Vastgesteld 8 februari 2012
De vaste commissie voor Financiën1 heeft op 6 februari 2012 overleg gevoerd met minister De Jager van Financiën over het tweede pakket wetgeving financiële markten.
Van het overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Aptroot
De griffier van de vaste commissie voor Financiën, Berck
Maandag 6 februari 2012
Aanvang 10.00 uur
Voorzitter: Aptroot
Aanwezig zijn 9 leden der Kamer, te weten:
Aptroot, Blanksma-van den Heuvel, Braakhuis, Huizing, Irrgang, Koolmees, Plasterk, Schouten en Van Vliet,
en de heer De Jager, minister van Financiën.
Aan de orde is de behandeling van:
– het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het financieel toezicht, de Faillissementswet, de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met de implementatie van richtlijn 2010/78/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot wijziging van de Richtlijnen 98/26/EG, 2002/87/EG, 2003/6/EG, 2003/41/EG, 2003/71/EG, 2004/39/EG, 2004/109/EG, 2005/601/EG, 2006/48/EG, 2006/49/EG en 2009/65/EG wat de bevoegdheden van de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankenautoriteit) de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) betreft (PbEU 2010, L 331) (Wet implementatie Omnibus I-richtlijn) (33 021);
– het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het financieel toezicht en de Wet toezicht financiële verslaggeving in verband met de herziene richtlijn prospectus (33 023);
– het wetsvoorstel Wet houdende bepalingen over het accountantsberoep, de Nederlandse beroepsorganisatie van accountants en de Commissie eindtermen accountantsopleidingen (Wet op het accountantsberoep) (33 025);
– het wetsvoorstel Regels met betrekking tot de financiering van het toezicht op de financiële markten (Wet bekostiging financieel toezicht) (33 057);
– het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het financieel toezicht en de Wet financiële markten BES in verband met het invoeren van een aansprakelijkheidsbeperking voor de toezichthouders op de financiële markten (Wet aansprakelijkheidsbeperking DNB en AFM) (33 058);
– het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het financieel toezicht en de Faillissementswet, alsmede enige andere wetten in verband met de introductie van aanvullende bevoegdheden tot interventie bij financiële ondernemingen in problemen (Wet bijzondere maatregelen financiële ondernemingen) (33 059).
De voorzitter: Ik open dit wetgevingsoverleg met de minister van Financiën, die ik hartelijk welkom heet. Ook heet ik de mensen van het ministerie die hij heeft meegenomen hartelijk welkom. Ook de collega's en de mensen op de tribune heet ik hartelijk welkom. Wij gaan het tweede pakket wetgeving financiële markten bespreken. Omdat dit een wetgevingsoverleg is, mogen de leden zelf hun spreektijd bepalen. We hebben al even met elkaar overlegd. De spreektijd in eerste termijn zou iets langer kunnen zijn, wat zou kunnen betekenen dat een tweede termijn niet nodig is, als de minister alle vragen ook zorgvuldig beantwoordt. We gaan het aantal interrupties niet van tevoren vastleggen. Ik ga ervan uit dat de leden elkaar weinig zullen interrumperen en dat zij bij de beantwoording meteen enkele interrupties zullen plaatsen, opdat alles zo snel mogelijk afgehandeld is.
De heer Huizing (VVD): Voorzitter. In dit wetgevingsoverleg behandelen wij het tweede deel van een serie wetswijzigingen. Ik wil de minister en zijn ambtenaren complimenteren met de voortvarendheid waarmee zij aan de slag zijn gegaan.
Vandaag ligt een zestal wetten van geheel verschillende aard voor. Zij hebben met elkaar gemeen dat alle voorstellen die erin staan, voortvloeien uit de lessen die we getrokken hebben uit de bankencrisis. Die crisis heeft veel emotie losgemaakt, vooral vanwege de uitsluitend op winst gerichte cultuur en het onverantwoorde gedrag van bankiers en verzekeraars. De klant stond niet meer centraal en het maatschappelijke verantwoordelijkheidsgevoel was ver te zoeken.
Gedrag is iets van mensen. Dit betekent dat mensen moeten veranderen of zelfs dat je andere mensen nodig hebt. Regels helpen daar niet altijd bij. Regels zijn geen medicijn voor slecht gedrag. Daarbij kunnen regels ongewenste bijwerkingen hebben. Voor de Tweede Kamer is het de kunst om wetgeving zodanig aan te passen dat herhaling van de bankencrisis voorkomen wordt en de Nederlandse financiële sector tegelijkertijd competitief kan blijven opereren en zijn klanten alle gevraagde diensten kan blijven verlenen. Het is dus het zoeken naar de juiste balans.
Ik loop de verschillende wetsvoorstellen een voor een langs. Ik begin bij de Omnibus I-richtlijn. Deze richtlijn regelt een aantal algemene bevoegdheden van drie nieuwe Europese toezichthoudende autoriteiten en een Europees comité voor systeemrisico's, de ESRB. Deze toezichthouders moeten bijdragen aan de stabiliteit en doeltreffendheid van het financiële stelsel in Europa. Het belangrijkste punt is de vraag op welk moment de nationale toezichthouder welke informatie moet verstrekken. De VVD is akkoord met het wetsvoorstel. Wel heeft zij moeite met het feit dat er drie aparte Europese toezichthoudende autoriteiten zijn opgericht in plaats van één grote. Nederland heeft in de onderhandelingen wel gepleit voor één toezichthouder. Kan de minister uitleggen wat de argumentatie van de andere lidstaten is om dit niet te doen? De VVD heeft ook zorgen over de slagkracht van de ESRB, omdat de aanbevelingen van dit orgaan een niet-bindend karakter hebben. Hoe zorgt Europa ervoor dat de aanbevelingen toch worden overgenomen door de lidstaten?
Ik ga verder met de Prospectusrichtlijn. De VVD onderschrijft het doel en de uitwerking van dit wetsvoorstel. Zowel de verhoging van de grens van € 50 000 naar € 100 000 per stuk als het behouden van de grens van 2,5 mln. voor het totaal aan uitgiften krijgt de instemming van de VVD. De VVD heeft nog wel een tweetal opmerkingen. De Europese Commissie werkt aan een apart, verlicht regime voor kleine en middelgrote ondernemingen, zodat zij gemakkelijker kapitaal kunnen aantrekken. Dat is begrijpelijk, maar in de memorie van toelichting wordt hierover niet gesproken. De VVD wil van de minister weten hoever de Commissie is met dit voorstel. Uiteraard juicht de VVD de aanzienlijke daling van de administratieve lasten voor ondernemingen toe die het gevolg is van de Prospectusrichtlijn.
Ik ga verder met het wetsvoorstel over het accountantsberoep. De VVD kan zich vinden in dit wetsvoorstel. Het zal leiden tot meer daadkracht en meer coherentie tussen de verschillende accountantsgroepen. In een eerder stadium heb ik gevraagd of accountants van kleinere kantoren voldoende vertegenwoordigd zijn in besturen en ledengroepen. Ik dank de minister voor zijn antwoorden. Wat de VVD betreft, is de inbreng van de kleinere accountant in het voorstel voldoende gewaarborgd. Wel vraagt de VVD zich af of het zinvol is om zowel RA's als aa's toe te staan alle overige wettelijke controles uit te voeren. In de praktijk blijken aa's niet of nauwelijks controles bij grotere bedrijven uit te voeren. Toch moeten zij aan dezelfde exameneisen voldoen. Dat betekent dat aa's in hun opleiding veel tijd besteden aan onderwerpen die zij in de praktijk niet gebruiken. Deze tijd kan volgens de Commissie Eindtermen Accountantopleiding (CEA) beter worden besteed aan extra aandacht voor mkb-specifieke onderwerpen. De VVD steunt deze aanbeveling. Een mogelijkheid is om een grens te stellen tot waar een aa bevoegd is een wettelijke controle uit te voeren. De grens kan bijvoorbeeld liggen op bedrijven met 250 werknemers en een navenante omzet of balanstotaal. Dit zal de exameneisen aanzienlijk anders maken, waardoor de aa-opleiding ook meer aansluit op de praktijk. Graag een reactie van de minister.
De VVD vindt dat de objectiviteit en onafhankelijkheid van een controlerende accountant gewaarborgd moeten zijn. De beroepsgroep ziet dat zelf ook in. Het volledig verbieden van andere werkzaamheden naast de reguliere controlewerkzaamheden gaat de VVD echter te ver. Het is nuttig als een accountant zijn kennis en ervaring van een onderneming kan inzetten voor advieswerkzaamheden voor diezelfde onderneming. Het zou beter zijn om een beperking op te leggen qua hoeveelheid advieswerk en eventueel een lijstje van verboden werkzaamheden op te stellen. Daarnaast kan in het jaarverslag van een onderneming gerapporteerd worden over advieswerkzaamheden die een accountant heeft verricht, om de transparantie te borgen. Graag horen wij de ideeën van de minister hierover.
Er is een amendement ingediend om organisaties van openbaar belang (OOB's) te verplichten na zes jaar te veranderen van accountantskantoor. De achtergrond is te begrijpen, maar het amendement heeft ook ongewenste gevolgen. Veel deskundigheid gaat verloren. Dat gaat het bedrijfsleven geld kosten. Beter is het om OOB's te verplichten eens in de zoveel jaar van controlerend accountant, dus de persoon, te veranderen en/of eens in de zoveel jaar een verplichte aanbesteding te doen.
Ook is het beter om eerst te wachten wat er op dit gebied uit Europa aan regels komt in plaats van voor de troepen uit te lopen. Veel OOB's zijn internationaal. Die worden dan geconfronteerd met verschillende wetgeving in verschillende landen. Graag krijgen wij hierop een reactie van de minister.
Dan kom ik op de Wet bekostiging financieel toezicht. De VVD-fractie is tevreden met het voorstel. De overheid betaalt straks een vast bedrag. Dit schept duidelijkheid voor zowel overheid als marktpartijen. De resterende kosten worden betaald door de financiële sector. Met het oog op de beheersbaarheid van de kosten is de VVD-fractie blij met de toezegging dat de minister er straks op toeziet dat toezichthouders niet meer gaan doen dan strikt genomen is toegestaan. De procentuele verdeling van de toezichtskosten van de AFM en DNB over toezichtscategorieën is vastgesteld voor een tijdsbestek van vijf jaar om ervoor te zorgen dat fluctuaties in de heffingen van toezichthouders beperkt blijven. De mogelijkheid blijft echter bestaan om die percentages in de tussentijd aan te passen. De minister geeft aan dat herziening kan plaatsvinden op basis van wijziging van regelgeving. Kan hij een concreet voorbeeld geven wanneer hij aanleiding zou zien om op basis van die regelgeving de percentages aan te passen?
De VVD steunt het voorstel om de aansprakelijkheid van de Nederlandsche Bank en de AFM te beperken. De toezichthouders moeten zonder angst voor schadeclaims hun toezichtsrol kunnen uitoefenen en kunnen ingrijpen wanneer zij dat noodzakelijk achten. Het dilemma dat zij bij zowel ingrijpen als niet ingrijpen geconfronteerd kunnen worden met claims, heeft een verlammend effect op adequaat toezicht en ingrijpen.
Tevens wordt met dit wetsvoorstel geregeld dat variabele beloningen aan bestuurders uitkeren bij staatsgesteunde financiële ondernemingen niet is toegestaan en dat hun vaste beloning bevroren wordt. De VVD-fractie steunt deze beperking van harte. Steun van de belastingbetaler mag niet wegvloeien in de vorm van variabele beloningen. Dat is niet te rechtvaardigen. Je krijgt een variabele beloning als je beter dan normaal presteert. Dat kan nooit het geval zijn als de Staat je steunt. Degenen die verantwoordelijk zijn bij financiële instellingen, mogen geen bonussen blijven ontvangen zolang een beroep wordt gedaan op publieke middelen. De minister maakt een uitzondering voor financiële ondernemingen die zelf niet direct steun ontvangen of eigendom van de Staat zijn, maar wel onderdeel van een groep zijn die die steun ontvangt. Kan de minister die uitzondering toelichten?
De VVD is blij met de interventiewet. Gegeven het grote belang van een stabiel financieel stelsel is het goed dat wij niet wachten op Europa. Het is namelijk nog onzeker wanneer de richtlijn daadwerkelijk gereed is. De uitbreiding van de interventiemogelijkheden van de Nederlandsche Bank en de minister is echter noodzakelijk en heeft spoed. Voor dit wetsvoorstel maakt de VVD-fractie dus een uitzondering wat betreft het vooruitlopen op Europese regelgeving. De Europese regelgeving beperkt zich bovendien tot banken. Wij zijn met de minister van mening dat de wet zich ook moet uitstrekken tot verzekeringsmaatschappijen. Wel is de VVD-fractie van mening dat de wet zo veel mogelijk in overeenstemming moet zijn met de Europese richtlijn, voor zover deze bekend is. Daarbij komt dat de commissie-De Wit II binnen enkele maanden met haar conclusies en aanbevelingen komt. Deze aanbevelingen zouden kunnen leiden tot een wijziging van het voorliggende wetsvoorstel interventiewet. Hoe kijkt de minister hier tegenaan?
De VVD-fractie wil, tot slot, aandacht vragen voor de internationale samenwerking tussen toezichthouders. Tijdens de crisis in 2008 is gebleken dat het ontbrak aan een optimale samenwerking tussen de toezichthouders uit de betrokken landen. Er wordt niets geregeld over de grensoverschrijdende samenwerking tussen toezichthouders. De colleges van toezichthouders, de zogenoemde crisis management groups en de cross-border stability groups, hebben onvoldoende slagkracht en doorzettingsmacht. Tijdens een crisis is een helder mandaat noodzakelijk om snel beslissingen te kunnen nemen. Ik hoor graag van de minister of er beletsels zijn om dit te regelen via wet- en regelgeving en hoe dit zich verhoudt tot het nieuwe Europese toezichtsraamwerk.
Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Ik hoor de heer Huizing twee dingen zeggen. In de eerste plaats zegt hij dat het goed is dat het wetsvoorstel interventiewet er nu ligt en dat we niet wachten op Europa. In de tweede plaats constateert hij dat er vanuit de commissie-De Wit nog een rapport gaat komen dat hierop mogelijk van invloed is. Wat wil de VVD-fractie? Wil zij een snelle behandeling van het voorliggende wetsvoorstel of wil zij de behandeling uitstellen en wachten tot het rapport van de commissie-De Wit er ligt? Voordat we dat rapport dan weer behandeld hebben, zijn we weer maanden verder. Ik vraag duidelijkheid op dit punt.
De heer Huizing (VVD): Ik heb zojuist gezegd dat wij de wet heel belangrijk vinden en dat wij ook vinden dat er spoed achter gezet moet worden. Dat betekent dat we niet vinden dat we de behandeling van het wetsvoorstel moeten uitstellen. We denken wel dat het belangrijk is om zo veel mogelijk rekening te houden met datgene wat er uit Europa lijkt te komen. Als de Europese wetgeving over twee of drie jaar significant verschilt van de Nederlandse wetgeving, dan moet je de wet opnieuw aanpassen. Dat betekent dat de financiële sector in Nederland de komende drie jaar met allerlei onzekerheden te maken krijgt. De wet die er nu ligt zou dan weer veranderd kunnen worden. Dat lijkt ons niet verstandig.
Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Ik heb nog steeds geen duidelijkheid over wat de VVD-fractie op dit moment wil. Kennelijk wil zij rekening houden met wat er uit Europa komt, maar daar gebeurt zo veel. Als we daarop gaan wachten, kunnen we nu helemaal niets doen. Wil de VVD-fractie het wetsvoorstel nu behandelen en het bij goedkeuring doorsturen naar de Eerste Kamer, of wil zij de boel opschorten en wachten op Europa en op de bevindingen van de commissie-De Wit?
De heer Huizing (VVD): Ik denk dat ik het nu voor de derde keer ga zeggen. Ik wil graag dat het wetsvoorstel behandeld en goedgekeurd wordt. Daarom heb ik de minister ook expliciet gevraagd in hoeverre er rekening is gehouden met Europese wetgeving en wat we gaan doen als blijkt dat er vanuit de commissie-De Wit een aantal aanbevelingen komt. We zouden dan misschien in hoog tempo nog een wijziging kunnen doorvoeren. Dat is het enige waarover ik me zorgen maak. Aan de ene kant vinden we het belangrijk en willen we dat dit wetsvoorstel met spoed wordt behandeld en aangenomen door beide Kamers, maar aan de andere kant gebeuren er om ons heen dingen die van invloed kunnen zijn op deze wetgeving.
De heer Braakhuis (GroenLinks): Hoewel ik niet onsympathiek stond tegenover de opmerkingen van de heer Huizing over de scheiding tussen audit en non-audit, kwam wel meteen de herinnering aan de motie-Mulder bij me op. Die hebben we Kamerbreed aangenomen en daarmee wilden we onverkort 26 van de 27 aanbevelingen overnemen. Nu haakt de VVD-fractie op een van die aanbevelingen zelf af. Dat zou ik toch wel even toegelicht willen zien.
De heer Huizing (VVD): De 27 aanbevelingen van de commissie-De Wit zijn inderdaad in hun geheel door de Kamer overgenomen, ook door de VVD-fractie. Vaak blijkt echter dat als je specifieker op zaken ingaat en daar dieper over nadenkt er ongewenste bijeffecten kunnen zijn. Ik zei al dat er variaties mogelijk zijn. De basis is – dat is ook de strekking van het advies van commissie-De Wit – dat accountants objectief en onafhankelijk functioneren. Als de non-auditactiviteiten van een accountant weinig of geen invloed hebben op het totaal aan verdiensten dat hij heeft bij een klant, denken wij niet dat de onafhankelijkheid en de objectiviteit in het geding zijn. Verder heeft de stelling van commissie-De Wit betrekking op het verschil tussen audit en non-audit. Wij moeten nog eens goed nadenken over wat wij verstaan onder «non-audit». Ik ben in geen document tegengekomen wat die specifieke scheiding zou moeten zijn. Dat is de reden waarom ik voorstel om te kijken of we er wellicht een beperking aan kunnen geven. Ik denk daarbij aan bijvoorbeeld een maximum van 30%, zoals de minister al eerder heeft genoemd, en aan het maken van een lijstje met activiteiten die je ervan zou moeten uitsluiten omdat ze niets met de controle hebben te maken of met de kwaliteit van de relatie en het advieswerk van de accountant bij de onderneming.
De heer Braakhuis (GroenLinks): Dan leg ik het dus toch zo uit dat de VVD de eigen motie-Mulder zo interpreteert dat zij vooral in de geest moet leiden tot maatregelen, maar niet naar de letter.
De heer Huizing (VVD): Dat is misschien een heel terechte conclusie, mijnheer Braakhuis. Ik denk dat dit ook een heel verstandige conclusie is.
De heer Braakhuis (GroenLinks): Als we met alle moties zo omgaan, dan ...
De voorzitter: Ik sta geen derde vraag toe.
De heer Plasterk (PvdA): De heer Huizing zei: ten eerste kunnen we niet beschrijven wat «non-audit» is en ten tweede moeten we het tot maximaal 30% beperken. Zit daar niet een kleine consistentie in als je niet weet wat «non-audit» is?
De heer Huizing (VVD): Ik heb voorstellen gezien voor scheiding van audit en non-audit zonder dat daaruit duidelijk werd wat precies onder «non-audit» verstaan wordt. Als je met een voorstel komt dat een behoorlijk effect heeft op de sector, lijkt het mij verstandig dat je dit ook verder uitwerkt. Ik concludeer dat we dat niet hebben gedaan. Vervolgens zeg ik dat als je er dan voor kiest om een scheiding te maken, je moet kijken of je een lijstje kunt maken van dingen die je sowieso uitsluit. Dan gaan we nog eens verder kijken naar de vraag wat we verstaan onder «niet controlegerelateerd» – laat ik het dan maar zo zeggen – waarna we eventueel een beperking opleggen in plaats van het geheel te verbieden. Dat is misschien het verschil met wat de heer Plasterk wil.
De heer Irrgang (SP): Voorzitter. We bespreken vandaag opnieuw een groot aantal wetsvoorstellen ter versterking van het financieel toezicht nadat we dat vorig jaar ook al gedaan hebben. Je kunt rustig spreken van een tsunami aan wetgeving. Dat is een goede zaak, omdat de financiële crisis ontstond door een gedereguleerde sector met veel te weinig wetgeving. Deze tsunami aan wetgeving is dus geen «doorschieten naar de andere kant», waar soms van gesproken wordt, of het «doodregelen» van een sector, een kwalificatie die je ook weleens hoort, maar een noodzakelijke correctie op een gebrek aan regelgeving dat tot een financiële crisis leidde. Om die reden steunt de SP de hoofdlijnen van het pakket aan wetgeving dat we vandaag bespreken. Wel vindt zij dat de minister op een aantal onderdelen verder had kunnen en had moeten gaan. Op een groot aantal punten heb ik, vaak samen met andere woordvoerders, amendementen ingediend, waarvan ik hoop dat de minister die constructief zal bekijken. Ik zal in mijn inbreng voor vandaag de volgorde van de agenda aanhouden.
Aan het wetsvoorstel ter implementatie van de Omnibus I-richtlijn zal ik niet veel woorden vuil maken, omdat het eigenlijk vooral van technische aard is. Dat geldt ook, op één heel belangrijk punt na, voor het wetsvoorstel voor de implementatie van de herziene Prospectusrichtlijn. Sinds ik ruim zes jaar geleden in de Kamer kwam, heb ik namens mijn fractie gepleit voor een verhoging van de vergunningplicht voor beleggingsinstellingen om fraude en oplichting tegen te gaan. De € 50 000-grens van de prospectusplicht was de SP daarbij een doorn in het oog, omdat veel andere vrijstellingen in de Wet financieel toezicht (Wft) daaraan opgehangen waren. Mijn fractie heeft, samen met mevrouw Blanksma van het CDA, in 2010 een amendement ingediend om deze vrijstellingsgrenzen te verhogen, zodat het de «Easy Lifes», de «Palm Invests» et cetera van deze wereld moeilijker gemaakt zou worden. De minister heeft dat amendement overgenomen, omdat hij graag tegelijk de vrijstellingsgrens van de prospectusplicht wilde verhogen. Deze herziene richtlijn voorzag namelijk eindelijk in de ophoging naar € 100 000. Die verhogingen zijn inmiddels in werking getreden. Nogmaals dank aan de minister voor het nakomen van die toezegging.
Een andere belangrijke bepaling is de ondergrens, de 2,5 mln.-drempel, van de prospectusplicht. Bij aanbiedingen van effecten met een totale tegenwaarde onder de 2,5 mln. is men vrijgesteld van de prospectusplicht. De herziene richtlijn voorziet jammer genoeg in een optionele verhoging van die drempel naar 5 mln. Wij zijn het eens met het kabinet om van die mogelijkheid geen gebruik te maken omdat anders het van toezicht vrijgestelde terrein weer zou worden uitgebreid. Dat is niet zonder risico's. De AFM wijst in haar wetgevingsbrief op de gevaren van de vrijstelling onder de 2,5 mln.-drempel. Zij waarschuwt ervoor dat de negatieve ontwikkelingen die er zijn geweest rond de € 50 000-grens zich ook zouden kunnen voordoen rond deze grens. Ik wil daarom op mijn beurt de minister waarschuwen: wij moeten straks niet jarenlang hoeven wachten op een herziening van de Prospectusrichtlijn om louche marktpartijen aan te pakken. Graag hoor ik van de minister hoe hij tegen dit probleem aankijkt. Ziet hij de noodzaak om snel tot nieuwe initiatieven te komen?
Het voorstel voor de Wet op het accountantsberoep gaat voornamelijk over de nieuwe beroepsorganisatie die ontstaat als gevolg van de fusie van het NIVRA en de NOvAA. Die fusie lijkt op een overweldigende steun onder de accountants te kunnen rekenen en versterkt het democratische karakter van de beroepsorganisatie. De beide titels RA en aa blijven voorlopig ongemoeid, omdat er op dit moment geen goed alternatief is. Er is wel over gesproken, maar er lijkt nu nog geen goed alternatief beschikbaar. Belangrijker is voor mijn fractie dat de accountant zijn taak goed en onafhankelijk uitvoert. Daar schort het nogal eens aan. Commissie-De Wit concludeert zelfs dat de financiële crisis heeft laten zien dat de accountancy tekort is geschoten in haar maatschappelijke taak. Veel harder kan een conclusie niet zijn voor een beroepsgroep.
Ik heb samen met een aantal woordvoerders van andere fracties een aantal amendementen ingediend om de broodnodige hervormingen in de accountancy door te voeren die de minister tot nu toe geschuwd heeft. De minister is echter altijd erg voor hervormingen, dus ik denk dat hij hier ook goed mee kan leven. Mijn fractie zal ook het amendement van de heer Van Vliet (33 025, nr. 7) steunen om minimaal iedere acht jaar – dat is zes jaar plus twee jaar – van accountantsorganisatie te wisselen. Het heeft natuurlijk zijn voordelen als een accountant langere tijd bij een bedrijf de controle doet, want dan leert hij de organisatie beter kennen. Daarbij is echter sprake van afnemende meeropbrengsten, die op een gegeven moment omslaan in negatieve meeropbrengsten doordat de accountant toch minder kritisch wordt en te veel vergroeid raakt met een organisatie. De termijn van acht jaar uit het amendement-Van Vliet lijkt ons hierbij redelijk.
De heer Huizing (VVD): Hoe rijmt de heer Irrgang zijn conclusie over het verminderen van de kwaliteit met de resultaten van het onderzoek van de Nyenrode Business Universiteit? In dat onderzoek wordt juist aangetoond dat langdurige relaties een significant betere kwaliteit van de controle opleveren.
De heer Irrgang (SP): Dat onderzoek is gedaan in opdracht van de accountantsorganisatie NBA. Het gaat over de accountants, die zelf absoluut niet zitten te wachten op deze organisatie. Het is een onderzoek van de prestigieuze Nyenrode Business Universiteit, maar wij hebben een andere conclusie getrokken. Wij denken dat er alle reden is om ervoor te zorgen dat accountants of accountantsorganisaties niet jarenlang bij hetzelfde bedrijf dezelfde controle doen. Er komt dan een moment dat de accountant minder kritisch wordt en vergroeid raakt met de organisatie. Dat moment moet je voor zijn. Het amendement van de heer Van Vliet biedt hiervoor een oplossing.
De heer Huizing (VVD): Ik verbaas mij hierover. Hoe komt de heer Irrgang erbij dat de accountants zelf opdracht hebben gegeven voor het onderzoek? Mag ik concluderen dat de heer Irrgang onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek uitlegt zoals het hem uitkomt?
De heer Irrgang (SP): Nee, dat mag u niet, zeg ik in antwoord op de tweede vraag. In antwoord op de eerste vraag zeg ik: ik dacht dit begrepen te hebben uit de inleiding van het rapport, maar ik zal deze nog even nalezen. Ik denk dat er soms discussie mogelijk kan zijn over wetenschappelijk onderzoek en de kwaliteit daarvan. Volgens mij is er alle reden om te constateren dat er heel veel mis is met de kwaliteit van accountantswerk. Er is veel te veel geaarzeld, mede onder druk van de lobby, om eindelijk eens orde op zaken te stellen in het accountantsberoep. Ik denk dat het amendement van de heer Van Vliet een van de mogelijkheden is om daarin verandering aan te brengen.
Voorzitter. Ik heb samen met de heer Van Vliet, de heer Braakhuis en de heer Plasterk een amendement op stuk nr. 8 (33 025) ingediend, om de zogenoemde Chinese muren binnen het toezicht van de AFM af te breken. De SP-fractie heeft zich altijd tegen deze Chinese muren verzet, omdat die de effectiviteit van het toezicht tegengaan. De AFM zegt zelf dat de Chinese muren leiden tot onaanvaardbare risico's en een grote mate van inefficiëntie in het toezicht. De geschiedenis leert ook dat Chinese muren mooie monumenten zijn, maar weinig effectief waren om de barbaarse horden buiten de muren te houden. Daarom hebben wij dit amendement ingediend.
De belangrijkste hervorming die wij voorstellen, staat in het amendement op stuk nr. 9 (33 025). Dat amendement heb ik samen met de heer Plasterk en de heer Braakhuis ingediend. Daardoor zullen advies en controle eindelijk van elkaar worden gescheiden. Mijn fractie vindt dat dit al jaren geleden geregeld had moeten zijn. Mijn fractie heeft daartoe in 2005 al een amendement ingediend. Ik heb goede hoop dat er nu eindelijk een meerderheid voor is.
Het amendement op stuk nr. 11 (33 025) heb ik samen met de heer Braakhuis ingediend. Dat amendement is het sluitstuk en daardoor zullen opdrachtgevers verplicht worden de AFM te informeren over de accountantskeuze bij organisaties van openbaar belang.
Het voorstel voor de Wet bekostiging financieel toezicht behelst feitelijk een vereenvoudiging van de heffingen die de financiële sector ter financiering van het toezicht moet betalen. Er wordt ook een deel van de bezuinigingsdoelstelling mee gerealiseerd. Op zichzelf heeft de SP-fractie daar geen moeite mee. Wel vraagt zij zich meer fundamenteel af wat de visie van de minister op de toekomst van dit systeem is. Er komt nu een bankenbelasting, een ex-ante-dgs-premie, maar is het dan nog logisch een apart stelsel van heffingen ter financiering van het toezicht in stand te laten? Of is alleen maar de weinig verheffende bezuinigingsdoelstelling de reden voor dit wetsvoorstel? Graag hoor ik daarop een reactie. Ook hebben wij enige bezorgdheid waargenomen omdat de nieuwe systematiek in het nadeel van kleinere partijen zou zijn. Graag krijg ik van de minister de verzekering dat dit niet de consequentie van dit wetsvoorstel mag en zal zijn.
Ik kom op het wetsvoorstel over de aansprakelijkheidsbeperking van de financiële toezichthouders. Mijn fractie is al lange tijd voorstander van deze beperking en ook de commissie-De Wit heeft aanbevolen om de aansprakelijkheid te beperken. Het verheugt de SP-fractie dan ook zeer dat de minister gehoor heeft gegeven aan deze aanbeveling. De rechter is altijd terughoudend geweest in het toekennen van aansprakelijkheid aan toezichthouders. Je zou dus kunnen zeggen dat er in de praktijk weinig verandert. De SP-fractie is er desondanks voorstander van. Als de aansprakelijkheid namelijk wordt toegewezen, kan de belastingbetaler potentieel met miljardenverliezen worden geconfronteerd. Het belemmert toezichthouders die met grote aantallen rechtszaken en de dreiging van rechtszaken te maken hebben. De claimcultuur neemt bovendien toe. Het is zonder wetswijziging ook mogelijk dat rechters in de toekomst vaker zullen toewijzen. Zij houden immers rekening met algemeen geldende maatschappelijke opvattingen, die aan verandering onderhevig zijn.
Het is niet voor niets dat in bijna alle landen de aansprakelijkheid van financiële toezichthouders beperkt is. Mijn fractie heeft hierbij eigenlijk maar één kritiekpunt: het feit dat de aansprakelijkheid alleen beperkt wordt voor het toezicht dat in het kader van de Wet op het financieel toezicht wordt uitgeoefend. De beperking geldt niet voor andere wetgeving over financieel toezicht. De minister heeft eigenlijk niet goed uitgelegd waarom de beperking niet ook voor die andere wetten zou moeten gelden. De Raad van State wil de aansprakelijkheidsbeperking wel verbreden en wijst op eventueel zeer omvangrijke schades ten gevolge van complexe gebeurtenissen die ook bij andere toezichtswetten kunnen optreden. Ook de AFM wijst er in de wetgevingsbrief op dat meerdere aansprakelijkheidsregimes onwerkbaar zullen zijn. Bovendien constateert de AFM een duidelijke internationale component bij het toezicht in het kader van de Wftv en de Wta. Volgens de minister was juist het gebrek aan internationale aspecten reden om de beperking niet voor andere wetten te laten gelden. Graag krijg ik hierop een reactie van de minister. Ik overweeg op dit punt een amendement in te dienen. Ik hoop daarbij ook op een constructieve opstelling van andere woordvoerders te kunnen rekenen.
Ik kom op het wetsvoorstel over een bonusverbod bij staatsgesteunde instellingen. Hoewel een dergelijk verbod er jaren geleden al had moeten zijn, kan dit wetsvoorstel uiteraard op instemming van de SP-fractie rekenen. Er zijn echter toch wat onduidelijkheden waar mijn fractie mee zit. Laat ik beginnen met ASR. Deze voormalige verzekeringstak van Fortis valt niet onder het bonusverbod omdat nationalisatie geen staatssteun is volgens Europa; zo begrijp ik althans de reactie van de minister. Dat staat niet in de memorie van toelichting, maar dat hebben wij moeten vernemen via de website van het ministerie van Financiën. Kunnen wij afspreken dat de minister voortaan alle relevante informatie in de memorie van toelichting op het wetsvoorstel zet? Dit vind ik eigenlijk niet kunnen.
De SP vindt het onbegrijpelijk dat de meest vergaande manier van ingrijpen in de financiële sector, namelijk nationalisatie, geen bonusverbod tot gevolg heeft. Dit gaat tegen het doel van dit wetsvoorstel in. Ik roep de minister daarom op om dit alsnog te regelen. In de motie-Van Vliet, die mede tot dit wetsvoorstel heeft geleid, wordt ASR expliciet genoemd. Als de minister niet bereid is om de Kamer op dit punt tegemoet te komen, zal een collega of ikzelf zeker een amendement indienen.
Nu duidelijk is dat nationalisatie volgens de minister geen staatssteun is, vraag ik mij af of de minister bij nood vaker voor dat instrument zal kiezen. ING en ABN AMRO hebben veel last van de Brusselse eisen, maar als nationalisatie geen staatssteun is, moeten wij het vaker zo doen. Dat voorkomt een hoop gedoe. Graag een reactie.
Verder zou mijn fractie van de minister graag wat voorbeelden horen van steunmaatregelen die niet zijn ingegeven door de financiële stabiliteit. Wat moeten wij ons daarbij voorstellen?
Het volgende punt is de toch wat beperkte reikwijdte van het bonusverbod. Bij de algemene financiële beschouwingen van afgelopen oktober is een motie van onder andere mijn fractie aangenomen waarin gevraagd wordt om bij toekomstige steunverlening expliciet te eisen dat er geen variabele beloningen aan werknemers worden uitgekeerd, behoudens strikte toepassing van cao-afspraken. Dit wetsvoorstel was een uitgelezen kans om die motie uit te voeren. De minister heeft daar jammer genoeg geen gebruik van gemaakt. In de nota naar aanleiding van het verslag wijst de minister erop dat hij de motie heeft ontraden. De regering is geen voorstander van een bredere reikwijdte. Ik maak daar toch bezwaar tegen. Het simpele feit dat de minister het niet met een aangenomen motie eens is, is geen argument om de motie niet uit te voeren. Waarom zouden wij anders nog moties indienen? Moties dienen om de regering tot een beleidswijziging te dwingen. Is de minister bereid om toch recht te doen aan deze aangenomen motie?
In de tussentijd hebben collega Plasterk en ik een amendement ingediend om het bonusverbod uit te breiden tot de bepalers van het dagelijks beleid. Ik heb ook wel nog enige vragen over wie wel of niet onder dit zeer beperkte bonusverbod vallen. Ik neem aan dat het geldt voor de hele financiële instelling die staatssteun krijgt. Ik neem aan dat Jan Hommen van ING Groep ook onder het bonusverbod valt, maar geldt het ook voor de bestuurders van de bank en de verzekeraar die onder de groep hangen? Geldt het bonusverbod voor Nick Jue, de baas van ING Nederland? Klopt het dat Karien van Gennip, oud-staatssecretaris namens het CDA en lid van het directieteam, maar niet van de directie, er niet onder valt? Dat is typisch iemand die als bepaler van het dagelijks beleid volgens het amendement van de heer Plasterk en ondergetekende wel onder het bonusverbod zou vallen. Graag hoor ik of de minister dat wenselijk vindt.
Dan de terugwerkende kracht. Mijn fractie begrijpt dat het vanwege de voorzienbaarheid juridisch moeilijk is om bonussen bij ondernemingen waar de steun al is afgelopen, nog te beperken. Dat ligt echter anders bij ondernemingen die nog steun genieten. Zelfs bij voorwaardelijk toegekende, maar nog niet uitgekeerde bonussen bij bestaande gevallen is het verbod niet van toepassing. Dat begrijpt de SP niet. Voorwaardelijk wil toch zeggen dat men sowieso rekening houdt met het geval de bonus niet wordt uitgekeerd? Ik zie het probleem niet als deze bonussen niet worden uitgekeerd. Ik overweeg ook hierover een amendement in te dienen.
Een ander onderdeel van de overgangsregeling is dat een stijging van 20% van de vaste beloning mag worden doorgevoerd tot het moment van inwerkingtreding van het wetsvoorstel. De minister geeft in de nota naar aanleiding van het verslag aan vanwege eerdere maatschappelijke verontwaardiging te verwachten dat ondernemingen terughoudend zullen zijn met een verhoging van het vaste salaris. Het betreft volgens de minister een maximum en de regering heeft niet de intentie om alle vaste beloningen met 20% te laten stijgen.
Mijn fractie verwacht, juist gezien de ervaringen uit het verleden, geen terughoudendheid. Dat is echter nog niet eens het meest idiote aan de overgangsregeling. De minister impliceert met zijn verhaal over conversiefactoren, waarbij een verlaging van de bonus met € 1 leidt tot een verhoging van het vaste salaris met 50 eurocent, dat compensatie via de vaste beloning voor het verlies aan variabele beloning redelijk is. De 20% is in dat verhaal zelfs sober, aldus deze minister. Het is immers minder dan 50%. Dat is de implicatie van zijn reactie. Wanneer je een bonusverbod invoert, ligt het toch niet voor de hand dat je toelaat dat die bonussen deels gecompenseerd worden via het vaste loon? De doelstelling van het wetsvoorstel is immers om zorgvuldig en zuinig om te gaan met middelen van de Staat. Dat ondermijnt dan toch ook de hele doelstelling van de wet? Mijn fractie heeft hierover daarom een amendement ingediend. Voor bestaande gevallen is dan geen 20% loonsverhoging meer mogelijk tot het moment van inwerkingtreding, tenzij alle medewerkers 20% erbij zouden krijgen – het geldt niet voor reguliere salarisverhogingen – maar dat is natuurlijk een nogal theoretische mogelijkheid.
Verder vraagt de SP zich af wat de gevolgen zijn voor de steunverlening, wanneer er onverhoopt toch bonussen worden uitgekeerd. De wet zegt daar niets over. Zou het niet handig zijn om daar nu alvast over na te denken en dat niet pas te doen als het daadwerkelijk gebeurt? Wat gaat de minister dan doen?
Dan kom ik bij mijn laatste punt. Na beëindiging van de steun mag de onderneming over de steunperiode niet alsnog variabele beloningen uitkeren. Uit de artikelsgewijze toelichting maak ik op dat dit voor vaste beloningen niet is geregeld. Met andere woorden: wanneer de steun is beëindigd, kan besloten worden dat de vaste beloningen zodanig worden verhoogd dat dit een soort compensatie vormt voor de beperking tijdens de steunperiode. Hoe schat de minister dit gevaar in? Is het niet nodig hiervoor een aanpassing door te voeren?
Na het wetsvoorstel over het bonusverbod ben ik bij het laatste wetsvoorstel aangekomen, namelijk dat voor de interventiewet. Vlak na de val van Lehman Brothers in 2008 heeft mijn fractie voorgesteld een nationalisatiewet in te voeren, om de overheid de mogelijkheid te bieden om banken te redden, zonder onnodig veel geld uit te moeten geven aan het redden van aandeelhouders. De SP is daarom verheugd dat er vandaag dan eindelijk een dergelijk wetsvoorstel ligt. We lopen wat achter op buurlanden als Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, maar het voordeel is wel dat zij als voorbeeld kunnen dienen. Het wetsvoorstel is wat ons betreft geslaagd, als er snel kan worden ingegrepen en als het publieke belang vooropstaat, maar ook als voldoende rekening wordt gehouden met diegenen die afhankelijk zijn van de financiële instelling die gered moet worden, zoals werknemers en rekeninghouders.
DNB krijgt de bevoegdheid om een overdrachtsplan op te stellen dat de overdracht regelt van deposito-overeenkomsten, overige activa of passiva of aandelen. Vervolgens kan DNB de rechter verzoeken de overdrachtsregeling uit te spreken. In theorie is het dan mogelijk alsnog een private overnemende partij te vinden, al zal dat in de praktijk moeilijk zijn. Als het specifiek gaat om een overdracht van deposito's, is de kans al wat groter dat er een koper wordt gevonden, omdat er dan aanspraak kan worden gemaakt op de middelen uit het dgs, wanneer de koper vraagt om activa die vergezeld moeten gaan met de deposito's. Wat echter als het gaat om een grote bank, bijvoorbeeld een systeembank, en het dgs-potje niet voldoende blijkt te zijn voor de reddingsactie? Wie draait er dan voor de kosten van het dgs op? Is dat dan toch weer de Staat of komen er dan geen middelen uit het dgs beschikbaar?
Een onderbelicht punt ten aanzien van de overdracht van deposito's is de bescherming van rekeninghouders die door deze actie bij een andere bank terechtkomen. Is de minister het met ons eens dat zij daar niet de dupe van mogen worden? Om daar zorg voor te dragen, heb ik een tweetal amendementen ingediend. Eén om ervoor te zorgen dat de rekeninghouders niet bij een bank terecht kunnen komen met een dgs dat minder dekking biedt. Een ander amendement zorgt ervoor dat rekeninghouders gedurende een periode van twee maanden kosteloos kunnen op- of overstappen, indien de voorwaarden in hun nadeel gewijzigd zijn.
Ook als het gaat om de overdracht van aandelen, kun je je afvragen of DNB wel op zo'n korte termijn een overnemende partij kan vinden, vooral als er sprake is van een crisis. Het risico bestaat dat DNB dan maar wat minder kritisch is over de overnamepartner. In het wetsvoorstel zijn geen criteria opgenomen op basis waarvan DNB een derde partij selecteert. Als het gaat om een buitenlandse bank, zijn we bovendien afhankelijk van de toezichthouder in dat land voor informatie over die bank. Of kan DNB ook zelfstandig informatie opvragen bij de overnemende partij, om te weten of die bank de zaken op orde heeft? Wat nu als de overnamepartner Goldman Sachs blijkt te zijn of, toen die bank nog bestond, Landsbanki? Bestaat er voor DNB dan de mogelijkheid om heel kritisch te zijn over die overnemende partij, om informatie in te winnen en het af te wijzen als daar aanleiding voor is?
Uit de beantwoording van onze vragen begrijp ik dat de reputatie van een bank ook een rol kan spelen. Graag zou ik van de minister horen hoe dat concreet uitgewerkt is. Als dit wetsvoorstel wordt aangenomen en er in de toekomst een bank of verzekeraar wordt gered op basis van deze interventiewet, dan kunnen we waarschijnlijk alleen achteraf controleren. Juist daarom is het voor ons belangrijk om nu al helderheid te hebben over de criteria op basis waarvan de overnemende partij wordt uitgekozen. Gezien de reële kans dat de Nederlandsche Bank op korte termijn geen overnamepartner kan vinden, kom je al snel op de gepresenteerde oplossing om een overbruggingsinstelling in het leven te roepen die tijdelijk de zaken overneemt. Ook hier is de vraag op welke gronden de Nederlandsche Bank beslist dat er overdracht moet plaatsvinden aan een overbruggingsinstelling.
We vroegen de minister in de schriftelijke vragenronde waarom daarover niets in het wetsvoorstel is opgenomen en waarom hij dat later pas in een Algemene Maatregel van Bestuur wil regelen. Het antwoord daarop was dat hij daarover nog in overleg is met de Nederlandsche Bank, maar dat de regering hecht aan een spoedige inwerkingtreding. Daar hechten wij natuurlijk ook aan. Wij hebben immers ook al eerder voor een dergelijke wet gepleit, maar om dit nu uit het oogpunt van haast niet in het wetsvoorstel te zetten en het parlement hier dus ook niet bij te betrekken, vinden wij een vreemde constructie. Wij begrijpen de noodzaak tot spoedige inwerkingtreding ten tijde van een voortwoekerende eurocrisis. Ons verzoek aan de minister is echter om de Algemene Maatregel van Bestuur waarin alles rondom de overbruggingsinstelling wordt geregeld, hier wel in de Tweede Kamer te behandelen, zodra die klaar is. Er is daartoe ook een amendement in voorbereiding voor een zware voorhangprocedure.
Bij de overdracht van aandelen is de prijs een cruciaal punt. Daarvoor wordt gekeken naar het te verwachten toekomstperspectief van de probleeminstelling in de situatie dat het overdrachtsplan niet wordt goedgekeurd en de overdrachtsregeling niet wordt uitgesproken. Maar dat is toch eigenlijk bijna per definitie de liquidatiewaarde van de probleeminstelling? Is de minister dat met de SP-fractie eens? Tenslotte mag de Nederlandsche Bank deze interventiemaatregel alleen toepassen indien redelijkerwijs is te voorzien dat de ontwikkeling niet voldoende of niet tijdig ten goede zal keren. Kortom, wanneer de Nederlandsche Bank niet ingrijpt, dreigt de bank of verzekeraar failliet te gaan. Hoe gaat de Nederlandsche Bank in die korte tijd de hoogte van de prijs bepalen? Gaat DNB Lazard inhuren? Hoe voorkomen we nieuwe Fortis/ABN AMRO-achtige taferelen, waar de overheid de «going concern»-waarde wil betalen en ook nog eens steeds dieper in de buidel moet tasten omdat er verliesposten vergeten worden in de berekening?
Aandeelhouders mogen nadat de rechter het overdrachtsplan heeft goedgekeurd naar de Ondernemingskamer met het verzoek om een aanvullende schadeloosstelling. Uit de woorden van de minister begrijp ik dat dit zou moeten van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, maar daarin staat slechts: «Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht.» Maakt dat het noodzakelijk dat aandeelhouders bij de rechter kunnen aankloppen voor aanvullende schadeloosstelling door de overheid?
Volgens mijn fractie zijn er slechts twee voor de hand liggende vergoedingen denkbaar. Ofwel de bank of verzekeraar wordt verkocht aan een derde partij, een private partij. Dan is de prijs die daarvoor wordt geboden blijkbaar de prijs die de markt ervoor wil betalen. Ofwel het wordt overgedragen aan de overbruggingsinstelling. Dan was er dus eigenlijk geen koper en is een prijs rond de liquidatiewaarde de enige logische uitkomst als schadeloosstelling. Maakt de minister zich er geen zorgen over dat de Staat bij een toekomstige reddingspoging wordt overladen met claims voor schadeloosstelling die via de rechter opgeëist worden?
Aandeelhouders met een belang van meer dan 5% wordt bovendien de mogelijkheid geboden om al te worden gehoord door de rechter, nog voordat hij of zij het overdrachtsplan van de Nederlandsche Bank heeft goedgekeurd. Ook daar kunnen ze zich verzetten tegen de prijs. De Raad van State wees eerder al op de gevaren die het horen van aandeelhouders voorafgaand aan het uitspreken van de overdrachtsregeling met zich meebrengt. De kans bestaat dat er informatie uitlekt. Ik denk dat dit niet wordt opgelost door er slechts een deel van de aandeelhouders bij te betrekken. Bij het faillissement van DSB zagen we al hoe snel een grote groep mensen op de hoogte was van de plannen van de Nederlandsche Bank en hoe de informatie dan ook uitlekte. Ik zie bovendien niet in waarom grote aandeelhouders zouden moeten worden bevoordeeld ten opzichte van kleine aandeelhouders, die niet vooraf worden gehoord. Daarom heb ik een amendement ingediend om die mogelijkheid voor grote aandeelhouders te schrappen, waardoor ze gelijk worden gesteld met andere, kleine aandeelhouders.
Ik kom op de meest vergaande ingreep, namelijk die waarbij de minister van Financiën kan ingrijpen omwille van de financiële stabiliteit en zo nodig tot onteigening kan overgaan in deel 6 van de wet. Er moet dan ernstig en onmiddellijk gevaar dreigen voor het financiële stelsel. Is dat eigenlijk niet altijd het geval als het gaat om een grote systeembank in problemen? De vraag is ook wat de minister dan doet. We hebben bij de afgelopen crisis gezien dat de Nederlandsche Bank toch wel een erg bepalende rol speelde. Stel dat DNB zegt dat men al werkt aan een overdrachtsplan. Wacht de minister dan de plannen van DNB af of kan hij dan toch beslissen over te gaan tot onteigening?
Ook hierbij is sprake van een schadeloosstelling van aandeelhouders. In het oorspronkelijke wetsvoorstel werd deze schadeloosstelling door de minister bepaald, maar na de consultatieronde is dat vervangen door een regeling waarin de rechter de schadeloosstelling vaststelt. Mijn fractie begrijpt niet goed waarom dat is veranderd. Het is heel logisch dat de minister zich er in eerste instantie over uitspreekt, aangezien de Staat der Nederlanden opdraait voor de kosten. We willen toch niet naar een staat waarin rechters bepalen hoeveel we kwijt zijn aan het redden van de bankensector? Ik heb dan ook een amendement ingediend om voor de oorspronkelijke opzet te kiezen waarbij de minister de schadeloosstelling bepaalt.
Is de minister het met mij eens dat een vergoeding van meer dan de liquidatiewaarde eigenlijk niet logisch is? Er moet tenslotte worden gekeken naar het te verwachten toekomstperspectief wanneer niet was ingegrepen. Wanneer de financiële instelling bij het uitblijven van de reddingspoging failliet was gegaan, was dat het bedrag dat aandeelhouders hadden ontvangen. Zo gaat dat ook bij andere bedrijven. We moeten dus niet meer meemaken dat de overheid bij een toekomstige reddingspoging belastingen moet verhogen of moet bezuinigen op zorg, onderwijs of sociale zekerheid omdat de rechter onder druk van een leger duur betaalde advocaten een onnodig hoge vergoeding vaststelt. Dat wil de minister toch niet laten gebeuren?
Ik hoor die advocaten nu al zeggen wat een voormalig minister van Financiën ooit als excuus gaf om wel te steunen maar niet te onteigenen: het bedrijf was in principe gezond, het had alleen een warme trui nodig. Een financiële instelling is ofwel gezond ofwel niet gezond. Als zij gezond is, heeft zij geen steun van de overheid nodig. Als zij niet gezond is, moet de overheid ingrijpen, niet om aandeelhouders te redden, maar om de financiële stabiliteit te waarborgen. Zo zou de interventiewet volgens de SP-fractie idealiter moeten uitpakken. Ik kijk met belangstelling uit naar de beantwoording van de minister over alle wetsvoorstellen.
Tot slot kom ik op de discussie over de commissie-De Wit. Mogelijk komt de commissie-De Wit nog met een aantal opmerkingen over de interventiewet; dat weet ik niet. Maar het is belangrijk dat het wetsvoorstel snel in werking treedt. Naar aanleiding van de Europese richtlijn zal er hoogstwaarschijnlijk een wijzigingsvoorstel moeten komen. Dat biedt sowieso gelegenheid om eventuele opmerkingen van de commissie-De Wit te verwerken. Als het noodzakelijk is, gebeurt het eerder.
De heer Plasterk (PvdA): Voorzitter. Het financiële stelsel is de bloedsomloop van onze economie. Het transporteert, mobiliseert reservemateriaal, buffert en zorgt voor een zo constant mogelijk binnenmilieu. Maar we hebben nu twee hartaanvallen achter de rug: de bankencrisis en de kredietcrisis. Met het dikke pakket waar we nu mee bezig zijn, proberen we een gezondere levensstijl te ontwikkelen om dit soort attaques in de toekomst zo veel mogelijk te voorkomen.
De sector zou producten moeten verschaffen waar de klanten iets aan hebben, goed op het spaargeld van de burgers moeten passen en stabiliteit moeten geven aan de reële economie. In plaats daarvan hebben we gezien dat er 7 miljoen woekerpolissen aan de man zijn gebracht, dat mensen hun spaargeld zijn kwijtgeraakt en dat er een crisis is ontstaan waarvoor de burgers nu nog elke dag moeten betalen. Er is dus alle reden om er wat aan te doen. Ik heb waardering voor de voortvarendheid waarmee het is aangepakt.
Ik ben het overigens eens met de heer Huizing dat we ervoor moeten oppassen dat we met een oneindige serie regeltjes en toezicht proberen dit probleem te voorkomen. Daarom denk ik dat we beter op het niveau van de prikkels een aantal dingen fundamenteel goed kunnen inrichten, zodat op basis van een goede onderbouw vervolgens een professionele cultuur in die sector kan ontstaan. Je hoeft dan niet achter elke functionaris in die sector een toezichthouder te plaatsen, want dat zou tot een oneindige reeks leiden waar niemand wat aan heeft.
We zijn er nog lang niet, maar wat er ligt waarderen we. In de schriftelijke ronde zijn veel vragen beantwoord. Daarom ga ik maar op een paar punten in, maar ik wil wel met de sprekers voor mij benadrukken dat zo'n wet als de interventiewet een heel grote en belangrijke wet is, die verstrekkende bevoegdheden geeft aan de minister en aan de president van de Nederlandsche Bank. Ik heb zo nog enkele vragen over het wetsvoorstel. Het belangrijkste is om te voorkomen dat zulke problemen zich bij financiële instellingen voordoen. Daarom moeten wij verkeerde prikkels als bonussen wegnemen. Daarom moeten wij de kapitaaleisen verhogen, misschien wel verder dan in Basel III. Daarom moeten wij de mogelijkheid onderzoeken of wij nutsbankieren en investeringsbankieren van elkaar kunnen scheiden. Op al deze punten komen wij bij een andere gelegenheid terug. Ik noem ze omdat voorkomen natuurlijk beter is dan genezen. De interventiewet gaat over interveniëren als de ziekte al daar is. Wij hopen daar liever niet aan toe te komen.
In het wetsvoorstel is bepaald dat achterblijvende schuldeisers niet mogen worden benadeeld in geval van een overdracht ten opzichte van een situatie waarin zich een faillissement zou hebben voorgedaan. Hoe wordt dat bepaald? Hoe kan worden bepaald hoe de situatie voor schuldeisers eruit zou zien in het geval van een liquidatie? Hoe en door wie wordt dit gewaardeerd?
In de nota naar aanleiding van het verslag stelt de regering dat het vaak voor de hand ligt dat de Nederlandsche Bank bepaalde belangen meeneemt, bijvoorbeeld als een buitenlandse bank met een ander depositogarantiestelsel in dat land de deposito's van een Nederlandse probleeminstelling overneemt. Dat heeft grote gevolgen voor de depositohouders. Dat legt een erg grote verantwoordelijkheid bij de Nederlandsche Bank. Die heeft per geval veel vrijheid op deze manier. Waarom is daarvoor gekozen? Je zou ook bij wet de depositohouders extra waarborgen kunnen bieden. Ik ben benieuwd naar het antwoord van de minister op dit punt.
Ik kom op de belangrijke wet om het Europese toezicht op banken te versterken. De banken werken allemaal internationaal en het toezicht is primair nationaal georganiseerd. De toezichthouder staat bij voorbaat al enigszins op een achterstand. Allereerst een algemene vraag. Zouden wij op den duur niet naar een werkelijk Europees bankentoezicht moeten toegroeien? Zowel het prudentieel toezicht als het gedragstoezicht is primair nationaal geregeld. Daarbovenop krijgen wij een Europese toezichtslaag. Zou het op den duur niet beter zijn om het hele toezicht Europees te doen? Vanzelfsprekend bepleit ik niet om het toezicht van DNB en de AFM nu maar te stoppen. Dan zou er een groot gat vallen. Zover zijn wij nog lang niet, maar ik ben benieuwd naar de visie van de minister op het eindniveau. Zou het uiteindelijk niet beter zijn als wij het op Europees niveau zover zouden kunnen regelen dat het nationale toezicht niet meer in deze mate nodig is?
Het Europese bankentoezicht is buitengewoon ingewikkeld geregeld. Er is de European Systemic Risk Board (ESRB) en er zijn daarnaast drie nieuwe Europese toezichthouders (ESA's). Uit de bankencrisis weten wij dat het in Nederland al lastig was met het heen en weer schuiven van verantwoordelijkheden tussen twee toezichthouders, de AFM en DNB. Op Europees niveau hebben wij er dadelijk al vier, plus het nationale toezicht. Wordt dat niet eindeloos ingewikkeld? Waarom is daarvoor gekozen? Gaat het uiteindelijk niet toch ten koste van de slagkracht van het toezicht?
Ik kom op het wetsvoorstel inzake de Prospectusrichtlijn. Het gaat om bescherming van de consument, waar wij altijd voor zijn. De VEB geeft aan dat juist de informatie van de kleine en de middelgrote ondernemingen te wensen overlaat. Dat probleem wordt versterkt door de geringe handel in effecten van zulke ondernemingen. Deelt de regering de opvatting van de VEB en is zij bereid om deze aan de Europese Commissie over te brengen, zodat de informatieplicht voor kleine en middelgrote ondernemingen niet leidt tot minder bescherming, juist voor de niet-professionele belegger?
In de memorie van toelichting staat op pag. 2: «Omdat de verplichting om een jaarlijks informatiedocument te publiceren met inwerkingtreding van de richtlijn transparantie een dubbele verplichting is geworden, vervalt deze verplichting.» Dat het vervallen van die plicht een administratievelastenverlichting voor bedrijven oplevert, is evident. Zij is geraamd op € 915 000. Maar wat zijn voor de kleine, niet-professionele beleggers de gevolgen van het vervallen van die informatie? Beoordeelt de minister die als aanvaardbaar? Is het wegvallen van die informatieplicht een Europese eis of is het een Nederlands initiatief? Graag een toelichting van de minister. Ik heb er nog geen vooropgezet standpunt over, maar ik ben benieuwd naar de argumenten.
Ik kom op het toezicht op de rating agencies. waarvoor weer een nieuwe toezichthouder wordt opgericht, de European Securities and Market Authority (ESMA). De regering zegt dat de bevoegdheden daarvoor bij Europese verordening zijn geregeld. Dat wil ik graag geloven, maar vindt de minister dat ze goed zijn geregeld? Ik ben er niet tegen dat de rating agencies als private bedrijven in opdracht van andere private bedrijven als taxateur optreden en hun opvatting geven over de solvabiliteit en de liquiditeit van ondernemingen, landen en instellingen. Ik realiseer me overigens ook dat bij dat soort grote ratingadviezen de beoordeling soms een onderdeel van het effect kan zijn. Dat is het soort zelfversterkend effect dat je in de economie hebt. Maar dan is het wel heel erg belangrijk dat de beoordelende instanties geen enkel eigen belang hebben bij het oordeel dat ze uitbrengen. Als je de film «Inside Job» ziet, dan slaat de kou je om het hart als je ziet wat voor dubbele belangen daar soms een rol spelen. Denkt de minister dat het Europese toezicht zoals dat nu bij ESMA ligt, voldoende in staat zal zijn om dat soort misstanden weg te nemen?
Is het ook voldoende om dat op Europees niveau te regelen? Het zijn bijna allemaal Amerikaanse bedrijven. Een Amerikaans bedrijf kan in opdracht van een Aziatisch bedrijf een beoordeling van een Europees land geven. Dan kunnen wij wel dat Europese toezicht hebben geregeld, maar dan doen we er eigenlijk nog niets aan. Zou je dat dus niet beter minimaal in G20-verband en daarmee uiteindelijk mondiaal moeten regelen om ervoor te zorgen dat die toezichthouders niet kunnen doen wat een Nederlandse makelaar ook niet mag? Een Nederlandse makelaar mag ook geen taxatie geven van een huis waar hij financieel belang bij heeft.
Ik kom te spreken over de bonussen. De regering heeft de wet inzake de aansprakelijkheidsbeperking voor de toezichthouders als een soort haakje gebruikt om uitvoering te geven aan de aangenomen Kamermotie-Van Vliet waarin wordt opgeroepen om de bonussen aan bestuurders van staatsgesteunde banken en verzekeraars te stoppen. Die motie heeft destijds een Kamermeerderheid gehaald, mede dankzij de steun van mijn partij. Ik heb er toen al bij gezegd dat het onderdeel van de motie dat opriep om met terugwerkende kracht de reeds uitgekeerde bonussen terug te vorderen, mij juridisch en principieel minder aansprak, maar dat we de motie met name steunden om vanaf nu die bonussen te stoppen. Dat laatste doet de regering. Ik ben het daar ook mee eens.
Ik wil er wel op wijzen dat de regering destijds niet voornemens was om dit te doen. Dus hoewel er in de pers nogal kritisch werd gedaan over die motie en het steunen van die motie, stel ik vast dat daarmee het beoogde doel, wat ons betreft, wel is gerealiseerd. Het kan door deze gewijzigde wet namelijk niet meer gebeuren dat de belastingbetaler bijspringt bij een bank die in problemen is geraakt terwijl de bestuurders van die bank wegens hun grote verdiensten ondertussen forse bonussen toucheren.
Ik wil hier nog de volgende opmerking over maken. Er is inmiddels een amendement ingediend om de reikwijdte van deze wet uit te breiden. De wet geldt dan niet alleen meer voor de leden van de raad van bestuur maar ook voor de dagelijkse beleidsbepalers. Het is een amendement van de heer Irrgang en mij. Die terminologie «de dagelijkse beleidsbepalers» en ook de logica erachter zijn ontleend aan onder meer de «claw back»-wet. Voor wie het wil opzoeken, verwijs ik naar Kamerstuk 32 512, nr. 3, pagina 26 en 27. Ik citeer maar even voor de helderheid. Het is toch een deel van de wetsgeschiedenis waardoor duidelijk wordt wat daarmee wordt bedoeld. «De bevoegdheid sterkt zich uit tot personen die het dagelijks beleid van de financiële onderneming bepalen. Dit zullen voornamelijk de leden van de raad van bestuur van de onderneming zijn, maar ook op personen die geen (formeel) lid zijn van de raad van bestuur maar wel het dagelijks beleid in belangrijke mate bepalen is de bevoegdheid van toepassing. Deze definitie sluit aan bij overige definities in de Wft en heeft als gevolg dat deze bevoegdheid niet simpel uitgesloten kan worden door een voor het beleid van de onderneming doorslaggevend persoon, geen officieel lid van de raad van bestuur te maken.»
De heer Huizing (VVD): De heer Plasterk stelt dat je helder kunt afbakenen wie beleidsbepalers zijn en wat je daaronder moet verstaan. Zou hij daar nog verder op kunnen ingaan? Het is mij namelijk nog niet helemaal duidelijk hoe je dat dan precies bepaalt. Ik heb nog een vraag. Stel, je bent beleidsbepaler en je wordt benoemd in het bestuur, met extra verantwoordelijkheden et cetera en hopelijk ook een dito hoger salaris. Volgens het amendement van de heer Plasterk zou een salarisstijging dan niet mogelijk zijn. Klopt dat?
De heer Plasterk (PvdA): Wat de eerste vraag betreft, kan ik zeggen dat ik niet voor niets heb verwezen naar de «claw back»-wet. De definitie van de dagelijkse beleidsbepaler is daarin ook al gegeven. Ik was overigens nog niet klaar met het citaat en kan dat vervolgen. Er staat voorts: «Financiële ondernemingen zijn door het gebruik van dit begrip in de Wet op het financieel toezicht ook al bekend met de term dagelijkse beleidsbepaler». Dat staat ook in het zojuist geciteerde stukje uit de «claw back»-wet. Het begrip «dagelijks beleidsbepaler» wordt in de Wft ook gebruikt bij deskundigheidstoetsing en betrouwbaarheidsanalyse. Hier pas eindigt het citaat. Dit leverde in de ogen van de wetgever kennelijk bij eerdere gelegenheid voldoende omschrijving op van wat een dagelijkse beleidsbepaler is. Wanneer iemand die een dagelijkse beleidsbepaler is, toetreedt tot de raad van bestuur en op grond daarvan in alle redelijkheid in een andere salarisschaal terechtkomt, maakt dat geen onderdeel uit van het amendement zoals dat hier voorligt. Dan is er ook geen sprake van een bonus, maar dan is er wellicht gewoon sprake van een reguliere salarisverhoging. Ik zeg niet dat dat wenselijk of onwenselijk is, maar daar spreekt het amendement zich niet over uit.
Ik heb nog een opmerking over de bonussen. We steunen het voorliggende wetsvoorstel omdat we tegen al deze bonussen zijn. Als de regering met de motivatie voor dit wetsvoorstel uit de voeten kan, laat dat dan zo zijn. Ik blijf dus ver van het onderscheid dat je als je staatssteun krijgt, geen bonus krijgt en anders wel. Eerlijk gezegd hecht ik daar minder aan, want volgend jaar loopt de staatssteun af en dan kan het feest opnieuw beginnen. Dan krijg je weer die idiote bonussen die aanzetten tot opnieuw verkeerd gedrag en opnieuw verkeerde producten. Die zeepbel wordt dan opnieuw opgeblazen en vijf jaar later komt men terug voor de staatssteun. Dan mogen de bonussen weer even niet. Dat is één bezwaar tegen wat er nu voorligt. Nogmaals, ik steun dit, het is redelijk, maar ik vind het niet voldoende.
Het tweede bezwaar is dat dit alleen gaat over de bestuurders en niet over alle andere topverdieners in de onderneming. Met deze wet kunnen zij gewoon doorgaan met het najagen van bonussen. Wat mij betreft zou dat dus helemaal moeten stoppen. Daarom heb ik met collega Irrgang aangekondigd dat we werken aan een initiatiefwetsvoorstel om alle bonussen in de financiële sector te stoppen. We rekenen op brede steun in de Kamer. Voordat er een misverstand over ontstaat: de gewone variabele beloningen tot een maximum van 20%, daar vallen ook extra maanden onder et cetera, zullen door dit initiatiefwetsvoorstel niet worden beperkt. Maar goed, we komen hierop terug bij een andere gelegenheid en ik steun het voorliggende wetsvoorstel.
Ik ga nog in op het verbeteren van de kwaliteit van de accountancy. Alles begint bij juiste en volledige informatie. Drie maanden voordat de bank van Dirk Scheringa (DSB Bank) omviel, is het jaarverslag van deze bank goedgekeurd zonder opmerkingen over het risico. Vorige week concludeerde de redactie van een groot ochtendblad dat een accountant zich had verslikt in de woningbouwcorporatie Vestia. Ik heb overigens het accountantsrapport erbij gepakt. Deze gewone woningbouwcorporatie heeft door speculatie met derivaten 2 mld. verloren. Dat gebeurde overigens onder de briljante leiding van iemand die vijf maal de balkenendenorm verdiende, want anders was deze persoon waarschijnlijk op Wall Street gaan werken. Dat zou een grote slag voor de Nederlandse economie zijn geweest. Dat is altijd het standaardargument om dit soort extreme salarissen te rechtvaardigen. Wat schreef de accountant over wat daar is gebeurd? Ik citeer de raad van commissarissen: «... mede op basis van de opvatting van de accountant ter zake heeft haar vertrouwen uitgesproken als het gaat om het in control zijn van Vestia op gebied van de treasury. Het bestuur heeft de accountant gevraagd voor het jaar 2010 expliciet aandacht te schenken aan het treasurybeleid van Vestia door middel van een extra gericht onderzoek.» Verderop staat: «De accountant heeft extra aandacht geschonken en de treasury beoordeeld en dat heeft niet geleid tot opmerkingen van de accountant.» Ik noem deze twee voorbeelden, DSB Bank en Vestia, juist om te laten zien dat een correct en volledig verslag niet alleen in het belang is van de eigenaren van een bedrijf, gerepresenteerd in de raad van commissarissen, maar ook in het belang van bijvoorbeeld de klanten van de DSB Bank, de belastingbetaler en de bewoners bij Vestia.
Daarom is het ook onze zaak, is het een zaak van de gemeenschap en daarvoor zitten wij hier als volksvertegenwoordigers, om ervoor te zorgen dat ook in de accountancy de prikkels de goede uitwerking hebben. Wij hebben eerder debatten gevoerd over de accountancy, over het greenbook van Commissaris Barnier en over mijn initiatiefnota. Ik zal niet in herhaling vervallen, maar er is een groot publiek belang mee gediend als de kwaliteit van de accountancy verbetert en verkeerde prikkels worden weggenomen. Nogmaals, ik neem liever verkeerde prikkels weg dan dat wij zaken eindeloos dicht reguleren.
Ik zeg hier twee dingen bij. Ik ben van mening dat het parlement zich moet beperken tot die categorie waarmee inderdaad een groot publiek belang is gediend. Als de groenteman op de hoek zijn boeken door een accountant laat checken, kan het mij net iets minder schelen hoe precies dat gaat dan bij een grote systeembank. Vandaar dat wij ons in de amendementen hebben beperkt tot de grote banken en de verzekeraars. De accountantscontrole op het mkb is in de amendementen over het verplicht rouleren en het scheiden van controle en advies bijvoorbeeld buiten beschouwing gelaten. Dit lijkt mij een verstandige keuze.
Ik spreek veel mensen in de financiële sector, ook in de accountancy, en dan blijkt soms dat er sprake is van een misverstand. Ik ben van mening dat wij de verkeerde prikkels moeten wegnemen, maar daarmee wil ik niet zeggen dat alle mensen in die sector ook voortdurend gevoelig zijn voor die verkeerde prikkels. Ik wil best geloven dat er veel bankiers zijn die het beste werk doen en zich niet laten leiden door het uitzicht op een bonus. Ik wil ook zeker geloven dat er veel accountants zijn, misschien wel 90% of 95%, die zich bij de beoordeling van de boeken op geen enkele manier laten beïnvloeden door het feit dat zij ook andere opdrachten van dezelfde controleklant zouden kunnen krijgen. Daar heb ik geen twijfel aan, maar ik vind dat we de verkeerde prikkels ook moeten wegnemen voor de 3% of 4% die wel in de verleiding komt om eraan toe te geven. Ik vind het zo'n verkeerde prikkel wanneer accountantskantoren die ergens de boeken controleren, tegelijkertijd van het bedrijf dat ze controleren ook lucratieve adviesopdrachten krijgen. Dan heb je toch te maken met een slager die zijn eigen vlees keurt. Het is een verkeerde prikkel wanneer hetzelfde kantoor 50 jaar lang bij dezelfde klant de boeken controleert, zonder dat er ooit eens een nieuw kantoor met een frisse blik naar kijkt. Dan wordt het sleets en dan is er toch het risico dat men gaat zeggen: dit zit altijd wel snor, we gaan het snel doen. Het wijzigen van partner lost dat natuurlijk niet op, want de controle wordt op de werkvloer helemaal niet door de partner gedaan, maar door de medewerkers in een team. En als je het hele team uitwisselt, kun je inderdaad net zo goed het accountantskantoor wisselen.
Ik noemde al het groenboek van Eurocommissaris Barnier. Hij heeft ook plannen met de accountancy en wil veel verder gaan dan de voorstellen die hier nu ook in amendementen ter tafel liggen. Hij wil bijvoorbeeld een dubbele accountantscontrole. Ik twijfel er niet aan dat daardoor gemiddeld de controle beter wordt, maar het levert ook dubbele kosten op voor het bedrijfsleven, dus ik ben er niet voor. Barnier wil ook dat accountantskantoren moeten kiezen of ze een controlekantoor willen zijn of een advieskantoor. Dat zou er effectief toe leiden dat je al die kantoren in tweeën knipt, met alle gevolgen voor de betrokken bedrijven. Zo ver zou ik niet willen gaan. Ik ben ook gevoelig voor twee naar mij lijkt redelijke argumenten vanuit de accountancysector. Ten eerste is het controleren van boeken uiteindelijk seizoensarbeid. Dat doe je na het verschijnen van het jaarverslag. Dus het bedrijfsmodel wordt buitengewoon lastig als je dezelfde mensen niet op een ander moment van het jaar voor advieswerk kunt inzetten. Ik ben ook gevoelig voor het argument dat de ervaring die je opdoet bij het controleren en bij de advisering wederzijds bevruchtend kan werken. Ik vind het allemaal prima, maar het moet niet bij dezelfde controleklant. Bij alle andere bedrijven mag je adviseren, maar niet bij die paar procent waar je als onafhankelijk scheidsrechter mede vanuit het belang van de belastingbetaler en de klant de boeken moet controleren.
Ik loop de ingediende amendementen kort langs. Ik kijk met een positieve grondhouding naar het amendement van collega Van Vliet. Ik neem aan dat hij dat zal toelichten.
Ik kijk met interesse naar het amendement van de collega's Braakhuis en Irrgang dat de keuze van accountant van tevoren gemeld zou moeten worden bij de AFM. Laat ik daar nog iets bij zeggen. We hebben dat in een eerder debat al aan de orde gehad. Als we het stelsel opnieuw zouden moeten inrichten, dan zouden we het natuurlijk nooit zo doen dat degene die gecontroleerd wordt, de opdrachtgever van de controle is. Je maakt een shoarmatent ook niet opdrachtgever voor de Keuringsdienst van Waren, evenmin als je een school opdrachtgever maakt voor de schoolinspectie. Het is zo gegroeid en wij gaan dat hier niet veranderen, maar het heeft mijn voorkeur niet. Het kan daarentegen wel zo zijn – daarvan hebben we in het verleden voorbeelden gezien, met name in de Verenigde Staten – dat bedrijven, onroerendgoedondernemingen misschien wel bewust een accountantskantoor kozen waarvan ze wisten dat het qua omvang en expertise niet in staat zou zijn om effectief controle uit te oefenen. Dat zou natuurlijk een onwenselijke situatie kunnen creëren. Dat lijkt mij ook het nut van zo'n melding bij de AFM. Mocht zich een situatie voordoen waarvan de AFM zegt: als we dat zo zien, denken wij niet dat het gekozen kantoor die opdracht aankan, dan kan men besluiten tot verscherpt toezicht indien de controleklant inderdaad kiest voor de accountant in kwestie. Dat kan overigens voor de opdrachtgever alsnog een reden zijn om dan toch voor een andere accountant te kiezen.
Over het scheiden van controle en advieswerk is veel gezegd. Ik heb er zojuist ook iets over gezegd. In het amendement dat ik samen met de collega's Irrgang en Braakhuis heb ingediend, staat: je mag als kantoor advieswerk doen, je mag de boeken controleren, maar niet bij dezelfde klant. Zoals ik al zei gaat dit veel minder ver dan het voorstel van Eurocommissaris Barnier. Ik vind het ook zo evident logisch dat het me verbaast dat dit niet veel eerder op deze manier is vastgesteld.
Ten slotte een amendement dat antwoord geeft op de klacht van de AFM dat men gehinderd wordt in het effectieve toezicht op de accountancy, bijvoorbeeld omdat de afdeling van de AFM die zich bezighoudt met de financiële verslaggeving geen informatie mag delen met de afdeling die toezicht houdt op de accountantsorganisatie. Alsof die niet allebei bezig zijn om in opdracht van ons, uiteindelijk, toe te zien op correct gedrag! Ook is het nu zo dat de AFM alleen maar informatie mag opvragen bij gerede twijfel over de verslaggeving. Het is aan de AFM om te beoordelen of men bepaalde informatie nodig denkt te hebben, zonder dat men van tevoren juridisch hard moet kunnen maken dat men die informatie nodig heeft. Nu kan het dus inderdaad gebeuren – en dat gebeurt ook – dat organisaties weigeren om informatie te geven.
Nog een opmerking over de zogenaamde Chinese walls. De heer Irrgang heeft er ook over gesproken. Directeur Everts van de AFM, die bij de AFM bezig is met de accountancy, zei in januari 2012 in het Tijdschrift voor Compliance – wie leest het niet elke maand? – het volgende. Hij noemde de situatie met de Chinese walls binnen de internationale context onbegrijpelijk. Hij zei dat er geen collega-toezichthouder is die het zo geregeld heeft.
Ik sluit af. Ik dank de minister en via hem het departement omdat zij dit fikse pakket wetgeving doortastend hebben doorgevoerd. We zijn er nog lang niet, maar het is goed dat men doorpakt. De overheid regelt zaken om helderheid te scheppen, om verkeerde prikkels weg te nemen en om het algemeen belang te waarborgen. Ik verwacht dat, juist als gevolg van het beperkte aantal regels, er een cultuur kan ontstaan waarin de professional zelf het juiste gaat doen en waarin het vanzelf spreekt dat een bankier of een verzekeraar het beste doet voor zijn klant. Heel veel zeer gemotiveerde en zeer fatsoenlijke en idealistische mensen vinden het een eer om op het geld van burgers en bedrijven te passen. Er is in de laatste 30 jaar hier en daar een sfeer ingeslopen van «greed is good», hebzucht is oké. Ik weet dat veel bankiers daar ook een hekel aan hebben.
Ik sluit af onder verwijzing naar de oprichter van ABN, Rob Hazelhoff. Hij mag model staan voor de bankier. Hij ging niet voor het pure aandeelhouderskapitalisme, was een tikkeltje ouderwets misschien, maar oer- en oerdegelijk. Zo zou ik de sector uiteindelijk ook willen zien.
De heer Koolmees (PvdA): Ik heb een opmerking en een vraag voor de heer Plasterk. In zijn betoog over de bonussen zei de heer Plasterk dat de kritiek die kwam op de motie-Van Vliet achteraf gezien een beetje onterecht is gebleken. De kritiek op de motie ging vooral over de terugwerkende kracht. Het verbaast mij dat de heer Plasterk nu zelf afstand neemt van de terugwerkende kracht.
Ook heb ik een vraag over het bonusverbod. De heer Plasterk maakt een onderscheid tussen een bonusverbod en variabele beloning. Sommige variabele beloningen zijn best toegestaan, zo zei hij. Er zijn beloningsschema's waarbij mensen worden beloond op klanttevredenheid of werknemerstevredenheid. Als je medewerkers heel tevreden zijn met jou, krijg je een bonus. Als je klanten bij jou meer tevreden zijn dan bij de concurrent, krijg je ook een bonus. Wil de heer Plasterk dat soort dingen ook verbieden? Zo ja, waarom? En wat is dan precies het onderscheid tussen variabele beloning en een bonusverbod?
De heer Plasterk (PvdA): Toen de motie-Van Vliet werd ingediend en wij er onze steun aan verleenden, heb ik er geen enkel misverstand over laten bestaan dat de terugwerkende kracht mij niet aansprak. De heer Van Vliet heeft inmiddels in een interview heel openhartig gezegd dat hij helemaal niet had verwacht dat zijn motie zou worden aangenomen. Voor ieder kwam het als een verrassing dat de motie werd aangenomen, maar daardoor is er nu wel een wetsvoorstel waarmee met vooruitwerkende kracht de bonus wordt beperkt. Dat was precies de bedoeling. Anders zou dit wetsvoorstel er niet gelegen hebben. Ik ben tevreden met het resultaat. Misschien is het mijn katholieke opvoeding, maar bij dit soort dingen moeten we soms wat pragmatisch zijn.
De heer Koolmees heeft nog een vraag gesteld. Deze vraag heeft betrekking op een initiatiefwetsvoorstel dat we hier nog apart zullen bespreken. Ik denk dat het beter is om er bij die gelegenheid in detail op in te gaan. Ik wil er niet voor weglopen. Als iemand een variabel deel van zijn salaris krijgt op basis van klanttevredenheid, is dit moeilijk te onderscheiden van een bonus. Dan is er dus inderdaad sprake van een bonus. Ik heb de beloning van 20%, waarbij mensen via reguliere cao-bepalingen onder andere een extra maand kunnen krijgen, aangeduid als variabele beloning. Ik aarzelde even omdat de begrippen soms verschillend worden gebruikt. Ik denk dat we de discussie over de definitie maar op een ander moment nader moeten voeren, namelijk als het initiatiefwetsvoorstel hier op tafel ligt. Ik realiseer me dat de definitie dan juridisch helemaal glashelder moet zijn.
Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA): Voorzitter. Het is bijna twee jaar geleden dat de commissie-De Wit haar parlementair onderzoek naar de oorzaken van de kredietcrisis heeft afgerond. In het rapport «Verloren krediet» staan 27 aanbevelingen om de crisis te voorkomen en om wijzigingen door te voeren. Deze aanbevelingen zijn Kamerbreed gesteund en zijn allemaal aangenomen. Nu werken wij deze aanbevelingen successievelijk uit. Passend is het voorwoord van het rapport, waarin De Wit de crisis typeert. Hij schrijft: «Sommigen noemen het een tsunami, anderen het falen van de markt of juist van de overheid, weer anderen zien het vooral als een morele crisis veroorzaakt door hebzucht.» In de ogen van het CDA is het een combinatie van dit alles. Als wij hier met elkaar denken dat wij met wetgeving en regelzucht de markt kunnen bedwingen en alles onder controle hebben, hebben wij het mis. Dan regelen wij een schijnzekerheid, die bij de eerste de beste tegenslag weer een debacle zou kunnen opleveren. Natuurlijk moet er sprake zijn van goed toezicht en goede wetgeving, maar waar het echt om gaat, is de cultuur. Als de personen in de financiële sector niet dienend zijn, blijft het misgaan. De sector heeft maar twee doelen in de ogen van mijn fractie: de reële economie ondersteunen en een veilige haven zijn voor spaarders. Dat is een zware publieke taak en dus ook een zware verantwoordelijkheid. Daar past uitsluitend een cultuur bij van dienstbaarheid, transparantie, integriteit en eenvoud.
De heer Sijbrand van de Nederlandsche Bank zei het passend afgelopen weekend in een interview in de NRC en het FD. Op de vraag of er veel gaat veranderen voor DNB zei hij het volgende. Er komen niet zo veel bevoegdheden bij, maar wat erbij komt, is alleen voor noodgevallen. DNB krijgt veel op gezag voor elkaar. Je hoeft niet altijd op je juridische strepen te staan.
Daar zijn wij het helemaal mee eens. Daar koppel ik maar direct een vraag aan de minister aan vast. De heer Sijbrand, lees: de Nederlandsche Bank, voorspelde in datzelfde interview namelijk een derde crisis, een vastgoedcrisis. Een bad bank zou een instrument kunnen zijn dat in zijn gereedschapskist zou kunnen zitten, maar hij werkt dit verder helemaal niet uit. Het voorspellen van een derde crisis door DNB is niet vrijblijvend. Dit creëert onrust en vraagt om een oplossing. Wil de minister vandaag op deze stelling van de heer Sijbrand reageren? Wij zijn immers allemaal bezig om zaken te regelen en dan signaleert DNB een en ander, maar handelt zij verder niet.
De heer Plasterk (PvdA): Als de oplossing is iets anders doen, bijvoorbeeld iets doen aan de hypotheekrenteaftrek, zou het CDA dat dan ook interessant vinden?
Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA): De heer Sijbrand zegt heel duidelijk problemen te zien in de waardering van de vastgoedsector, maar alleen dingen roepen en ze verder niet uitwerken kan DNB niet doen. Zij kan dat niet met die vrijblijvendheid doen. Bij de financiële crisis is ook vaak een signaal van DNB uitgegaan, maar verder werd er nooit iets gedaan. Wij zijn met elkaar bezig om DNB tanden te geven om door te bijten. Dat betekent dat, als DNB vanuit haar verantwoordelijkheid zaken signaleert, zij ook daadkrachtig moet optreden. Dat doen wij vandaag. Een en ander moet breed worden geplaatst in de problematiek die zij tegenkomt.
Vandaag behandelen wij het tweede pakket wetten en regels. In totaal komen er zo'n twintig wetsvoorstellen aan. Wij gaan vandaag zes daarvan behandelen. Mijn complimenten voor het ambtelijk apparaat voor het voorwerk dat het heeft gedaan. Het gaat om onnoemelijk veel en intensieve wetsbehandeltrajecten. Ik houd in mijn inbreng de volgorde aan van de agenda. Allereerst kom ik op de Wet implementatie Omnibus I-richtlijn, waarmee wordt gewerkt naar Europees toezicht op banken en verzekeraars. Met deze richtlijn worden de aanbevelingen geïmplementeerd van de commissie-De Larosière. Dat is verstandig. De crisis heeft al laten zien dat één sluitend systeem van internationaal toezicht een vereiste is. Dat toezicht moet grensoverschrijdend en daadkrachtig kunnen handelen. Voor toezicht zijn daadkracht en regie essentieel.
Ik heb dan ook een paar vragen. Wie heeft in Europa eigenlijk de regie als het met een internationaal opererende bank fout gaat? Zitten er dan bijvoorbeeld 40 mensen uit alle Europese landen aan tafel zonder dat iemand het voortouw neemt? Wie is dan de lead supervisor? Dat zou best het land kunnen zijn waar het hoofdkantoor gevestigd is, maar daar is helemaal niets over vastgelegd. Graag krijg ik hierop een toelichting van de minister.
Een tweede vraag gaat over de daadkracht van de aanbevelingen. Als een Europese toezichthouder een aanbeveling doet, in hoeverre nemen landen die dan serieus en volgen zij die op? Ik wil hier een voorbeeld noemen van een aanbeveling inzake shortselling. Er werd heel nadrukkelijk een oproep gedaan om shortselling te verbieden. Hoe vrijblijvend is zo'n aanbeveling? Hoe gaan wij daar als Nederland mee om? Voeren we die aanbeveling gewoon uit, tenzij er zeer zwaarwegende en gemotiveerde redenen zijn om als Nederland die aanbeveling niet op te volgen? Ik vraag hierover een toelichting van de minister.
Een derde vraag gaat over burdensharing. Is er een oplossing voor de verdeling van de rekeningen in het geval van een deconfiture tussen landen waarin banken en verzekeraars opereren? Voor de CDA-fractie is het essentieel dat dit wordt geregeld. Misschien is het nu nog niet het geval, maar ik hoop niet dat de discussie over burden sharing helemaal stilligt en dat er niet wordt gewerkt aan het mogelijk maken van daadkrachtige stappen. Ik wil graag van de minister weten of er ten aanzien van burden sharing vorderingen kunnen worden geboekt.
Het tweede wetsvoorstel dat vandaag wordt behandeld, betreft de Wet op het financieel toezicht en de Wet toezicht financiële verslaggeving in verband met de herziene richtlijn prospectus. De CDA-fractie stemt in met het optrekken van de grens van € 50 000 naar € 100 000. De heer Irrgang meldde ook al dat het amendement waarin wij voor alle beleggingsinstellingen de grens tot € 100 000 willen optrekken, reeds is ingevoerd. Ik dank de minister dat het op deze wijze ook concreet wordt uitgevoerd. De CDA-fractie steunt dan ook de bepalingen die voortvloeien uit de herziene richtlijn.
De administratieve lasten verminderen dankzij deze richtlijn met 10 mln. Laten we dat ook maar eens zeggen. Bij veel nieuwe wetgeving worden de administratieve lasten juist verzwaard, maar bij dit wetsvoorstel wordt een winst van 10 mln. aan administratieve lastenverlichting geboekt.
Het derde wetsvoorstel op de agenda van vandaag betreft de Wet op het accountantsberoep. De commissie-De Wit geeft in haar 27 aanbevelingen heel helder aan wat de tekortkomingen van de accountants zijn. Ze hebben hun maatschappelijke taak onvoldoende waargemaakt. Er is geen sprake van duidelijke toelichtingen, risico's en problemen zijn niet vroegtijdig benoemd en de accountants geven geen toereikende toelichting op met name onzekerheden in de waardering van financiële activa, aldus aanbeveling 27 van de commissie-De Wit. Er is, kortom, veel voor verbetering vatbaar, zowel nationaal als internationaal.
De CDA-fractie geeft steun aan de fusie tussen de NOvAA en het NIVRA. Dat staat echt op de agenda. We zijn het volledig eens met een aanzet voor een krachtige beroepsorganisatie. We moeten naar een kwaliteitsverbetering. De Commissie Eindtermen Accountantopleiding (CEA) constateert dat de opleidingseisen onvoldoende aansluiten bij de feitelijke beroepsuitoefening in de praktijk en pleit voor het aanpassen van de opleidingseisen. De aa en de RA hebben dezelfde wettelijke bevoegdheid om jaarrekeningen te controleren. De eindtermen zijn dan ook hetzelfde, terwijl de aa in de praktijk echt een mkb-accountant is en de RA een accountant voor grote bedrijven en instellingen is. Mijn fractie pleit voor meer differentiatie tussen mkb- en niet-mkb-accountants. Er ontstaat dan ruimte voor een kwaliteitslag voor de mkb-accountant. Het mkb zou hier zeer bij gebaat zijn. Ook Eurocommissaris Barnier denkt in die richting. Specifiek de CEA stelt voor om de opleidingseisen in de wet op te nemen. Ik zou daar graag een reactie van de minister op willen.
Enkele collega's hebben amendementen ingediend inzake de toekomst van de accountants. Ik begrijp de drang en de intentie, want mijn fractie gaat ook voor een sterke en onafhankelijke accountancywereld. De meest in het oog springende amendementen zijn die over het splitsen van audit- en non-audit-diensten en het iedere zes jaar rouleren van accountant. Die voorstellen hebben verstrekkende gevolgen voor de sector en het bedrijfsleven. Ook is er een relatie met de aanstaande Europese richtlijn over de accountancy. Ik ben het met de indieners eens dat er op beide fronten slagen gemaakt moeten worden, maar mag ik wel een reële afweging van alternatieven maken? Er leiden meerdere wegen naar Rome. Ik stel voor om, in aansluiting op de brief van de minister inzake de consultatie op de Europese verordening, begin maart een integraal debat te voeren over de vraag hoe de accountancywereld er in de nationale en internationale context uit zou moeten zien. Die context gaat veranderen; dat weet ik zeker. Ook mijn fractie wil afspraken maken over de vermeende vermenging van belangen en onafhankelijkheid. Mijn vraag is of de amendementen tot dan toe zouden kunnen worden aangehouden. Ik vraag de indieners om de amendementen in de tussentijd voor te leggen aan de Raad van State en aan Actal. We hebben immers de verplichting, de kwaliteit en de effectiviteit van wetgeving te borgen. Ik vraag de minister in de tussentijd, alternatieven op een rij te zetten en effectiviteit en consequenties daarvan uit te werken. Alleen dan is het voor mijn fractie mogelijk, een integrale afweging te maken.
Tot slot kom ik te spreken over het gevoelige amendement inzake de Chinese walls. Bij de vorige wetsbehandeling heb ik samen met de heer Weekers een amendement ingediend om de Chinese walls niet te slechten. De vertrouwensrol van de accountant is essentieel. Als niet meer wordt geborgd dat informatie vertrouwelijk kan worden afgegeven, kan dat vervelende consequenties hebben. Ik kan begrijpen dat er nagedacht wordt over een muizenluikje. Ik verwijs daarbij naar het algemeen overleg dat wij op 27 oktober 2011 hebben gehad met deze minister, waarin hij zei te komen met een wetsvoorstel om te kijken of een muizenluikje zou kunnen worden samengesteld waarmee de vertrouwelijkheid niet geschonden wordt en toch op effectieve wijze van noodzakelijke informatie gebruikgemaakt kan worden. Het voorliggende amendement gaat echter vele malen verder. Ik vraag de minister hoever het staat met de voorbereidingen van dat muizenluikje en hoe hij tegen het betreffende amendement aankijkt.
De heer Irrgang (SP): Het is op zichzelf genomen sympathiek dat mevrouw Blanksma de hand reikt op het moment dat zij geconfronteerd wordt met een mogelijke Kamermeerderheid. Het argument dat we eerst maar eens een fundamenteel debat moeten voeren en dat we de amendementen tot dat moment moeten aanhouden, komt mij enigszins vreemd voor. Immers, dit debat wordt al jaren gevoerd. Dat is niet overdreven gesteld, want deze discussie woedt al zeker vijf jaar en eigenlijk zelfs al tien jaar. Het CDA en de minister hebben daar echter geen voortvarende rol in gespeeld. Van hen moeten we voortdurend blijven wachten. Ik vraag mij af of dit niet een verzoek is om de boel weer op de lange baan te schuiven.
Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA): Nee, zeker niet. In de brief van de minister die wij net hebben ontvangen, staat dat de consultatieronde is afgerond per 1 februari. Er wordt vaart gezet achter de analyse van de consultatie. De minister zegt dat er begin maart uitsluitsel over is en dat we er dan een integraal debat over kunnen voeren. Dan is het toch niet meer dan normaal om nu twee weken te wachten en de amendementen voor te leggen aan de Raad van State en aan Actal om de effectiviteit te bekijken? We kunnen dat combineren met de consultatieronde en de samenvatting daarvan en er dan een integraal debat over voeren. Ik ga het juist niet uit de weg. Ik wil juist een heel goed debat voeren om uiteindelijk knopen door te kunnen hakken.
De heer Irrgang (SP): Ik stel die houding op prijs. Maar als ik het voorbeeld neem van het amendement over de Chinese muren, mevrouw Blanksma heeft indertijd een amendement ingediend om die Chinese muren te creëren. Mijn fractie en een aantal andere fracties waren daar mordicus op tegen. Mevrouw Blanksma zei toen niet: laten we eerst een fundamenteel debat voeren en wachten op het consultatiedocument voordat ik met een amendement kom. Zij was, toen zij een Kamermeerderheid had met de partij van de heer Weekers, heel voortvarend om tot ineffectief toezicht te komen. Nu wij onzes inziens die fout willen corrigeren, zegt zij dat we eerst het consultatiedocument moeten afwachten en eerst een fundamenteel debat moeten voeren. Dat komt enigszins dubbel over.
Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA): Dat is een constatering. Ik meen dat ik heel duidelijk uiteen heb gezet hoe ik erin sta. Over de Chinese walls heb ik gezegd dat we bereid zijn, te kijken naar een muizenluikje, zoals dat genoemd wordt, om effectief toezicht handen en voeten te geven. Als wij het te veel hebben dichtgeregeld, dan is dat een opening die wij ook in het debat met de minister op 27 oktober 2011 hebben aangegeven. De minister zou op dat punt met een wijziging komen. Het gaat ons te ver om nu alles totaal open te zetten, waardoor alle informatie binnen de AFM vrij rond kan dwarrelen.
De heer Plasterk (PvdA): Mijn vraag gaat ook over de Chinese walls. Mevrouw Blanksma spreekt over «vrij rond dwarrelen» en de bescherming van privacy en de vertrouwelijkheid, maar we hebben het over de toezichthouder. Het gaat over de Autoriteit Financiële Markten, die door ons is neergezet om slecht gedrag te voorkomen. Kennelijk is er een fundamenteel verschil van mening tussen de CDA-fractie en andere fracties – dat was er eerder al – over de vraag of de toezichthouder de instrumenten moet krijgen om zijn werk goed te doen. De directeur van de AFM zegt: «Idealiter zouden we die laatste muren inderdaad volledig willen afbreken. Binnen de internationale context is deze constructie onbegrijpelijk. Er is geen collega-toezichthouder waar het zo geregeld is». Op de vraag waarom er Chinese muren zijn, zegt hij: dat kun je alleen historisch verklaren. Hij verwijst dan exact naar het Kamerdebat waarin mevrouw Blanksma dit zo heeft weten te organiseren. Er is kennelijk een verschil van mening. Dat kan en daar kom je misschien niet uit, maar ik voel er weinig voor dat er nu weer voor vertraging wordt gezorgd. Ik snap ook inhoudelijk het argument niet. Het dwarrelt toch niet rond? De AFM is er toch ook namens het CDA om toezicht te houden op goed gedrag?
Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA): Ik verval in herhaling. De minister heeft heel duidelijk aangegeven dat hij een muizenluikje zal openen om ervoor te zorgen dat de vertrouwelijkheid en de privacy geborgd zijn. Dat initiatief zie ik graag tegemoet. Dit gaat wat ons betreft een stapje te ver.
De voorzitter: Met alle muizenvallen in de Kamer is een muizenluikje weer eens wat anders.
De heer Van Vliet (PVV): Een van de 27 aanbevelingen van de commissie-De Wit was dat wij de toezichthouders zo sterk mogelijk moeten maken om falend toezicht in de toekomst te voorkomen. De AFM heeft zelf expliciet verzocht om de Chinese muren te slopen. Als ik deze twee opmerkingen in elkaars verlengde leg, zou ik denken dat ik kan rekenen op de warme steun van mevrouw Blanksma voor mijn amendement. Kan zij nog een keer toelichten waarom zij toch geen steun aan dit amendement geeft?
Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA): Het gaat om vertrouwen en privacy. Tot drie keer toe wordt dezelfde vraag gesteld, dus ik kan alleen maar drie keer hetzelfde antwoord geven.
Het verzoek om toch een aantal amendementen voor te leggen aan de Raad van State en Actal heeft ook betrekking op de audit en non-audit en het rouleren van accountants. Ik wil graag weten wat de effecten zijn. Randstad bijvoorbeeld is gevestigd in 40 landen. Om daar van accountant te wisselen, is een heidense klus en een kostbare operatie. Ik wil heel graag weten wat de kosten en baten van het wisselen van accountant zijn. Daarover zou ik graag een debat houden; dat verzoek doe ik aan mijn collega-Kamerleden.
Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Mevrouw Blanksma heeft zelf aangegeven dat er vanuit Europa misschien wel verdergaande wetgeving komt. Als al die wetgeving over ons heen komt, wil zij die dan ook ter discussie stellen?
Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA): Die wetgeving is juist in consultatie gegeven. De consultatieronde is op 1 februari afgerond. De minister heeft in een brief aan de Kamer toegezegd om hierover binnen twee weken een rapportage te geven. Begin maart kunnen wij dan alle effecten daarvan meewegen.
Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Ik snap het proces; mijn vraag was een andere. Mevrouw Blanksma zet kritische vraagtekens bij de roulatie en de audit. Zij vraagt of wij deze moeten willen en welke consequenties deze hebben. Die voorstellen zijn ook opgenomen in Europese voorstellen. Gaat mevrouw Blanksma daar dan ook voorliggen, als deze voorstellen over ons heen komen?
Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA): Ik ga nergens voorliggen. Ik heb heel duidelijk gezegd dat wij zelf pleiten voor een kwaliteitsslag voor de accountancy. Wij willen de onafhankelijkheid borgen. Wij willen echter wel een goed wetgevingstraject, waarin alle voors en tegens en alle feiten op tafel liggen. Nu wordt er via een klein haakje een heel grote wetswijziging doorgevoerd. Wij hebben met elkaar de verplichting om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van wetgeving is geborgd. Wij vragen dus ook even bij de Raad van State na hoe daarnaar wordt gekeken en wat de effecten voor het bedrijfsleven zijn.
De heer Braakhuis (GroenLinks): Mijn vraag is een herhaling van de vraag die ik eerder aan de heer Huizing heb gesteld. Ook het CDA heeft zijn handtekening gezet onder de motie-Mulder uit 2010 (31 980, nr. 13) en heeft daarmee alle adviezen van de commissie-De Wit omarmd. Er liggen amendementen voor die vrij letterlijk uitvoering geven aan hetgeen de commissie-De Wit adviseert. Vervolgens zegt mevrouw Blanksma dat zij de adviezen van de commissie toch ernstig ter discussie stelt. Binnenkort krijgen we De Wit II. Krijgen we dan hetzelfde verhaal? Interpreteert mevrouw Blanksma de aanbevelingen naar de letter of naar de geest?
Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA): In aanbeveling 27 wordt uitgesproken dat wij voor een kwaliteitsslag voor accountants gaan. Ik heb de tekst van die aanbeveling letterlijk in mijn spreektekst opgenomen. Wij delen de intentie van aanbeveling 27 dus volledig. Ik heb wel gezegd dat er meerdere wegen naar Rome leiden; dit is niet de enige weg voor verbetering van kwaliteitsverbetering van accountancy. Daarover wil ik graag een debat voeren.
De heer Braakhuis (GroenLinks): Ik moet vaststellen dat mevrouw Blanksma de aanbevelingen van de commissie-De Wit ruim interpreteert. Zij handelt eerder naar de geest dan naar het letterlijke advies van de commissie. Daarmee ontkracht zij naar mijn mening voor een deel een door haar meeondertekende motie.
Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA): Dat zijn de woorden van de heer Braakhuis. Dat is echter helemaal niet mijn intentie. Het is juist de intentie om een kwaliteitsslag voor accountants te maken. Ik heb aanbeveling 27 letterlijk overgenomen. Daarin staat niets over audit/non-audit en accountantsroulatie. Er wordt dus een verkeerde suggestie gewekt. Wij hebben exact dezelfde intentie.
Ik vervolg mijn betoog en ik kom op het voorstel voor de Wet bekostiging financieel toezicht. Het is prima om voor de overheid de maximale bijdrage voor toezicht vast te stellen; een forfait van 40 mln., en dat is het wat onze fractie betreft dan ook. De meerkosten moeten door de sector zelf worden betaald. Er is vanuit de overheid dus geen financiële prikkel meer om de toezichtskosten beperkt te houden. In dit opzicht is het van essentieel belang om een heel duidelijk kostenkader te hebben, waarmee het toezicht wordt ontwikkeld en goed in de gaten kan worden gehouden. Er moet dus een relatie blijven tussen de omvang en de intentie van toezicht en het algemeen maatschappelijk belang. De minister heeft in zijn nader rapport aangegeven dat er een kostenkader wordt ontwikkeld. Dat is ook heel belangrijk voor de sector. Hoe ziet de invulling van zo'n kostenkader eruit en wanneer kunnen wij dit verwachten?
Ik kom op het voorstel voor de Wet aansprakelijkheidsbeperking DNB en AFM en het bonusverbod staatsgesteunde ondernemingen. De Nederlandsche Bank en de AFM worden meer en meer met knellende toezichtsdilemma's geconfronteerd; ingrijpen of niet ingrijpen? De kans dat de toezichthouder aansprakelijk wordt gesteld, wat hij ook doet, is altijd groot geweest. In de jurisprudentie staat echter dat de kans op een gehonoreerde schadeclaim nagenoeg nihil is. In dat opzicht lijkt het symboolwetgeving te betreffen. DNB en de AFM moeten angst voor claims niet te veel laten meewegen. Goed toezicht kenmerkt zich namelijk juist door onafhankelijkheid en immuniteit. Dat is ook een kwestie van cultuur binnen DNB en de AFM. Mijn fractie ziet dit wetsvoorstel als een stimulans om die cultuurverandering te effectueren. Wij moeten gewoon doorbijten als het moet. Ik verwijs in verband terug naar het begin van mijn inbreng: een toezichthouder die een derde crisis voorspelt, zal moeten handelen.
Ik merk het volgende op over een verbod op het uitkeren van bonussen door staatsgesteunde bedrijven. Of het nu wettelijk geregeld wordt of niet, mijn fractie keurt het fenomeen bonussen helemaal af. Bonussen dienen namelijk geen doel en zetten aan tot verkeerd gedrag. De samenleving is te veel de dupe geweest van bonusgedreven handelen en van de financiële sector. De financiële schade en de ellende zijn dan ook enorm. De klant is nu aan de beurt; zet die maar eens centraal. Wij steunen een wettelijk verbod op bonussen, zolang de overheid betrokken is bij de desbetreffende financiële instellingen.
In het voorstel van de minister is ASR niet als een staatsgesteunde instelling meegenomen. Volgens mijn fractie is ASR echter een 100% niet-strategische deelneming van de Staat. In die zin vindt mijn fractie dat dit soort instellingen ook onder het verbod moeten vallen. Ik zal daartoe dan ook samen met de heer Van Vliet en de heer Huizing een amendement indienen.
Collega's dienen ook amendementen in. Ik heb sympathie voor de intentie daarvan: stop de uitkering van bonussen in ondernemingen en matig de vaste salarissen. De verontwaardiging in de samenleving over dit graaigedrag en de oproep van ons parlement moeten voor de sector duidelijk zijn. Wij hoeven niet alles via de wet af te dwingen. De klanten pikken het namelijk niet meer en zij zullen uiteindelijk met hun voeten stemmen. Daarom zeg ik namens mijn fractie nogmaals: genoeg is genoeg. Ik roep de sector ertoe op, zich te matigen.
De heer Irrgang (SP): Ik begrijp dat de radicalen tegenwoordig in het politieke centrum zitten, het radicale midden. Dit is het nieuwe radicale geluid van het CDA. U zei dat bonussen helemaal verkeerd zijn. U voegde eraan toe dat de klanten het ook niet meer pikken en dat het dus niet per wet hoeft te worden geregeld. Is dat echt zo? U weet net zo goed als ik dat er voor klanten grote barrières zijn om over te stappen; de heer Koolmees maakt daar altijd terecht een punt van. Als u, van het radicale midden, met mij constateert dat het niet zo simpel is voor klanten om weg te gaan, is er dan niet aanleiding om meer per wet te regelen dan de minister nu doet omdat dit bonusverbod alleen voor bestuurders geldt?
Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA): Juist met de uitspraak dat klanten uiteindelijk met hun voeten stemmen, sluit ik mij helemaal aan bij de oproep die de heer Koolmees keer op keer doet. Wij moeten alles op alles zetten om ervoor te zorgen dat klanten echt makkelijk van banken kunnen wisselen en kiezen tussen goed en slecht. Ik richt mij in dezen dus meer op de initiatieven van de heer Koolmees dan op de uwe.
De heer Irrgang (SP): Nu komt de aap uit de mouw, want hier zijn we het allemaal over eens, maar zeker is dat het nog jaren gaat duren voordat het makkelijker kan. Het is nu niet makkelijk om met de voeten te stemmen. Daarmee laat u dit punt lopen. Er blijft dus weinig over van uw verontwaardiging over de bonussen.
Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA): De overstapservice om makkelijk tussen banken te wisselen, wordt door Nederlandse klanten zeer hoog gewaardeerd. Alles wat ik kan bijdragen om de overstapservice nog makkelijker te maken, zal ik niet nalaten.
De heer Plasterk (PvdA): Ik heb enthousiast mee geschreven, want wij zitten eigenlijk op dezelfde golflengte. Mevrouw Blanksma zei dat haar fractie het fenomeen bonussen helemaal afkeurt. Zij doet een oproep aan de bankensector om vrijwillig helemaal van bonussen af te zien. Het is interessant om te kijken of wij volgende maand een aangetekende brief terugkrijgen van de Nederlandse Vereniging van Banken en of men al dan niet gehoor geeft aan de oproep. Als men dat toch doet, heeft men ook niet zo veel last van een wet waarin dit wordt vastgelegd, en als men het niet doet, is het wel goed dat het alvast in gang is gezet, zodat het verplichtend gebeurt als het niet vrijwillig gebeurt. Ik hoop op steun van mevrouw Blanksma bij het in gang zetten van dit traject. In elk geval hoeven wij niet lang te gaan zitten wachten op het antwoord op deze morele oproep.
Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA): En uw vraag is?
De heer Plasterk (PvdA): Mocht volgende maand blijken dat de bankensector geen gehoor geeft aan deze morele oproep, is mevrouw Blanksma dan bereid om ervoor te zorgen dat wij op een andere manier het fenomeen bonussen helemaal kunnen stoppen?
Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA): Wij hebben het over private instellingen en ik laat het bij deze morele oproep. Volgens mij is heel helder dat niet alleen het CDA die oproep doet; wij doen deze Kamerbreed. Dat is belangrijk. De maatschappelijke verontwaardiging is ook zo groot dat banken zich niet blind houden voor wat hier gebeurt.
De heer Plasterk (PvdA): Maar als ze nu gewoon nee zeggen en niet van plan zijn om met de bonussen te stoppen? Dan zijn we over een maand weer waar we waren. Het lijkt me dat we dan toch een consequentie moeten verbinden aan de grote woorden die hier zijn gebruikt, want anders hebben we er niets aan. Ik verwacht niet dat de banken volgende maand zullen aangeven dat ze met alle bonussen stoppen. Als de morele oproep geen handen en voeten krijgt, vind ik het een leeg verhaal. Daarom stel ik voor dat we dit vastleggen.
Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA): Mijn inbreng is doorspekt van het aspect van cultuurverandering in de sector. Mijn belangrijkste oproep aan de sector is om ook op dit punt nog wat extra stappen te zetten.
Tot slot de interventiewet, die niet onbelangrijk is. Deze maakt het mogelijk om in te grijpen in de pre-insolventiefase van een privaatrechtelijke onderneming. Er worden in dit voorstel twee extra treden op de interventieladder geregeld. Dat is prima, maar het ontslaat niemand van de verantwoordelijkheid om de preventieve instrumenten die er nu al zijn, adequaat te blijven gebruiken. Het is beter voorkomen dan genezen. Mocht het ondanks effectief handelen toch misgaan in de preventieve fase, dan is het goed dat er nu verdergaand kan worden ingegrepen. De belastingbetaler, de klant, mag wat ons betreft zo min mogelijk geraakt worden door problemen van financiële instellingen. Veel landen in Europa gingen ons voor met een interventiewet. Ook staat er internationaal een richtlijn in de steigers. De verwachting is dat deze richtlijn in 2014 kan worden geïmplementeerd. Hierop wachten duurt te lang.
Wel heb ik een vraag over de uitgangspunten van deze richtlijn. Deze zijn bekend, maar ze zijn toch niet meegenomen in het onderhavige wetsvoorstel. Waarom heeft de minister de intentie van die richtlijn niet iets meer laten doorklinken in de voorstellen voor die interventiewetten? Gaan we geen dingen dubbel doen door nu iets te regelen waarvan we eigenlijk wel weten dat het anders zou moeten zijn? Zouden we die vandaag niet op een andere manier kunnen implementeren? Graag een toelichting van de minister daarop.
Veel van wat in de voorliggende wetsvoorstellen staat, zal nog via implementerende regelgeving worden geconcretiseerd. Om zicht te houden op dat proces, vraag ik de minister de uitvoerende Algemene Maatregelen van Bestuur te onderwerpen aan een voorhangprocedure. Daarmee sluit ik ook aan bij de oproep van de heer Irrgang in zijn eerste termijn. Ik zal samen met hem een amendement indienen om nu al een voorhangprocedure te regelen.
Een grote groep betrokken instellingen heeft zijn zorgen uitgesproken over de rechtsonzekerheid en de gebrekkige rechtsbescherming voor belanghebbenden. Het blijft onduidelijk voor de probleeminstellingen onder welke omstandigheden de Nederlandsche Bank welke handhavingsinstrumenten zal gaan inzetten. Niet concreet is wanneer het omslagpunt van het interveniëren is bereikt. Kan de minister hierover duidelijkheid geven? Als een bank in de problemen zou komen, wat gaat de minister dan op welke momenten doen? Wellicht kan de minister dit gewoon eens aan de hand van een voorbeeld aangeven, zodat iedereen weet wat daaronder moet worden verstaan.
De interventiewet regelt ook dat er een gerechtelijke toets zou kunnen komen. Of het omslagpunt is bereikt, zal op marginale wijze worden getoetst door de rechter. Echter, is een inhoudelijke toets niet ook op zijn plaats? De rechter zal toch ook de evenredigheid en de subsidiariteit moeten meewegen, om te bekijken of er goed is gehandeld. Graag een antwoord van de minister hierop.
De afspraak dat alle ingrepen en de rechterlijke toets volledig met geheimhouding gebeuren, is voor onze fractie vanzelfsprekend. Moet het hoger beroep dan niet ook in strikte geheimhouding kunnen plaatsvinden? Daar is nu verder niets over geregeld. Ik denk dat het ontzettend belangrijk is. Als er geïntervenieerd wordt en de geheimhouding is niet goed geborgd, zijn de effecten namelijk niet te overzien.
Mijn laatste punt betreft de onduidelijkheid met betrekking tot de waardering. Andere collega's zijn daar ook al op ingegaan. Er is veel onduidelijkheid over de manier waarop die waardering tot stand komt in geval van een overdrachtsplan. Dan hebben we het én over de schadevergoeding én over de koopprijs. Hoe vindt die waardering plaats, wie zijn daarbij betrokken en op welke wijze wordt er echt rekening gehouden met alle belanghebbenden, namelijk de aandeelhouders, de verschaffers van vreemd vermogen maar ook de klanten? Wat zijn de mogelijkheden voor deze belanghebbenden om in hoger beroep te gaan als zij het niet eens zijn met de waardering en de gang van zaken? Graag een toelichting van de minister hierop.
In mijn inbreng over deze zes wetsvoorstellen heb ik heel duidelijk proberen aan te geven dat we niet in een situatie van schijnzekerheid moeten belanden waarin we denken via wet- en regelgeving alles te kunnen regelen, maar dat we ook echt met elkaar de verantwoordelijkheid hebben om de cultuur zodanig te veranderen dat de crisis van 2008 zich niet zal herhalen. Naast wet- en regelgeving is dit dan ook een zware oproep tot cultuurverandering.
De voorzitter: Voordat ik de volgende spreker het woord geef, meld ik het volgende. Ik ben van plan om te schorsen voor een korte lunchpauze als alle leden hun inbreng hebben geleverd. Dan kan de minister ook zijn beantwoording voorbereiden. Gezien het feit dat wij al ruim een uur en drie kwartier onderweg zijn, zal het nog een hele hijs worden vandaag. Het zou in één termijn moeten kunnen, omdat er morgenavond een plenaire afronding is. Ik zal de spreektijd van de leden niet beperken – dat mag ik ook niet – maar ik verzoek de leden wel terughoudend te zijn met interrupties. Als zij wel interrupties hebben, verzoek ik hen deze korter te formuleren en de minister om de vraag korter te beantwoorden.
De heer Plasterk (PvdA): Voorzitter, de orde is aan u, maar de helft van de sprekers is nu aan de beurt geweest in een uur en drie kwartier. Ik weet niet of de anderen allemaal even lang praten, maar als het nog twee uur duurt, gaat iedereen van zijn stokje.
De voorzitter: Nee, wij bijten even door. We gaan proberen de eerste termijn af te ronden. Met wat terughoudendheid in het plegen van interrupties en met flitsinterrupties moet dat kunnen.
De heer Van Vliet (PVV): Voorzitter. Ik hoop dat het even doorbijten geen betrekking had op mijn inbreng. Ik zal mijzelf overigens zo kort mogelijk proberen te interrumperen.
De commissie-De Wit heeft 27 aanbevelingen gedaan. Dat is vandaag vaker gezegd. Mijn fractie heeft die aanbevelingen allemaal ondersteund en dat doet zij nog steeds. Ik complimenteer de minister overigens met al zijn pogingen om het leeuwendeel daarvan in wetgeving om te zetten. We hebben nu twee FM-pakketten en we hebben een aantal andere debatten hierover gehad. Wat dat betreft complimenteer ik de minister vooraf voor al zijn inspanningen.
Dat laat onverlet dat wij natuurlijk nog wel wat vragen en opmerkingen hebben. De aanbevelingen van de commissie-De Wit draaien vooral, zoals mevrouw Blanksma dat noemde, om een cultuuromslag. Als een cultuuromslag uitsluitend wordt overgelaten aan zelfregulering, hebben we echter het oude verhaal van: zij dronken een glas, zij deden een plas en lieten de zaak zoals zij was. De vraag is dus waar we de grens moeten trekken om geen genoegen te nemen met zelfregulering. Dat thema staat voor mijn fractie ook bij het tweede pakket voor de financiële markten centraal.
Ik zal het rijtje met wetsvoorstellen langslopen. Over het voorstel inzake de Wet implementatie Omnibus I-richtlijn hebben wij geen opmerkingen. Wat ons betreft is dat akkoord. Zo vlot kan het ook gaan!
De voorzitter: Dan gaan we nu naar nummer twee!
De heer Van Vliet (PVV): Ja, dank voor de interruptie! Het tweede wetsvoorstel gaat over de herziene richtlijn prospectus. Ook daar staat mijn fractie sympathiek tegenover. Ik sluit me echter aan bij de opmerking van de heer Irrgang dat we de waarde van het pakket, de ondergrens van 2,5 mln., niet moeten verhogen naar 5 mln. of naar een ander bedrag. Graag krijg ik van de minister de zekerheid dat hij dezelfde intentie heeft op dit punt. Voor de rest sluiten wij ons aan bij het wetsvoorstel.
Dan kom ik bij de accountants. Daarover hebben wij wel wat opmerkingen. Wij hebben eigenlijk al eerder ons fiat gegeven aan de fusie tussen NIVRA en NOvAA tot NBA. Ik zal daar nu niet te veel bij stilstaan, maar wel bij een aantal andere dingen. De accountants hebben steken laten vallen. Daarom horen we iedere keer twee worden, namelijk «kwaliteit» en «onafhankelijkheid». Ik hoor het woord kwaliteit volgens mij vaker dan het woord onafhankelijkheid. Dat vind ik een ernstige zaak, want het is ons te doen om de onafhankelijkheid. We spreken hier bij alles wat hier op tafel ligt vooral over accountantscontrole op OOB's, organisaties van openbaar belang, inclusief de financiële instellingen. We hebben het in de accountantsmarkt over de «big four»-kantoren. Ik ken die kantoren vrij goed en heb er ervaring mee gehad. Wij maken ons niet zo veel zorgen over de kwaliteit, maar wij maken ons wel zorgen over de onafhankelijkheid. Daar willen wij een bijdrage aan leveren. Die ligt in het verlengde van wat de commissie-De Wit heeft losgemaakt met haar aanbevelingen, van het zeer kritische AFM-rapport, waar we destijds toch wel van geschrokken zijn en van mijn eigen ervaringen in het verleden. Bovendien ligt die in het verlengde van ervaringen die in het buitenland zijn opgedaan met een bepaalde inrichting van het accountantsberoep. Dat alles heeft ertoe geleid dat wij hebben gemeend om met voorstellen te moeten komen om hier een grens te trekken tussen zelfregulering en een wettelijk kader. Ik kom overigens nog even terug op de grens tussen zelfregulering en een wettelijk kader. Mijn fractie was altijd voorstander van een codificatie van de Code Banken. Ik betreur het nog steeds dat dat niet is gebeurd. Het gaat hierbij wel over accountants, maar zij zijn niet de enigen bij wie mijn fractie zelfregulering onvoldoende acht om een zwakke rol, die in de toekomst zou kunnen bijdragen aan een nieuwe kredietcrisis, te voorkomen.
Een aantal voorstellen ligt op tafel. Eén daarvan gaat over de scheiding van audit, de controle van de jaarrekening enerzijds en de adviesdiensten anderzijds. In de Verenigde Staten is er een wet, de Sarbanes-Oxley Act. Men heeft daar uitgebreide ervaring opgedaan met het scheiden van diensten, onder andere tussen controle enerzijds en fiscale advisering anderzijds. In de praktijk is die wet gaan werken en heeft hij niet geleid tot zodanige uitvoeringsproblemen dat men daar tegen de muren opliep. Misschien liep men wel op tegen Chinese walls maar niet tegen echte muren.
Een paar keer is hier overigens de naam «Barnier» gevallen. Ik wil de indruk wegnemen dat mijn fractie met voorstellen komt die misschien geïndiceerd zouden zijn door de heer Barnier en dat we ons door hem op een bepaald idee hebben laten brengen. De heer Barnier heeft veel verdergaande voorstellen, waar we absoluut geen voorstander van zijn. Ik ga geen kantoren uit elkaar trekken. Wat dat betreft kan het groenboek van de heer Barnier in de groencontainer; wij zijn een milieuvriendelijke partij. Het gaat ons om een Nederlands pakket om die markten te ordenen. Naar onze mening betekent dat dat de scheiding tussen audit- en adviesdiensten wel degelijk een grote bijdrage zou moeten leveren aan de totaal onafhankelijke positie van de accountant. Wat dat betreft hebben wij warme belangstelling voor het voorstel van de heer Plasterk.
Mijn eigen voorstel is hier al een aantal keren op tafel gelegd. Ik heb daar heel veel mensen over gesproken. Er is wel degelijk overleg geweest met accountants. Ik heb dingen gezien vanuit Nyenrode en van andere clubs zoals het Limpergoverleg enzovoorts. Het voorstel was ooit zes jaar wel en dan zes jaar niet. Dat is al geëvolueerd tot zes jaar wel en dan twee jaar niet om de kussens op te schudden. Ik verneem graag de visie van de minister op die termijnen. Ik heb daar ook iemand van Nyenrode dingen over horen roepen. We zullen zien of dat nog tot bepaalde inzichten leidt, maar ons leek zes jaar wel en twee jaar niet een alleszins redelijke insteek. Graag wil ik de visie van de minister over het aantal jaren om de kussens op te schudden.
De heer Huizing (VVD): De heer Van Vliet merkt net iets op over de scheiding van control en advies. Het is evident dat een bepaalde mate van advies kunnen geven aan een onderneming die je controleert, een verhoging van de kwaliteit oplevert. Een rigoureus verbod op non-audit als je ook de auditor bent, heeft dus ook een negatief gevolg. Zou de heer Van Vliet kunnen leven met een tussenweg, waarbij je nog wel het voordeel behoudt van een bepaalde mate van non-auditwerkzaamheden?
De heer Van Vliet (PVV): Het voorstel van de heer Plasterk vind ik op zichzelf erg duidelijk. Ik heb nog geen ander voorstel gezien dat de duidelijkheid schept die mijn fractie op prijs stelt. Ik sta altijd open voor argumenten, maar ik heb ook gezegd dat we warme belangstelling hebben voor het idee van de heer Plasterk.
De heer Huizing (VVD): Ik neem aan dat de heer Van Vliet niet vindt dat je meteen het hele been moet afhakken als er een probleem is met je been? Je kunt misschien beter eerst even de wond laten genezen en een deel van het been aanpakken. De heer Van Vliet geeft nu steun aan een amendement dat zo rigoureus is dat je daardoor gaat hinkelen in plaats van rechtop lopen.
De heer Van Vliet (PVV): Ik heb ook koude tenen, maar dat ligt aan het klimaat in deze zaal. Het voorstel van Plasterk c.s. leidt ertoe dat je met beide benen op de grond blijft staan. Op het moment dat je op een been hinkelt, dreig je om te vallen omdat je misschien belangen aan het verstrengelen bent. Je wilt met beide benen op de grond blijven staan. In Italië hebben ze er ook ervaring mee opgedaan, mede naar aanleiding van Parmalat en dat soort schandalen. Laten wij die kussens toch eens lekker met zijn allen opschudden. Ik zie het grote gevaar er niet van.
Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA): Wij hebben hier al eerder over gedebatteerd. Toen is het voorstel gedaan om eens te kijken of er een lijst met verboden diensten is: dit of dat mag nooit door dezelfde gebeuren. Wij zouden samen die exercitie kunnen doen. Wij zouden een lijst met verboden taken kunnen maken en een cap zetten bij maximaal 20% of 30% advies- en controletaken. Wij zouden daar eens praktisch naar kunnen kijken: wat is uitvoerbaar? Is de mkb-klant gediend met een heel harde scheiding of met een heldere definitie van wat wel en wat niet kan?
De heer Van Vliet (PVV): Mevrouw Blanksma noemt het mkb, maar dat laten wij compleet met rust. Het gaat ons om de organisaties van openbaar belang (OOB's). Daar zitten onder andere de banken bij. Als systeembanken omvallen, zijn Henk en Ingrid weer gigantisch de klos. Dat mkb raken wij niet. Het mkb kan een langlopende relatie met een accountant onderhouden. Het woord zegt het al: die OOB's zijn van openbaar belang. Als wij de risico's tot een absoluut minimum willen beperken, laten wij dan nu eindelijk een keertje doorpakken. Dat is waarom wij het voorstel van de heer Plasterk met warme belangstelling tegemoet gezien.
Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA): De heer Van Vliet bood net een opening toen hij zei dat hij een tegenvoorstel zou willen overwegen, maar waar denkt hij zelf aan? Is een lijst met verboden diensten met een cap erop een mogelijkheid? Wijst de heer Van Vliet dat helemaal af?
De heer Van Vliet (PVV): Wil je in de toekomst een kredietcrisis voorkomen, dan is herstel van vertrouwen van de markt en het publiek belangrijk. Wat heb je daar naar mijn mening voor nodig? Onder andere dat je de schijn van belangenverstrengeling gaat vermijden. Op dit punt achten wij zelfregulering enzovoorts te weinig. Laten wij doorpakken met een voorstel waarmee in het buitenland ervaring is opgedaan en dat aanzienlijk minder ver gaat dan dat van de EU. Het is een voorstel van de heer Plasterk dat hij zelf prima heeft verdedigd. Als mevrouw Blanksma er iets aan wil veranderen, moet zij die vraag aan de heer Plasterk stellen.
Wij hadden het al over de Chinese walls bij de AFM. Mijn fractie is er groot voorstander van dat de AFM en uiteindelijk ook DNB alle wapens krijgen die nodig zijn om echt adequaat toezicht te houden. De AFM heeft zelf altijd aangegeven: laten wij die Chinese walls slopen. Mijn fractie was daar van meet af aan voorstander van. Wij willen doorpakken met een amendement. Volgens mij kan het rekenen op instemming van de AFM zelf. Wij kunnen best achteraf evalueren of er risico's zijn voor privacyschending enzovoort. Daar wil ik natuurlijk aan meewerken, maar laten wij die Chinese walls in ieder geval slopen.
Ik heb een klein dingetje over de kwaliteit van accountants. Bij de big four maak ik mij daar geen zorgen over, maar ik heb geluiden uit de markt vernomen dat er in de opleiding van kantoren die vooral het mkb bedienen wordt gewerkt met simulatiecasusposities. Op grond daarvan zou er voldoende training moeten zijn voor aspirant-RA's of aspirant-aa's om jaarrekeningen te mogen controleren. Dat zou kunnen betekenen dat relatief onervaren mensen naar complexe materie op jaarrekeningen moeten kijken. Ik vraag de minister of hij deze zorg deelt.
Ik kom op de Wet bekostiging financieel toezicht. Ook mijn fractie is er voorstander van dat wij dit forfaitair aftikken. 40 mln. is dan nog steeds een flink bedrag. Ik neem aan dat het ergens op de begroting van Financiën is ingeboekt. Hoe gaat de minister dit deel van de bekostiging transparant maken? Het bedrag mag niet worden overschreden.
Dan hebben we de Wet aansprakelijkheidsbeperking DNB en AFM. Daar was ook mijn fractie van meet af aan een groot voorstander van. Wij zullen dit wetsvoorstel dus van harte steunen. Ik heb in het vorige debat nog een opmerking over de Algemene Rekenkamer gemaakt. Ik wil die opmerking herhalen. Ik vind namelijk dat de Algemene Rekenkamer ook de sleutelbos aan de gordel moet krijgen om de deuren bij DNB open te maken, zodat de Algemene Rekenkamer ook bij de toezichthouders optimaal haar werk kan doen. Ik wil dat nogmaals benadrukken. Ik heb de vorige keer al vernomen dat de minister dat signaal serieus wil oppakken. Ik dank hem daar nogmaals voor en hoor graag nog een keer de bevestiging dat we dat niet laten vallen.
Ik kom te spreken over het bonusverbod bij staatsgesteunde financiële instellingen op basis van een motie van een zekere Van Vliet. Ik dank de minister dat er iets is geregeld. Ik vind het mooi dat dit nu is opgepakt. De grote lacune was natuurlijk ASR Verzekeringen. Mijn fractie houdt er de volgende definitie op na, die door mevrouw Blanksma overigens ook uitdrukkelijk gedeeld wordt. Het opkopen van een bedrijf met belastinggeld om het vervolgens in veilige banen te geleiden, moet worden beschouwd als staatssteun op zich. Je koopt die tent en je redt hem daarmee. Dat was ook de reden dat we hebben gezegd dat ASR gewoon onder het bonusverbod moet vallen. ASR stond ook in de opsomming in die motie. Mevrouw Blanksma en ik hebben op dit punt een amendement in voorbereiding. Ook de heer Huizing heeft zich daar met sympathie over uitgelaten.
Wij hebben een interessante hoorzitting over de bonussen gehouden. Daar heeft onder anderen de heer Wijffels gesproken. Hij zei twee dingen over banken. Ze moeten eigenlijk niet meer handelen voor eigen rekening en ze moeten geen bonussen meer uitkeren. Ik heb al eerder gepleit voor in ieder geval het codificeren van de Code Banken waar van alles in staat over die beloning. Is dat niet een mooi handvat om daar toch nog eens naar te kijken en die twee in elkaar te schuiven? Dan kunnen we elkaar misschien nog een keer goed in de ogen kijken over dat percentage.
Wat vindt de minister van de uitspraak van de heer Sijbrand van DNB over een nieuwe crisis op de vastgoedmarkt? Ik vind dat absoluut mosterd na de maaltijd. Wij hebben hier een tijd geleden met elkaar een debat gevoerd. Daar zaten meerdere bewindspersonen bij, met allerlei fantastische actieplannen. We hebben met elkaar het belang onderkend van deze situatie. Nu roept iemand die bij de DNB werkt daar weer iets over. Hij gaat die aarde weer omwoelen en in alle kranten staat vervolgens met zwarte letters «nieuwe crisis». Ik vind dat geen juiste aanpak en ik vind dat eigenlijk, eerlijk gezegd, onverstandig van deze meneer. Ik hoor graag de visie van de minister daarop.
Dit ligt overigens in het verlengde van de vraag die ik vorige week stelde over politieke uitspraken van toezichthouders. Ik zeg niet dat dit een politieke uitspraak is, maar ik vind wel dat toezichthouders zich echt moeten beperken tot het houden van toezicht, en geen nieuwe crises moeten aanzwengelen.
Ik kom bij de Wet bijzondere maatregelen financiële ondernemingen. Dat is de interventiewet. Ik heb daarover een aantal vragen. Stel, we hebben straks een nieuw DSB'tje. Hoe gaat de minister nu met zo'n casus om? Hoe gaat hij in de praktijk invullen wat daar gedaan moet worden? Daarbij is de cruciale vraag: waar ligt het uur U om met de sloophamer naar binnen te komen? Hoe werkt dat nu precies in de praktijk? Het is een mooi stuk wetgeving, ik denk dat er best wel wat juiste ankers kunnen worden uitgegooid, maar ik hoor graag een praktijkcasus, een soort fictieve DSB 2.
Mijn fractie heeft daar nog een belangrijke vraag over. Stel dat de overheid op basis van deze wet gaat ingrijpen bij een financiële instelling en er betrouwbare adviseurs van een andere club dan die bij ABN AMRO zijn aangetrokken. Stel dat die mensen alle cijfers op een rijtje hebben die gemoeid zullen zijn met zo'n interventie. Dan weet men dus ook ongeveer wat de financiële risico's zijn. Mijn fractie vraagt zich af hoe we er dan voor gaan zorgen dat aandeel- en obligatiehouders hun deel bijdragen aan het oplossen van een probleem. We hebben immers in het verleden te vaak gezien dat als de Staat zich met de financiële sector bemoeide, het vooral de belastingbetaler was die het nakijken had. Het waren niet zozeer diegenen die eigenaren zijn van zo'n onderneming en daar ook het volledige risico voor zouden moeten nemen. Mijn vraag is dus: wat is de visie van de minister op de bijdrage van aandeelhouders en obligatiehouders als we straks een uur U zouden hebben bij zo'n «DSB-2»?
Als aandeelhouders meer dan 5% hebben, zouden zij eerst geconsulteerd moeten worden. De heer Irrgang sprak hierover ook al. Mijn fractie ziet dat ook niet zitten. Aandeelhouders moeten wat dat betreft gewoon gelijk behandeld worden. Als je intervenieert, moet je ook interveniëren. Dan hoeft niet dat overlegrondje weer ertussen te worden geschoven, met duizend lobbygroepen die er tussenspringen. Wat dat betreft steunt mijn fractie het wetsvoorstel, maar zij wil graag nog nadere antwoorden op de zojuist gestelde vragen. Ik laat het hierbij.
De heer Koolmees (D66): Voorzitter. Ook ik dank de minister voor dit tweede pakket wetsvoorstellen over financiële markten. Vorige week zei ik al dat er inderdaad veel gebeurt. Ik maak de minister en zijn ambtenaren complimenten voor de voortgang daarin. Het is ook goed om te horen dat heer Van Vliet goed naar Europa en de heer Barnier kijkt. Zo zal er de komende weken ook goed naar de heer Rehn worden gekeken.
Ik spreek de steun van D66 uit voor hoofdlijnen van deze wetsvoorstellen. Ik heb een aantal opmerkingen. Ik begin bij de belangrijkste: het voorstel tot de interventiewet. Het is positief dat het instrumentarium wordt versterkt. Dat is nodig gebleken en we staan positief tegenover de hoofdlijnen van dit wetsvoorstel. Op een aantal punten wil ik wat meer duiding van de minister.
In de eerste plaats is dat het punt dat mevrouw Blanksma en de heer Van Vliet zojuist ook hebben gemaakt. Dit betreft de complexiteit van de situatie en de rechtszekerheid van de aandeelhouders. Wanneer is het uur U? Wanneer is het omslagpunt bereikt? Tijdens een hoorzitting van bankiers die vorige week hier plaatsvond, vroeg de heer Blom van de Triodosbank het volgende. Het is goed dat er een interventiewet komt, maar hoe gaat die in de praktijk werken, zeker ook als er een financiële crisis ontstaat? Bij financiële crises is er ook vaak een systeemcrisis aan de orde, aldus de heer Blom. Ik vraag de minister hoe dit in de praktijk werkt. Kan hij daarvan een voorbeeld geven? Hoe ziet hij dat voor zich?
In het verlengde hiervan vraag ik het volgende. Kan een onbedoeld effect van dit wetsvoorstel niet zijn dat de raden van bestuur eigenlijk worden geprikkeld om zo snel mogelijk afstand te doen en verantwoordelijkheid te laten glippen, want dan zijn zij in ieder geval niet meer aansprakelijk en worden zij niet meer ter verantwoording geroepen? Mensen van de raden van bestuur en raden van commissarissen hebben juist heel specifieke kennis van zo'n instelling die in zo'n crisissituatie van belang is. Hoe kijkt de minister daartegenaan? Ziet hij dit risico ook? Of ziet hij dit risico niet en hoe kan hij borgen dat de specifieke kennis in de onderneming aanwezig blijft?
Een ander punt waarbij ik vraagstekens plaats, betreft de impact van deze wet op de investeerders. Ik kan mij een voorbeeld uit het verleden herinneren toen in Denemarken een soortgelijke wet werd geïntroduceerd. Dat had direct gevolgen voor de waardering van de ondernemingen. Daardoor wordt immers als het ware de impliciete staatsgarantie daaronder vandaan getrokken. Dit leidt er bijvoorbeeld toe dat het duurder wordt om geld te lenen. Is hiermee rekening gehouden? Wil de minister hierop ingaan?
De fractie van D66 vindt het ook belangrijk dat een goed evenwicht wordt gevonden in het kader van de aansprakelijkheid. Het is goed dat de aansprakelijkheid nu meer in lijn wordt gebracht met de landen om ons heen, conform de aanbevelingen van de commissie-De Wit. De gedupeerden of eventueel gedupeerden verdienen echter ook aandacht. Is de minister van mening dat mensen nog steeds voldoende mogelijkheden hebben om hun recht te halen als de toezichthouder echte fouten heeft gemaakt?
Ik sluit mij aan bij de opmerkingen van de heer Irrgang over de reikwijdte van deze wet. Waarom geldt dit alleen voor de Wft en niet breder voor de financiële wetgeving?
Aan het wetsvoorstel over de aansprakelijkheid van de toezichthouder is nu een omvangrijke nota van wijziging toegevoegd. Hierin wordt het bonusverbod voor banken met staatssteun geregeld. Ik kan mij vinden in het voorstel dat staatsgesteunde banken geen bonus mogen uitkeren. Staatssteun moet wel altijd tijdelijk zijn en de steun wordt gegeven met het doel zo snel mogelijk weer een gezonde financiële instelling te hebben die naar de markt kan worden gebracht zodat de overheid daarvoor niet meer verantwoordelijk is. De bedrijfsvoering van zo'n bank moet dus wel zo normaal mogelijk blijven. Bestuurders moeten zo'n private instelling ook wel willen blijven leiden. De wet zal ook gelden voor banken die op dit moment al steun krijgen. Ook de bestuurders daarvan hebben dan geen recht meer op bonussen. Ze krijgen echter wel bepaalde mogelijkheden om hun vaste salaris aan te passen. In hoeverre wordt die ruimte nu gebruikt? Kan de minister er iets over vertellen wat er in het recente verleden gebeurd is met de reeds staatsgesteunde bedrijven?
Voor de rest sluit ik mij aan bij de opmerkingen die zijn gemaakt over het onderscheid tussen bestuurders en mensen die invloed hebben op het dagelijks beleid. Ik vind het heel moeilijk om helder te definiëren wie de mensen zijn die invloed hebben op het dagelijks beleid. Wie zijn dat? Als je zo'n wetsvoorstel of een amendement maakt, moet je toch helder definiëren wie dat dan zijn? Dat acht ik ook nodig voor een goede afbakening van de wet. Voor mij is deze definitie een heel lastig punt in de praktijk. Dat vond de Raad van State ook, zo heb ik begrepen.
Dan de Wet op het accountantsberoep. We staan positief tegenover het samengaan van de twee beroepsorganisaties, de NIVRA en de NOVA. Hiermee ontstaat een organisatie die de hele beroepsgroep van accountants kan vertegenwoordigen. Daar hebben we al uitgebreid bij stilgestaan in het AO van oktober 2011.
Ik wil kort ingaan op de amendementen van een aantal van mijn collega's en ik wil de opvatting daarover van D66 geven. In de eerste plaats zijn wij geen voorstander van de verplichting om iedere zes jaar te rouleren. Wel zijn wij voorstander van een verplichte aanbesteding en zijn we voor de verplichte roulering van de accountant die daadwerkelijk toezicht houdt. We zijn niet voor de roulering van het kantoor. Reeds in het AO van oktober kwam naar voren dat dit een wassen neus kan zijn, omdat er hele teams worden verhangen tussen accountantskantoren.
Over de Chinese walls binnen de AFM sluit ik mij aan bij de opmerking van de heer Plasterk. Ik heb eveneens met veel interesse het Tijdschrift voor Compliance gelezen, maar toevallig net deze editie niet. Nee hoor, ik heb het niet gelezen, maar ik ben het wel eens met de argumentatie van de heer Plasterk. Ik ben benieuwd naar de reactie van de minister op dit punt. We hebben het inderdaad uitgebreid gehad over muizengaten. Als de AFM zelf aangeeft dat zij die bevoegdheden wil hebben, dan denk ik dat we dat signaal serieus moeten nemen.
Dan kom ik op het voorstel om audit en non-audit van elkaar te scheiden. Ik ben het eens met de opmerking van de heer Huizing. Ik vind het goed dat er een scheiding wordt gemaakt tussen audit en non-audit en dat daar ook een harde grens tussen wordt gesteld. Dat betekent echter wel dat je ook hier weer helder moet definiëren wat de taken zijn die tot de categorie audit behoren en wat de taken zijn die tot de categorie non-audit behoren. 30% is eerder genoemd. Dat vind ik een beetje arbitrair. Ik zou voorstander zijn van een lijst met taken die behoren tot de categorie audit en tot de categorie non-audit. Het lijkt me duidelijk dat strategisch advies niet tot de categorie audit behoort, maar bij subsidieaanvragen, halfjaarcijfers, maatschappelijke jaarverslagen is het onduidelijk. Misschien kan de minister daar een lijst van maken, zodat we wel een stap kunnen zetten in de scheiding tussen audit en non-audit, zonder dat we het kind met het badwater weggooien?
Ook positief vind ik dat de heer Plasterk al in een eerder stadium een onderscheid heeft gemaakt tussen OOB's en mkb's. Ik denk dat het voor de uitwerking van van dit soort amendementen heel goed is om dat onderscheid te maken.
De heer Plasterk (PvdA): Alles wat tot de wettelijke controle van de boeken behoort, is audit. Als je echter de vraag opwerpt of ook het meewerken aan subsidieaanvragen tot de categorie audit behoort, dan creëer je inderdaad onduidelijkheid. Er lijkt mij geen misverstand over te bestaan dat dit niet tot het controleren van de boeken behoort.
De heer Koolmees (D66): Dat ben ik onmiddellijk met u eens, maar het lijkt mij goed om een duidelijk onderscheid te maken tussen taken die wel tot de categorie audit behoren en taken die dat niet doen. U noemt de subsidieaanvraag, maar als vervolgens verantwoording moet worden afgelegd over de besteding van de subsidie, dan is dat wel weer controle. Er zit een grijs gebied tussen en het lijkt mij goed om dat grijze gebied helder te definiëren.
De heer Irrgang (SP): Ik heb nog een vraag hierover. Ik maak uit de opmerking van de heer Koolmees op dat hij eigenlijk tegenover de meeste voorstellen afwijzend staat. Hij begint nu over een lijstje. Er staat niet in het amendement dat er een lijstje moet komen. Moet ik daar nu uit opmaken dat hij, als er een lijstje is, het misschien wel zou kunnen steunen? Of zegt hij eigenlijk dat, lijstje of geen lijstje, D66 tegen is?
De heer Koolmees (D66): Dat zeg ik niet. Ik ben begonnen te zeggen dat ik het logisch vind dat er scheiding is tussen audit en non-audit. Dat steun ik dus. Ik vind het amendement alleen wat onzorgvuldig, omdat er niet duidelijk uit blijkt wat er wel en niet onder valt. Je kunt uitgebreide discussie voeren over de vraag wat auditdiensten zijn en wat non-auditdiensten zijn. Ik denk dat het heel goed is dat de minister van Financiën deze discussie een beetje richting geeft en een lijstje opstelt. Tegenover het principe sta ik echter positief. We moeten het kind alleen niet met het badwater weggooien door ondernemers met onnodige administratieve lasten op te zadelen.
De heer Irrgang (SP): Het lijkt mij duidelijk dat het amendement heel helder is. Wat een wettelijke controle is, is heel duidelijk. Dat is de wettelijke controleverklaring. Als u daaraan dingen wilt toevoegen, wordt het onduidelijker. Deze discussie kun je uiteraard voeren. Begrijp ik dat de heer Koolmees een maximumpercentage in ieder geval afwijst?
De heer Koolmees (D66): Ik heb zojuist gezegd dat ik een percentage ook arbitrair vind. Ik denk dat de discussie gebaat is bij helderheid. Of het percentage nu op 20 of 30 wordt vastgesteld, de discussie over de vraag wat nu echt auditgerelateerde diensten zijn, blijft. De goedkeuringsverklaring, de halfjaarcijfers en de maatschappelijke jaarverslagen zijn volgens mij ook audittaken. Volgens mij kunnen we tot een heel eind uit de discussie hierover komen. Ik ben benieuwd of de minister zo'n lijstje misschien klaar heeft liggen. Wie weet.
Ik sta nog even stil bij de bekostiging van de toezichthouders. Het kabinet stelt een forfaitaire bijdrage vanuit de overheid voor. Is het belangrijkste doel van de minister om de uitgaven van de overheid op orde te houden of heeft hij nog een andere motivatie bij deze cap van 40 mln.? Zo ja, wat is die?
Ik heb nog wel een vraag over het in de hand houden van de kostenontwikkeling. Ook mevrouw Blanksma heeft zojuist over het kostenkader gesproken. Ik ben eveneens positief over een kostenkader, maar ik vraag mij af hoe dat eruitziet. Ik ben er groot voorstander van dat de sector zelf het financiële toezicht grotendeels bekostigt, maar ik vind ook dat de overheid de verantwoordelijkheid heeft om niet alles de spuigaten uit te laten lopen, zeker ook omdat de financiële sector zelf onderdeel is van de controle en omdat het heel lastig is om dit ter discussie te stellen. Hier ligt volgens mij een taak voor de minister van Financiën. Ik vraag mij af hoe hij dit voor zich ziet. Ik hoop dat hij hierop zo meteen in zijn eerste termijn kan reageren.
De opvatting van D66 over Europees toezicht is bekend. D66 is daar groot voorstander van. Vorige week hebben wij de minister van Financiën gevraagd om zijn visie op de ontwikkeling op het Europees toezicht, die wat ons betreft in de richting van een Europese bankenunie gaat.
De heer Braakhuis (GroenLinks): Voorzitter. Ook ik complimenteer het ministerie van Financiën en de minister voor het vele, vele werk dat zij hebben verzet. Het goede nieuws is dat ik bij de wetsvoorstellen eerder vragen en commentaar in de marge heb dan op hoofdlijnen. Dat is altijd een goed teken, omdat daaruit blijkt dat het niet om heel fundamentele verschillen van inzicht gaat.
Ik begin met de Omnibus I-richtlijn. Mijn fractie steunt het instellen van Europese toezichthouders, het single EU rulebook, de binding mediation en het dagelijkse toezicht op kredietbeoordelaars op Europees niveau. Dit klinkt GroenLinks als muziek in de oren. Het laatste valt weliswaar buiten het wetsvoorstel, omdat het een verordening betreft. Is deze verordening nu al in werking getreden of wanneer gebeurt dit? De katalyserende rol die de kredietbeoordelaars hebben gespeeld sinds 2008 is inmiddels genoegzaam bekend. Wat mij betreft is het nu alleen nog wachten op een Europees ministerie van Financiën. Gelet op alle ontwikkelingen blijf ik daar goede hoop op houden.
Ik vraag mij wel af of de bevoegdheden van de heer Rehn, die nog net geen minister is, zouden kunnen botsen met de rol van de nieuwe Europese toezichthouders. Die vraag werd schriftelijk ook al gesteld door de VVD, maar ik vond het antwoord wel erg summier. Ik wil er toch iets meer informatie over. Eigenlijk geldt hetzelfde voor de interventiewet, waar ik dadelijk over kom te spreken. Allebei hebben ze een mandaat om in crisissituaties te opereren, zowel de nieuwe toezichthouders op Europees niveau, als de DNB via de interventiewet. Kan daarbij mogelijke interferentie plaatsvinden? Anders wordt de interventiewet een interferentiewet. Dat moeten wij natuurlijk niet willen met z'n allen. En wat prevaleert op zo'n moment in een crisis? Welke bevoegdheden gaan prevaleren? Dat wat betreft Omnibus.
Dan schuif ik door naar de prospectussen. Natuurlijk is het fantastisch dat een en ander geharmoniseerd wordt. Ik heb er ook maar één vraag over: in hoeverre is daadwerkelijk sprake van een verbetering? Harmonisatie betekent immers niet altijd een verbetering. Is de nieuwe standaard een strakkere dan de vorige?
Ik schuif snel door naar de accountants. De commissie-De Wit adviseerde over hen. Dat heeft menigeen hier al aangehaald. Zij raadt aan om belangenverstrengeling of in ieder geval foute prikkels te voorkomen. Financiële afhankelijkheid van degene die je moet controleren, is al moeilijk, zeker als je ook nog de drang hebt om de nodige cross- en upsell te bereiken. Ik heb zelf in het verleden ook gewerkt met consultants. Ik noemde ze ook weleens konijnen: je haalt er 2 binnen en voordat je het weet zijn het er 30. Op zich verwijt ik dat een commerciële organisatie niet. Die heeft de taak om winst te maken, omzet te draaien en cross- en upsell te bereiken. Het is dan ook vreemd dat de minister daar in het huidige wetsvoorstel niets over heeft opgenomen. Wij hebben hier het advies van de commissie-De Wit liggen. Blijkbaar verschillen wij van mening over de interpretatie. Maar hoe je dat ook interpreteert, ik verwacht in ieder geval iets. Ik merk nu dat de minister helemaal niets heeft voorgesteld, ondanks het feit dat de motie-Mulder c.s. (31 980, nr. 13) Kamerbreed is aangenomen.
De heer Huizing (VVD): De heer Braakhuis vroeg mij bij mijn bijdrage en ook nog aan een collega – ik denk dat het mevrouw Blanksma was – in hoeverre wij de commissie-De Wit volgen. Kan de heer Braakhuis mij laten zien en voorlezen wat er specifiek in de aanbevelingen en in het rapport Verloren krediet van de commissie-De Wit staat over de scheiding van audit en non-audit, over het feit dat accountants verkeerde prikkels zouden hebben? Kan hij mij dat even aanwijzen in het rapport?
De heer Braakhuis (GroenLinks): Nee, ik heb het rapport van de commissie-De Wit op dit moment niet bij mij.
De heer Huizing (VVD): Ik heb het wel bij mij en het staat er gewoon niet in.
De heer Braakhuis (GroenLinks): Zeg maar dan.
De heer Huizing (VVD): Ik kan niet veel zeggen over iets wat er niet in staat.
De heer Braakhuis (GroenLinks): Fine. Ik zeg ook: het ligt er maar net aan hoe je het interpreteert. Alleen staat er wel degelijk een opmerking over in in het advies van de commissie-De Wit. Dan denk ik dat er ook een soort voorstel komt, hoe je het ook interpreteert. Maar ik zie niks daarvan.
De heer Huizing (VVD): Sorry, maar dan heb ik toch nog een vraag naar aanleiding van de vraag van de heer Braakhuis. Gaat het om de geest van de aanbevelingen van de commissie-De Wit of om letterlijke aanbevelingen? De heer Braakhuis stelde dat het letterlijk moest en vroeg mij waarom ik uitsluitend verwijs naar de geest van de commissie-De Wit. Als wij het letterlijk nemen, moeten wij helemaal geen scheiding maken tussen non-audit en audit, aangezien het er niet in staat. Dat is de heer Braakhuis toch met mij eens?
De heer Braakhuis (GroenLinks): Ik heb het niet voor mij liggen, dus ik kan dat nu even niet beantwoorden. Klaar. Ik ga gewoon door.
Hoe interpreteert de minister zelf het advies van de commissie-De Wit? Hoe wil hij daar uitvoering aan geven? Via de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) hebben wij een onderzoek binnengekregen van Nyenrode Business Universiteit. Heeft de minister dat ook gezien? Heeft hij dat bekeken en meegenomen in zijn wegingen? Of heeft hij behoefte aan een ander onafhankelijk onderzoek om te kijken hoe wij met de accountants kunnen omgaan en het advies van de commissie-De Wit kunnen vertalen naar wetgeving? Dan vul ik even de heer Koolmees aan, die vraagt om een klein onderzoek naar wat audit is en non-audit. Dat is op zich een waardevolle aanvulling, omdat het scherp maakt waar wij het over hebben. Heeft de minister ook wat gedaan met de suggestie om een en ander elke zes, acht of tien jaar te laten rouleren?
De accountantsorganisaties worden samengevoegd. Dat is op zich hartstikke goed. De beroepstitel is daarmee geborgd en er wordt een flinke kostenreductie gerealiseerd. Maar ik vang wel geluiden op dat de financiële bijdrage relatief te hoog gaat worden met name voor kleinere accountants. Er is hierbij sprake van gedwongen winkelnering, omdat je anders geen registratie krijgt. Houdt de toezichtsrol van de minister ook in dat hij corrigerend optreedt als er sprake is van een onevenwichtigheid in hetgeen van de diverse soorten accountants wordt verlangd, bijvoorbeeld ten aanzien van de financiële bijdragen aan deze nieuwe organisatie? De toezichthoudende rol van de minister lijkt op dit moment nog niet scherp omlijnd. Ik wil graag weten waar de minister begrenzingen ziet en wat hij tot zijn toezichtstaken rekent.
Ik kom op het wetsvoorstel betreffende de Wet bekostiging financieel toezicht. Dat is een prima wetsvoorstel. Ik sluit me aan bij de vraag van de heer Koolmees. Leidt de bijdrage vanuit de sector zelf niet tot een belangenvermenging die we niet zouden moeten willen?
Ik heb maar één vraag over het wetsvoorstel over de Wet financiële markten BES et cetera. Wordt hiermee het bonusverbod voor staatsgesteunde deelnemingen afdoende geregeld? Als er alsnog ruimte is voor 20% verhoging van het basisinkomen, dan kan men immers alsnog compenserend gedrag vertonen. Dat hebben we ook gezien bij de implementatie van de code-Maas via de Code Banken. Banken verhoogden gewoon hun basissalarissen en stelden de bonussen naar beneden bij. Dat is precies wat ik niet wil. Ik vraag me af of die 20% ruimte niet weer zal leiden tot compensatie van de bonusverlaging, en dat twee of drie jaar achter elkaar. Graag krijg ik een reactie op dit punt.
Ik begrijp de voortvarendheid waarmee de minister de interventiewet wil doorvoeren. We bevinden ons tenslotte nog midden in een crisis. De minister wil handvatten hebben om in te kunnen grijpen als er iets misgaat. Tegelijkertijd vind ik het wel zuur dat over zes weken het rapport van de commissie-De Wit II uitkomt. Dat is best wel snel. Er kunnen aanbevelingen in staan die van invloed kunnen zijn op wat wij als commissie vinden van de interventiewet. Ik vraag heel open aan de minister hoe hij hiertegenaan kijkt. De eerste mogelijkheid van de commissie om nog in te kunnen grijpen, is pas na het zomerreces. Dat vind ik wel een lastig punt.
Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Om op dat laatste in te gaan: als commissie gaan we toch zelf over onze agenda? Dan gaan we ook over het moment waarop we dit wetsvoorstel behandelen. Wil de heer Braakhuis de behandeling van dit wetsvoorstel dan opschorten?
De heer Braakhuis (GroenLinks): Aanvankelijk wilde ik dat inderdaad voorstellen. Ik heb het daar ook met diverse mensen over gehad. Tegelijkertijd weet en begrijp ik waarom de implementatie van deze wet haast heeft. Dat is de spagaat waarin ik zit. Ik vind dit heel lastig. Daarom krijg ik graag een advies van de minister en stel ik hem een open vraag.
De heer Irrgang (SP): Het is niet zo dat wij vanaf half maart tot na het zomerreces helemaal geen mogelijkheid hebben om hierover te spreken. We kunnen als er aanbevelingen komen bijvoorbeeld per nota van wijziging iets toevoegen aan een bestaand wetsvoorstel dat we vandaag niet bespreken. Als we het zelf willen, kunnen we het gemakkelijk voor het zomerreces of zelfs eerder behandelen. Ik snap de zorgen van de heer Braakhuis, maar het is niet zo ernstig dat we de behandeling moeten stilleggen.
De heer Braakhuis (GroenLinks): Volgens mij kunnen wij niet zo veel doen zolang het wetsvoorstel bij de Eerste Kamer ligt.
De heer Irrgang (SP): Het wetsvoorstel ter implementatie van de aanbevelingen van de commissie-Frijns staat bijvoorbeeld nog op de agenda. Dat kunnen we aanhouden. Daar kan later iets aan worden toegevoegd met een nota van wijziging.
De heer Braakhuis (GroenLinks): Ik laat me graag geruststellen door zeer ervaren Kamerleden.
De val van Lehman Brothers heeft ons geleerd dat zelfs een kleine bank de trigger kan zijn voor een internationale crisis. Nu ligt de focus vooral op systeembanken als mogelijke bedreiging voor de stabiliteit van de financiële sector. We zagen bij de val van de DSB Bank echter ook een interventie op het laatste moment: de beruchte haircut die de DSB Bank juist deed omvallen. Dat roept bij mij de vraag op welke criteria er worden gehanteerd om te bepalen wat een systeemcrisisgevaar is. Kan de minister dat toelichten? Staat het overleven van elke bank centraal, zodat de noodzaak om het depositogarantiestelsel te gebruiken zo veel mogelijk vermeden wordt? De heer Irrgang stelde ook al vragen in deze richting. Het valt mij op dat de minister in antwoord op vragen in de nota naar aanleiding van het verslag nogal vaak de term «van geval tot geval te bekijken» hanteert. Enerzijds kan ik mij dat voorstellen, maar anderzijds vraag ik mij af of er voldoende capabele bedrijfsvoering aanwezig is bij DNB om op dat moment op maat een crisisinterventie te kunnen plegen. Daar ben ik op dit moment nog niet helemaal gerust op, maar goed, resultaten behaald in het verleden bieden geen garantie voor de toekomst. Ik wil graag een toelichting van de minister om deze zorg bij mij weg te nemen.
Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Voorzitter. Na 2008 kwamen we met elkaar tot de conclusie dat de noodzaak tot striktere regels bestond, mede gelet op het effect van het handelen van een enkele onderneming op de stabiliteit van de gehele financiële sector en het functioneren van het geldverkeer in de maatschappij. Ik zeg erbij dat wetgeving helaas nodig is. Met wetgeving alleen bereiken we het doel echter niet. Een aantal sprekers heeft dat ook al gezegd. Wat nodig is, is een collectief verantwoordelijkheidsgevoel om zorgvuldig te handelen, om niet onverantwoord te speculeren en om geen onverantwoord hoge risico's te nemen. We behandelen vandaag een indrukwekkend pakket met wetsvoorstellen. Dat is goed, maar ik heb alleen niet de illusie dat we hiermee alle excessen in de toekomst zullen voorkomen. Daarvoor is ook een cultuurverandering noodzakelijk. Deze is op een aantal punten al wel op gang gekomen. Dat gezegd hebbende, binnen dat kader behandelen wij deze wetsvoorstellen wat de ChristenUnie betreft.
Ik heb een vraag over de hoeveelheid wetsvoorstellen die nu in werking gaat treden voor de financiële sector. Dat wordt nog een hele klus voor iedereen. Uiteraard is iedereen er al wel een eind op voorbereid, maar ik hoor graag of het allemaal behapbaar is, ook voor de toezichthouder, in de uitleg en de toepassing ervan richting het bedrijfsleven.
Ik begin met de bespreking van de interventiewet. Dat is het belangrijkste wetsvoorstel dat we vandaag behandelen. In dat verband maak ik eerst een opmerking over de reikwijdte van de interventiewet. Wat ons betreft, zal er altijd gekozen moeten worden voor het minst vergaande instrument in de gegeven situatie met een zo beperkt mogelijke toepassing. Kan de minister nog eens uiteenzetten hoe sterk dit principe nu is verankerd in de wet? Immers, de interventiemogelijkheden worden nu zeer ruim, terwijl de toetsing door de rechter slechts marginaal is. In dat verband hoor ik ook graag in hoeverre de verminderde aansprakelijkheid van de toezichthouders nog wel ruimte biedt voor benadeelden of betrokkenen om hiertegen in beroep te gaan.
Een belangrijk punt is het overlegmoment tussen DNB en de betreffende instelling in het geval dat DNB wil ingrijpen. Het is niet meer dan redelijk dat de instelling eigen ideeën naar voren kan brengen met betrekking tot het ingrijpen door DNB, bijvoorbeeld door reorganisatieplannen neer te leggen; misschien liggen deze zelfs al klaar. Een dergelijke tussenstap zorgt ook voor minder onzekerheid bij de ondernemingen en biedt de kans om tot zorgvuldiger en beter gedragen oplossingen te komen. Gehoord worden in de rechtbank volstaat niet voor de onderneming, want dan is het plan al klaar en is er weinig ruimte meer voor inbreng. Bovendien is de toetsing door de rechtbank slechts marginaal. Het kabinet wil hier niet in meegaan en zegt: in het kader van de vertrouwelijkheid moeten we niet eerder dan in de rechtbank inspraak geven aan de betreffende onderneming. Wij vinden dat niet overtuigend. De kans op uitlekken, waarvoor het kabinet waarschuwt, wordt niet veel groter als de onderneming gehoord wordt. Immers, de onderneming heeft er zelf ook alle belang bij om het ingrijpen stil te houden. Bovendien is een overlegmoment wettelijk zo te regelen dat het geen mogelijkheid wordt voor obstructie. Dat was namelijk ook een vrees van het kabinet. Wat ons betreft, kan er wel een manier op gevonden om dat te voorkomen. Daarom hebben wij een amendement ingediend om ervoor te zorgen dat een instelling in ieder geval al vooraf met DNB in gesprek kan gaan voordat zij bij de rechtbank verschijnt.
Ik heb ook een vraag over de toepassing van de interventiewet. Deze wet ziet op financiële instellingen, maar pensioenfondsen zijn hiervan uitgesloten, terwijl daar toch ook best grote risico's gelopen kunnen worden. Kan erop worden ingegaan waarom pensioenfondsen zijn uitgesloten? Moeten we daar naar de mening van de minister toch nog iets voor regelen?
Ik wil nog een opmerking maken over de rechtspositie van aandeelhouders en de betreffende instelling. Voor de aandeelhouders is alleen beroep mogelijk bij de Amsterdamse rechtbank, die goedkeuring verleent aan het plan van de Nederlandsche Bank. Is dit niet wat mager? Kan de minister nader ingaan op de redenen voor deze beperking? Is het vooral vanwege de snelheid, of vanwege de tijd die het kost om in beroep te gaan?
Ik heb ook een vraag over de waardering van de geleden schade. Aandeelhouders kunnen bij de ondernemerskamer een verzoek indienen voor aanvullende schadevergoeding. De waardebepaling door de toezichthouder is hiervoor het vertrekpunt. Waarom is hiervoor gekozen? De toezichthouder is immers ook een soort partij in het conflict. Waarom is er niet voor gekozen om aan te sluiten bij de Europese richtlijn, waarin een onafhankelijke waardering de basis vormt voor een eventuele schadevergoeding?
Nu is in de wet opgenomen dat de Staat opdraait voor schadevergoeding als hierom wordt gevraagd door benadeelden, door aanhouders. Wij vinden dit een bedenkelijke stap. De waardering wordt, naar je hoopt, zorgvuldig uitgevoerd, al zijn daarover in het geval van ABN AMRO nog wel wat noten te kraken. De staat staat niet te juichen als een financiële instelling wordt overgenomen; dat is bittere noodzaak. Als de Staat een instelling overneemt en als deze vervolgens wordt doorverkocht, is de Staat nog altijd aansprakelijk als er schadevergoeding moet worden uitgekeerd. Wij hebben daar moeite mee en vragen ons af of je die aansprakelijkheid niet bij de overnemende partij kunt neerleggen. Op dit punt hebben wij een amendement ingediend.
De heer Huizing (VVD): Als je een onderneming overneemt waaraan het risico van uitbetaling van schadevergoeding kleeft, komt dit over het algemeen tot uitdrukking in de lagere prijs die je wenst te betalen. Komt het er hiermee niet feitelijk op neer dat de rekening altijd voor de Staat, dan wel indirect voor de belastingbetaler is?
Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Daar hebben wij ook mee geworsteld. Het kan ook een drempel opwerpen voor een partij om die onderneming over te nemen. Waarom moet de Staat echter al het risico blijven lopen? Ik wil graag die discussie met de minister aangaan. Als hij alternatieven heeft, ben ik echt wel bereid om daarnaar te kijken. Het gaat ons te snel om het nu klakkeloos zo te regelen dat de Staat altijd het risico loopt op het uitbetalen van schadevergoeding.
De heer Van Vliet (PVV): Dit is een interessante discussie. Wat vindt mevrouw Schouten ervan als obligatiehouders meebetalen? Als er iets mis is met een financiële instelling, als de overheid ingrijpt en als er sprake is van verliezen, moeten de obligatiehouders dan iets bijdragen naar de mening van de fractie van de ChristenUnie?
Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Als een onderneming bijna failliet is, draagt iedereen bij, tegen wil en dank. Ik wil graag dat de minister de opties schetst. Obligatiehouders kunnen daarbij worden betrokken. Ik sta daarvoor open. Ik wil graag de discussie aangaan of de Staat al het risico moet lopen. Daar zit onze pijn. De staat neemt namelijk op dat moment zijn verantwoordelijkheid, maar kan daardoor heel veel risico lopen.
De heer Van Vliet (PVV): Ik ben het eens met mevrouw Schouten dat wij dit niet moeten afwentelen op de Staat, want daarmee wordt het weer afgewenteld op de belastingbetaler. Mijn vraag betreft de beginfase, de interventie. Je hebt de cijfers op een rijtje en daaruit komen allerlei schadeposten naar boven. Daarom vroeg ik de minister hier net naar. Moeten de aandeelhouders of obligatiehouders van zo'n financiële instelling niet gewoon hun verantwoordelijkheid nemen? Zij hebben geïnvesteerd in die onderneming. Dan moeten zij hun verlies nemen.
Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Feitelijk nemen zij dat verlies natuurlijk al, want de aandelen zijn bijna niets meer waard als een bedrijf bijna failliet is. Ik ben het dus niet op voorhand met de heer Van Vliet eens, maar wat mij betreft is de positie van de obligatiehouders onderdeel van de discussie die wij hierover zullen voeren.
Ik heb een vraag over de betrokkenheid van het parlement, onder andere in relatie tot de grotere bevoegdheden van de minister van Financiën. Wij hebben hierover vragen gesteld in het verslag. Het kabinet heeft geantwoord dat het daarover liever in het grotere verband van maatregelen en bevindingen van de commissie-De Wit met het parlement van gedachten wil wisselen. Daar kan ik mij iets bij voorstellen, maar dit wetsvoorstel betreft een behoorlijke uitbreiding van de bevoegdheden van zowel de toezichthouders als de minister van Financiën. Betrokkenheid van het parlement is dan essentieel. Daarom horen wij graag hoe de minister de rol van het parlement in verhouding tot dit wetsvoorstel bekijkt. Wanneer moet het parlement er volgens hem bij betrokken worden?
Tegelijk met het uitbreiden van de interventiemogelijkheden van de Nederlandsche Bank wordt de aansprakelijkheid voor de toezichthouders verminderd. De fractie van de ChristenUnie kan zich vinden in deze keuze van het kabinet, gelet op de enorme belangen die in de financiële sector op het spel kunnen staan en de benodigde vrijheid van handelen in geval van zorgelijke ontwikkelingen. Het moet echter wel in balans zijn en daarom heb ik zojuist een aantal voorstellen gedaan.
Ik kom op het bonusverbod. Daarover is al het nodige gezegd. Het wetsvoorstel kan onze instemming wegdragen; dat moge duidelijk zijn. Ook wij hebben echter een vraag over de periode tussen het moment waarop het wetsvoorstel is ingediend en het moment waarop het van kracht wordt. In die periode hebben ondernemingen de mogelijkheid om het vaste salaris met 20% te laten stijgen. De heer Irrgang heeft daarover een amendement ingediend en ik sta daar sympathiek tegenover. Ik constateer echter dat de tijd al verstreken is. Het wetsvoorstel is op 6 oktober ingediend en het duurt nog wel even voordat het wordt vastgesteld. Ik vraag mij daarom af welke mogelijkheden wij hebben om er nog iets tegen te doen. En in hoeverre is het salaris nu al gestegen? Dat vraag ik in relatie tot hetgeen de heer Koolmees heeft gevraagd.
De heer Irrgang (SP): Volgens mij gaat het om de mogelijkheid van een stijging van het vaste salaris van maximaal 20% tussen het moment van indiening van het wetsvoorstel, 6 oktober 2011, en de inwerkingtreding ervan. Die inwerkingtreding ligt natuurlijk nog voor ons. Er bestaat een risico dat de vaste salarissen in de tussentijd – de tijd loopt nog – met maximaal 20% worden verhoogd.
Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Dan is mijn vraag aan de minister: is het nu al een probleem of niet? Zeggen wij straks dat het met terugwerkende kracht moet gelden omdat 6 oktober achter ons ligt? Stel dat de salarissen tussen 6 oktober en vandaag gestegen zijn, is er dan voor ons een mogelijkheid om te zeggen: nee, dit moet teruggedraaid worden? Hoe zit dat nu precies volgens de minister; hoe moeten wij dat lezen in de wet? Anders sta ik sympathiek tegenover het voorstel van de heer Irrgang.
Ik ben ook benieuwd naar de relatie van dit punt met het wetsvoorstel over de bankenbelasting. Er staat namelijk een sanctie op als een onderneming die staatssteun geniet, een hogere bonus uitkeert. Hoe verhouden die twee wetsvoorstellen zich tot elkaar? Het lijkt nu alsof het een beetje langs elkaar loopt. Ik krijg daarover dus graag meer verduidelijking.
Ik ga verder met het voorstel voor de Wet op het accountantsberoep. De meeste discussie is gevoerd over het amendement-Plasterk c.s. over audit/non-audit. Het is voor ons van groot belang dat het mkb hierin niet betrokken is. Het is goed dat de heer Plasterk het mkb er niet bij betrokken heeft, want daarbij vervult de accountant vaak een andere rol dan bij de OOB's. Wij staan dus sympathiek tegenover het voorstel om die twee van elkaar te scheiden. Het is wel de vraag wat onder audit en non-audit valt, maar de discussie daarover voeren wij vanmiddag nog wel met de minister. In principe steunen wij echter het amendement.
Roulatie vinden wij een lastiger punt. Het is altijd goed als met een frisse, onafhankelijke blik naar een onderneming wordt gekeken. Het is echter de vraag hoe wij dat moeten organiseren. Roulatie mag niet het verhangen van het bordje van firma A naar firma B worden, maar dat feitelijk dezelfde club bij een bepaalde onderneming werkzaam blijft en daar controle op uitoefent. Dan bereik je je doel namelijk ook niet. De vraag wat een goede termijn is om dat te wijzigen, behoort voor ons ook tot een grijs gebied. Kan de beroepsgroep hierbij misschien zelf een rol spelen? De beroepsgroep heeft zelf waarschijnlijk ook opvattingen over de vraag wat een onafhankelijke audit is en de manier waarop je fris naar een onderneming kunt blijven kijken. Ziet de minister in dezen een rol voor de beroepsgroep weggelegd?
De heer Huizing (VVD): Is mevrouw Schouten bereid om met ons na te denken of je adviesdiensten niet kunt beperken in de vorm van een maximumpercentage van de omzet of het lijstje waar de heer Koolmees het over had, of een combinatie van beide? Zo voorkomen we dat we doorslaan en de nadelige bijwerkingen erbij krijgen.
Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Ik vraag me af waar de heer Huizing op doelt met «doorslaan». Is hij het er wel mee eens dat audit en non-audit gescheiden moeten worden? Ik betwijfelde namelijk even of dat het geval was. In elk geval gaat het erom dat helder is wat onder audit en non-audit valt. Het gaat mij niet om het doorslaan, het gaat mij erom dat in de praktijk duidelijk is wat men eronder moet verstaan, zodat wij daarover geen discussie krijgen. In dat opzicht moeten we misschien inderdaad het lijstje van de heer Koolmees hanteren. Ik zie niet zo veel in percentages. Het lijkt mij dat je dan heel lastige discussies krijgt. Je moet dan kunnen aantonen hoeveel procent van je tijd je waaraan hebt besteed en dergelijke. Ik ben dus niet zo'n voorstander van percentages, maar ik ben zeker wel voor verduidelijking voor de praktijk.
De heer Plasterk (PvdA): Ik ben het helemaal met mevrouw Schouten eens als zij zegt dat wij moeten voorkomen dat er alleen maar bordjes worden verhangen en dat er verder niks gebeurt, maar dit lijkt mij juist het nadeel wanneer men wel van partner wisselt, maar bij hetzelfde kantoor blijft. De kans bestaat dat een andere partner dan de handtekening zet, terwijl dezelfde mensen het werk blijven doen. Als de audit echter overgaat van Ernst & Young naar PwC, komt er een nieuw team, tenzij al het personeel opeens verhuist, maar dat lijkt mij stug. Mocht mevrouw Schouten haar bijdrage zo bedoelen, dan zijn wij het eens. Dan rest nog de vraag over de termijnen, maar daarover heeft de heer Van Vliet al iets gezegd.
Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Mijn zorg is juist dat het bordje weliswaar verhangen wordt, maar dat het team linea recta meegaat. Die mogelijkheid zit erin. Deze mensen hebben de meeste ervaring met de organisatie en hebben er goed zicht op. Ik kan mij dus best voorstellen dat er aan hen getrokken gaat worden als een ander kantoor de audit overneemt. Ik snap dus het zoeken naar mogelijkheden, maar dit zou heel veel gevolgen kunnen hebben waardoor wij het probleem niet goed te pakken hebben.
De heer Plasterk (PvdA): Is deze zorg niet enigszins theoretisch? Een heel team zou dan voor één controle in dienst moeten treden bij een ander accountantskantoor. Ik weet niet of dit zich zo snel zal voordoen.
Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Misschien is het een theoretische discussie, maar wij moeten er wel rekening mee houden. Wij moeten ervoor zorgen dat wij de beste optie kiezen. Ik heb daarover mijn vragen en hoor graag wat de minister daarop te zeggen heeft.
De voorzitter: Ik was zojuist te snel. De heer Huizing wil nog een vervolgvraag stellen.
De heer Huizing (VVD): Ik kom nog even terug op de scheiding van controle en advies. Ik bedoelde te zeggen dat bepaald advieswerk bijdraagt aan de kwaliteit van de controle en dat het feit dat een kantoor de controle doet, weer bijdraagt aan het advieswerk. Is mevrouw Schouten het met mij eens is dat het jammer zou zijn als wij dat verliezen door rigoureus alles wat niet formeel bij de wettelijke controletaak hoort, te verbieden?
Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Wij gaan liever voor safe. Als er hierdoor een discussie kan ontstaan over de onafhankelijkheid van de controle, zien wij liever dat de adviezen door een ander kantoor worden gegeven. Dat beoogt volgens mij een meerderheid hier.
De voorzitter: Wij zijn hiermee aan het einde van de eerste termijn van de Kamer gekomen. Ik schors de vergadering zodat de minister zijn antwoorden kan voorbereiden.
De vergadering wordt van 12.55 uur tot 13.55 uur geschorst.
De voorzitter: Dames en heren, ik heropen de vergadering. Excuses voor het feit dat het ruim vijf minuten later is geworden. De minister zal de vragen nu beantwoorden. Het is natuurlijk mogelijk te interrumperen. Interrupties zullen er immers aan bijdragen dat het morgen vlot gaat in de plenaire zaal. Ik wil de leden echter wel verzoeken om dit kort en bondig te doen, want deze bijeenkomst staat tot 16.30 uur gepland, en ik wil echt niet langer doorgaan. Ik doe dus ook een dringend beroep op de minister. De Kamer heeft er drie uur over gedaan. Normaal wordt gezegd dat de bewindspersoon hiervan de helft nodig heeft. Dat is zo'n anderhalf uur. Dat moet kunnen. De minister kijkt het na, maar hij moet mij maar geloven. Hij dacht dat het tot 16.00 uur duurde. Ik heb er geen enkel probleem mee als het om 16.00 uur afgelopen is. Dat hangt mede van de vlotheid van de minister af.
Minister De Jager: Voorzitter. Dan probeer ik gewoon wat sneller en bondiger te spreken. Ik begin met de interventiewet. Dan zal ik de vragen beantwoorden over het feit dat er wel steun is maar geen bonus. Vervolgens zal ik alles beantwoorden wat met de accountancy te maken heeft. Dan beantwoord ik het wetsvoorstel over de implementatie van de herziene richtlijn prospectus. Daarna zal ik ingaan op het voorstel inzake de Wet bekostiging financieel toezicht. Dan zal ik het voorstel inzake de Wet aansprakelijkheidsbeperking DNB en AFM aan de orde stellen. Dat is mijn voorstel voor de onderwerpen. Het is ongeveer de volgorde van de wetsvoorstellen.
Ik begin dus met de interventiewet. Er werd gevraagd of ik duidelijkheid kan geven over het omslagpunt en over wanneer de Nederlandsche Bank de handhavingsinstrumenten in gaat zetten. Allereerst hangt het ingrijpen van de Nederlandsche Bank en met name van de minister bij een bank ten aanzien van de financiële stabiliteit en de vraag of een bank of instelling als systeemrelevant moet worden gezien, af van de context en het moment. Dat heb ik in algemene zin eerder in het openbaar en regelmatig in de Kamer benadrukt. Op het ene moment kan een financiële instelling als systeemrelevant gelden, bijvoorbeeld in een onzekere situatie waarin het domino-effect groter is, maar op het andere moment, in een stabiele en rustige situatie, kan de weging anders uitpakken. Je kunt dat dus nooit al te precies uittekenen, zeker niet in een wet. Dat geeft namelijk te weinig flexibiliteit. We hebben natuurlijk wel duidelijke criteria.
Het criterium waar het CDA naar vraagt, bestaat uit twee delen. Het eerste ziet toe op de huidige situatie. Er is niets veranderd ten opzichte van de huidige wettekst, namelijk «tekenen van een gevaarlijke ontwikkeling met betrekking tot solvabiliteit, liquiditeit of eigen vermogen». Dat deel heeft nooit tot problemen geleid. Het tweede deel ziet toe op de toekomst. Het gaat daarbij om het criterium dat redelijkerwijs is te voorzien dat de ontwikkeling niet tijdig of niet voldoende ten goede zal keren. Dat is een verduidelijking van het criterium dat nu in de wet staat. Het zijn dus duidelijke criteria, maar je kunt dus nooit precies bij voorbaat, bijvoorbeeld met een voorbeeld uit de actuele situatie, zeggen wanneer het wel of niet gebeurt. Het lijkt me ook niet verstandig om in de wetgevingsgeschiedenis op te nemen wanneer kan worden ingegrepen in verband met juridische procedures in de toekomst. Er staan echter duidelijke criteria en waarborgen in de wet, maar toch heeft deze een zekere flexibiliteit en armslag.
De PVV en D66 vragen toch om zo'n concreet voorbeeld. Op de concrete casus van DSB wil ik sowieso niet ingaan, maar we kunnen wel kijken naar het voorbeeld van een relatief kleine bank met veel spaarders en houders van betaalrekeningen. In dat voorbeeld kan de Nederlandsche Bank de deposito's overdragen aan de andere bank, waardoor de depositohouders snel of zelfs zonder onderbreking bij hun geld kunnen. Vervolgens zou de Nederlandsche Bank het faillissement van zo'n bank kunnen aanvragen. Dat is, nogmaals, helemaal fictief. Hierdoor zullen in de eerste plaats aandeelhouders de rekening betalen en krijgen de crediteuren een percentage van hun vordering. Ook is het mogelijk dat de Nederlandsche Bank tot het oordeel komt dat het het beste is dat de aandelen worden overgedragen aan de andere bank of, als die niet te vinden is, aan een overbruggingsinstelling.
Onder andere het CDA vroeg of de marginale toets van de rechter kan worden omgezet in een inhoudelijke toets. Nee, dat lijkt mij niet verstandig. De Nederlandsche Bank kan het best beoordelen of er reden is tot ingrijpen. Daar zit de expertise, daar moet de inhoudelijke toets plaatsvinden. De rechter kan vervolgens controleren of de Nederlandsche Bank voldoende rekening heeft gehouden met de verschillende belanghebbenden, bijvoorbeeld de schuldeisers van de bank. Dat noemen wij de marginale toets. De Nederlandsche Bank moet wel voldoende ruimte krijgen.
De heer Van Vliet (PVV): Dit is een helder verhaal van de minister. De vraag was ook wat dan uur U is. Wanneer gaan die deposito's over in dit duidelijke voorbeeld?
Minister De Jager: In dit voorbeeld gaan die deposito's over op het moment dat de Nederlandsche Bank ingrijpt, dus als er is voldaan aan een of meer criteria van de aanleiding, de trigger van het ingrijpen. Die heb ik net al genoemd. Het uur U is op het moment dat de Nederlandsche Bank zegt: ik grijp nu in en ik geef ze over aan een andere bank of een overbruggingsinstelling. Het overdrachtsplan moet nog wel door de rechter worden goedgekeurd en dan pas gaan ze daadwerkelijk over. De marginale toetsing van de rechter vindt ook bij de Nederlandsche Bank plaats. De daadwerkelijke overdracht wordt gerealiseerd na de goedkeuring van het overdrachtsplan.
De heer Irrgang vraagt hoe de criteria zijn uitgewerkt om over te dragen aan een andere bank. Het is niet doenlijk om alle criteria van tevoren in de wet vast te leggen. Het is ook niet wenselijk. Ook nu is niet door middel van criteria bepaald aan wie de curator in een faillissement kan overdragen. Ik kan wel aangeven dat de Nederlandsche Bank zal kijken naar soliditeit, ICT-aspecten, de omvang van de overnemer in verhouding tot de omvang van de probleeminstelling et cetera. Alles wat stabiliteitsrisico's met zich kan brengen, wordt daarbij gewogen.
Op welke gronden beslist de Nederlandsche Bank over overdracht aan de overbruggingsinstelling, zo vraagt de SP. Ten eerste moet aan het criterium worden voldaan: gevaarlijke ontwikkelingen en niet voldoende en niet tijdig ten goede keren. Bijvoorbeeld de overdracht aan een private derde moet niet mogelijk zijn. Faillissement moet geen optie zijn, althans zo weinig mogelijk. Het overdrachtsverzoek aan een overbruggingsinstelling zal alleen met instemming van de minister van Financiën mogen plaatsvinden. De criteria zullen in de AMvB worden overgenomen.
De heer Irrgang (SP): Ik aarzel een beetje om op alle antwoorden te reageren, als er onduidelijkheid is. Sommige delen van de antwoorden stonden ook in de memorie van toelichting. Kan de minister uitleggen wanneer de overbruggingsinstelling in beeld komt en wanneer onteigening? In beide gevallen is er geen private overnemende partij en is failliet gaan geen optie. Je zou dan ook zeggen dat het bijna hetzelfde is op dat moment.
Minister De Jager: Nee, een overbruggingsinstelling kan ook gedeeltelijke activiteiten van de bank overbrengen en andere delen van de bank niet, bijvoorbeeld omdat ze niet systeemrelevant zijn of omdat ze om andere redenen niet noodzakelijkerwijze gered hoeven te worden. Dat kan een reden zijn. Nogmaals, ik wil het in dit wetgevingsoverleg niet limitatief beperken, want ik wil de ruimte houden voor de toezichthouders. Het is zeker ook niet de bedoeling van de Socialistische Partij om die ruimte in te perken. Er is verschil tussen het volledig onteigenen – wij noemen dat de meest vergaande optie, de S- of stabiliteitsoptie omdat het oorspronkelijk de interventie- en stabiliteitswet heette – en het onteigenen van delen, de I-mogelijkheden, bijvoorbeeld het overbrengen van de deposito's bij een overbruggingsinstelling of andere bepaalde delen. Het is een soort continue schaal van steeds verdergaande mogelijkheden. Een grote complexe systeemrelevante bank die belangrijk genoeg is om in zijn geheel gered te worden zou, als al die andere opties niet adequaat zullen blijken te zijn, in aanmerking kunnen komen voor de meest vergaande optie, terwijl in andere situaties slechts het redden van de deposito's of een ander deel van de bank voldoende zou kunnen zijn.
Waarom heeft de Nederlandsche Bank veel vrijheid om een overnamekandidaat te kiezen? De Nederlandsche Bank heeft als geen ander kennis van de financiële instellingen. Die kan dus het beste beoordelen wie geschikt is om als overnemer op te treden. Het amendement van de SP komt erop neer dat niet mag worden overgedragen aan een bank die onder een dgs met een lagere dekking dan het Nederlandse dgs valt. Dat beperkt de keuzemogelijkheid van de Nederlandsche Bank op een manier die ik kan steunen. Die beperking kan ik dus steunen, want die is heel specifiek in het belang van de spaarders. Maar andere nog verdergaande beperkingen kan ik niet steunen. Ik kan bijvoorbeeld het voorstel om allerlei risico's mee te laten nemen door de overnemende partij, niet steunen, omdat dat uiteindelijk zou betekenen dat er geen partij meer is waarin deze instelling een overnamekandidaat kan vinden. Daar kom ik straks nog op. In het belang van de stabiliteit moet de kans op het vinden van een overnamekandidaat gemaximeerd worden. Maar dit specifieke voorstel van de SP over het dgs met een lagere dekking dan het Nederlandse dgs vind ik zeker acceptabel. Het valt binnen de weging van belangen die ik ook als minister moet maken voor dit wetsvoorstel.
Is het niet logisch dat de vergoeding in het geval van onteigening door de minister gelijk is aan de liquidatiewaarde? Deze vraag werd onder andere gesteld door de SP. Bepaald is dat wordt uitgegaan van het verwachte toekomstperspectief zonder dat er sprake is van onteigening. In veel gevallen zal de liquidatiewaarde ook daadwerkelijk die waarde zijn. Dat hoeft niet per se het geval te zijn wanneer de financiële stabiliteit gevaar loopt, terwijl de desbetreffende onderneming nog solvabel is, maar er bijvoorbeeld wel sprake is van een bankrun. Dan kan het dus anders uitpakken. Nogmaals, we hebben te maken met internationale waarborgen en rechten. Zelf willen we ook de beginselen van behoorlijk bestuur hanteren. Daarom heeft deze afweging in het wetsvoorstel dat ik bij de Kamer heb ingediend, zo uitgepakt.
Is de minister niet bang dat de Staat zal worden overladen met claims voor aanvullende schadeloosstelling?
De heer Irrgang (SP): De minister zegt dat het in veel gevallen zal neerkomen op de liquidatiewaarde. Hij noemt een voorbeeld van een solvabele bank waarbij wel sprake is van een bankrun. Zal de bank in die situatie niet failliet gaan en het niet overleven zonder ingrijpen? Dan komt de liquidatiewaarde op dat moment toch in beeld als de beste waarde?
Minister De Jager: Dat is denkbaar, maar het hoeft niet op voorhand zo te zijn, omdat er op een moment ingegrepen kan worden waarop het nog niet zeker is dat het anders tot een heel triest einde leidt voor die bank, maar in verband met de financiële stabiliteit toch nog net één klein stapje eerder zou moeten worden ingegrepen, met alle waarborgen natuurlijk. Maar je kunt niet zeggen dat je in alle gevallen bij wijze van spreken pas een uur of een paar uur voor een faillissement ingrijpt. Dat vind ik iets te beperkend aan het instrumentarium. Het is mogelijk dat je op een iets eerder moment moet ingrijpen in het belang van de financiële stabiliteit. Dan zou de liquidatiewaarde wellicht niet voldoen aan de normale eisen die de overheid moet nakomen.
De heer Irrgang (SP): Dit is een heel belangrijk punt. Ik begrijp heel goed dat de minister zegt dat je soms eerder wilt ingrijpen in het belang van de financiële stabiliteit. Maar vanuit het perspectief van de belastingbetaler is het merkwaardig dat dat tot een hogere prijs leidt voor de aandeelhouders dan dat je wacht tot het laatste weekend van tevoren, zoals het bij ABN AMRO/Fortis gebeurde. Het is toch een merkwaardige uitkomst dat het de belastingbetaler meer geld kost omdat de Staat eerder ingrijpt?
Minister De Jager: Ja, maar het hangt ervan af wat je dan als «kosten voor de belastingbetaler» definieert. De directe kosten, de overnamekosten voor de belastingbetaler kunnen dan inderdaad hoger uitpakken, maar de totale maatschappelijke kosten zijn lager, inclusief die voor de belastingbetaler. Dat is de weging die je moet maken. Als de vertrouwenseffecten in de economie optreden, kunnen er tientallen miljarden euro's minder door bijvoorbeeld minder belastingopbrengsten in de schatkist komen, omdat er een recessie tot stand is gebracht – dat hebben we ook gezien in 2008 – terwijl je dat met een relatief klein bedrag kunt helpen voorkomen. Het is een afweging die je integraal moet maken. Ook de maatschappelijke kosten zijn voor een minister van Financiën van belang. Wat kan het de totale samenleving, inclusief de belastingbetaler, kosten? Dat kan een net iets andere afweging zijn. Je zou weleens penny wise, pound foolish kunnen zijn.
Is de minister niet bang voor schadeclaims? Wij moeten maar eens afwachten of de Ondernemingskamer een aanvullende schadeloosstelling vaststelt. Als dat gebeurt, is het alternatief dat de overnemer de schadeloosstelling betaalt. Die weet niet wat hij uiteindelijk moet betalen en heeft geen zin om een blanco cheque uit te schrijven. Dan zou er mogelijk niemand worden gevonden die bereid is om als overnemer op te treden. En dat is ook weer niet in het belang van de financiële stabiliteit. Hoe bereik je dat aan de belangen van alle betrokkenen recht wordt gedaan? Dat bereik je met de evenwichtige benadering die ik kies. Dat vind je terug in de beantwoording van mijn vragen. Ik probeer de balans te zoeken tussen de verschillende belangen, die van depositohouders, maar ook die van schuldeisers van een bank. Je kunt niet zeggen dat je alleen voor het één gaat. Nee, er moet enige balans zijn.
Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Ik heb op dit punt een amendement ingediend. De Staat loopt het risico. De minister geeft aan dat het een uitgebalanceerd geheel is. Ik vraag hem om er iets principiëler op in te gaan. Heeft hij alternatieven overwogen? Zijn er naast de Staat en de overnemende partij nog andere mogelijkheden? Als de Staat zijn verantwoordelijkheid neemt en een financiële instelling redt, krijgen wij daarna allerlei schadeclaims over ons heen. Kan een alternatief zijn het opnemen van de waardebepaling in de wet?
Minister De Jager: Het belangrijkste alternatief is gelegen in het ladderverhaal, de interventieladder. Wij moeten proberen te voorkomen dat wij uiteindelijk de meest vergaande optie nodig hebben. Het is natuurlijk nooit uit te sluiten; het staat er niet voor niets in. Mevrouw Schouten wijst er terecht op dat je, als je eenmaal zover bent, ook als Staat bepaalde risico's loopt. Je moet dan eerder ingrijpen. De hele toezichtsstructuur maken wij veel interventialistischer, veel steviger. De toezichtscultuur in DNB is en wordt aangescherpt. Wij proberen op die manier allereerst heel erg de preventie op te zoeken. Als het vervolgens toch echt misgaat, sluiten wij datgene wat mevrouw Schouten vraagt niet uit. Het ministerie van Financiën staat, zeker bij mijn collega's in het kabinet, bekend als een ministerie dat niet snel en makkelijk geld uitgeeft. Als wij anderen maar enigszins een risico in de maag kunnen splitsen, dan zullen wij dat met alle liefde doen. Dat is staand beleid. Mijn collega's in de ministerraad kunnen dit beamen. Het zit in onze cultuur en natuur ingebakken. Maar het gaat ons te ver om bij voorbaat te zeggen dat het niet anders kan dan dat je het risico bij de overnemende partij neerlegt. Dan is het namelijk denkbaar dat een overnemende partij daarop afkaatst. Ook dan zijn wij weer penny wise, pound foolish. Een overnamekandidaat kan de goedkopere route zijn, inclusief alle andere risico's. Natuurlijk gaan wij onderhandelen en proberen wij in alle redelijkheid zo veel mogelijk risico's over te hevelen. Het is denkbaar dat het de Staat geld kost. Dat is de bestaansgrond, een van de verdedigingslijnen voor de bankenbelasting. Het is altijd denkbaar dat de financiële stabiliteit de belastingbetaler geld kost. Een deel van het impliciete risico, dat nu onbeprijsd is, wordt dan beprijsd via het depositogarantiestelsel, via een speciale heffing. De restrisico's gaan via de bankenbelasting.
Mevrouw Schouten (ChristenUnie): De minister gaat heel snel. In de wet staat op dit moment: de Staat neemt dat risico. Punt! Ik hoor de minister nu zeggen: het kan zo zijn dat we dat proberen bij de overnemende partij te leggen. Volgens mij moet er dan technisch gewoon ook een kan-bepaling in de wet worden opgenomen. Nu kan het immers niet eens. Er staat dat alleen de Staat dat risico neemt. Ik heb voorts nog een vraag over de waardebepaling. Moet die dan niet in de wet worden opgenomen, zodat voor iedereen helder is hoe die wordt vastgesteld?
Minister De Jager: We zullen dat punt van die kan-bepaling nog even checken, maar volgens ons kan dat wel. Als je contractueel afspreekt dat bij het overdragen het risico wel overgaat, dan overstijgt dat als het ware de algemene lijn.
Ik ben even de tweede vraag kwijt.
Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Ik heb gevraagd of de waardebepaling niet in de wet moet worden opgenomen, juist ook om dit te tackelen.
Minister De Jager: Daar hebben we heel erg goed over nagedacht. We hebben alle voor- en nadelen van het opnemen van een waardebepaling in de wet bekeken. Er staan als het ware duidelijke houvasten in die zowel door DNB als door de minister van Financiën als daarna bij de rechterlijke toetsing als referentiekader kunnen worden gehanteerd. Maar het daadwerkelijk opnemen van de waardebepaling in de wet maakt het er niet flexibeler op. Als een rechter vindt dat het toch onvoldoende is, kan hij altijd nog zeggen dat het in strijd is met het EVRM en dat er meer moet gebeuren. Maar als wij er eigenlijk onder zouden willen gaan zitten, beperkt dat de flexibiliteit. Dus al met al hebben we besloten om die waardebepaling niet in de wet op te nemen.
De heer Braakhuis (GroenLinks): Hoorde ik de minister nu zeggen dat hij een bankenbelasting wil instellen om ex ante een soort fonds te vullen om de interventiewet te kunnen bekostigen? Dat was een beetje de suggestie die eroverheen hing.
Minister De Jager: Bijna, maar het is toch iets anders. Ten eerste, de heer Braakhuis weet ook dat wij nooit zo van specifieke fondsen en fondsvorming houden, zeker niet als dat binnen de algemene middelen gebeurt. Dat is toch een beetje vestzak, broekzak. Het is staand beleid om dat niet te bevorderen. Dit kabinet schaft ook dat AOW-fonds af. Wij geloven niet in die semantiek. Maar bij het dgs is bijvoorbeeld sprake van een echt fonds. Dat geld is ook niet van de Staat. Banken moeten conform het dgs het redden van deposito's betalen. Dat gebeurt dan via ex-antefinanciering van het dgs-fonds. Daar is het helemaal via ex-antefinanciering, maar het is ook een heel apart fonds. Dat is niet van de Staat. De bankenbelasting gaat naar de algemene middelen. Het is een maatschappelijke beprijzing van het risico door de belastingwetgever richting de banken. Eens in de zoveel tijd kan een dergelijk risico zich voordoen. Dat kan een heel lange tijd zijn, bijvoorbeeld eens in de twintig of dertig jaar. Daarom is een fondsvorming ook niet zo zinvol. Een van de redenen van de bankenbelasting is dus inderdaad het beprijzen van het risico van onder andere het ingrijpen conform de interventiewet. In verleden gebeurde dat ingrijpen overigens ook al. ABN AMRO is immers ook gered.
Ik kom te spreken over een onafhankelijk waardeerder. Het is aan de rechter om te oordelen over de hoogte van de overnameprijs door schadeloosstelling. Onafhankelijker kun je het volgens mij niet krijgen. Het is een voorstel van DNB en de minister van Financiën, afhankelijk van wie de maatregelen neemt. Maar het oordeel is uiteindelijk bij de rechter neergelegd. De rechter heeft de mogelijkheid om een deskundigenrapport te vragen. Hij kan een onafhankelijke deskundige dus vragen om een visie op de waardering.
Moet de geheimhouding worden geregeld voor de procedure in hoger beroep? Ja, dat is een goed punt. De geheimhouding moet er uiteraard ook zijn in hoger beroep. Ik zal de verwijzing in artikel 3:159aa, lid 1, wijzigen in een verwijzing naar de geheimhoudingsplicht ex 3:159v. Dat artikel is mevrouw Blanksma wel bekend. Ik dank haar nog voor de suggestie.
In hoeverre moet rekening worden gehouden met de Europese Unie? Tijdens het opstellen van het wetsvoorstel is rekening gehouden met de ontwikkelingen in de EU en in andere lidstaten. In lijn met de ideeën van de Europese Commissie wordt met de interventiewet voorzien in de mogelijkheid van overdracht van activa, passiva en aandelen en wordt daarin een regeling getroffen voor trigger events.
De heer Irrgang vroeg wat er gebeurt als het dgs-potje te klein is voor de reddingsactie. Als in de toekomst bij de ex-antefinancieringen onvoldoende in het dgs-fonds zit, kan DNB een ex postbijdrage aan de bank opleggen. Nu betalen banken ex post. Die mogelijkheid blijft in principe bestaan, maar in eerste instantie wordt dit aan het fonds onttrokken, voor zover dat voldoende is.
Mevrouw Blanksma vroeg waarom de uitgangspunten van het concept van het richtlijnvoorstel niet zijn overgenomen in het wetsvoorstel. Dat is een misverstand, want de interventiewet voorziet in bevoegdheden die de Europese Commissie voorziet voor de derde pijler. Dat is de afwikkeling; je zou kunnen zeggen: de «resolution phase». Daarbij zijn de uitgangspunten van de Europese Commissie gevolgd: mogelijkheden tot overdracht in de pre-insolventiefase, onafhankelijke waardering doordat de rechter de prijs toetst en een eventuele aanvullende schadevergoeding vaststelt en een regeling betreffende trigger events. Het is niet uitgesloten dat de wet naar aanleiding van de EU-richtlijn enigszins zal worden gewijzigd, maar dit zal de voorliggende fundamentele bevoegdheden volgens ons niet overhoop gooien. Wij willen daar ook niet op wachten, want dit kan nog een hele tijd duren.
De heer Braakhuis (GroenLinks): Als een systeembank omvalt, zal een naheffing op het tekortschieten van het depositogarantiestelsel het hele systeem eerder verder in gevaar brengen dan redden. Hoe kijkt de minister daartegen aan?
Minister De Jager: Wij gaan nu voor het eerst in decennia over tot een dgs dat ex ante wordt gefinancierd. We gaan er dus van uit dat de banken het kunnen dragen, maar de risico's zijn, zoals we al zien, natuurlijk absoluut aanwezig. Dat ex-antefonds gaat de komende jaren groeien. Bij een grote systeemrelevante instelling is het natuurlijk maar de vraag – sterker nog: zeer onwaarschijnlijk – dat zij zal omvallen, omdat wij in de interventiewet juist meer bevoegdheden hebben geregeld. Over het algemeen – nogmaals: ik zal nooit «per definitie» zeggen – zullen bij een systeemrelevante instelling andere interventiemogelijkheden worden benut. Daarbij gaat het waarschijnlijk om het redden van de gehele instelling, maar je kunt nooit van tevoren precies uittekenen wat je wel of niet bij een instelling doet. Je hebt ook de mogelijkheid om de deposito's van een instelling te redden. De heer Braakhuis vroeg wat er gebeurt als een zeer grote systeemrelevante instelling omvalt. Mijn antwoord is dus dat er nu juist heel veel instrumenten worden gegeven om te proberen om dat te voorkomen en dat het dgs vaker zal worden geactiveerd voor kleinere banken. In de casussen van enerzijds Fortis en ABN AMRO en anderzijds de DSB Bank en Icesave is dit ook de praktijk geweest. Nogmaals: ik ga van tevoren niet precies met een schaartje uitknippen wat we wel of niet doen, want je moet natuurlijk ook kunnen onderhandelen en je moet ruimte laten voor beleid op dat moment.
Mevrouw Blanksma vroeg naar de opmerkingen van de heer Sijbrand over een mogelijke vastgoedcrisis. De vastgoedmarkt is belangrijk. Het is goed dat DNB die markt al sinds 2009 intensiever is gaan volgen. Daarbij gaat het overigens met name om het commerciële vastgoed. Daarover hebben wij een paar maanden geleden een overleg gevoerd. Toen hebben wij gesproken over de vastgoedmarkt en de maatregelen die partijen nemen om de onzekerheid over de waarderingen te verkleinen. Onder andere de AFM zal bekijken of bedrijven in hun jaarverslag transparant zijn over de mate van onzekerheid in de waardering. De NBA, de beroepsorganisatie van de accountants, publiceert management letters en een praktijkhandleiding over hoe bij leegstand moet worden omgegaan met waardering. De heer Sijbrand heeft het verbeteren van deze waarderingen aangemerkt als zeer belangrijk, juist om de onzekerheid op de vastgoedmarkt te verminderen. Hij heeft dus gewoon aandacht gevraagd voor mogelijke problemen in de vastgoedmarkt. Overigens heeft DNB instrumentarium om op te treden tegen die problemen om juist grotere problemen in de toekomst zo veel mogelijk te voorkomen.
De heer Plasterk (PvdA): In hetzelfde interview heeft de heer Sijbrand ook iets meegedeeld over wat de president van de Nederlandsche Bank zou hebben gezegd over de hypotheekrenteaftrek. Ik meen dat wij een week geleden hierover met de minister hebben gesproken. Hij heeft ons toen verzekerd dat de heer Knot zich niet zou hebben uitgelaten over de hypotheekrenteaftrek. Is er een tegenspraak tussen dat punt en datgene wat de heer Sijbrand in het interview hierover zei?
Minister De Jager: Ik weet dat niet, want ik heb over dat punt niets in het interview gelezen. Overigens is dit een bewijs voor mijn stelling dat de hypotheekrenteaftrek bij ieder debat naar voren komt. We hadden hem niet verwacht bij een wetgevingsoverleg, maar bij ieder debat kan hij toch echt opduiken. Ik kan slechts zeggen wat de heer Knot tegen mij heeft gezegd, namelijk dat hij aandacht heeft voor onder andere macro- en microfinanciële risico's, LTV's, LTI's, de totale macroschuld en de funding gap. Zo heeft de heer Knot dit tegen mij gezegd. Wat iemand anders dan weer daarover zegt, weet ik niet, maar dit is wat de heer Knot mij heeft verteld.
De heer Plasterk (PvdA): Ik was inderdaad niet van plan om erover te beginnen en ik heb het betreffende exemplaar van het FD ook niet meegenomen. Ik zal de minister echter de tekst doen toekomen, want ik weet zeker dat ik het heb gelezen.
Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA): Ik heb het artikel ook heel goed gelezen, maar ik heb dat niet gelezen.
De heer Plasterk (PvdA): Dan krijgt mevrouw Blanksma ook een exemplaar.
Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA): Mijn vraag aan de minister was met name gericht op de vrijblijvendheid waarmee de Nederlandsche Bank, bij monde van de heer Sijbrand, zegt dat die een derde crisis voorspelt. Dat staat in de kop van het artikel. Hoe zit het dan met de vrijblijvendheid? Wij bespreken vandaag een voorstel tot een interventiewet omdat wij de prudentie belangrijk vinden en omdat wij er bijna in het geheim voor moeten zorgen dat een aantal zaken wordt gedaan om iets niet uit de rails te laten lopen. Is dat niet helemaal in strijd met een bijna openlijke verklaring dat het zo fout gaat?
Minister De Jager: Volgens mij moet je altijd voorzichtig zijn als je een kop boven een artikel tot de waarheid verheft. Uiteraard doet mevrouw Blanksma dat ook. Ik zeg dit heel vriendelijk en iedereen hier aan tafel zal weten wat ik bedoel. Ik heb de heer Sijbrand zo begrepen. Ik ben dat helemaal met hem eens en dat is zijn rol. Overigens vind ik het heel goed dat een door ons – de medewetgevers – gewenste voorzitter op het toezicht zich die rol toe-eigent. Het kabinet heeft dit wetsvoorstel net voor de kerst in de Eerste Kamer kunnen bespreken en kort daarvoor in de Tweede Kamer. Een en ander is per 1 januari ingegaan en de heer Sijbrand eigent zich een rol als voorzitter op het toezicht toe. Hij heeft aandacht gevraagd voor het thema commercieel vastgoed. De Nederlandsche Bank zit daar ook bovenop. Ik heb niet de indruk dat hij een derde financiële crisis voorspelde. Het streven lijkt mij er eerder op gericht om die te voorkomen dan om die te voorspellen.
De heer Braakhuis heeft gevraagd of er wel voldoende capaciteit is om dit te doen en om op te treden. De Nederlandsche Bank heeft er een crisisinterventie-unit bij gekregen. Ik vertrouw erop dat de Nederlandsche Bank daarvoor voldoende capaciteit heeft. Dat is natuurlijk ook heel belangrijk. Wij spreken regelmatig met de Nederlandsche Bank over het toezicht.
Een volgende vraag is waarom de interventiewet niet op pensioenfondsen ziet.
De heer Braakhuis (GroenLinks): Het ging mij niet zozeer om de capaciteit, maar eerder om vaardigheden, dus om capaciteiten in de zin van vaardigheden. Ik doel dan natuurlijk op bestuurlijke vaardigheden.
Minister De Jager: Ik ga ervan uit dat die er voldoende zijn. Ik spreek regelmatig met de Nederlandsche Bank. Men zit bovenop de vaardigheden. Er is een specifieke crisisinterventie-unit ingesteld, met mensen met interventionistische vaardigheden en met een interventionistische cultuur. Er wordt aan alle kanten aan gewerkt om dit stevig neer te zetten.
Dan de pensioenfondsen. Allereerst wil ik even opmerken dat dit niet mijn beleidsterrein betreft. Ik moet de Kamer toch echt verwijzen naar de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Ik wil wel een algemene opmerking maken. Bij pensioenfondsen is het zo dat verplichtingen zich over heel lange perioden manifesteren. Het eigene daaraan is dat je financiële problemen ook op andere manieren kunt aanpakken. Een van die manieren is hier recentelijk met de minister van SZW besproken. Er is een herstelplan, men kan de premie verhogen, men kan niet indexeren, men heeft zelfs de mogelijkheid van afstempelen. Er zijn meerdere manieren om daarmee om te gaan.
De PvdA vroeg of de minister wacht, als DNB nu bezig is met een overdrachtsplan, of dat hij al kan overgaan tot onteigening. De minister van Financiën raadpleegt DNB ingeval de minister een besluit wil nemen over onteigening. In het voortraject zullen DNB en de minister van Financiën gezamenlijk kijken hoe er het beste kan worden geïntervenieerd door DNB of door de minister. Door die goede samenspraak ga ik ervan uit dat zich geen concurrentie van ingrijpen voordoet en dat het niet komt tot een tegenstrijdig ingrijpen van DNB en van de minister.
Is er bij een systeembank niet altijd sprake van gevaar voor de stabiliteit van het financiële stelsel? Dat is een vraag van de heer Irrgang. Het criterium is «ernstig en onmiddellijk gevaar» voor de stabiliteit van het financiële stelsel. Dit is met opzet zo geformuleerd, omdat niet uit te sluiten is dat een bank die op voorhand niet systeemrelevant is, toch in een situatie kan komen, bijvoorbeeld vanwege algehele marktomstandigheden, dat de financiële stabiliteit in gevaar is. Er is bij problemen bij een systeembank inderdaad al snel sprake van gevaar voor de stabiliteit van het financiële stelsel. Afhankelijk van de omvang van het probleem en van de situatie hoeft dat niet per se te leiden tot ernstig en onmiddellijk gevaar, al is die kans inderdaad wel heel erg aanwezig. In sommige gevallen kan er zelfs bij niet-systeemrelevante instellingen en op andere momenten ingegrepen worden.
De SP vroeg of de minister vaker zal nationaliseren, nu dat geen staatssteun is. In een markteconomie blijft nationaliseren een vergaande maatregel. De interventiewet voorziet het alleen in geval van ernstig en onmiddellijk gevaar voor de stabiliteit van het financiële stelsel. Vaak zal zo'n nationalisatie trouwens gepaard moeten gaan met een herkapitalisatie of andere financiële maatregelen. De herkapitalisatie zou alsnog kunnen leiden tot het voldoen aan het criterium «ongeoorloofde staatssteun» vanuit Brussel.
De heer Irrgang (SP): Er zat een licht ironische ondertoon in mijn vraag. Er ligt inmiddels ook een amendement voor over ASR, of dat is in ieder geval aangekondigd. Ik begrijp niet waarom nationalisatie volgens u of volgens Europa geen staatssteun is, terwijl we zo veel problemen hebben gehad in het geval van ABN AMRO dat er allerlei voorwaarden aan zijn gekoppeld. Wilt u nu zeggen dat die voorwaarden er pas kwamen toen ABN AMRO ook geherkapitaliseerd werd? Dat is toch pas op een veel later moment gebeurd?
Minister De Jager: Het enkele feit dat er is genationaliseerd, leidt inderdaad niet tot verboden staatssteun, ook in het geval van ABN AMRO niet. De kapitaalinjectie, althans een deel daarvan, een aantal miljarden euro's, is gezien als verboden staatssteun. Misschien gold dat voor nog iets, maar in ieder geval voor dat onderdeel. Een paar miljarden euro's van de kapitaalinjectie is gezien als ongeoorloofde staatssteun. Dat geldt niet voor het enkele feit dat er wordt genationaliseerd. Er wordt in Europa immers wel vaker genationaliseerd of er worden deelnemingen gekocht. De Staat kan ook een deelneming kopen, en een deelneming van de Staat kan weer een deelneming kopen om andere redenen. Dat is het antwoord op de eerste vraag, waarom Brussel de grens trekt bij ongeoorloofde staatssteun en niet bij het verwerven van aandeelhouderschap. Dat hoeft niet hetzelfde te betekenen, zeker niet als je een faire prijs betaalt.
De tweede vraag betreft ASR. Ik vond het logisch om omtrent de staatssteun aan te sluiten bij de regels van de Commissie. Dan heb je namelijk een beschikking en heb je automatisch altijd zekerheid. Ik kan me er ook iets bij voorstellen om heel specifieke gevallen, zoals ASR, vanwege de financiële stabiliteit en een aantal andere redenen, toch onder de werkingssfeer van het wetsvoorstel «wel steun, geen bonus» te brengen. Het amendement is nog niet ingediend. Ik hoor dat dit vanavond wordt ingediend. De werkingssfeer van het wetsvoorstel «wel steun, geen bonus» zou dus niet moeten gelden bij nationalisatie, maar wel bij een feitencomplex als bij ASR.
D66 heeft gevraagd of het wetsvoorstel uitlokt dat een bestuur of een raad van commissarissen sneller zal aftreden om de verantwoordelijkheid te beëindigen. Dat verwacht ik niet. Het wetsvoorstel leidt alleen tot aansprakelijkheid als de bestuurder of de raad van commissarissen ernstige fouten maakt, dus niet bij normaal gedrag. Vervroegd terugtreden helpt dan ook niet per se. Misschien kan zelfs het aftreden leiden tot dat gedrag. Je kunt niet zomaar zeggen dat je «off the hook» bent als je aftreedt. We hebben wel de mogelijkheid gekregen om eventueel aanwijzingen te maken voor het bestuur, maar je kunt je er niet zomaar aan onttrekken.
Mij is gevraagd of ik kan ingaan op de betrokkenheid van het parlement bij de interventiewet. Ik heb al in de Kamerstukken over de wetgeving opgenomen dat ik dit graag wil betrekken bij de uitkomsten van commissie-De Wit II. Ik ben blij dat de Kamer de interventiewet nu behandelt. Commissie-De Wit II is natuurlijk niet klaar op het moment dat zij haar aanbevelingen heeft gedaan. Daarna moet de Kamer er nog over debatteren. Totdat dit is gebeurd, onthoud ik mij zo veel mogelijk van oordelen. De vorige keer heeft het ook enige tijd geduurd. Dat is logisch, want de Kamer moet zelf ook zorgvuldig omgaan met deze aanbevelingen. Er is dus nog een heel tijdpad, ook na de aanbevelingen. Ik kan de aanbevelingen niet direct overnemen als de commissie ermee komt. Eerst debatteert de Kamer met de commissie. Daarna geeft de regering haar reactie aan de Kamer, niet aan de commissie. De griffier knikt instemmend. Ik houd mij altijd aan deze staatsrechtelijke gebruiken. Het kan dus nog een tijd duren, maar ik verwacht dat er inhoudelijk niet veel zal veranderen aan de interventiewet. Op één punt moeten we afspraken maken met het parlement. Dit betreft het informeren en betrekken van de Kamer bij grote beslissingen, die eventueel ook bij de interventiewet tot stand komen. Dat is een dilemma waarmee de commissie-De Wit heel expliciet worstelt. Dat hebben we allemaal kunnen zien. Ik ben bereid om tot goede afspraken daarover te komen. Ik vind het netjes om de aanbevelingen van de commissie-De Wit af te wachten, de Kamer daarover aan het woord te laten en daarna met elkaar te bespreken hoe deze aanbevelingen praktisch handen en voeten moeten krijgen. Zo moeten we kunnen omgaan met het dilemma over het informeren. Daarbij speelt het subdilemma of informeren wel of niet vertrouwelijk moet gebeuren. Volgens mij weten we allemaal wat de belangen en de voor- en nadelen zijn.
Mevrouw Schouten heeft gevraagd wat de aansprakelijkheidsbeperking betekent. Partijen die menen schade te hebben geleden, kunnen de Nederlandsche Bank aansprakelijk stellen in geval van opzet of grove schuld. Het is van belang dat juist in noodsituaties de Nederlandsche Bank snel en doortastend kan optreden, zonder dat daaraan afbreuk wordt gedaan doordat aansprakelijkheidsrisico's worden gesteld. Er is dus geen vrijbrief voor de Nederlandsche Bank voor onzorgvuldig handelen. Zo moet de rechtbank steeds vooraf zijn goedkeuring geven. Onzorgvuldig handelen is evenmin toegestaan bij het beperken van die vrijheid.
De heer Plasterk (PvdA): Mag ik teruggrijpend op mijn vorige interruptie, met dank aan de socialistische iPad van de heer Irrgang, de minister die ene zinsnede van de heer Knot meegeven? Dan hoef ik dat later niet meer te doen. Op de vraag wat hij er als toezichthouder aan kan doen, antwoordt de heer Sijbrand in de NRC, niet in het FD: ik zie allerlei remedies. Klaas Knot zegt: de oorzaak is de renteaftrek; doe er wat aan. Dat is een econoom die spreekt.
Minister De Jager: Zoals juristen het graag zeggen, nu wordt het «de auditu de auditu». Nu hoor ik het nog een keer via de heer Plasterk. Maar gelukkig heeft deze minister direct toegang tot de heer Knot.
De heer Koolmees (D66): Ik had nog de vraag gesteld of er onderzoek is gedaan naar de impact van het voorstel rondom de bereidheid van investeerders om te investeren in Nederlandse financiële instellingen. Ik noemde het voorstel van Denemarken een aantal jaren geleden. Daar is iets soortgelijks geïntroduceerd, maar is de impliciete staatsgarantie weggevallen. Het lijkt mij relevant om daarnaar te kijken. Ik begrijp dat het een gevoelig punt is, maar is hierover nagedacht?
Minister De Jager: Zeker. Er is meer dan alleen over nagedacht, er is zelfs rekening mee gehouden. Het wetsvoorstel kan ertoe leiden dat de kredietbeoordeling wordt aangepast en dat financiering enigszins duurder wordt. Kredietbeoordelaars houden namelijk rekening met mogelijke overheidssteun. Maar Nederland is op dat punt heel erg dicht aangesloten bij belangrijke landen om ons heen, zoals het Verenigd Koninkrijk en Duitsland. Dat mitigeert al dat effect. Het mitigeert zeker de onderlinge concurrentiepositie, omdat Nederlandse instellingen niet disproportioneel door deze wet worden getroffen.
Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA): Ik had dezelfde vraag als de heer Irrgang, namelijk over de voorhangprocedure met betrekking tot de Algemene Maatregel van Bestuur. Daarbij dienen wij gezamenlijk een amendement in. Daar is de minister helemaal niet op teruggekomen.
Minister De Jager: Ik dacht: misschien vergeet de Kamer het dan wel. Nee, serieus, er is mij gevraagd om bij de plenaire behandeling op de amendementen terug te komen, maar het mag nu blijkbaar ook van de voorzitter. Ik vind een voorhangprocedure geen probleem, alleen bij een zware voorhangprocedure kan de AMvB op wetsniveau worden geregeld. Dat is problematisch omdat daarmee het proces vertraagd kan worden. Misschien kan de normale voorhangprocedure worden afgesproken. Uiteraard krijgt de Kamer materieel de gelegenheid om daarover mee te praten. Ik zie daar verder geen probleem in, maar gelet op het belang van de financiële stabiliteit wil ik geen onnodige vertraging. Ik geef de indieners, de heer Irrgang en mevrouw Blanksma, dus mee om daar een normale voorhangprocedure van te maken. Inhoudelijk komt het ongeveer op hetzelfde neer. Ik wil voorkomen dat het vertragend werkt.
Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Ik had nog een vraag gesteld en ook een amendement ingediend over het overlegmoment van een instelling waar waarschijnlijk wordt ingegrepen, met DNB. Dat overleg zou in een eerder stadium moeten plaatsvinden en niet pas bij de rechter. Kan de minister daar nog op ingaan?
Minister De Jager: Dat gaat inderdaad over het invoeren van een verplicht overlegmoment tussen de Nederlandsche Bank en de probleeminstelling. Dat betekent dat DNB aan de probleeminstelling moet meedelen dat zij een overdrachtsplan voorbereidt op voorwaarde dat de belangen van geheimhouding of spoed zich daartegen niet verzetten, en dat zij de probleeminstelling in de gelegenheid stelt haar zienswijze naar voren te brengen. Ik heb daar op voorhand geen grote bezwaren tegen. Er zit altijd een risico van vertraging in hoewel een verstandige toezichthouder steeds zal bekijken wat het meest effectief is. Normaal gesproken zou dat overleg volgens mij dus al plaatsvinden. Door die praktijk niet te codificeren, vermijd je dat er vertragende juridische procedures over ontstaan. Normaal gesproken zou de Nederlandsche Bank al moeten doen wat in het amendement wordt gevraagd. Codificeren is volgens ons niet per se nodig. Ik heb er echter geen onoverkomelijke bezwaren tegen.
Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Dat is goed om te horen, want in de schriftelijke beantwoording had het kabinet er nog wel bezwaren tegen. Er zou bijvoorbeeld gevaar voor uitlekken zijn. Ik ga er nu van uit dat de minister het oordeel over dit amendement aan de Kamer overlaat.
Minister De Jager: Ik heb wel wat bezwaren geuit. Bij de plenaire behandeling geef ik mijn uiteindelijke oordeel. Het is te doen gebruikelijk om daar een eindoordeel te geven. Ik kan dus nog niet zeggen dat ik het amendement aan het oordeel van de Kamer overlaat, omdat ik wel wat bezwaren heb geuit.
Het onderwerp «beloningen» staat ook altijd in de belangstelling. Ik ga straks specifiek in op die 20%-stijging, maar eerst zal ik ingaan op het bonusverbod voor bankbestuurders in het geval van nieuwe staatssteun. Het oorspronkelijke bonusverbod, dat ik in het voorjaar van 2011 had aangekondigd, gold voor nieuwe gevallen van staatssteun. Mijn oorspronkelijke voorstel is aangescherpt naar aanleiding van de motie-Van Vliet. Zo veel mogelijk in de geest daarvan hebben we een pakket van verschillende maatregelen gemaakt om ook de bestaande gevallen er onder te kunnen laten vallen. Voor die bestaande gevallen gaat terugwerkende kracht gelden, want de mensen die het betreft, kunnen niet meer beslissen of ze tot een aanvraag voor staatssteun overgaan. Destijds zijn er tussen mijn ambtsvoorganger en de banken afspraken gemaakt over het bonusbeleid. Het bonusbeleid van toen was veel ruimhartiger dan wat wij nu regelen. We gaan dat met terugwerkende kracht dus zeer zwaar versoberen.
Om niet in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur te handelen, noch voor de rechter in de problemen te komen omdat er niets tegenover de bepaling over terugwerkende kracht staat, hebben we gemeend de bestaande gevallen die getroffen worden door die bepaling over terugwerkende kracht – zij kunnen immers in de aanvraag voor staatssteun het aangescherpte bonusbeleid niet meer in overweging nemen – de mogelijkheid te moeten bieden van een maximale stijging van 20% van het vaste salaris. Dit in tegenstelling tot nieuwe gevallen waarbij het vaste salaris wordt bevroren.
Al met al is dit heel evenwichtig. We hebben dit zo gedaan omdat we toch een betrouwbare overheid willen zijn. De terugwerkende kracht naar aanleiding van de motie-Van Vliet resulteert in een stevige aanscherping van het bonusbeleid. Die is echt heel stevig als je bekijkt wat ooit er is uitonderhandeld met de financiële instellingen die indertijd staatssteun hebben ontvangen. Men mag van de overheid echter wel enige vorm van betrouwbaarheid vragen. Om deze ingreep mogelijk te maken, maar tegelijkertijd de algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet te zeer te doen knellen, is dus een stijging van maximaal 20% van het vaste salaris toegestaan. Normaal gesproken stellen wij geen grenzen aan salarissen, maar alleen aan het bonusbeleid. Bij het verlenen van staatssteun stellen we echter ook grenzen aan de salarissen. Dat doen we als een soort antimisbruikclausule zodat een bonus niet kan worden geconverteerd naar een hoger vast salaris. Het gaat ons tenslotte om het aanpakken van de bonussen in de financiële instellingen. Het is niet ongebruikelijk om, als een bonus wordt omgezet naar een vast salaris, een conversiefactor van zo'n 50% te hanteren. Bij een variabele beloning van maximaal 100% zou dit resulteren in een stijging van het vaste salaris met 50%. Zo bezien, is die 20% heel sober te noemen.
Net als de Kamer vind ik dat wij het bonusbeleid bij staatssteun heel streng moeten aanpakken. Dit voorstel regelt een bonus van 0% voor nieuwe gevallen van staatssteun. Dat is uniek. Wij regelen zelfs met terugwerkende kracht een bonus van 0% in gevallen van staatssteun die in het verleden heeft plaatsgevonden. Alleen voor die bestaande gevallen geldt het overgangsrecht dat in de tussentijd het vaste salaris enigszins kan stijgen. Neem bijvoorbeeld ABN AMRO. Mensen hebben daar expliciet ingetekend voor een pakket nadat de bank allang was overgenomen. Dat waren nieuwe bestuurders. Zij hebben ingetekend voor een pakket met een forse, mogelijke bonus. Dat is met mijn ambtsvoorganger overeengekomen. Hij heeft het goedgevonden. Dit wetsvoorstel perkt die mogelijkheid desalniettemin fors in. Voor het laatste stukje doe ik een beroep op de Kamer om consequent met mij te zijn. De nieuwe gevallen vallen er helemaal onder. De bestaande gevallen worden fors ingeperkt. Wij hebben hiermee nu wellicht het strengste bonusbeleid in de geschiedenis van Nederland.
De heer Irrgang (SP): Dit is toch niet uit te leggen? De minister is aan het onderhandelen over een miljardenbezuiniging, waardoor mensen er weer heel veel op achteruit zullen gaan. Er komt wel een bonusverbod, maar ondertussen nodigt de minister Gerrit Zalm en zijn collega's bijna uit om de vaste salarissen nog eens even met 20% te verhogen voordat het bonusverbod ingaat, terwijl het helemaal niet zeker is dat er überhaupt een bonus voor deze bestuursleden zou komen. Dat kan de minister toch niet uitleggen? Hij heeft altijd gezegd dat terugwerkende kracht onmogelijk is. Nu doet hij zelf echter een voorstel dat hij kwalificeert als geldend met terugwerkende kracht. Ik constateer dan maar dat er, als de politieke wil er is, soms meer mogelijk is dan de minister soms suggereert. Ik zou zeggen: laten wij dan inderdaad consequent zijn – de Kamer heeft niet onderhandeld – en laten wij ook dat gat van 20% dichten. Er kan een overgangsbepaling komen met de strekking dat die salarissen niet kunnen worden verhoogd tot het moment van herintreding.
Minister De Jager: De heer Irrgang vergelijkt nu appels met peren. Dit betreft de matiging. Hij zei dat ik aan het onderhandelen ben en dat er weer bezuinigingen worden doorgevoerd. Zoals de heer Irrgang wellicht weet, zijn wij nog niet aan het onderhandelen over bezuinigingen omdat wij niet precies weten wat de cijfers van het Centraal Planbureau zijn. Het gaat hier om een forse matiging, dus die kan ik heel goed uitleggen. Dat de afspraken die mensen al hebben gemaakt nog verder versoberd moeten worden door dit wetsvoorstel, kan ik heel goed uitleggen, juist in sobere tijden. In niet-sobere tijden zou je misschien iets minder makkelijk kunnen uitleggen dat mensen erop achteruitgaan. In dit geval is het echter goed uit te leggen.
De terugwerkende kracht kan niet los worden gezien van het haakje van de 20%-stijging dat nu in de wet is opgenomen. Normaal gesproken is terugwerkende kracht niet mogelijk, maar als je daarvoor een soort schadeloosstelling of compensatie biedt, heb je meer kans dat zich toch geen grote problemen of strijdigheid met algemene beginselen van behoorlijk bestuur en gevallen bij de rechter voordoen. De kans dat de terugwerkende kracht wordt gehandhaafd – dat is een wens die Kamerbreed leeft – is op deze manier veel groter. Anders is de overheid enorm aan het zwalken met het bonusbeleid. Nogmaals: in veel gevallen zijn dit mensen die nieuw zijn, die vervangers zijn. Zij zijn destijds niet betrokken geweest bij het aanvragen van de staatssteun. Zij zijn zelfs aangetrokken op de voorwaarden die nu gelden. Daar mogen zij op vertrouwen, zeker met de overheid als 100%-aandeelhouder. Wij perken een en ander nu verder in. Voor de rest, voor nieuwe gevallen, zal de wet onomwonden gelden. Bij nieuwe gevallen weten mensen bij de financiële instellingen straks immers precies waarvoor zij intekenen, want voor hen is de wet inmiddels voldoende kenbaar.
De heer Irrgang (SP): De overheid kan de wet wijzigen, zoals bij een bezuiniging op de kinderopvang is gebeurd. Daarbij wordt ook niet gezegd dat met terugwerkende kracht in de rechten van mensen wordt getreden. Daar zijn wij het vaak mee oneens, maar daarbij kiest de regering wel voor die weg. Wij zijn het oneens over de vraag of het wenselijk is, maar ik constateer wel dat het maar zeer de vraag is of het bestuur van ABN AMRO überhaupt recht had op een bonus als de regering het bonusverbod niet had ingevoerd. Mogelijk doet zich dus wel de situatie voor dat het salaris met 20% omhooggaat. Dat is dan ook geen matiging meer en dat kan de minister niet uitleggen.
Minister De Jager: Als er winst was gemaakt, had men recht op een bonus op grond van de afspraken die men met mijn voorganger heeft gemaakt.
De heer Irrgang (SP): Dat is een zeer hypothetische situatie.
Minister De Jager: Nee, dan moet de heer Irrgang toch beter opletten.
De heer Irrgang (SP): Ik heb het over winst bij verkoop.
Minister De Jager: Met alle respect, maar nu maakt de heer Irrgang er een potje van. Dat gaat alleen over de bonus van de voorzitter van de raad van bestuur. Wij hebben het nu over iets heel anders. De overige leden van de raad van bestuur van ABN AMRO hebben namelijk van jaar tot jaar recht op een bonus, ongeacht de winst door verkoop. Mijn voorganger heeft dat ook heel duidelijk aan de Kamer laten weten.
De heer Braakhuis (GroenLinks): Ik ga ervan uit dat wij het over een eenmalige verhoging van 20% hebben en niet over een jaarlijks terugkerend iets.
Minister De Jager: Nee, anders zou het iedere keer een bonus zijn. Het betreft het eenmalig ophogen van het structurele salaris. Daarna geldt er een bonusverbod, ook voor bestaande gevallen. Het gaat dus om een volledig verbod.
De heer Huizing (VVD): Kan de overheid er als aandeelhouder bij ABN AMRO geen invloed op uitoefenen?
Minister De Jager: Dat kan in beperkte mate. Ten eerste gaat de raad van commissarissen normaal gesproken over het beloningsbeleid. De aandeelhouder heeft natuurlijk wel wat over het algemene beloningsbeleid te zeggen. Ten tweede heeft de Kamer mij keer op keer ertoe gedwongen om ABN AMRO zo veel mogelijk op afstand te plaatsen. Alhoewel wij voor de beloningsparagraaf nog enige ruimte hebben, heb ik toegezegd dat wij hiermee heel terughoudend omgaan. Er is natuurlijk altijd nog een zekere rol voor de aandeelhouder voorzien, maar laat ik het even loskoppelen omdat dat het meest zuiver is: ik zit hier nu in mijn rol als medewetgever. Het gaat hierbij niet alleen om ABN AMRO, maar ook om instellingen waarvan de overheid geen aandeelhouder is geworden. Het gaat om alle staatsgesteunde instellingen, zoals ook in de memorie van toelichting is opgenomen. Ik maak onderscheid tussen die petten.
Mevrouw Schouten (ChristenUnie): De minister zegt dat door de 20% opslag de kans groter is dat het houdbaar is bij de rechter. Is de kans dan nog steeds aanwezig dat het niet houdbaar is, ook met die 20% opslag?
Minister De Jager: Ik vind dit alleszins redelijk. Het betreft namelijk een heel sobere conversie. Er zijn ook onderzoeken waaruit blijkt dat vaak een conversie van 50% wordt gehanteerd. Ik ga er eigenlijk van uit dat het zeker in gevallen dat de Staat aandeelhouder is, in onderhandeling op deze manier tot stand kan komen. De raad van commissarissen kan op basis hiervan vrijwillig afspraken over deze matiging maken. Daar ga ik van uit en dan is er dus helemaal geen sprake van dat men geprikkeld wordt om naar de rechter te gaan.
De heer Koolmees (D66): In het verlengde daarvan vraag ik het volgende. De minister stelt nu eigenlijk voor om de mogelijkheid te bieden om het vaste salaris te verhogen in ruil voor onzekere beloning, om tegemoet te komen aan de eis van terugwerkende kracht. Vat ik het zo goed samen?
Minister De Jager: Ja, dat klopt. Daarbij geldt een heel sobere conversiefactor. Normaal gesproken wordt namelijk een conversiefactor van 50% gehanteerd, maar die is hierbij fors lager.
De heer Koolmees (D66): Voor instellingen die op lange termijn in handen van de Staat blijven – de verwachting is dat een aantal staatsgesteunde bedrijven voor langere termijn in overheidshanden blijft – zit er dus een soort penny wise, pound foolishconversie in?
Minister De Jager: Dat is geen geheel waardevrije vraag en nee, dat is niet het geval. Ik denk dat de heer Koolmees bedoelt dat het, gezien het belang van de aandeelhouders, verstandig kan zijn om wel een bonusbeleid te voeren ten aanzien van bestuurders. In algemene zin kan ik me wel iets bij zijn vraag voorstellen. Daarom moeten wij goed opletten. Ik geef de indieners van het amendement over ASR maar gelijk mee dat onze specialisten zeggen dat de investeerders wel een bonusbeleid willen zien als de overheid aan het uitstappen is en een organisatie richting een beursintroductie gaat. Dit moet slim worden meegenomen in het amendement. Als de overheid aan het uitstappen is bij een beursgang, moet de totale ban op bonussen er vanaf worden gehaald. Anders is het inderdaad penny wise, pound foolish, want het is toch al enigszins onzeker of wij ons geld in dezelfde mate terugkrijgen en die onzekerheid wordt alleen maar groter. Met de totale ban op bonussen wordt de kans alleen maar kleiner. Als een bedrijf weer naar de markt gaat, is er dus weer bonusbeleid nodig.
De heer Plasterk (PvdA): Toen de heer Irrgang en ik vorige week aankondigden met een initiatief te zullen komen om alle bonussen te stoppen, kwamen er van verschillende kanten twee bezwaren. Ten eerste zou je niet kunnen ingrijpen in het beloningsbeleid van particuliere ondernemingen. Ten tweede zou het hoe dan ook niet mogelijk zijn om nog niet toegekende bonussen die voortvloeien uit reeds afgesloten arbeidscontracten, te stoppen. Is de minister het met mij eens dat hij op beide punten de Rubicon over is? Het gaat nu om particuliere bedrijven en om bonussen die voortvloeien uit afgesloten contracten.
Minister De Jager: Reeds toegekende bonussen die niet zijn uitgekeerd, kunnen wij niet terugpakken. Dat doen wij ook niet met dit voorstel.
De heer Plasterk (PvdA): Het gaat om nog niet toegekende bonussen die voortvloeien uit reeds afgesloten arbeidscontracten. Iemand heeft bijvoorbeeld in zijn arbeidscontract staan dat hij een bonus krijgt bij een bepaalde prestatie. De minister zegt dat die bonus wordt gestopt. Mijn vraag is of er iets anders gebeurt dan wanneer wij dit voor de hele financiële sector zouden doen.
Minister De Jager: De rechtvaardigingsgrond om als wetgever in te grijpen, ligt hier duidelijk in het feit dat een onderneming staatssteun heeft ontvangen of, als ASR middels een amendement wordt ingebracht, in het feit dat een financiële onderneming min of meer tegen de wil van de Staat in voor 100% is overgenomen vanwege de financiële stabiliteit. In die gevallen moet de overheid ook iets te zeggen hebben over het beloningsbeleid. Ik vind die rechtvaardigingsgrond heel redelijk, want ik ben zelf met dit voorstel gekomen. Dit ligt toch heel anders bij private ondernemingen die netjes belasting betalen en heel veel werkgelegenheid verschaffen in dit land, maar nog nooit hun hand hebben opgehouden bij de Staat. Wij leven niet in een communistische samenleving. Wij moeten geen dingen willen reguleren in private ondernemingen. Daar geldt met name zelfregulering en wellicht ingrijpen bij perverse prikkels. Wij doen al heel veel op het gebied van het bonusbeleid. Wij hebben het Besluit beheerst beloningsbeleid, waarmee wij perverse prikkels over de hele linie tegengaan. Wij hebben ook allerlei afspraken over zelfregulering. Wij doen heel veel. Het gaat mij echter heel ver om als overheid de salarissen te reguleren van ondernemingen die buiten de scope van staatssteun vallen.
De heer Plasterk (PvdA): Ik constateer dat het antwoord van de minister is: ja, je kunt ingrijpen in het bonusbeleid bij private ondernemingen, mits de rechtvaardigingsgrond zwaar genoeg is. Wij komen bij andere gelegenheid nog wel te spreken over die rechtvaardigingsgrond.
Minister De Jager: De heer Plasterk trekt zijn eigen conclusies. Wij zullen het debat op dat moment voeren, maar ik denk dat de heer Plasterk al enigszins aanvoelt dat wij hierover verschillende opvattingen hebben.
Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA): Ook wij denken daar anders over, maar dat weet de heer Plasterk. Ik begrijp de redenering van de minister over de 20%. Ik hoor vandaag echter graag van hem dat de mogelijkheid er is maar dat hij oproept om niet van de mogelijkheid gebruik te maken.
Minister De Jager: Nee, dat kan ik echt niet doen, want het hangt af van de situatie. Ik kan me voorstellen dat als je bestuurders hebt aangetrokken op basis van een pakket en ze hebt gezegd dat zij dat pakket krijgen, bijvoorbeeld een salaris met 60% bonus als zij ondernemingswinst maken, zij dat dan ook moeten krijgen. Als wij dat nu achteraf terugdraaien, vind ik het eerlijk gezegd redelijk dat de raad van commissarissen de mogelijkheid heeft tot maximaal 20% om dat te doen. Ik zal dus niet oproepen om daar geen gebruik van te maken. Ik regel het voor de toekomstige gevallen. Het is namelijk een eenmalig overgangsrecht. De heer Braakhuis zei dat ook. Voor toekomstige gevallen hebben wij het dus helemaal dichtgetimmerd, maar voor de tussenliggende periode, waarin het niet meer om bonussen gaat, is het al best heel terughoudend. Ik doe overigens wel de oproep om terughoudend met bonussen om te gaan. De terughoudendheid blijkt al uit de 20%. Daarmee wordt namelijk geconverteerd naar een heel lage factor.
Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA): Als deze 20% geregeld is, wil dat nog niet zeggen dat er ook gebruik van wordt gemaakt. Ik begrijp dat de minister die oproep niet kan doen, maar daar zitten verstandige bestuurders, wat de raden van commissarissen ook besluiten. Die bestuurders weten zelf wel waar de grenzen zijn.
Minister De Jager: Dat hangt ook af van de situatie waarin de onderneming verkeert, het salarisgebouw en het moment waarop mensen zijn aangetrokken. Ik kan daar in algemene zin geen uitspraak over doen anders dan dat de 20% al heel gematigd is.
De heer Irrgang en de heer Plasterk vroegen nog naar de reikwijdte. Ik ben bekend met de motie-Irrgang die oproept tot de uitbreiding naar alle medewerkers. Ondanks de motie heb ik er bewust voor gekozen om het bonusverbod van toepassing te laten zijn op de personen die eindverantwoordelijk zijn binnen de onderneming. Dat is dus het bestuur op het niveau waar steun is aangevraagd. Dit hebben we mede gedaan vanwege de consequenties voor de internationale concurrentiepositie van de onderneming. Je moet ook rekening houden met de gevolgen voor de arbeidsmarkt en dergelijke voor een dergelijke onderneming. Wij lopen in Nederland al erg voorop in het beperken van het bonusbeleid. Dat vind ik ook goed. We moeten dat zeker zo houden. Het bonusverbod bij degenen die staatssteun aanvragen, de bestuurders dus, vind ik echter heel redelijk. Het is echter niet mijn doelstelling om de andere medewerkers van de financiële onderneming te treffen. Het ging er namelijk om om de bestuurders aan te pakken en niet iedereen.
De heer Irrgang en de heer Braakhuis vroegen naar het gevaar dat de steun alsnog omhooggaat. De toelichting bij het voorstel op dat punt is glashelder. Ik denk dat we dat wat kunnen tegengaan. Elk beding na de periode van steun dat tot doel heeft om de beperking van het bonusverbod te compenseren is strijdig met het voorstel en daarmee nietig. Een extreme stijging van het vaste salaris na de periode van steun zou het voorstel dus zonder meer doorkruisen en daarmee nietig zijn.
Dan kom ik op het verschil tussen het bonusverbod en de bankenbelasting. De bankenbelasting treft alle banken, terwijl het bonusverbod de financiële ondernemingen treft – dat is dus iets breder – die staatssteun ontvangen. Daar is het dus iets smaller.
Dan werd er gevraagd of voorwaardelijk toegekende bonussen onder het overgangsrecht vallen. Nee, als met «voorwaardelijk toegekend» wordt bedoeld dat bijvoorbeeld iemand met een contract een jaarlijkse bonus uitgekeerd kan worden op basis van zijn prestaties, mag dat straks ook bij de huidige gevallen niet meer worden uitgekeerd. Wel kunnen reeds toegekende bonussen nog onder het overgangsrecht plaatsvinden, omdat mensen daar recht op hebben. Dat is het verschil dat ik net besprak met de heer Plasterk.
De voorzitter: Dat waren de beloningen. Wij gaan over naar het volgende blok.
Minister De Jager: Dan gaan wij naar de accountants, maar eerst even iets over de timing.
De voorzitter: Nu wij het over timing hebben: ik stel voor dat de minister het blokje helemaal behandelt en dat wij aan het eind vragen stellen. Ik ben bang dat wij het anders niet halen.
Minister De Jager: Voor u ligt een wetsvoorstel dat iets heel anders beoogt te regelen dan een aantal amendementen die meer gaan over een algemeen overleg dat wij recentelijk hebben gehad. Over die onderwerpen, bijvoorbeeld het roulatiegebod en het adviesverbod, hebben wij in het AO gesproken. Naar aanleiding van de Europese consultatie die nu loopt hebben wij een internetconsultatie gedaan. Die is vorige week gesloten en afgelopen donderdag heb ik de eerste indrukken van de uitkomsten ervan al schriftelijk met u gedeeld. Dat was heel kort, omdat de Kamer erom had gevraagd. Wij zijn nu nog bezig om dat bij elkaar te brengen. Ik heb zelf nog de hoop dat de Kamer zegt: oké, het is misschien wel goed om dat allemaal gezamenlijk te behandelen, in samenhang met de uitkomst van de consultatie en de voorstellen die ik daarop heb.
Een van die punten betreft de Chinese walls. Ik heb al aangekondigd met een wetsvoorstel te komen. De Raad van State en Actal zullen er natuurlijk naar kijken. Overigens creëer ik geen muizengaatje in die Chinese walls, maar echt een kattenluik voor een flinke kat. Het betekent dat informatie-uitwisseling binnen de AFM, zoals de AFM dat ook zelf vraagt – de AFM heeft aangegeven zich aan deze oplossing te kunnen committeren – gewoon mogelijk moet zijn, maar wel met de nodige waarborgen. Dat betreft dat kattenluik.
Over de scheiding van audit- en non-auditdiensten is al heel veel van gedachten gewisseld. Ook in het AO accountancy op 27 oktober hebben wij er uitgebreid over gesproken. Wij hebben het onderzoek van Nyenrode. Ik heb ook informatie van de Universiteit Tilburg. Die informatie hebben wij zelf gevraagd van de Universiteit Tilburg. Daarin wordt sterk verwezen naar internationale onderzoeken. Volgens die internationale onderzoeken en de informatie van de Universiteit Tilburg kan niet worden gesteld dat vergaande ingrepen zoals het scheiden van audit- en not-auditdiensten en ook de roulatie alleen voordelen hebben, maar zijn er ook nadelen omdat de kwaliteit van de audit juist versterkt kan worden door een aantal van die diensten daaromheen. Dat is het empirische bewijs dat daarvoor is gegeven. De AFM zegt in haar brief op dit onderdeel dat het niet betekent dat daarmee de audit van de accountants effectiever en beter wordt. Ook de AFM waarschuwt voor de nadelen van een heel strikte scheiding van audit en non-audit.
Ik kijk ook goed naar het gevoelen van de Kamer. Ik kan mij voorstellen dat zij zegt dat je hier toch tot een scheiding moet komen. Stel dat je toch tot een scheiding wilt komen, dan zou ik mij eerder kunnen voorstellen dat voor accountantsorganisaties die controles verrichten bij OOB's een verbod wordt geïntroduceerd tot het verlenen van diensten die niet gerelateerd zijn aan de wettelijke controlewerkzaamheden. Volgens mij zit dat materieel heel dichtbij datgene wat de Kamer vraagt. Het is ook in lijn met de voorstellen van Barnier. Het is dus niet zo dat Barnier verdergaat dan het voorstel van de Kamer. Sterker nog, het amendement van de Kamer op dit punt lijkt zelfs verder te gaan dan Barnier, met een verbod op het verlenen van diensten die niet gerelateerd zijn aan de wettelijke controlewerkzaamheden. Dat kun je doen door de AFM het onderscheid te laten maken. Je hebt dan een lijst met verboden diensten en een lijst met toegestane diensten. Ik heb daar ook een voorstel voor. Dat kan ik aan de Handelingen toevoegen. Ik heb hier een lijst met verboden diensten – dat is een hele waslijst – en een kortere lijst van toegestane diensten. Ik heb ze zelf ook net gelezen. Het lijkt mij allemaal heel logisch en in lijn te zijn met wat je zou willen. Het voorstel geef ik ter overweging aan de Kamer.
De voorzitter: Ik neem aan dat er geen bezwaar tegen bestaat dat dit stuk ter inzage wordt gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Kamer.
Morgen is er een tweede termijn waarin u het voorstel kunt meenemen.
(Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.)
Minister De Jager: Een scheiding van audit- en non-auditdiensten maakt deel uit van de voorstellen van Barnier. Het gaat om een verordening die straks rechtstreekse werking heeft. Ik vind het een nadeel om daar nu al te veel op vooruit te lopen, want dan krijg je mogelijk zwalkende wetgeving. Die verordening heeft straks namelijk rechtstreekse werking. De eerste reacties op de Europese voorstellen zijn heel erg kritisch. De kans is dus reëel dat de verordening straks een maximum regelt, terwijl je nationale wetgeving moet terugdraaien. Daar is niemand bij gebaat. Ik geef het in overweging om, als er al een amendement wordt ingediend, het wat minder strikt te maken, omdat auditgerelateerde diensten mogelijk moeten blijven. Als je zo'n scheiding zou willen, doe dan in ieder geval auditgerelateerde diensten erbij, want anders ga je de kwaliteit van audit mogelijk heel erg schaden. Ook in de voorstellen van Barnier wordt er gesproken over bepaalde aan audit gerelateerde diensten die mogelijk moeten blijven. Daarnaast wordt in de voorstellen gesproken over een lijst met diensten die in principe verboden zijn. We volgen dus toch een beetje de systematiek die Barnier voorstelt. Voorbeelden van verboden diensten – het is een hele waslijst – zijn bijvoorbeeld fiscale advieswerkzaamheden, wat wel heel ver gaat, het optreden als vertegenwoordiger van een onderneming en het verlenen van interne auditdiensten. Op basis van de uitkomsten van de internetconsultatie kunnen we komen tot een definitieve lijst. De huidige lijst is dus een eerste opzet.
Hoe wordt de onafhankelijkheid van een accountant bij aan audit gerelateerde diensten gewaarborgd? Dat is een vraag van de VVD. De onafhankelijkheid van de accountant bij aan audit gerelateerde diensten kan worden gewaarborgd door actieve bemoeienis van de raad van commissarissen of een auditcommissie bij het verlenen van de opdracht aan de accountant. De actieve bemoeienis van de raad van commissarissen volgt nu al uit de Corporate Governance Code. De NBA heeft zich daar in haar plan van aanpak een voorstander van getoond. Als het nodig is, kunnen we inderdaad overgaan tot wetgeving. Dat moet ik dan overlaten aan mijn collega van Justitie.
D66 en GroenLinks vragen om een onderzoek naar audit- en non-auditdiensten en kantorenroulatie. Zowel de door Barnier voorgestelde scheiding van audit- en non-auditdiensten als de verplichte kantorenroulatie maakt deel uit van de afgelopen internetconsultatie accountancy. De volledige analyses van de uitkomsten hiervan kan ik begin maart met de Kamer delen. Wij hebben hier bijna 50 reacties op binnengekregen. Diverse wetenschappers hebben gereageerd, onder meer van Nyenrode Business Universiteit en de Maastricht Universiteit. Wat mij betreft biedt de consultatie voldoende basis om te besluiten welke kant we willen opgaan in de accountancy.
De verplichte kantorenroulatie maakt deel uit van de voorstellen van Barnier. Het gaat dan om een verordening die rechtstreekse werking heeft als ze doorgaat. De eerste reacties zijn ook op dat punt heel erg kritisch. Ik wil de AFM vragen of zij deze maatregel wil evalueren binnen een beperkt aantal jaren. Ik wil haar ook advies laten uitbrengen over nut en noodzaak van de verplichte kantorenroulatie. Dan gaat het over het pakket om de huidige regels aan te scherpen. Ik noem de verplichte partnerroulatie, de verplichte aanbesteding door OOB's en een meer prominente rol van de raad van commissarissen bij de selectie en evaluatie van de accountant. Ik zou de AFM graag laten kijken naar dat hele pakket.
Ik kom op het informeren van de AFM over de accountantskeuze. De fracties van GroenLinks en de SP hebben hiertoe een amendement ingediend. Het oordeel daarover laat ik aan de Kamer.
Ik kom op het amendement van de PVV, de SP, de PvdA en GroenLinks over de Chinese walls en aanvullende bevoegdheden van de AFM. Ik heb het daarover al gehad. Ik ben bezig met een voorstel hiertoe, waarin ik ook waarborgen wil aanbrengen. Ik vraag de indieners om het amendement tot dat moment aan te houden. Wij hebben als compromis afspraken gemaakt met alle betrokken partijen. In dit amendement zitten veel technische onduidelijkheden, waarvan de implicaties niet zijn te overzien. De vertrouwensrol van de accountant is heel essentieel. Ik zou graag de gelegenheid krijgen om met een voorstel te komen.
De voorzitter: Een amendement kan niet worden aangehouden. Als een amendement op een wetsvoorstel niet in stemming is gebracht, is het op zich weg. Het is natuurlijk altijd opnieuw in te dienen bij een volgende gelegenheid, die de Kamer ook zelf kan creëren.
Minister De Jager: Omdat een amendement op ieder moment weer kan worden ingediend, komt dat materieel op hetzelfde neer.
De voorzitter: Soms wordt een haakje gezocht en vaak is dat wel te vinden.
Minister De Jager: Wij krijgen nog FM-wetgeving in relatie tot de code-Frijns. Die ligt al zeer geruime tijd in de Kamer. Heel wat wetsvoorstellen zijn deze wetgeving gepasseerd.
Ik kom op de Wet op het accountantsberoep. De VVD vraagt of het zinvol is dat alle RA's en aa's dezelfde wettelijke controles mogen doen. Moet de bevoegdheid van de aa's niet beperkt worden tot kleine ondernemingen? Het CDA vraagt of er niet meer differentiatie in de opleiding moet zijn. Het is niet zo dat de bevoegdheden van de aa en de RA hetzelfde blijven. In het wetsvoorstel worden aa's voortaan uitgesloten van controles bij OOB's. Dit biedt de mogelijkheid om in de opleiding andere accenten te leggen. Onderscheid tussen OOB's (banken, verzekeraars, beursvennootschappen) en niet-OOB's is het meest helder. Het wordt ook in de Europese richtlijn, waar Barnier mee bezig is, gehanteerd.
Bij de kleine controles wordt geklaagd over de hoge kosten van de NBA-kwaliteitscontrole. Bij de fusie wordt het toetsingsstelsel herzien. De verordening inzake de kosten van de kwaliteitstoetsing wordt aan mij ter goedkeuring voorgelegd. Ik zal erop letten of die kosten evenredig zijn.
Is het acceptabel dat accountants in opleiding stages afleggen in een simulatieomgeving? Elk onderwijskundig middel dat kan bijdragen aan de kwaliteit van de opleiding kan mijns inziens worden ingezet. Hierbij kunnen door de NBA voorwaarden worden gesteld aan het gebruik van die middelen. Ik vertrouw erop dat de NBA hierbij kwaliteit vooropstelt.
De voorzitter: Wij zullen de tweede termijn morgen plenair houden. Zijn er nog dringende vragen? Ik zie dat de heer Van Vliet zich als eerste meldt. Als de vraag maar kort is.
De heer Van Vliet (PVV): U zegt dat tegen de verkeerde, want ik ben altijd kort. De minister sprak over de scheiding tussen audit en non-audit. In de VS is er de Sarbanes-Oxley-wet, die geldt voor beursgenoteerde fondsen. Heel veel ondernemingen committeren zich daaraan terwijl zij niet aan de beurs genoteerd zijn. Vaak zijn het ondernemingen met dochterbedrijven in het buitenland, bijvoorbeeld in Nederland. Ik heb dat aan den lijve ondervonden. Vaak ervaren die bedrijven het zelf ook nog als verfrissend als bijvoorbeeld de controlerend accountant niet ook andere diensten verricht. Blijkbaar is het de praktijk dat veel bedrijven in Nederland die een dochter zijn een Amerikaanse onderneming, hiermee al aan de slag zijn. Dat wil ik wel nog even meegeven. Hoe kijkt de minister daartegen aan?
Minister De Jager: Dat nemen we echt mee in de consultatie. Ik krijg van mijn ambtenaren te horen dat wij op dit punt zelfs strenger zijn dan Sarbanes-Oxley. Dan telt dat argument niet meer.
De heer Huizing (VVD): Ik wil nog even ingaan op de relatie met de opleiding en de vraag waar je nu de scheiding legt voor aa's en RA's. Het is het voorstel om het bij OOB's te leggen. De deskundigen geven alleen aan dat er toch wel een significant verschil is in noodzakelijke kennis en kunde voor de controle van een klein bedrijf of een bedrijf met zo'n 250 werknemers of een navenant balanstotaal. Als je die grens daar zou neerleggen, zou je opleidingen nog veel specifieker kunnen richten op datgene wat men in de praktijk doet.
Minister De Jager: Ik wil allereerst nog een aanvulling geven op mijn reactie op de vraag van de heer Van Vliet. Ik zag aan zijn non-verbale uitingen dat hij behoefte heeft aan een nadere toelichting. Ik zal in de plenaire afronding nog iets uitgebreider ingaan op onze mening dat wij op dat punt zelfs strenger zijn dan Sarbanes-Oxley. Wij zullen dat vanavond nog even specifiek uitzoeken.
De heer Huizing heeft nog een vraag gesteld over de opleidingseisen. De heer Huizing zegt dat er wel sprake moet zijn van proportionele opleidingseisen. Daar kan ik in algemene zin wel in meegaan. Het is natuurlijk wel belangrijk dat de opleidingseisen streng genoeg blijven. Er wordt weleens geklaagd over de eisen die gelden voor RA en aa. Het gaat daarbij met name om de continue opleidingseisen. Ik vind het in algemene zin een groot goed dat continu en doorgaand minimale eisen worden gesteld aan de opleidingen. De eisen moeten echter wel proportioneel zijn. Bij iemand die kleine bedrijven controleert hoort een ander eisenpakket dan bij iemand die een OOB controleert. Dat staat bij ons op het netvlies. Ik zal daarop blijven letten.
Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA): Ik heb me laten vertellen dat de eindtermen voor een aa en een RA exact hetzelfde zijn. Er is bij de opleiding van de aa een groot gemis als het gaat om de opleidingseisen die je zou moeten stellen aan echt een mkb-gerelateerde accountant. Je zou dus best een slag kunnen maken om juist daar wat extra aandacht te besteden aan het anders definiëren van de eindtermen. Dat was ook de intentie van mijn opmerking.
Ik heb nog een andere vraag aan de minister. Ik heb in eerste termijn duidelijk aangegeven dat ik een grote voorkeur heb om de amendementen over de accountancy integraal samen te voegen met de discussie die we zouden moeten voeren over de richting, over de verordening die er komt vanuit Europa, van commissaris Barnier. Ik begrijp nu niet precies wat het standpunt van de minister is. We hebben zojuist een lijst gekregen met verboden en toegestane diensten. Waar gaan we nu heen en hoe stelt de minister zich het debat voor? Wij gaan daar uiteraard zelf over, maar ik hoor graag ook de visie van de minister daarop.
Minister De Jager: Ik ben het op dat punt eens met mevrouw Blanksma. Daarom heb ik aangegeven dat ik zelf nog met een brief kom, met verschillende opties. Wij zijn die internetconsultatie nog aan het afronden. Ik bedoelde daarmee natuurlijk ook op een diplomatieke manier te zeggen: zou de Kamer dan niet in overweging kunnen nemen om het wat te vertragen of enigszins aan te houden? Het hoeft niet zo heel lang. Ik heb gezegd dat we in maart al met een reactie kunnen komen. Het houden van een internetconsultatie en een daaropvolgende terugkoppeling naar de Tweede Kamer heeft inderdaad niet zo veel zin als de Tweede Kamer in de tussentijd al met vergaande amendementen is gekomen. Dat bedoelde ik. Maar het is inderdaad, zoals mevrouw Blanksma zelf ook zegt, uiteindelijk een bevoegdheid van de Tweede Kamer zelf.
Mevrouw Blanksma-van den Heuvel (CDA): We behandelen vandaag een wet en daar hangen amendementen aan, hoe ver ze daar ook vandaan staan. Als wij deze amendementen niet zouden behandelen of de behandeling ervan zouden uitstellen, moeten wij dan de behandeling van het hele wetsvoorstel doorschuiven?
Minister De Jager: Nee, de voorzitter heeft al gezegd dat die amendementen gewoon kunnen worden ingediend bij de behandeling van een ander wetsvoorstel, bijvoorbeeld het voorstel voor de «wet-Frijns». Inhoudelijk staan zij los van deze wetgeving. De Kamer kan de amendementen dus gewoon indienen bij de behandeling van een ander wetsvoorstel. Daar is geen bezwaar tegen.
Dan de prospectus. De heer Irrgang vroeg of ik de zorgen van de SP deel dat de vrijstelling van 2,5 mln. gebruikt of misbruikt zou worden door louche marktpartijen. Om misbruik tegen te gaan, zijn al sinds 1 juli jongstleden enkele voorwaarden voor die vrijstelling van 2,5 mln. aangescherpt. Per 1 juli 2011 geldt die vrijstelling bijvoorbeeld alleen nog per groep en niet per individuele uitgevende instelling met betrekking tot die groep. Aan het behoud van de vrijstelling van 2,5 mln. is vastgehouden, gelet op de kosten van het opstellen van de prospectus. Indien een wijziging van deze vrijstellingsgrens noodzakelijk blijkt, hoeft dat niet jarenlang te duren. Wij denken hiermee balans en evenwicht te hebben gevonden in de voorstellen en de belangen.
De heer Huizing vroeg hoever de Europese Commissie is met het opstellen van een verlicht prospectusregime voor kleine en middelgrote bedrijven. De Commissie dient op korte termijn bij het Europees Parlement en de Europese Raad een voorstel in tot wijziging van de Prospectusverordening. Daarmee wordt het nieuwe verlichte prospectusregime voor kleine en middelgrote bedrijven geïntroduceerd. Dit moet gaan gelden vanaf 1 juli 2012. Het voorstel is een technische uitwerking. De Raad en het Europees Parlement mogen het alleen aannemen of in zijn geheel verwerpen. Het kan dus vrij snel gaan.
De heer Plasterk vroeg of het nieuwe verlichte regime voor kleine en middelgrote bedrijven niet zal leiden tot een verminderde bescherming van beleggers. Door dit nieuwe regime zullen deze ondernemingen niet meer verplicht zijn om aan de huidige uitgebreide en specifieke eisen te voldoen, maar zij zullen wel degelijk verplicht blijven om te voldoen aan de algemene norm dat de prospectus alle relevante informatie moet bevatten die voor een belegger van belang is.
Zijn de gevolgen van het vermelden van de noodzakelijke informatie in het kader van de verplichting om jaarlijks een document op te stellen, aanvaardbaar? Het betrof een dubbele verplichting. Beleggers worden dus niet minder geïnformeerd. Deze constatering heeft geleid tot een aanpassing op Europees niveau die door alle betrokkenen breed is gedragen.
De heer Van Vliet vroeg of ik kan bevestigen dat ik net als de PVV de intentie heb om de vrijstelling van 2,5 mln. niet te verhogen tot 5 mln. Dat kan ik bevestigen. De vrijstelling mag wel naar 5 mln. maar ik doe dat inderdaad niet, mede gelet op de opstelling van de Tweede Kamer in het verleden.
De heer Braakhuis vroeg in hoeverre dit wetsvoorstel tot een verbetering leidt. Wijzigingen hebben onder andere tot doel om meer duidelijkheid te verschaffen over diverse regels. Meer regels worden Europees geharmoniseerd. Dat leidt tot een betere situatie voor de uitgevende instelling en voor beleggers. Daarnaast leiden de nieuwe regels tot minder belastende vereisten voor uitgevende instellingen. Ik denk inderdaad dat deze aanpassingen in de herziene richtlijn voor prospectussen en in de Wft tot een daadwerkelijke verbetering leiden. Tot zover dit blokje.
De voorzitter: Zijn er nog dringende vragen over de prospectus?
De heer Irrgang (SP): De minister zei dat de vrijstelling onder 2,5 mln. is aangescherpt en dat verdere aanscherping, als die toch nodig was, niet jaren hoeft te duren. Bedoelt de minister daarmee dat een wijziging van de Europese richtlijn weer heel snel gewijzigd kan worden? Of kan de minister zonder een wijziging van de Europese richtlijn zelf aanscherpingen aanbrengen? Dat laatste zou ik iets overtuigender vinden dan het eerste, want de minister kan in Europa natuurlijk niet zomaar even iets regelen.
Minister De Jager: Ik begrijp dat wij zelf ruimte hebben om dit te doen.
Dan het wetsvoorstel inzake de bekostiging van financieel toezicht. Er komt nu een bankenbelasting en een ex-ante-dgs-premie. De heer Irrgang vraagt of het logisch is om dan nog andere lastenverzwarende maatregelen voor banken in te voeren. Pardon, hij vraagt of het logisch is om dan een apart stelsel van bijdragen in stand te houden. Dat bedoel ik, want anders zegt de heer Irrgang dat ik moet oppassen voor een stapeling. De minister voert namelijk al én een bankenbelasting én een dgs-premie in en hij moet niet toegeven aan de roep om nog meer belasting. Ik had het even verkeerd begrepen. De bankenbelasting en de dgs-premie worden uitsluitend opgebracht door banken. De kosten van het financieel toezicht worden ook aan andere partijen binnen de financiële sector doorberekend. Hierdoor is een separate doorberekening van toezichtkosten onvermijdelijk.
Mevrouw Blanksma en de heer Koolmees vragen of ik eerder aangegeven heb dat er een kostenkader zal worden ontwikkeld. Ja, dat heb ik gedaan. In grote lijnen komt het erop neer dat de kosten van de toezichthouder meefluctueren met het prijspeil. Mochten de toezichthouders meer willen doen, dan zal «het waarom» goed moeten worden toegelicht door bijvoorbeeld te verwijzen naar de uitbreiding van het takenpakket. Het toezichtkader wordt opgenomen in het toezichtarrangement. De Kamer kan een geactualiseerde versie van het arrangement in het najaar verwachten.
De heer Braakhuis vraagt of de bijdrage van de sector niet leidt tot een belangenverstrengeling. Nee, die zie ik niet. Volgens mij bedoelt de heer Braakhuis iets van «wie betaalt, bepaalt». Dat gaat bij ons echter alleen via verkiezingen. Bij de overheid is het niet zo dat anderen die betalen ook bepalen. Het feit dat bijvoorbeeld banken moeten meebetalen aan dit systeem wil niet zeggen dat wij onze oren naar hen laten hangen. Wij gaan uiteindelijk over de regelgeving.
De heer Van Vliet vraagt hoe transparant wordt gemaakt dat het voor het toezicht beschikbare bedrag van 40 mln. niet wordt overschreden. De overheidsbijdrage aan beide toezichthouders wordt apart zichtbaar gemaakt in begrotingshoofdstuk 9.b. Deze bijdrage kan uitsluitend worden bijgesteld vanwege binnen de rijksbegroting verwerkte loon- en prijsmutaties. Ook kan er eventueel bijgesteld worden met wijzigingsvoorstellen die altijd in de Kamer tijdens de behandeling van de voorjaarsnota, de najaarsnota en de algemene financiële beschouwingen aan de orde komen. Dat zijn de drie hoofdmomenten. Het is niet mijn ambitie om dit naar boven bij te stellen.
De heer Irrgang wil graag de verzekering dat het nieuwe bekostigingssysteem niet in het nadeel van kleine partijen werkt. Ik geef natuurlijk nooit garanties op microniveau. Over het algemeen wordt bij de vaststelling van de tarieven rekening gehouden met de draagkracht van degenen die een heffing krijgen opgelegd. Daarbij zal in het bijzonder worden gekeken naar de nog vast te stellen minimumheffing per toezichtcategorie.
De heer Huizing sprak over het feit dat de toezichtcategorieën voor een past percentage bijdragen aan de financiering van de toetsingskosten. Hij vraagt of ik een concreet voorbeeld kan geven van de tussentijdse aanpassing van deze percentages. Die percentages kunnen worden aangepast bij een uitbreiding van het takenpakket van de toezichthouder. Die uitbreiding zou er dan voor kunnen zorgen dat het toezicht op een bestaande categorie wordt geïntensiveerd. In dat geval wordt bezien of het voor die toezichtcategorie vastgestelde percentage naar boven moet worden bijgesteld. Een hoger percentage leidt overigens automatisch tot lagere percentages bij andere toezichtcategorieën.
Dat was dit blokje.
De heer Braakhuis (GroenLinks): De minister gaat mij toch iets te snel.
Minister De Jager: Dat is de opdracht van de voorzitter.
De heer Braakhuis (GroenLinks): De rest viel reuze tegen, maar dit ging te snel. Je bijt niet de hand die je voedt. Daarover hebben wij steeds gesproken. Wij hebben daarover gesproken toen het KiFiD aan de orde was en vandaag toen de accountants aan de orde waren. Nu breng ik het ter sprake in het kader van het laatste voorstel en dan gaat de minister er snel overheen. Als er sprake is van financiering, ook door de financiële sector, heb je een hand die je niet moet bijten.
Minister De Jager: Nee, het is heel simpel. Normaal gesproken schakel je een adviseur in of ga je naar een winkel en zeg je: ik wil dat in plaats van dat. Hier krijgt de sector echter gewoon automatisch een rekening gepresenteerd. Hij kan geen keuze maken. Hij moet betalen en kan niet stemmen met de voeten of er op een andere manier onderuit komen. Het gedrag waar de heer Braakhuis op doelt, is het normale marktgedrag, waarop je invloed kunt hebben als betaler. Dat is zo als je opdrachtgever bent. Zij zijn echter in die zin geen opdrachtgever. Dat zijn immers wij, of ik als minister ben het, of wij zijn het als wetgever. Dat is het grote verschil. Het is dus niet zo dat het optionele betalingen zijn. Ze krijgen een rekening gepresenteerd.
De heer Braakhuis (GroenLinks): Dus ik moet dit zien als een extra bankenbelasting?
Minister De Jager: Het woord belasting is hierop niet van toepassing, omdat een belasting altijd naar de algemene middelen gaat. Laat ik het zo zeggen: er is, net zoals aan een normale belasting, niet aan te ontkomen, en de overheid beïnvloedt mede hoe het allemaal gaat. Je kunt niet zelf kiezen of je je eraan onderwerpt. Het is niet optioneel.
Dan kom ik op het laatste blok, de aansprakelijkheidsbeperking. Waarom is de reikwijdte van de beperking beperkt tot toezicht uit hoofde van de Wft en de Wfm BES? Er is inderdaad niet gekozen voor een generieke beperking van de aansprakelijkheid, omdat je met een beperking van de aansprakelijkheid natuurlijk ook rechten van derden beperkt, terwijl we als wetgever toch altijd een balans moeten zoeken. Je moet daar voorzichtig mee omgaan. Bij de afbakening is gekozen voor alleen het Wft-toezicht en de Wfm BES, omdat daar naar het oordeel van de regering de meeste aanleiding is voor een beperking. Er is reden om te zeggen: als je de aansprakelijkheid niet expliciet beperkt, kan het handelen van de toezichthouder negatief worden beïnvloed door het feit dat die aansprakelijkheid niet is beperkt. Daar heb je dat typische knellende dilemma. Op andere terreinen geldt dat veel minder.
De heer Van Vliet vroeg naar de Algemene Rekenkamer. Ik ben het eens met de heer Van Vliet dat de Algemene Rekenkamer, indien het Europees recht dat toestaat, in staat moet worden gesteld haar taak zo goed mogelijk uit te voeren. Daarom ben ik blij dat het gelukt is, mede op instigatie van Nederland, om in Europa gedaan te krijgen dat er inmiddels een conceptwijziging van de tweede herziene bankenrichtlijn CRD4 ligt, waarin meer mogelijk wordt gemaakt, ook wat bijvoorbeeld parlementaire enquêtes betreft. Als de richtlijn uiteindelijk zo zou worden aangepast, zal ik dit uiteraard ook meenemen in wetgeving, zodat Nederland gebruik kan en zal maken van de mogelijkheid die Europees wordt geboden.
Is het nog wel mogelijk voor burgers om hun recht te halen bij echte fouten van de toezichthouder? Dat vraagt de heer Koolmees. Dank voor de balans, want deze vraag geeft mooi de balans weer die we inderdaad moeten zoeken. Dat is ook de reden dat we niet hebben gekozen voor volledige uitsluiting van de aansprakelijkheid. Als de toezichthouders echt fout zitten en er sprake is van opzet of grove schuld, dan zullen burgers die schade hebben geleden de toezichthouders nog steeds in rechte kunnen aanspreken. Wel verandert de norm waaraan de rechter toetst. Nu is dat nog de behoorlijk en zorgvuldig handelende toezichthouder. In de toekomst zal dat het nieuwe artikel 1:125 c van de Wft zijn.
Dat was mijn beantwoording.
De voorzitter: Dan kijk ik naar de leden of er nog vragen zijn. Die zijn er niet. Ik dank iedereen voor deelname aan het debat, de ondersteuning daarbij of de belangstelling ervoor. Ik concludeer dat het boeiend was, want ik heb uit de mond van de leden genoteerd dat het er bij een accountant om gaat of er een muizengaatje komt of een kattenluik; bij de banken kwam volgens een van de leden ineens de aap uit de mouw en ik heb tot slot genoteerd dat consultants net konijnen zijn: je begint met twee en je hebt er al snel twintig. Ik vond dit heel boeiende opmerkingen over het dierenrijk.
Sluiting: 15.50 uur.