bij de tweede evaluatie van de Wmk is gebleken dat lekenkeuringen niettemin nog regelmatig voorkomen: het aantal keren dat tijdens een sollicitatiegesprek naar de gezondheid wordt gevraagd, is aanmerkelijk hoger dan het aantal aanstellingskeuringen in strikte zin: 9,2% tegen 3,6%. Onder de deelpopulatie «baanwisselaars met gezondheidsproblemen» is dit percentage nog hoger: 29%. Voor respondenten die zichzelf indeelden in de categorie «gehandicapt» lag dit percentage op 37%.8
In reactie op dergelijke schendingen van het verbod op lekenkeuringen, beoogt de regering de wettelijke omschrijving van dat verbod te verduidelijken.9
De thans geldende tekst van artikel 4, tweede lid, laatste volzin, Wmk luidt:
«Bij andere beoordelingen dan de medische keuring mogen geen vragen worden gesteld noch anderszins inlichtingen worden ingewonnen over de gezondheidstoestand van de keurling en over diens ziekteverzuim in het verleden.»
In het voorstel wordt de a contrario-formule aan het begin vervangen:
«Het is aan een ander dan een keurend arts niet toegestaan vragen te stellen noch anderszins inlichtingen in te winnen over de gezondheidstoestand van de keurling of over diens ziekteverzuim in het verleden.»
Uit het evaluatierapport blijkt niet dat een probleem gelegen is in onduidelijkheid van de wettekst. Daar wordt juist gesteld dat het afdwingen van de naleving buitengewoon lastig blijft.10 De Afdeling mist in de toelichting een motivering waarom mag worden verwacht dat de voorgestelde aanpassing een significante bijdrage zal leveren aan de naleving van het verbod op lekenkeuringen.
De Afdeling adviseert in de toelichting op het voorgaande in te gaan.
De Afdeling advisering heeft ten aanzien van de voorgestelde wijziging van artikel 4, tweede lid, laatste volzin, aangegeven dat zij in de toelichting een motivering mist waarom de voorgestelde aanpassing een significante bijdrage zal leveren aan de naleving van het verbod op lekenkeuringen.
In reactie daarop is de tekst van de toelichting aangevuld. Daarbij is aangegeven dat de onderzoekers in het kader van de tweede evaluatie van oordeel zijn dat aangenomen mag worden dat een aanzienlijk deel van de geadresseerde werkgevers niet beseft dat het begrip «keuring» eveneens betrekking heeft op gezondheidsvragen in sollicitatiegesprekken. Voorstelbaar is dat de huidige formulering waarin gesproken wordt over «andere beoordelingen dan de medische keuring» niet voor iedere werkgever duidelijk is en daarom wordt een wijziging van de tekst voorgesteld. Over dit voornemen is de Tweede Kamer al eerder geïnformeerd met de kabinetsreactie op de tweede evaluatie van de Wet medische keuringen (Wmk) (Kamerstukken II 2007/08, 28 172, nr. 5).
De redactionele opmerking van de Afdeling advisering ten aanzien van artikel 13, namelijk dat in artikel 13 positief omschreven zou moeten worden ten aanzien van welke soort keuringen de klachtencommissie wél bevoegd is, is niet overgenomen. Met het onderhavige wetsvoorstel wordt de klachtenbehandeling van aanstellingskeuringen nader uitgewerkt. Het is wenselijk dat het mogelijk blijft dat voor de klachtenbehandeling in het kader van andere keuringen representatieve organisaties een klachtencommissie kunnen instellen. Daarbij kan gedacht worden aan keuringen in het kader van een verzekering als bedoeld in artikel 5 van de wet. Het limitatief vermelden van soorten keuringen waarvoor een klachtencommissie kan worden ingesteld is niet noodzakelijk. Met de nu gekozen formulering wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige open formulering in artikel 13.
De redactionele opmerking met betrekking tot artikel 14, eerste lid, waarin wordt voorgesteld de zinsnede «en de vragen welke ten aanzien van de gezondheid zullen worden gesteld, bedoeld in artikel 8», te schrappen, is niet overgenomen omdat met die zinsnede nader toegespitst wordt waarop nadere regels van de algemene maatregel van bestuur betrekking moeten hebben.
De redactionele opmerking met betrekking tot artikel 14, derde lid, over het nader toespitsen van de delegatiebepaling is niet overgenomen. De tekst van het voorgestelde derde lid lijkt sterk op het huidige eerste lid, maar toegevoegd is dat het gaat om regels ter uitvoering van de genoemde artikelen. Zoals in de memorie van toelichting is aangegeven, wordt met het eerste lid van artikel 14 beoogd een nieuwe grondslag voor het Besluit aanstellingskeuringen te geven en wordt met het tweede lid beoogd de nieuwe grondslag te geven voor het Besluit klachtenbehandeling aanstellingskeuringen. De in het derde lid opgenomen bevoegdheid om bij algemene maatregel van bestuur nadere regels ter uitvoering te stellen blijft ten aanzien van de daar genoemde artikelen gehandhaafd.
De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
De vice-president van de Raad van State,
H. D. Tjeenk Willink
Ik moge U, mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
H. G. J. Kamp
– In artikel 13 (positief) omschrijven ten aanzien van welk soort keuringen de klachtencommissie wel bevoegd zal zijn.
– In artikel 14, eerste lid, de zinsnede «, en de vragen welke ten aanzien van de gezondheid zullen worden gesteld, bedoeld in artikel 8» schrappen, nu het stellen van vragen al deel uitmaakt van het verrichten van de keuring (artikel 1, aanhef en onderdeel a). Voorts de delegatiebepaling in het derde lid nader toespitsen (aanwijzing 25 van de Aanwijzingen voor de regelgeving).